r- - - - - v - *-* d-l- i...m.„ tw,stten- zegd hebben, dat de echtgenooten, sedert ker, Het Kinderportret In de tweede klas. vin. Een zieke zoon Een teleurstelling. steenmantel. Misschien denkt gij, dat ik te veel gewicht GOED SLOT. EEN Zoo vlood een jaar heen vol geluk en •n nauwgezet was. andere be- Nu spraken ze rustiger. Men zou ge- „gesprek” aan zijn rechterhand beiden het vlijtigst werkte dan zou het dekt hebben.” met ,Geef hier,” riep hij haastig, „dat por- ,,'t Portret van mijn zoon Dat wil je ,U Maar ben je nu heelemaal je e ■a waar in wwar 1 Zij hielden innig veel van elkander. Hij heette Jacques, zij Jeanne. Den dag van hun huwelijk was hij vijf-en-twintig, zij negentien jaar. Des Zondags, wanneer alles rust adem- kinderkopjes den schoor- naam mogelijk?” Septimus, die onder het spreken was j i „Dan ga ik niet heen.” „Welnu, dan behoud tk het.” Zij staarde hem een oogenblik ongeloo- maar toen trok hij haar zacht aen jongen verkwister over de zaak onder hield en hem aan het verstand poogde te brengen, dat als de zegepr aal van den over winnaar ten bate van den verslagene komt, alle wedijver onmogelijk ia, stormde zijn moeder opeens de kamer binnen, om hem aan haar hart te drukken. Gij kunt u voorstellen, dat ik in de keus van een school voor mijn tongen, ISa een oogenblik van stilzwijgen, zette mijn vriend zich opzijn gemak achterover m zijn stoel en zeide „Als ik zeker wist, dat tk je met verveelde, zou ik je wal eens een paar anecdoten willen vertellen uit het leven van den tongen, dien ie zoo even zoo luid geprezen hebt." „Doe dat,” zeide ik. Ik was toevallig in een uiterst geschikte stemming tot luisteren i dat wil zeggen, zeer geneigd tot zwijgen en eenigszins nieuwsgierig. Met zijn gewone grafstem begon Septi mus „Ik ben reeds lang tot de overtuiging ge komen, dat de gedragsregelen, die wij aan onze kinderen trachten in te prenten, volkomen onbestaanbaar gijn met die, door Vier jaren zijn sedert deze gebeurtenis die hen verbonden had in het verleden, heengevloden. Een drukkende, angstijje jtilte heerschte hoofdstuk’voorviel, «at Kees weer r.p met een kus en een bch het kantobr van zijn patroon. Jansen had aan koker weggenomen had, „Neen, daar.” „U houdt dus vol, dat Utrecht links stralende oogen den brief las lemse, die het ■raakt had. stijfde lichaam van hun ontslapen engel, Jeanne aan. en weenden bittere Tanen. Mannen, ge tijde voortwandelden, luisterende naar het gekweel der vogels, en genietend van Gods schoone schepping, dan gevoelden Zij zich onuitsprekelijk gelukkig. Eiken anderen dag der week werkten beiden flink. Jacques vertrbk reeds bij het aanbreken van den dag naar zijn smidse, waar 1 op ’t harde ijzer. Jeanne bleef tehuis en bestuurde het huishouden, en droomde van hem, en wachtte met spanning het dam op dezelfde plaatsen gebleven?" Toen de jongens een jaar of wat ouder „Neen, wij zijn eenigen tijd opgestaan waren, nam ik Theodoor weder voor een en toen weer gaan zitten.” „Op dezelfde bank?” „Neen, altijd tegenover elkaar.” „C „Neen, toevallig hadden wij van bank verwisseld." Tevreden en niets vermoedend zat ik op'mijn kamer. Zooeven was ik van het kantoor tehuis 1 *®der* van beiden het vlugst van de dekir naar het geval wezen. Doch toen Tom achttien helft de noodige contanten voor de volgen- gevoerd zou zieaawaardig ia in Londen en ken ervan. heer Wouden»Lijn zouden Kees tie h«* iatrek nemen ia I Keizersgracht 732, waar konden zon besturen. Het ameublement en onzen lieveling te zamen ierdenken. Z__ Z-l'2-, Thans prijken er twee in hun woning. Geen itpoor der vroegere in Jeanne’s kamer boven vreugde, geen teeken meer van blijdschap. Jacques kon geen genoegen meer vin den in zijn huis, hij ijocht ontspanning bij vrienden buitenshuis en hij keerde des avonds steeds laat bij zijn echtgenoote terug, die hem dan bitteiT verwijten deed. Want was dat een mam tr van handelen, op zulk een tijd naar huis te komen Haar twee, drie uren, dne vervelende uren te laten wachten op zijn komst? rJ- *-* J - Jacques toonde zich ook niet veel be den tuim jaardag is /.Zeker,” van Tom, hoewel jij iets op hem voor Ik heb reeds lang opgehoudan mij Over het doen en laten van vrouwen te verwon deren." zei Septimus. „Iedere mar zijn rechter- en de andere aan zijn linker- en ongetwijfeld de overwinning zou be- H PlToIrl hokl-ian >*J<s wste* Virxz*»fr1 niot oonfi Onze twee „vrienden” ten hoogste verbaasd Woudenstijn, die blij is dat hij zijn groo- te. zaak aan een jongeren man kon over laten en als hij eens sterft, zal Kees alles kunnen voortzetten. Dat alles is reeds in overleg met de eenige dochter, die in Indië is. in orde gemaakt en dus ral de jongen, die jaren geleden door een nijdig apotheker weggejaagd werd, in afzienöa- ren tijd een rijk fabrikant zijn. het laad aan Kees, omdat die zoo streng woning en er den zegen des hemels bracht, leven is voor ons beiden omdraaglijTc. Van- Daar hij geen diefstal gepleegd ^had. de en trots de jonge ouders staarden op morgen, ja morgen zou je me slaan." „Ja, *t gaat niet langer zoo,” antwoordde „Jassen? Denkt u dan dat Jansen zoo gemeen is geweest?" Drie dagen na hetgeen in ‘t laatste uur af, waarop zij hem weder mocht be- west -1 van Kees Mel- eindigden, kan ik gevoegelijk werd eindigen, maar dan zou het was I slot wat al te kort zijn en mijn lezers haar stem die Utrecht gedurende het eerste deel ik hun tevens beloofde, dat wie van hen zien van uw „gesprek" aan zijn rechterhand beiden het vlijtigst werkte aan 1 deedl\ehtlnhLm8ei?nkLnhtnd" tW€ede van e,lke weei met’n stuiver wu begiftigd in'den laatsten tijd opzettelijk slecht ge- Lang keken beide mannen elkaar ont worden. werkt heb, en dat het gevolg daarvan is, Een tijlang meende ik mijn doel be- dat hij de beurs gekregen heeft. Ik durfde hutst aan, tot de slimste van beiden ein- reikt te hebben. Tom werd verwonderlijk dit feit niet 'voor u verborgen houden, delijk zei braaf jool." „Mijn waarde Septimus," zeide ik, „ik Op zekeren morgen kwam mijn kleine Toen ik den brief nederlegde, meende wensch je geluk met zulk een zoon. Het is neef in groote opgewondenheid naar mij ik een uitstekende gelegenheid te hebben, -a— «rsnrvor» vnnHpr wpHpro"] rnplnonpr?. ..Oom Sentimiic n <r*trl* mtin innapn vriend te nriizen voor een deugd, die zelfs een vader hem niet zou kunnen ontzeggen. Doch voordat antwoordde ik, „en ook die ik een woord kon spreken, zeide Septimus: -1 - kunt begrijpen, wat er in mij om- uit hebt» dat nooit door hem werd inge- ging, toen ik dezen brief las. Ik kon niet haald.” spreken, maar wierp hem Jessie toe, „En nu oom,” ging Theodoor voort, „zie terwijl ik de kamer uitliep naar mijn eens wefk een mooi geschenk Tom mij studeervertrek. Een half uur lang was gegeven heeft.” En hij hield een zweepen ik daar met mijn geschokt gemoed alleen, schitterende donkerroode leidsels in de Toen hoorde ik de deur van de huiska- hoogte. Het bleek zonneklaar, dat mijn mer opengaan en den stap mijner vrouw zoon het geld, dat hij zoo zuinig had be- in de gang. Ik riep haar. Toen zij binnen- spaard, verbruikt had voor een geschenk kwam, zag ik dat haar oogen vol tranen aan den verslaaen candidaat. Eu toen ik waren. Ik nam haar in mijn armen, drukte spaarpot vandoor is gegaan!" riep teen tje „Nou. dit WUIemse schrijft ml|, dat hf| na veel geschrijf achter mijn adres ge- 10018» is Hij bedankt mij voor bet ge- ■eendf’* geld, zooals hij 't heel lakonisch noemt, en Mj zegt, dat hij met behulp van dat geld in Amerika rijk geworden ia. Hij wil mij het geld terug betalen, met al wat M daardoor, volgens rijn bere- aening gewonnen beeft, en nu kan ik een som va* twee duizend gulden balen van een haak hier in Amsterdam, als ik dit papier toon!" zei Kees, en hij zwaaide met een flhèque, die ia den brief gezeten had. ..Maar jongen, wat een rijke kerel ben je neu opeens geworden.” riep de fabrikant, die geluisterd had Keet vertelde nu hoe hij in het hotel gespaard bad, en zijn geld opeens ver dwenen was, tegelijk met Willemse. Nie mand had den vent kannen vinden. Waarschijnlijk was bij als „blinde passa gier" naar Amerika gekomen en nu was de vent rijk en Kees bezat tweeduizend gulden! De fabrikant weasebte Kees geluk met zijn fortuintje, en zei, dat hij nu naar kalm een dag moest thuis blijven om met zijn zuster te overleggen, wat ze met bet geld zouden beginnen. De zaak van den verstopten sigarenkoker zou dan wel opgelost zijn on dan kwam Kees weer op het kantoor. ,Jk hoop dat alles opgehelderd zal Worden." suchtte Kees. „O ja, Jansen zal wel bekennen!" vertrapte hij dv sigaar nuhachtend onder den voet. „Voor den drommel, me dunkt, dat ik meer van jou, dan tij van mij te verduren hebt Jij hebt toen straks beweerd, dat Utrecht links lag, en nu...." „Ik, waarachtig met „Ik heb dus gelogen „Niets minder dan dat.” „Onbeschaamde vent I" „Net zooals u 1 Maar trap me niet op ma toenen, ik,,,,” „Ik zal met aan ie ezelspooton komen „Ezelspooton I Zeg dat nog eens, als te durft.” „Zoo dikwijls als ik er lust toe heb.” „Als ie met zwijgt, bega ik een onge luk. ik zou m staat zijn, ie onbeschaam- welke wij verwachten, dat zij zich op Ia den mond voor altijd te doen zwijgen 'eren leeftijd zullen laten leiden. Zoolang ze „Jij klein zijn, verbiedt men hen lastig te wezen „Ja, ik, domoor en mogen zij niemand in den weg staan „Domoor, ja, dat mag jij wel zeggen. Doch zoodra zij den mannelijken leeftijd ie ziet ar net zoo uit I” hebben bereikt leeren wij hun, dat zij voor „Mijnheer begint beleefd te worden, niemand uit den weg mogen gaan en vóór Misschien heb ik de eer wel met een mar- alles moeten trachten zich een plaats aan kies van Kraaijenstein te spreken den disch van het leven te veroveren. „En u, u is wellicht de graaf van Ner- Toen mijn kleine Tom geboren werd, be- gensthuis sloot ik, mij met aan die algemeene dwa- „Drijf met mij met den spot, ellende- ling schuldig te maken, maar hem zoo hng spoedig mogeiijk te leeren, dat de menschen Toen de twee „kameraden7 eindelijk met elkander in de wereld geplaatst zijn, te Amsterdam aankwamen, begonnen zij om elkander vliegen af te vangen en in hem elkaar tot afscheid nog even wat klappen terstond den lust tot wedijver te ontwik- uit te deelen, maar de dienaars der H. kelen. Ik zag daarom alras uit naar een Hermandad vonden dit onbetamelijk, mededinger in den strijd, en had het geluk scheidden de vechtenden en I kosteloos in een rijtuig naar het commis- minuten ouder is dan Tom. Ik verzocht sanaat van politie brengen. Daar aange- zijn ouders, mij den knaap voor eenigen komen, verdedigden zij hun verschil, tijd af te staan en bracht de beide kinde- De commissaris begreep spoedig het ge- ren met elkander in het strijdperk. Ik val en vroeg herinner mij nog altijd mijn eerste poging „Hoe zat u in den wagen?" en hoe lammerlijk die mislukte. „Wel, gewoon, op de bank.” Mijn vrouw had op zekeren dag een „Ja, dat denkt de inspecteur ook De sakdoek. dien wij je lieten zien, is van Jansen en werd ia de kleedkamer ge vonden, dus...." „Dus ia Jansen daar geweest, waar hij nooit komt en niets te maken heeft. Ja. Dan zal hij de dader wel zijn.” Kees.Met zijn patroon de deur uit, en ■et een verruimd gevoel keerde hij in de kamer terug, waar zijn zuster met van Wil- zoo goed met hen ge baar aan mijn nart en smeeste haar niet bedroefd te zijn, terwijl ik verklaarde dat het een vrccselijke teleurstelling was, doch dat wij trachten moesten die samen te dra gen. Mijne stem was dof en zonder klank, doch zij scheen dit niet te hooren. „O Septimus,” zeide zij een paar minu ten later „Wat hebben wij gedaan, da* God ons zulk een edelen zoon moest ge natuurlijk de voorkeur gaf aan ten plaats, venEn zij barstte in snikken uil. waar hij een groot veld voor mededinging had. Bijgevolg zond ik hem naar Eton en gaf hem een exemplaar van Smiles trouwt een Sphinx. De macht, dia deze „Help u tel ven" mede, waaraan zijn moe- tongen, met zijn open gelaat en ongek un der een grooten zak met lekkers en een stelde manieren, over gijn moeder uit- kerkboek toevoegde oefent, is onverklaarbaar. Indien hij de Hij paste op school uitstekend op, en ik bank bestolen had, om lekkers te koopen zou veel pleizier van hem beleefd hebben, voor de straatjeugd van Groot-Brfttanmë, als dat zedelijk gebrek, waarvan de kie- geloof ik dat zijn moeder nog geschreid men reeds in zijn kindsheid aanwezig zou hebben van vreugde en dankbaarheid, waren, hem met had rheerscht. Er was Maar met dat al, wat moet ik met zoo’n paal noch perk te s n aan zijn goed- tongen aanvangen 1 Met zijn aanleg zou hartigheid, die grooter scheen te worden men werelddeelen kunnen veroveren naarmate hij in jaren toenam. Nooit was terwijl hij thans niets beters weet te doen een jongen zoo bemind als hij. De mees- dat zijn tuinman met tijn spaarpenningen ters hadden nimmer een aanmerking op gelegenheid te geven naar Amerika te ver- hem te maken, en onder zijne kameraden huizen.om daar met zijn gezin vooruit was hij een held iets dat vanzelf sprak, te komen, hetgeen den vent waarachtig ge- aangezien hij memarftl iets kon weigeren, lukt is Mijn jongen heeft te veel hart.” Herhaaldelijk zeide of schreef ik hem, „O, dan lijdt hij aan een kwaal, beste dat zijn populariteit hem ongelukkig zou Septimus,” zei ik, „die niet epidemisch maken en dat alleen zij in de maatschappij heerscht. Doch haal er vooral geen dokter kunnen vooruitkomen, die afgunst wek- bij 1 In onze eeuw, vandroge, dorre, .H ken. Doch hij sloeg mijn raadgeving niet praktische machinemenachen, is het een lieten hen mijn neefje Theodoor te vinden, die tien alleen in den wind, maar sprak mij zelfs in weldadigheid eens iemand met eea kwaal beleefde termen tegen. als jou jongen heeft te ontmoeten. Wsar- En ik moet bekennen, dat zijn ant- achtig, geloof me, onze eeuw is te gezond woorden een grooten schijn van waarheid op dat punt 1” hadden, aangezien hij een buitengewoon knappe jongen was, die alles kefti wat hij wilde. - - Ook moet iker bijvoegen, dat hij nooit „Natuurlijk, maar beiden op dezelfde paar uren de zorg voor de kinderen aan mij iets kwalijk nam en het zachtaardig ka- overgelaten en ik besloot van deze schoone rakter zijner moeder had, dat haar in mijn gelegenheid gebruik te maken, om de drie- oogen zoo aantrekkelijk maakt. jarigen te laten wedijveren om een klontje T’ - „Hoe? Omdat wij tegenover elkaar suiker, terwijl ik hun beduidde, dat wie hecht aan kleinigheden, en dit kan ook wel gekomen, had mijn dierbare Het avondeten, eenvoudig doch dege lijk, was klaar gezet, mijn vrouw schonk een kop thee in, toen er ep de deur Kees is de rechterhand van mijnh ier naar zijn bedje biracht, had deze licht ge- het portret van mijn dooden beveling. Ik hoest Den volgenden morgen was de ben zijn moeder. Ik heb over hem ge hoest sterker geworden en Jeanne had vol waakt, hem verzorgd als het liefste wat ik sefink opgemerkt, dat haar lieveling ook bezat. Wanneer ik des morgens ontwaakte, bleaker was dan guwoonlijk. Men gaf hem sloop ik naar zijn bedje en beschouwde warme doeken en verzachtende drankjes, hem in zijn rustigen sla»n O, nu slaapt hij doch het kind hiefd niet op met hoesten, voor altijd Jacques, e me het portret Jeanne was radeloos. Jacques staarde strak behouden, nietwaar V. ij hebben getwist, en somber voor zidh heen wë hebben elkander het leven bitter ge- D< kroep, die vreeselijke kwaal, welke maakt, maar we zijn toch geen monstj^s. omdat zij zich verheugt in den het lichaam van her arme knaapje. Te ver- nog den dag, waarop we het lieten maken Jacques weende. Hij boog zich diep over het portret en beschouwde het spra keloos Zijn hoofd raakte bijna dat van _"_j u bereid zijt het academiegeld voor het einde mij te betalen. Ik moet u bekennen, dat ik op zijn doch- het wat leuk vond, dat Hj paar dagen alleen voor mocht een jongen zonder wederga.” toeloopen. „Oom Septimus," zeide hij, om mijn jongen vriend te prijzen voor „Hm 1” bromde mijn vriend, terwijl hij „weet u wel, dat het vandaag mijn ver- peinzend door het raam naar keek. Een flauwe schemering gloorde’ in het Westen en een enkele ster schitterde nog boven den donkeren ceder, naast wel ken de bevallige gestalte van de vrouw mijns vriends nog eenigszins in *t onzeke re licht zichtbaar was. Aan haar zijde in den tuin stond de jonge man, wienk lof ik daar juist blijkbaar te onpas had uitgeba zuind. Wij zaten in de eetkamer voor de open deur aan een door een lamp verlichte tafel en de wijnflesch ging langzaam van de wie hand in de tellen, voorspoed waarin haar kinderen verkee- ren Die eene is Trina. Steeds werd ae v»n_ alles op de hoog te gehouden en dus hoorde sij ook van het kleine kapitaaltje dat Kees uit Ame rika kreeg en van de gevolgen daarvan Zij was er zoo blij over, dat ze haar man een paar dagen allee-i liet, en naar Am sterdam ging om haar kinderen persoon lijk geluk te wenschen De goeie dikke Trina zag er patent uit, was nog dikker geworden, bracht heerlijke koekjes mee. praatte honderd uit. over den winkel, de boerderij vag haar ouders die de groeten deden. o:ver alles en nog wat, maar vooral over de aardige dikke dochter, die thuis in haar wiegje lag en nu pap worden door vader Korting, den bakker, die dol was tertje en er een zorgen. „Binnen 1” riep ik ea raadt eena wse het vertrek instapte |Iijn buurmaneen achtenswaardig man van bij de zestig, handelaar in tabak, snuif en sigaren, daarbij verkooper Van loterijbriefjes. Nu, dat bezoek van buurman was ia ’t geheel niet vreemd, daar de goeie man meermalen placht te komen en dan heel familiaar met ons een boterhammetje at, rijkelijk besproeid met de noodige kopjes thee. *t Was dus mets bijzonders, dat ik hem uitnoodigde aan te zitten, doch hoe groot was mijn verwondering en niet het minst die mijner vrouw, toen hij het aanbod af sloeg. „Maar buurman....” „Mijnheer,” aldus begon hij met triom fantelijk gezicht, „het geluk is, blind; zulks weet ik in mijn hoedanigheid van loterijman het beste. Den een werpt het groote, den ander kleine winsten in den schoot, terwijl een derde met ledige handen kan heen gaan, met andere woor den, met een niet blijft zitten. Van dezen laatste moet ik dikwijls hooren, dat hij niet meer spelen wil, van de anderen krijg ik altijd een groot of klein „douceurtje,” natuurlijk naar gelang der gewonnen prijzen. U, mijnheer, hebt mij, zoo dikwijls u ook met een niet uitkwaamt, nooit bedreigd met da woorden „Buurman, ik speel niet meer, ik moet je mijn klandizie onthouden", en daarom heb ik u bij iedere trekking ven ganscher harte een prijs toegewenscht. Deze wensch is ditmaal in vervulling ge gaan op uw lot is beden een prijs ge vallen.” „Een hooge was mijn vraag, terwijl ik van mijn stoel oprees en mijn vrouw in blijde verwachting mijn arm krampachtig neep. „Wind u, als het u belieft, niet op, 't zou uw gezondheid schaden," sa^de aan gesprokene. „Maar spreek dan toch F risp atijn vrouw ongeduldig uit. ia, geef antwoord, hoe paooi in hst bedcaa?” l»et ik er voksan bankt" „Neen, we zaten tegenover elkaar.” „Wel, dan is alles opgelost.” TT-O a zaten?”.... „Ja, en daarom hebt u beiden gelijk." de schrijftafel zou loopen, het klontje jaar oud was, gebeurde er iets waarom- de maand neergeteld en stopte nu mijn „Maar hoe is dat dan in ’s Hemels- suiker mocht opeten. Tom was een flinke trent geen onjuiste verklaring mogelijk is pijp in het zalige bewustzijn, dat bat laven stapper, doch hij liep niet recht op het doel hoewel de daad, Goddank, nog niet zoo toch schoon is. .Niets eenvoudiger dan dat. Zooals af, maar maakte een omweg door de ka- snood was, dat zij niet vergeven kan wor- u gezeten was, Mad de een Utrecht aan mer, zoodat Theodoor hem vooruit kwam den. Mijn jongen zou gaan studeeren te Ox- mij haald hebben, als zijn hoofd niet op eens ford en met zijn vrienden wedijveren om werd geklopt. keken elkaar in onzachte aanraking met een stoel was een studiebeurs. Ik zal u de geschiedenis ten hoogste verbaasd aan. Eensklaps gekomen. Hij viel en thans had mijn zoon niet in het breede verhalen, maar u liever bracht de een den wijsvinger naar zijn een schitterende kans. Doch in plaats van den brief van mijn zoon laten lezen, die voorhoofd, alsof hem iets inviel en zei nu zijn geluk te beproeven, ging het kind u terstond met het onheil zal bekend toen plat op den grond zitten en begon, ver- maken, terwijl mij de smart- zal bespaard „Ja, dat is waarachtig waar, maar later vuld van medelijden met zijn neef, nog worden, van dit zelf te moeten doen.” zijn wij beiden van meening veranderd, eens zoo luid te schreeuwen als deze. En 1 Kan u ons ook dit niet verklaren, mijnheer Jessie, die juist binnenkwam, beknorde opgestaan, ging de kamer uit naar zijn de commissaris mij en verdeelde het klontje suiker tus- studeervertrek, en kwam spoedig daarna „Ik denk het wel. Zijt gij tot Amster- schen hen beiden. terug met den volgenden brief dam op dezelfde plaatsen gebleven?" Toen de jongens een jaar of wat ouder „Beste vader I I Ik hoop dat u niet al te boos zult zijn poos te leen en zette een schooltje op voor om hetgeen ik gedaan heb, hoewel ik hem en Tom, in de hoop ben te leeren vrees, dat gij mijn gedrag zult laken. Even- wedijveren in het verkrijgen van kennis, wel kon ik niet anders doen dan ik gedaan Goed, maar op uw eerste plaats?” Ik hield een deftige redevoering tot hen heb. Zooals u weet, zouden mijn vriend en gaf hun ne verstaan, dat ieder rnensch Dart en ik naar de studiebeurs dingen. Nu in deze wereld zijn best moet doen om weet u, dat de goede Dart niet te Oxford „En alk ik het je niet geef, wat den," heel in het zwart gekleed, waren gekomen vroeg hij plotseling, en hadden hun beveling neergelegd in het enge kistje en het toen naar ’t kerkhof ge dragen. Nadat men hiet lijkje aan de aarde had toevertrouwd, waren de echtgenooten vig aan huiswaarts gekeerd en ze hadden elRander naar zich toe. drukte haar in zijne armen, lang aangestaard, en dl: een las in de blik- kuste haar teeder en fluisterde ken van den andei wnt daarbinnen om- „Blijf. Vergeef. Vergeet. Heb me weer ging, maar zij spraken niet hun hart was hef. wij beiden zullen het portret bezitten te vol. -11v— Sedert dien dag Vpelden beiden hoe langzamerhand de band verscheurd werd, vlijtig en ondanks mijn strikte onpar- hoewel hij er nooit iets van weten mag. Ge „Drommels, dat we dat niet zelf ont- tijdigheid, verzamelde hij zich een groo- kunt u voorstellen hoe gelukkig hij is. En ten voorraad stuivertjes, die hij zuinig daarom smeek ik u niet boos te blijven in zijn spaarpotje bewaarde. In mijn ge- en uw zoon vergiffenis te schenken. Gij dachten zag ik hem reeds als een tweeden moet het ook aan moeder vertellen, daar Baron Rothschild door de Londensche zij misschien een woordje te mijnen gunste straten loopen, doch mijn illusiën werden spreken zal. Ik ben heel wel en maak wreed verstoord. Op zekeren morgen kwam mijn kleine Een is er nog, waarvan^ wl! moeten ver- de kinderen bij voorkeur aangrijpt, sloopte t Behoort mij, het portret Herinner jij je geefs had de geneesheer.al het mogelijke Toen waren we nog gelukkig. Jeanne en Jacques wierpen zich, schier waanzinnig van smau t, op het kleine, ver aas te i van zijn patroon spoedig een trekking, Nu besprak Kees met den hij graag aandeclen in de fabriek had, en schaterde het uit van pret, wanneer zijn belegde Kees bet geld in aandeelen en hielden ook veel van hem. zou beslissen, of de knaap op vader, dan wel op moeder geleek. Doch in elk geval, hij het vertrek en volgde met de oogen zijn l een prachtige, ferme jongen. Jeanne vrouw, die zich heen en weer bewoog door trotsch op haar lieveling. Hoe trilde de kleine woning. Zi had een grooten kof- i van ongekende moederweelde, fer geopend, waarin itij ordeloos haar een- „Opsteken, mijnheer „Ajseblieft, zeer gr ag ik heb toeval- Meende hij soms, dat zij rijn slavin was? hg *nkele g0<de bi’ - - Jacques toonde zich oo.t met veel be- a«.woordde d' aangesprokene, een dikke de en vrede, wanneer een heilige stilte minnelijker. Zij moest m tt denken, dat ’‘"’“jr, dte in een hoekje van een coupé - - u.utweede klas zat, terwijl hij glimlachend de gen. Anderen mochten dit doen, maar hij.... En'bovendien, 't was verre van prettig, zijn vrijen tijd docr te brengen in zulk een vervelend tehuis, bij een vrouw, die nooit één vriendelijk vi<x>rd voor hem over had. v» uivvi w«,iv.aap saa vw-aa t’ijain«»a>wv Op zekeren dag toen dte.twist heviger laar te Amsterdam, maar ik zal wat blij een ietwat scherp antwoord van Jeanne ben. *t Is me een lang routje." 1 „Ik weet er alles van,” antwoordde de sinjeur, die in een hoekje van een coupé heerschte in het bosch, waarin zij zijde'aan als een^kwajon- s^Zaan^m,'di7 zijn ^ieïïriÖki’mtóZ reiziger hem met een buiging aanbood. „Dank u," zei hij, „wellicht dat deze sigaar me een beetje opknapt. Ik heb den ganschen nacht geer, oog dicht gehad. Ik ben voor zaken naar Bordeaux ge weest, u moet weten, ik ben wijnhande- Kees en Leent je? N« dan. Eerst gingeF Kec» en op koeten ru den patroon laad, waar T rondvoerde en *Ue» liet zien, wat be- gaarne een portret van den kleine hebben, in de versierde lijst. Nu sprong Jacques op. ia in Lv-d—i de omstre- Men had hem op een kussen in een groo- Toen zij terug kwamen was ten leuningstoel gezet, in zijn mooiste tret behoort mij. Ik wil het behouden.” - -X D-- MM* Haag». AZ UUZ, ZZZSpjC l rUIUVl. T<ZX Leen- onbedekt. Wat zag het kereltje er kef uit, mij ontnemen, jij V’ u «--•» _j *t Was Jeanne niet meer, ’t was een ge- 1 tergde leeuwin. Zq was nog bleeker ge- De ouders brachten op zekeren dag hun zijn vrouw op den schoorsteenmantel toe- wat tusschen di t I -i^Hronw Woudenstijn kwam bloemen beschilderde lijst gezet ea boven breede vuist had opgeheven boven haar gezegd heb.” «ea «e jonge j kamer te staan, den schoorsteenmantel in de slaapkamer hoofd. Plotseling echter veranderde zij „U Maa* ben je nu nceiemaai j x-ieden gestaan had der ouders gehangen. Men deed het be- van houding. Haar oogen vulden zich met verstand kwijt of hou je me voor den gek?” i -arm---„Verstand heb ik misschien meer dan gij. Je moet je nu niet verbeelden, dat ik goed Engelsch sprak, zijn zuster overal kind naar een fotograaf zij wilden zoo trad en het lachende kinderkopje greep, si - eerst hp» rmrno non nnrteat hah L-l—1t_lJ -l_t.*‘ a WT..t de omstre- Men had hem op een kussen in een groo- - -- - tr - - - - - -o-- - ----- glimlachte, wanneer de kleine dreumes waaraan zij eenige waarde hechtte, weg- zij bijna gelijktijdig op, keerden elkaar —„1—— .-8 en keken door het raam i naar Enge- drentelde. Een oogenblik later zag Jacques, hoe naar buiten. Daarna bromden zij nog Kees, heel trots dat hij zoo De ouders brachten op zekeren dag hun zijn vrouw op den schoorsteenmantel toe- wat tusschen de tanden en gingen ten slotte weer zitten. Na eenige oogenblikken zei een hun ner „Ik geloof nu toch, dat u gelijk hebt.” Zr***Md' wanderd. Óp verzoek van mijn- kleertjes gedost en het aardige krullekopje „*t Portret van mijn zoon Dat wil je „Ik Waarin i en Leen- onbedekt. Wat zag het kereltje er lief int, mij ontnemen, jij F’ „Wel, dat Utrecht links Egt." het groote luis, met dien half lachenden mond, en die *t Was Jeanne niet meer, *t was een ge- „Dat heb ik nooit van m’n leven kun- Leentje het huis- groote, starende oogen 1 tergde leeuwin. Z$ was nog bleeker ge- nen zeggen, zoo’n domheid Utrecht Het portret werd in een breede, met worden dan strafe, toen de smid zijn Egt wel degelijk rechts, zooals ik altijd dezelfde kamer te staan, den schoorsteenmantel in de slaapkamer hoofd. PlotseEng echter veranderde zij iW« FWHBW* -w en ik geloof dat Leontjo even veel ge- wonderen door famihe en 1- negenheid voor den oude heeft als de zelfs de buren moesten het en met siaeekend' stem hernïm joRge daas*, die er twintig jaren geleden het kind komen zien 1 hij lustig den hamer deed dreunen was dan gewoonlijk, stornade Jacques, na Z1jn als ik weer op Hollandschen bodem u—J- v-L..:-f__ ---*—- --*-T- op deze toe. Zijn gelaat wan hoogrood van toom en de opgeheven hand dreigde elk andere reiziger. „Zoo ver als u ben ik oogenblik op Jeanne’s gelaat neer te ko- niet geweest, ik kom uit Parijs en woon te men. Zij was bleek geworden als een doode. Alkmaar doch zij week geen haarbreed terug. Er „Zeg eens, 't is toch nog een mooi eind- ontstond een oognblik van angstige stilte, je van Brussel naar Alkmaar nog verhoogd, toen een kleine, blondlok- Dan zeide de jonge vrotrw koel „Dat geloof ik wel, vooral met zoo’n „Kom, Jacques, dat gaat niet, zulk een bommeltrein als deze.” „Wij laten Utrecht rechts Eggen, is het denstijn en Kees Melders, niet vervolgd, streelden en Wel kreeg Jansen zijn ontslag, maar, woordjes toefluisterden. Jeanne beweerde, en jij bent een goede vrouw, doch te zamen merken, kreeg hij door toedoen leek. Men behoefde immers zijn neusje lijk geworden. Neem al wat je wilt en ga ligt?” „Wel zeker, net zoo goed, als u zegt hoe hij zijn geld wilde beleggen en daar kleine moeders'treYken n0odlg hebben, dan reken op mijn in het vervolg met den patroon sa- 't 70u ons evenwel J-i -c E 7’ kzr’r.u ment werken als compagnon. besEssen, of de knaao on vade Va,Uen' U. m*akt el kan der te verlaten, kalmer waren. Daar de zwerversjaren - -P -p- der’ dau weJ Jacques zette zich neder in een hoek van ders nu i eveneens eindigen, zullen vragen: „Hoe ging het verder met wanneer zij sprak van „mijn zooo.”Jacques voudige kleederen, linnengoed en zaken, dreigende blikken aan, daarna stonden -- Leentje met nog wankelenden tred naar hem toe borg. Peinzend staarde hij voor zich heen, den rug toe, den inspecteur bekend, dat hij den zaligheid deze zaligheid werd echter om Kees van j diefstal te laten beschuldigen. Hij had kige engel zijn intrede deed in de nederige —“D IVVkU TVVI vraa^a vwaMw-aa v ceaa W IJ Men moest eens zien, met welke vreug- daag ben je nog een beetje bevreesd, doch niet - - - -r----„Pardon, links, mijnheer." werd hij op verzoek van mijnheer Wou- hun beveling, hoe zij hem als om strijd „Ja,'t gaat niet langer aoo," antwoordde „Links? Ónmogelijk. Utrecht ligt Eefkoosden en hem de zoetste Jacques, „zie je Jeanne, ik ben niet slecht, daar.” omdat ar als knecht niets op hem was dat de kleine sprekend op zijn vader ge- kunnen wij niet meer leven, dit is onmoge- a 1_._ fz-i o cursors f.at, U-U ^--* 1 KT-a. -la en de schalke oogjes slechts te zien, meen- bij je moeder wonen, liefst zoo spoedig w. de ze lachend. Jacques daarentegen noem- mogelijk. Als je soms het een en ander rechts." „Voor den drommel, ik heb reden dit te beweren, daar het zoo is.” „Loop heen, u bent nog mer goed wak- men kan wel zien, dat u van nacht zij het voornemen hadden kenbaar ge- slecht geslapen hebt.” „Gij zijt een onbeschaamde, mijnheer!” „Dat is toch nog beter dan een dom oor." „Mijnheer, ik verzeker u....” „En wat zou?...." De beide mannen keken elkaar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1924 | | pagina 7