r- - - - -
v - *-* d-l- i...m.„ tw,stten- zegd hebben, dat de echtgenooten, sedert ker,
Het Kinderportret
In de tweede
klas.
vin.
Een zieke zoon
Een teleurstelling.
steenmantel.
Misschien denkt gij, dat ik te veel gewicht
GOED SLOT.
EEN
Zoo vlood een jaar heen vol geluk en
•n nauwgezet was.
andere be-
Nu spraken ze rustiger. Men zou ge-
„gesprek” aan zijn rechterhand beiden het vlijtigst werkte
dan zou het
dekt hebben.”
met
,Geef hier,” riep hij haastig, „dat por-
,,'t Portret van mijn zoon Dat wil je
,U Maar ben je nu heelemaal je
e
■a waar in
wwar 1
Zij hielden innig veel van elkander. Hij
heette Jacques, zij Jeanne. Den dag van
hun huwelijk was hij vijf-en-twintig, zij
negentien jaar.
Des Zondags, wanneer alles rust adem-
kinderkopjes
den schoor-
naam mogelijk?”
Septimus, die onder het spreken was
j i
„Dan ga ik niet heen.”
„Welnu, dan behoud tk het.”
Zij staarde hem een oogenblik ongeloo-
maar toen trok hij haar zacht
aen jongen verkwister over de zaak onder
hield en hem aan het verstand poogde te
brengen, dat als de zegepr aal van den over
winnaar ten bate van den verslagene
komt, alle wedijver onmogelijk ia, stormde
zijn moeder opeens de kamer binnen, om
hem aan haar hart te drukken.
Gij kunt u voorstellen, dat ik in de
keus van een school voor mijn tongen,
ISa een oogenblik van stilzwijgen, zette
mijn vriend zich opzijn gemak achterover
m zijn stoel en zeide „Als ik zeker wist,
dat tk je met verveelde, zou ik je wal eens
een paar anecdoten willen vertellen uit het
leven van den tongen, dien ie zoo even
zoo luid geprezen hebt."
„Doe dat,” zeide ik. Ik was toevallig
in een uiterst geschikte stemming tot
luisteren i dat wil zeggen, zeer geneigd
tot zwijgen en eenigszins nieuwsgierig.
Met zijn gewone grafstem begon Septi
mus
„Ik ben reeds lang tot de overtuiging ge
komen, dat de gedragsregelen, die wij aan
onze kinderen trachten in te prenten,
volkomen onbestaanbaar gijn met die, door
Vier jaren zijn sedert deze gebeurtenis
die hen verbonden had in het verleden, heengevloden.
Een drukkende, angstijje jtilte heerschte
hoofdstuk’voorviel, «at Kees weer r.p met een kus en een bch
het kantobr van zijn patroon. Jansen had
aan
koker weggenomen had,
„Neen, daar.”
„U houdt dus vol, dat Utrecht links
stralende oogen den brief las
lemse, die het
■raakt had.
stijfde lichaam van hun ontslapen engel, Jeanne aan.
en weenden bittere Tanen. Mannen, ge
tijde voortwandelden, luisterende naar
het gekweel der vogels, en genietend van
Gods schoone schepping, dan gevoelden
Zij zich onuitsprekelijk gelukkig.
Eiken anderen dag der week werkten
beiden flink. Jacques vertrbk reeds bij het
aanbreken van den dag naar zijn smidse,
waar 1
op ’t harde ijzer. Jeanne bleef tehuis en
bestuurde het huishouden, en droomde
van hem, en wachtte met spanning het
dam op dezelfde plaatsen gebleven?" Toen de jongens een jaar of wat ouder
„Neen, wij zijn eenigen tijd opgestaan waren, nam ik Theodoor weder voor een
en toen weer gaan zitten.”
„Op dezelfde bank?”
„Neen, altijd tegenover elkaar.”
„C
„Neen, toevallig hadden wij van bank
verwisseld."
Tevreden en niets vermoedend zat ik
op'mijn kamer.
Zooeven was ik van het kantoor tehuis
1 *®der*
van beiden het vlugst van de dekir naar het geval wezen. Doch toen Tom achttien helft de noodige contanten voor de volgen-
gevoerd zou
zieaawaardig ia in Londen en
ken ervan.
heer Wouden»Lijn zouden Kees
tie h«* iatrek nemen ia I
Keizersgracht 732, waar
konden zon besturen. Het ameublement
en onzen lieveling te zamen ierdenken.
Z__ Z-l'2-, Thans prijken er twee
in hun woning. Geen itpoor der vroegere in Jeanne’s kamer boven
vreugde, geen teeken meer van blijdschap.
Jacques kon geen genoegen meer vin
den in zijn huis, hij ijocht ontspanning
bij vrienden buitenshuis en hij keerde
des avonds steeds laat bij zijn echtgenoote
terug, die hem dan bitteiT verwijten deed.
Want was dat een mam tr van handelen,
op zulk een tijd naar huis te komen
Haar twee, drie uren, dne vervelende
uren te laten wachten op zijn komst?
rJ- *-* J -
Jacques toonde zich ook niet veel be
den tuim jaardag is
/.Zeker,”
van Tom, hoewel jij iets op hem voor
Ik heb reeds lang opgehoudan mij Over
het doen en laten van vrouwen te verwon
deren." zei Septimus. „Iedere mar
zijn rechter- en de andere aan zijn linker- en ongetwijfeld de overwinning zou be-
H PlToIrl hokl-ian >*J<s wste* Virxz*»fr1 niot oonfi
Onze twee „vrienden”
ten hoogste verbaasd
Woudenstijn, die blij is dat hij zijn groo-
te. zaak aan een jongeren man kon over
laten en als hij eens sterft, zal Kees alles
kunnen voortzetten. Dat alles is reeds in
overleg met de eenige dochter, die in
Indië is. in orde gemaakt en dus ral de
jongen, die jaren geleden door een nijdig
apotheker weggejaagd werd, in afzienöa-
ren tijd een rijk fabrikant zijn.
het laad aan Kees, omdat die zoo streng woning en er den zegen des hemels bracht, leven is voor ons beiden omdraaglijTc. Van-
Daar hij geen diefstal gepleegd ^had. de en trots de jonge ouders staarden op morgen, ja morgen zou je me slaan."
„Ja, *t gaat niet langer zoo,” antwoordde
„Jassen? Denkt u dan dat Jansen zoo
gemeen is geweest?"
Drie dagen na hetgeen in ‘t laatste uur af, waarop zij hem weder mocht be-
west
-1 van Kees Mel-
eindigden, kan ik gevoegelijk werd
eindigen, maar dan zou het was I
slot wat al te kort zijn en mijn lezers haar stem
die Utrecht gedurende het eerste deel ik hun tevens beloofde, dat wie van hen zien
van uw „gesprek" aan zijn rechterhand beiden het vlijtigst werkte aan 1
deedl\ehtlnhLm8ei?nkLnhtnd" tW€ede van e,lke weei met’n stuiver wu begiftigd in'den laatsten tijd opzettelijk slecht ge-
Lang keken beide mannen elkaar ont
worden. werkt heb, en dat het gevolg daarvan is,
Een tijlang meende ik mijn doel be- dat hij de beurs gekregen heeft. Ik durfde
hutst aan, tot de slimste van beiden ein- reikt te hebben. Tom werd verwonderlijk dit feit niet 'voor u verborgen houden,
delijk zei
braaf jool."
„Mijn waarde Septimus," zeide ik, „ik Op zekeren morgen kwam mijn kleine Toen ik den brief nederlegde, meende
wensch je geluk met zulk een zoon. Het is neef in groote opgewondenheid naar mij ik een uitstekende gelegenheid te hebben,
-a— «rsnrvor» vnnHpr wpHpro"] rnplnonpr?. ..Oom Sentimiic n <r*trl* mtin innapn vriend te nriizen voor
een deugd, die zelfs een vader hem niet
zou kunnen ontzeggen. Doch voordat
antwoordde ik, „en ook die ik een woord kon spreken, zeide Septimus:
-1 - kunt begrijpen, wat er in mij om-
uit hebt» dat nooit door hem werd inge- ging, toen ik dezen brief las. Ik kon niet
haald.” spreken, maar wierp hem Jessie toe,
„En nu oom,” ging Theodoor voort, „zie terwijl ik de kamer uitliep naar mijn
eens wefk een mooi geschenk Tom mij studeervertrek. Een half uur lang was
gegeven heeft.” En hij hield een zweepen ik daar met mijn geschokt gemoed alleen,
schitterende donkerroode leidsels in de Toen hoorde ik de deur van de huiska-
hoogte. Het bleek zonneklaar, dat mijn mer opengaan en den stap mijner vrouw
zoon het geld, dat hij zoo zuinig had be- in de gang. Ik riep haar. Toen zij binnen-
spaard, verbruikt had voor een geschenk kwam, zag ik dat haar oogen vol tranen
aan den verslaaen candidaat. Eu toen ik waren. Ik nam haar in mijn armen, drukte
spaarpot vandoor is gegaan!" riep teen
tje
„Nou. dit WUIemse schrijft ml|, dat hf|
na veel geschrijf achter mijn adres ge-
10018» is Hij bedankt mij voor bet ge-
■eendf’* geld, zooals hij 't heel lakonisch
noemt, en Mj zegt, dat hij met behulp
van dat geld in Amerika rijk geworden
ia. Hij wil mij het geld terug betalen, met
al wat M daardoor, volgens rijn bere-
aening gewonnen beeft, en nu kan ik een
som va* twee duizend gulden balen van
een haak hier in Amsterdam, als ik dit
papier toon!" zei Kees, en hij zwaaide
met een flhèque, die ia den brief gezeten
had.
..Maar jongen, wat een rijke kerel
ben je neu opeens geworden.” riep de
fabrikant, die geluisterd had
Keet vertelde nu hoe hij in het hotel
gespaard bad, en zijn geld opeens ver
dwenen was, tegelijk met Willemse. Nie
mand had den vent kannen vinden.
Waarschijnlijk was bij als „blinde passa
gier" naar Amerika gekomen en nu was
de vent rijk en Kees bezat tweeduizend
gulden!
De fabrikant weasebte Kees geluk met
zijn fortuintje, en zei, dat hij nu naar
kalm een dag moest thuis blijven om
met zijn zuster te overleggen, wat ze met
bet geld zouden beginnen. De zaak van
den verstopten sigarenkoker zou dan wel
opgelost zijn on dan kwam Kees weer
op het kantoor.
,Jk hoop dat alles opgehelderd zal
Worden." suchtte Kees.
„O ja, Jansen zal wel bekennen!"
vertrapte hij dv sigaar nuhachtend onder
den voet.
„Voor den drommel, me dunkt, dat ik
meer van jou, dan tij van mij te verduren
hebt Jij hebt toen straks beweerd, dat
Utrecht links lag, en nu...."
„Ik, waarachtig met
„Ik heb dus gelogen
„Niets minder dan dat.”
„Onbeschaamde vent I"
„Net zooals u 1 Maar trap me niet op
ma toenen, ik,,,,”
„Ik zal met aan ie ezelspooton komen
„Ezelspooton I Zeg dat nog eens, als
te durft.”
„Zoo dikwijls als ik er lust toe heb.”
„Als ie met zwijgt, bega ik een onge
luk. ik zou m staat zijn, ie onbeschaam- welke wij verwachten, dat zij zich op Ia
den mond voor altijd te doen zwijgen 'eren leeftijd zullen laten leiden. Zoolang ze
„Jij klein zijn, verbiedt men hen lastig te wezen
„Ja, ik, domoor en mogen zij niemand in den weg staan
„Domoor, ja, dat mag jij wel zeggen. Doch zoodra zij den mannelijken leeftijd
ie ziet ar net zoo uit I” hebben bereikt leeren wij hun, dat zij voor
„Mijnheer begint beleefd te worden, niemand uit den weg mogen gaan en vóór
Misschien heb ik de eer wel met een mar- alles moeten trachten zich een plaats aan
kies van Kraaijenstein te spreken den disch van het leven te veroveren.
„En u, u is wellicht de graaf van Ner- Toen mijn kleine Tom geboren werd, be-
gensthuis sloot ik, mij met aan die algemeene dwa-
„Drijf met mij met den spot, ellende- ling schuldig te maken, maar hem zoo
hng spoedig mogeiijk te leeren, dat de menschen
Toen de twee „kameraden7 eindelijk met elkander in de wereld geplaatst zijn,
te Amsterdam aankwamen, begonnen zij om elkander vliegen af te vangen en in hem
elkaar tot afscheid nog even wat klappen terstond den lust tot wedijver te ontwik-
uit te deelen, maar de dienaars der H. kelen. Ik zag daarom alras uit naar een
Hermandad vonden dit onbetamelijk, mededinger in den strijd, en had het geluk
scheidden de vechtenden en I
kosteloos in een rijtuig naar het commis- minuten ouder is dan Tom. Ik verzocht
sanaat van politie brengen. Daar aange- zijn ouders, mij den knaap voor eenigen
komen, verdedigden zij hun verschil, tijd af te staan en bracht de beide kinde-
De commissaris begreep spoedig het ge- ren met elkander in het strijdperk. Ik
val en vroeg herinner mij nog altijd mijn eerste poging
„Hoe zat u in den wagen?" en hoe lammerlijk die mislukte.
„Wel, gewoon, op de bank.” Mijn vrouw had op zekeren dag een
„Ja, dat denkt de inspecteur ook De
sakdoek. dien wij je lieten zien, is van
Jansen en werd ia de kleedkamer ge
vonden, dus...."
„Dus ia Jansen daar geweest, waar hij
nooit komt en niets te maken heeft. Ja.
Dan zal hij de dader wel zijn.”
Kees.Met zijn patroon de deur uit, en
■et een verruimd gevoel keerde hij in
de kamer terug, waar zijn zuster met
van Wil-
zoo goed met hen ge
baar aan mijn nart en smeeste haar niet
bedroefd te zijn, terwijl ik verklaarde dat
het een vrccselijke teleurstelling was, doch
dat wij trachten moesten die samen te dra
gen. Mijne stem was dof en zonder klank,
doch zij scheen dit niet te hooren.
„O Septimus,” zeide zij een paar minu
ten later „Wat hebben wij gedaan, da*
God ons zulk een edelen zoon moest ge
natuurlijk de voorkeur gaf aan ten plaats, venEn zij barstte in snikken uil.
waar hij een groot veld voor mededinging
had.
Bijgevolg zond ik hem naar Eton en
gaf hem een exemplaar van Smiles trouwt een Sphinx. De macht, dia deze
„Help u tel ven" mede, waaraan zijn moe- tongen, met zijn open gelaat en ongek un
der een grooten zak met lekkers en een stelde manieren, over gijn moeder uit-
kerkboek toevoegde oefent, is onverklaarbaar. Indien hij de
Hij paste op school uitstekend op, en ik bank bestolen had, om lekkers te koopen
zou veel pleizier van hem beleefd hebben, voor de straatjeugd van Groot-Brfttanmë,
als dat zedelijk gebrek, waarvan de kie- geloof ik dat zijn moeder nog geschreid
men reeds in zijn kindsheid aanwezig zou hebben van vreugde en dankbaarheid,
waren, hem met had rheerscht. Er was Maar met dat al, wat moet ik met zoo’n
paal noch perk te s n aan zijn goed- tongen aanvangen 1 Met zijn aanleg zou
hartigheid, die grooter scheen te worden men werelddeelen kunnen veroveren
naarmate hij in jaren toenam. Nooit was terwijl hij thans niets beters weet te doen
een jongen zoo bemind als hij. De mees- dat zijn tuinman met tijn spaarpenningen
ters hadden nimmer een aanmerking op gelegenheid te geven naar Amerika te ver-
hem te maken, en onder zijne kameraden huizen.om daar met zijn gezin vooruit
was hij een held iets dat vanzelf sprak, te komen, hetgeen den vent waarachtig ge-
aangezien hij memarftl iets kon weigeren, lukt is Mijn jongen heeft te veel hart.”
Herhaaldelijk zeide of schreef ik hem, „O, dan lijdt hij aan een kwaal, beste
dat zijn populariteit hem ongelukkig zou Septimus,” zei ik, „die niet epidemisch
maken en dat alleen zij in de maatschappij heerscht. Doch haal er vooral geen dokter
kunnen vooruitkomen, die afgunst wek- bij 1 In onze eeuw, vandroge, dorre,
.H ken. Doch hij sloeg mijn raadgeving niet praktische machinemenachen, is het een
lieten hen mijn neefje Theodoor te vinden, die tien alleen in den wind, maar sprak mij zelfs in weldadigheid eens iemand met eea kwaal
beleefde termen tegen. als jou jongen heeft te ontmoeten. Wsar-
En ik moet bekennen, dat zijn ant- achtig, geloof me, onze eeuw is te gezond
woorden een grooten schijn van waarheid op dat punt 1”
hadden, aangezien hij een buitengewoon
knappe jongen was, die alles kefti wat hij
wilde.
- - Ook moet iker bijvoegen, dat hij nooit
„Natuurlijk, maar beiden op dezelfde paar uren de zorg voor de kinderen aan mij iets kwalijk nam en het zachtaardig ka-
overgelaten en ik besloot van deze schoone rakter zijner moeder had, dat haar in mijn
gelegenheid gebruik te maken, om de drie- oogen zoo aantrekkelijk maakt.
jarigen te laten wedijveren om een klontje T’ -
„Hoe? Omdat wij tegenover elkaar suiker, terwijl ik hun beduidde, dat wie hecht aan kleinigheden, en dit kan ook wel gekomen, had mijn dierbare
Het avondeten, eenvoudig doch dege
lijk, was klaar gezet, mijn vrouw schonk
een kop thee in, toen er ep de deur
Kees is de rechterhand van mijnh ier naar zijn bedje biracht, had deze licht ge- het portret van mijn dooden beveling. Ik
hoest Den volgenden morgen was de ben zijn moeder. Ik heb over hem ge
hoest sterker geworden en Jeanne had vol waakt, hem verzorgd als het liefste wat ik
sefink opgemerkt, dat haar lieveling ook bezat. Wanneer ik des morgens ontwaakte,
bleaker was dan guwoonlijk. Men gaf hem sloop ik naar zijn bedje en beschouwde
warme doeken en verzachtende drankjes, hem in zijn rustigen sla»n O, nu slaapt hij
doch het kind hiefd niet op met hoesten, voor altijd Jacques, e me het portret
Jeanne was radeloos. Jacques staarde strak behouden, nietwaar V. ij hebben getwist,
en somber voor zidh heen wë hebben elkander het leven bitter ge-
D< kroep, die vreeselijke kwaal, welke maakt, maar we zijn toch geen monstj^s.
omdat zij zich verheugt in den het lichaam van her arme knaapje. Te ver- nog den dag, waarop we het lieten maken
Jacques weende. Hij boog zich diep
over het portret en beschouwde het spra
keloos Zijn hoofd raakte bijna dat van
_"_j u bereid zijt het academiegeld voor
het einde mij te betalen. Ik moet u bekennen, dat ik
op zijn doch-
het wat leuk vond, dat Hj
paar dagen alleen voor mocht
een jongen zonder wederga.” toeloopen. „Oom Septimus," zeide hij, om mijn jongen vriend te prijzen voor
„Hm 1” bromde mijn vriend, terwijl hij „weet u wel, dat het vandaag mijn ver-
peinzend door het raam naar
keek. Een flauwe schemering gloorde’
in het Westen en een enkele ster schitterde
nog boven den donkeren ceder, naast wel
ken de bevallige gestalte van de vrouw
mijns vriends nog eenigszins in *t onzeke
re licht zichtbaar was. Aan haar zijde in
den tuin stond de jonge man, wienk lof ik
daar juist blijkbaar te onpas had uitgeba
zuind. Wij zaten in de eetkamer voor de
open deur aan een door een lamp verlichte
tafel en de wijnflesch ging langzaam van de
wie hand in de
tellen,
voorspoed waarin haar kinderen verkee-
ren Die eene is Trina.
Steeds werd ae v»n_ alles op de hoog
te gehouden en dus hoorde sij ook van
het kleine kapitaaltje dat Kees uit Ame
rika kreeg en van de gevolgen daarvan
Zij was er zoo blij over, dat ze haar man
een paar dagen allee-i liet, en naar Am
sterdam ging om haar kinderen persoon
lijk geluk te wenschen De goeie dikke
Trina zag er patent uit, was nog dikker
geworden, bracht heerlijke koekjes mee.
praatte honderd uit. over den winkel, de
boerderij vag haar ouders die de groeten
deden. o:ver alles en nog wat, maar
vooral over de aardige dikke dochter,
die thuis in haar wiegje lag en nu pap
worden door vader Korting,
den bakker, die dol was
tertje en
er een
zorgen.
„Binnen 1” riep ik ea raadt eena wse
het vertrek instapte
|Iijn buurmaneen achtenswaardig
man van bij de zestig, handelaar in tabak,
snuif en sigaren, daarbij verkooper Van
loterijbriefjes.
Nu, dat bezoek van buurman was ia ’t
geheel niet vreemd, daar de goeie man
meermalen placht te komen en dan heel
familiaar met ons een boterhammetje at,
rijkelijk besproeid met de noodige kopjes
thee.
*t Was dus mets bijzonders, dat ik hem
uitnoodigde aan te zitten, doch hoe groot
was mijn verwondering en niet het minst
die mijner vrouw, toen hij het aanbod af
sloeg.
„Maar buurman....”
„Mijnheer,” aldus begon hij met triom
fantelijk gezicht, „het geluk is, blind;
zulks weet ik in mijn hoedanigheid van
loterijman het beste. Den een werpt het
groote, den ander kleine winsten in den
schoot, terwijl een derde met ledige
handen kan heen gaan, met andere woor
den, met een niet blijft zitten.
Van dezen laatste moet ik dikwijls
hooren, dat hij niet meer spelen wil, van
de anderen krijg ik altijd een groot of
klein „douceurtje,” natuurlijk naar gelang
der gewonnen prijzen. U, mijnheer,
hebt mij, zoo dikwijls u ook met een niet
uitkwaamt, nooit bedreigd met da
woorden „Buurman, ik speel niet meer,
ik moet je mijn klandizie onthouden", en
daarom heb ik u bij iedere trekking ven
ganscher harte een prijs toegewenscht.
Deze wensch is ditmaal in vervulling ge
gaan op uw lot is beden een prijs ge
vallen.”
„Een hooge was mijn vraag,
terwijl ik van mijn stoel oprees en mijn
vrouw in blijde verwachting mijn arm
krampachtig neep.
„Wind u, als het u belieft, niet op, 't
zou uw gezondheid schaden," sa^de aan
gesprokene.
„Maar spreek dan toch F risp atijn
vrouw ongeduldig uit.
ia, geef antwoord, hoe paooi in hst
bedcaa?” l»et ik er voksan
bankt"
„Neen, we zaten tegenover elkaar.”
„Wel, dan is alles opgelost.”
TT-O a
zaten?”....
„Ja, en daarom hebt u beiden gelijk." de schrijftafel zou loopen, het klontje jaar oud was, gebeurde er iets waarom- de maand neergeteld en stopte nu mijn
„Maar hoe is dat dan in ’s Hemels- suiker mocht opeten. Tom was een flinke trent geen onjuiste verklaring mogelijk is pijp in het zalige bewustzijn, dat bat laven
stapper, doch hij liep niet recht op het doel hoewel de daad, Goddank, nog niet zoo toch schoon is.
.Niets eenvoudiger dan dat. Zooals af, maar maakte een omweg door de ka- snood was, dat zij niet vergeven kan wor-
u gezeten was, Mad de een Utrecht aan mer, zoodat Theodoor hem vooruit kwam den.
Mijn jongen zou gaan studeeren te Ox- mij
haald hebben, als zijn hoofd niet op eens ford en met zijn vrienden wedijveren om werd geklopt.
keken elkaar in onzachte aanraking met een stoel was een studiebeurs. Ik zal u de geschiedenis
ten hoogste verbaasd aan. Eensklaps gekomen. Hij viel en thans had mijn zoon niet in het breede verhalen, maar u liever
bracht de een den wijsvinger naar zijn een schitterende kans. Doch in plaats van den brief van mijn zoon laten lezen, die
voorhoofd, alsof hem iets inviel en zei nu zijn geluk te beproeven, ging het kind u terstond met het onheil zal bekend
toen plat op den grond zitten en begon, ver- maken, terwijl mij de smart- zal bespaard
„Ja, dat is waarachtig waar, maar later vuld van medelijden met zijn neef, nog worden, van dit zelf te moeten doen.”
zijn wij beiden van meening veranderd, eens zoo luid te schreeuwen als deze. En 1
Kan u ons ook dit niet verklaren, mijnheer Jessie, die juist binnenkwam, beknorde opgestaan, ging de kamer uit naar zijn
de commissaris mij en verdeelde het klontje suiker tus- studeervertrek, en kwam spoedig daarna
„Ik denk het wel. Zijt gij tot Amster- schen hen beiden. terug met den volgenden brief
dam op dezelfde plaatsen gebleven?" Toen de jongens een jaar of wat ouder „Beste vader I
I Ik hoop dat u niet al te boos zult zijn
poos te leen en zette een schooltje op voor om hetgeen ik gedaan heb, hoewel ik
hem en Tom, in de hoop ben te leeren vrees, dat gij mijn gedrag zult laken. Even-
wedijveren in het verkrijgen van kennis, wel kon ik niet anders doen dan ik gedaan
Goed, maar op uw eerste plaats?” Ik hield een deftige redevoering tot hen heb. Zooals u weet, zouden mijn vriend
en gaf hun ne verstaan, dat ieder rnensch Dart en ik naar de studiebeurs dingen. Nu
in deze wereld zijn best moet doen om weet u, dat de goede Dart niet te Oxford
„En alk ik het je niet geef, wat den,"
heel in het zwart gekleed, waren gekomen vroeg hij plotseling,
en hadden hun beveling neergelegd in het
enge kistje en het toen naar ’t kerkhof ge
dragen. Nadat men hiet lijkje aan de aarde
had toevertrouwd, waren de echtgenooten vig aan
huiswaarts gekeerd en ze hadden elRander naar zich toe. drukte haar in zijne armen,
lang aangestaard, en dl: een las in de blik- kuste haar teeder en fluisterde
ken van den andei wnt daarbinnen om- „Blijf. Vergeef. Vergeet. Heb me weer
ging, maar zij spraken niet hun hart was hef. wij beiden zullen het portret bezitten
te vol. -11v—
Sedert dien dag Vpelden beiden hoe
langzamerhand de band verscheurd werd,
vlijtig en ondanks mijn strikte onpar- hoewel hij er nooit iets van weten mag. Ge
„Drommels, dat we dat niet zelf ont- tijdigheid, verzamelde hij zich een groo- kunt u voorstellen hoe gelukkig hij is. En
ten voorraad stuivertjes, die hij zuinig daarom smeek ik u niet boos te blijven
in zijn spaarpotje bewaarde. In mijn ge- en uw zoon vergiffenis te schenken. Gij
dachten zag ik hem reeds als een tweeden moet het ook aan moeder vertellen, daar
Baron Rothschild door de Londensche zij misschien een woordje te mijnen gunste
straten loopen, doch mijn illusiën werden spreken zal. Ik ben heel wel en maak
wreed verstoord.
Op zekeren morgen kwam mijn kleine
Een is er nog, waarvan^ wl! moeten ver- de kinderen bij voorkeur aangrijpt, sloopte t Behoort mij, het portret Herinner jij je
geefs had de geneesheer.al het mogelijke Toen waren we nog gelukkig.
Jeanne en Jacques wierpen zich, schier
waanzinnig van smau t, op het kleine, ver
aas te i
van zijn patroon spoedig een
trekking,
Nu besprak Kees met den
hij graag aandeclen in de fabriek had, en schaterde het uit van pret, wanneer zijn
belegde Kees bet geld in aandeelen en hielden ook veel van hem.
zou
beslissen, of de knaap op vader, dan wel
op moeder geleek. Doch in elk geval, hij het vertrek en volgde met de oogen zijn
l een prachtige, ferme jongen. Jeanne vrouw, die zich heen en weer bewoog door
trotsch op haar lieveling. Hoe trilde de kleine woning. Zi had een grooten kof-
i van ongekende moederweelde, fer geopend, waarin itij ordeloos haar een-
„Opsteken, mijnheer
„Ajseblieft, zeer gr ag ik heb toeval-
Meende hij soms, dat zij rijn slavin was? hg *nkele g0<de bi’
- - Jacques toonde zich oo.t met veel be- a«.woordde d' aangesprokene, een dikke
de en vrede, wanneer een heilige stilte minnelijker. Zij moest m tt denken, dat ’‘"’“jr, dte in een hoekje van een coupé
- - u.utweede klas zat, terwijl hij glimlachend de
gen. Anderen mochten dit doen, maar
hij.... En'bovendien, 't was verre van
prettig, zijn vrijen tijd docr te brengen in
zulk een vervelend tehuis, bij een vrouw,
die nooit één vriendelijk vi<x>rd voor hem
over had.
v» uivvi w«,iv.aap saa vw-aa t’ijain«»a>wv
Op zekeren dag toen dte.twist heviger laar te Amsterdam, maar ik zal wat blij
een ietwat scherp antwoord van Jeanne ben. *t Is me een lang routje."
1 „Ik weet er alles van,” antwoordde de
sinjeur, die in een hoekje van een coupé
heerschte in het bosch, waarin zij zijde'aan als een^kwajon- s^Zaan^m,'di7 zijn ^ieïïriÖki’mtóZ
reiziger hem met een buiging aanbood.
„Dank u," zei hij, „wellicht dat deze
sigaar me een beetje opknapt. Ik heb den
ganschen nacht geer, oog dicht gehad.
Ik ben voor zaken naar Bordeaux ge
weest, u moet weten, ik ben wijnhande-
Kees en Leent je?
N« dan. Eerst gingeF Kec» en
op koeten ru den patroon
laad, waar T
rondvoerde en *Ue» liet zien, wat be- gaarne een portret van den kleine hebben, in de versierde lijst. Nu sprong Jacques op.
ia in Lv-d—i de omstre- Men had hem op een kussen in een groo-
Toen zij terug kwamen was ten leuningstoel gezet, in zijn mooiste tret behoort mij. Ik wil het behouden.”
- -X D-- MM* Haag». AZ UUZ, ZZZSpjC l rUIUVl. T<ZX
Leen- onbedekt. Wat zag het kereltje er kef uit, mij ontnemen, jij V’
u «--•» _j *t Was Jeanne niet meer, ’t was een ge-
1 tergde leeuwin. Zq was nog bleeker ge-
De ouders brachten op zekeren dag hun zijn vrouw op den schoorsteenmantel toe- wat tusschen di
t I
-i^Hronw Woudenstijn kwam bloemen beschilderde lijst gezet ea boven breede vuist had opgeheven boven haar gezegd heb.”
«ea «e jonge j kamer te staan, den schoorsteenmantel in de slaapkamer hoofd. Plotseling echter veranderde zij „U Maa* ben je nu nceiemaai j
x-ieden gestaan had der ouders gehangen. Men deed het be- van houding. Haar oogen vulden zich met verstand kwijt of hou je me voor den gek?”
i -arm---„Verstand heb ik misschien meer dan
gij. Je moet je nu niet verbeelden, dat ik
goed Engelsch sprak, zijn zuster overal kind naar een fotograaf zij wilden zoo trad en het lachende kinderkopje greep,
si - eerst hp» rmrno non nnrteat hah L-l—1t_lJ -l_t.*‘ a WT..t
de omstre- Men had hem op een kussen in een groo-
- -- - tr - - - - - -o-- - -----
glimlachte, wanneer de kleine dreumes waaraan zij eenige waarde hechtte, weg- zij bijna gelijktijdig op, keerden elkaar
—„1—— .-8 en keken door het raam
i naar Enge- drentelde. Een oogenblik later zag Jacques, hoe naar buiten. Daarna bromden zij nog
Kees, heel trots dat hij zoo De ouders brachten op zekeren dag hun zijn vrouw op den schoorsteenmantel toe- wat tusschen de tanden en gingen ten
slotte weer zitten.
Na eenige oogenblikken zei een hun
ner
„Ik geloof nu toch, dat u gelijk hebt.”
Zr***Md' wanderd. Óp verzoek van mijn- kleertjes gedost en het aardige krullekopje „*t Portret van mijn zoon Dat wil je „Ik Waarin
i en Leen- onbedekt. Wat zag het kereltje er lief int, mij ontnemen, jij F’ „Wel, dat Utrecht links Egt."
het groote luis, met dien half lachenden mond, en die *t Was Jeanne niet meer, *t was een ge- „Dat heb ik nooit van m’n leven kun-
Leentje het huis- groote, starende oogen 1 tergde leeuwin. Z$ was nog bleeker ge- nen zeggen, zoo’n domheid Utrecht
Het portret werd in een breede, met worden dan strafe, toen de smid zijn Egt wel degelijk rechts, zooals ik altijd
dezelfde kamer te staan, den schoorsteenmantel in de slaapkamer hoofd. PlotseEng echter veranderde zij
iW« FWHBW* -w
en ik geloof dat Leontjo even veel ge- wonderen door famihe en 1-
negenheid voor den oude heeft als de zelfs de buren moesten het en met siaeekend' stem hernïm
joRge daas*, die er twintig jaren geleden het kind komen zien 1
hij lustig den hamer deed dreunen was dan gewoonlijk, stornade Jacques, na Z1jn als ik weer op Hollandschen bodem
u—J- v-L..:-f__ ---*—- --*-T-
op deze toe. Zijn gelaat wan hoogrood van
toom en de opgeheven hand dreigde elk andere reiziger. „Zoo ver als u ben ik
oogenblik op Jeanne’s gelaat neer te ko- niet geweest, ik kom uit Parijs en woon te
men. Zij was bleek geworden als een doode. Alkmaar
doch zij week geen haarbreed terug. Er „Zeg eens, 't is toch nog een mooi eind-
ontstond een oognblik van angstige stilte, je van Brussel naar Alkmaar
nog verhoogd, toen een kleine, blondlok- Dan zeide de jonge vrotrw koel „Dat geloof ik wel, vooral met zoo’n
„Kom, Jacques, dat gaat niet, zulk een bommeltrein als deze.”
„Wij laten Utrecht rechts Eggen, is het
denstijn en Kees Melders, niet vervolgd, streelden en
Wel kreeg Jansen zijn ontslag, maar, woordjes toefluisterden. Jeanne beweerde, en jij bent een goede vrouw, doch te zamen
merken, kreeg hij door toedoen leek. Men behoefde immers zijn neusje lijk geworden. Neem al wat je wilt en ga ligt?”
„Wel zeker, net zoo goed, als u zegt
hoe hij zijn geld wilde beleggen en daar kleine moeders'treYken n0odlg hebben, dan reken op mijn
in het vervolg met den patroon sa- 't 70u ons evenwel J-i -c E 7’ kzr’r.u
ment werken als compagnon. besEssen, of de knaao on vade Va,Uen' U. m*akt el kan der te verlaten, kalmer waren.
Daar de zwerversjaren - -P -p- der’ dau weJ Jacques zette zich neder in een hoek van
ders nu i
eveneens eindigen,
zullen vragen: „Hoe ging het verder met wanneer zij sprak van „mijn zooo.”Jacques voudige kleederen, linnengoed en zaken, dreigende blikken aan, daarna stonden
--
Leentje met nog wankelenden tred naar hem toe borg. Peinzend staarde hij voor zich heen, den rug toe,
den inspecteur bekend, dat hij den zaligheid deze zaligheid werd echter
om Kees van j
diefstal te laten beschuldigen. Hij had kige engel zijn intrede deed in de nederige
—“D IVVkU TVVI vraa^a vwaMw-aa v ceaa W IJ
Men moest eens zien, met welke vreug- daag ben je nog een beetje bevreesd, doch niet
- - - -r----„Pardon, links, mijnheer."
werd hij op verzoek van mijnheer Wou- hun beveling, hoe zij hem als om strijd „Ja,'t gaat niet langer aoo," antwoordde „Links? Ónmogelijk. Utrecht ligt
Eefkoosden en hem de zoetste Jacques, „zie je Jeanne, ik ben niet slecht, daar.”
omdat ar als knecht niets op hem was dat de kleine sprekend op zijn vader ge- kunnen wij niet meer leven, dit is onmoge-
a 1_._ fz-i o cursors f.at, U-U ^--* 1 KT-a. -la
en de schalke oogjes slechts te zien, meen- bij je moeder wonen, liefst zoo spoedig w.
de ze lachend. Jacques daarentegen noem- mogelijk. Als je soms het een en ander rechts."
„Voor den drommel, ik heb reden dit
te beweren, daar het zoo is.”
„Loop heen, u bent nog mer goed wak-
men kan wel zien, dat u van nacht
zij het voornemen hadden kenbaar ge- slecht geslapen hebt.”
„Gij zijt een onbeschaamde, mijnheer!”
„Dat is toch nog beter dan een dom
oor."
„Mijnheer, ik verzeker u....”
„En wat zou?...."
De beide mannen keken elkaar