VOOR DE
^-j
DREIGENDE WOLKEN
^tiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiitiiiiiltiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiEHiiïiiïïiïiïiiiiu iiiiiiiiiu:iiiiiii iiiijliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiR
s
c
UIT DE
MOPPENTROMMEL
J
S
s
NUMMER 32 DERDE jaArUaNO 1B24
b-E
mijn spijt geen toestemmend antwoord
HUISKAMER
kaansche, een voor je heele leven
nek breken
met
vap
diepgevoeiden dank.'
me-
zacht, nooit driftig
De vrouw was naderbij gekomen. Nu
e
Er behoefde niets meer voor den dag
„Jozef,*’ zeide zij, als een moeder, die
zalig huisje, waarin hij geroepen
Zij zag den doftter wezenloos aan, toen
S
BE NIEUWE VELDWACHTER.
Drie jongens buitelden over een heg
Areld vliegt de trein het kleine station
voorbij, altijd sneller in den donkeren
nacht, nu met een snelheid van 54 mijl
in het uur.
zijde geslingerd en toen opeens dood-
sche stilte.
Langzamerhand gelukt het den half-
ge kleed en reizigers door de gebroken
Waar is hij
Zijn naam is onbekend, en op aarde
„Ja, maar aangezien ik rirts heb ge
ërfd, kan ik veen andere kleeren koopen.”
ween en.
Na, een korte wijle nagedacht te hebben,
KRACHTIG UITGEDRUKT.
Dame „Kunt ge ook' zwijgen
Heer „O, vergeleken met mij, is het
OPRECHT.
Patroon „Dat is nu lederen morgen,
ROUWEN.
„Rouw je nog altijd om je oom Hij is
SMAKELIJK ETEN.
Mevrouw „Je kneedt het deeg toch
Keukenmeid „Ja, zeker, mevrouw. Ik
i aan.
Nu trekt hij zijn horloge uit den zak
minuten nog.
voor me
„Wil je een eierkoek hebben
„Neen.”
„Wat wH je dan
„Een biefstuk, als je er een hebt.”
ER IN GELOOPEN.
Een hzrtdelsreiziger was bij een -
denier. Terwijl de laatste zich met .1
bezig hield en hem eemge opdrachten d
kwam er juist een oud vrouwtje binnen
dat om een almoes vroeg. De kruidenier,
die een grap wilde hebben, zei aan de
vrouw, dat zij zich tot mijnheer zelf moest
wenden, terzelfder tijd op den reiziger
wijzende.
De reiziger was ’n oogenblik overbluft
maar herstelde zich spoedig en zich iiT
zijn volle lengte oprichtende, zei hij tot
den kruidenier, die een jong mannetje was:
„Jongeman, geef die vrouw een kwartje
uit de la.”
De kruidenier lachte en betaalde.
ken kwam hem een branderige lucht te
gemoet. Wat een ontvangst voor een man,
die na harden dagarbeid zijn woning weer
mocht binnentreden 1
j „den steen” had.
„Dus wees maar heel gerust I” sprak de
Esculaap, „ik zal er u wel afhelpen.”
De kranke zag hem verbaasd aan en
vroeg „Is u dan ook ai steenhouwer?’ graf eene dames-theevisite.”
den ganseden dag had zoek gebracht, ver- zwijgend.
„Jozef is ziek,” steunde de vrouw, die
Het scheen, dat deze woorden den zieke
klaps de hpisbel ging en luid door de bree- hinderden hij maakte een ongeduldige
beweging, maar bedwong zich terstond
en wierp een medelijdenden blik op het
magere, bleeke gezicht zijner vrouw.
„Voor alles moet je versterkende mid-
zeide de dokter, na
grond ligt hier en daar wat halfgesmolten
neeuw.
In de ijzergieterij te M. is alles in vollen
gang. De flinke, zwarte mannen werpen
kortdurend groote stukken ijzer in den
£>lossalen smeltketel, die gloeiend staat.
Ginds worden met alle macht de ha-
tjiers gehanteerd.
’t Is een oorverdoovend geraas. Praat-
jes kunnen hier niet gehouden worden.
Van tijd tot tijd wordt er eens, met een vensters en verbrijzelde portieren heen te
--- ----1-. --L_„
donkeren nacht.
i licht „Natuurlijk, je ruikt 't het geheele huis
m den gang, ja er scheen zelfs geen mid- door. Je moest maar eens wat beter op
de meid toezien, Leonora.”
„Ik kon niet, John, ik ben den ganschen
dag maar ééns beneden geweest.”
„Waar is Hanna, de kindermeid
„Weet je dan niet meer, dat zij giste
renavond bij haar zieke zuster geroepen
SCHIJN BEDRIEG T.
„Je behoeft je geldbeue» niet zoo
II.
Drie jaren zijn er verloopen.
Het is weer winter. Een woeste noord
oosten wind brult door de wouden en hebben eens samen in een bank gewerkt.”
stuwt de golven tegen de kust. Daken
worden afgeworpen, boomen ontworteld,
t Is een vreeselijke nacht.
Op een der groote spoorlijnen vliegt
een trein als een pijl uit den boog daar
heen. Door den storm is de trein in ver
traging. De machinist zoekt den verloren
tijd in te winnen
Vijf en veertig tot vijftig Engelsche
mijlen per uur, in den.stikdonkeren nacht,
die alleen -wordt gebroken door het roode
licht van de groote lantaarn aan de loco-
NOG AL INGEWIKKELD.
„Wat scheelt je vrouw toch?”
,’,Wat haar scheelt Eerst is ze boos
geworden op ons dienstmeisje en toen op
mij, omdat ik niet boos op het dienst -
NOG ERGER.
Een oude ongetrouwde juffrouw deed
...1 aan philanthrophie. Eens kwam ze
een vrouw tegen met een blauw oog. Zij
beklaagde haar, doch voegde er tot troost
aan toe
„Je toestand kon echter nog heel wat
erger zijn, vrouwtje.”
„Zeker,” antwoordde de boerin, „zoo-
h die van u bijvoorbeeld, met heelemaal
g xi man.”
gend geschrei vei
zende kamer en
lijke, onverstaanbare woorden uitbracht, Leonora niet aan het verlangen van haar
stak het gaslicht aan en trok zijn natte, echtgenoot voldoen,
modderige overschoenen uit. Het vertrek -
- - - v-a r. 4 ut
hangen
Ziehier het telegrafisch bericht
„De locomotief was ontspoord, en
wagens altijd zoo afschu
welijk stoeten, de lichtroode daarentegen
met.”
Stationschef „Nu, dan moeten we de
oude ook maar lichtrood laten schil
deren.”
MOEILIJKE KEUS.
Muziekmeester „Ik heb 200 gulden
overgespaard nu weet ik niet of ik
trouwen zal of een piano koopen.”
Vnend „Als ik je een raad mag ge
ven, trouw dan, want voor 200 gulden
kan je toch geen behoorlijk instrument
koopen.”
VOORZICHTIGHEID.
Boer „Ik geloof niet dat hst varken
gezond was toen we het slachtten. Als
het vleesch maar te eten is.”
Boerin „Weet je wat we doe» 5
sturen aan den dominee en aan den mei
•ter een proefje. Als die er mets van krij
gen, kunnen wij het ook eten 1”
HIJ RIJDT TOCH.
„Ik hoor daar dat je zuster getrouwd is.”
„Ja, en wat goed ook U kent toch
de familie Taets van Amerongen?"
„O zeker. Is zij in die hooge familie ge
trouwd
„Er aan geparenteerd. Zij trouwde met
den neef van den portier van Jhr. Taets v.
Amerongen. Hij rijdt de tram.”
hoogte, toen haar echtgenoot onbesuisd Ja, heel jammer,” was zijn antwoord,
binnentrad de kleine was echter reeds en hij schoof den stoel geërgerd achteruit
in zijn lichten sluimer gestoord wie en ttond op.
weet hoeveel malen reeds dien avond Leonora draalde een oogenblik. Zij
„Arme vrouw,” mompelde de dokter.
„Het gaat ons zeer goed, zoolang ik
gezond ben,” ging de zieke voort," want
i en verdien nog al
ZIJ VROEG NIETS MEER.
Nadat een dame gedurende twee uur
verschillende goederen in het magazijn
„Weet u nu ze
ker, dat ik alles heb gezien, wat u heeft
„Neen, mevrouw,” antwoordde de
Wat vragen ze dan hier in vredesnaam winkelier, wien de gal overliep, .uk heb
voor een koetshuis in mijn lessenaar nog een oud rekeninge-
cvTirrm *’e en ik zou het u gaarne toonen.”
bNUUbfiK. Er behoefde niets meer voor den dag
Een kranke liet den dokter komen, die, gehaald te worden.
reis. Ouders en kinderen zien met ver- na hem onderzocht te hebben, tot de cor.-
tangen uit naar hunne ontmoeting aan het clusie kwam, dat hij
station.
Een der reizigers in den slaapwagen
heeft een allerliefst klein meisje bij zich.
Het kind is zijn grootste schat. Nog
maar weinige weken was haar moeder
overleden.
Nu zijn vader en dochter alleen op de
wereld. De vader bemerkt dat de trein een
•n duizelingwekkende snelheid voort
vliegt. Hij wordt ongerust en trekt zijn
kind nauwer tegen zich
f'
en' berekent hoevee
Nog tien minutetj, lieve, en dan zijn
wijkrak 1 krak 1
rijstebrij kreeg. Dat was de laatste droppel,
diet den beker moest doen overloopen.
De\ jonge vrouw, wier zenuwen reeds in
spanning waren, antwoordde scherp
,J {et is jammer, dat je niet bij je moe-
Zij hield waarschuwend haar vinger in de der gebleven bent.”
l ,,Ja, heel jammer,” was zijn antwoord,
KETTERLIJK OPGEVOLGD.
Dokter „Hebt u gedaan wat ik u ge-
hout, angstig te verbergen. Zie ik er uit als een zegd heb water drinken, een uur voor
eiken maaltijd
Patiënt „Nou dokter, ik heb een half
uur gedronken, maar toen was ik zoo vol,
ontzaglijken schreeuw een bevel gegeven
door een der opzichters.
In een der bijlokalen der gieterij staat
een man aan een zwaar gloeiend ijzer te
werken. Hij is bezig eene lange staaf ijzer,
van een arm dik, tot een langwerpigen
nng te verwerpen.
Het gloeiend ijzer spat een regen van
vonken onder de slagen van zijn zwaren
hamer.
De werkman zelf ziet er ernstig en
nadenkend uit. Ja, ja, zoo gaat het
spreekt hij bij zich zelven hameren
hameren, van 's morgens vroeg tot ’s a- vijfenzeventig voet diep in het dal ge- moeder maar zelf weten, maar ik wil je
ben ik toch* eigen- stort, den postwagen met zich sleepende. wel vertellen, dat ik daar toch niet op kan
„Ofschoon de trein vol reizigers was, wachten..of heb je nou zoo’n Ameri- Veel
verloor toch geen hunner het léven.
„De voorste slaapwagen zou zeker met
den postwagen in de diepte zijn gestort,
indien de ring die dezen waggon aan den
volgenden wagen bevestigde, hem niet dat je te laat op het kantoor korftt
had teruggehouden 1” Bediende „O, als het niet om dis
En de onbekende werkman uit de lamme honderd gulden was kwam ik in
ijzergieterij, die den ring niet uit de hand het geheel niet.”
Nu komt er een plooi op zijn voorhoofd, legde, als hij niet goed was
terwijl hij den ring, die bijna gereed is, Waar is hij
eenige keeren omdraait. Zijn naam is onbekend, en op aarde Oude
Twee of drie zijner kameraden zien zal hij zelf misschien nooit te weten ko- jou was, Marie, had ik den jongen Peper- heen. Een ’pas aange»"->Jde veldwachter
riep hun toe
„Zeg eens, moet jelui
Wie ben jelui
„Wij zijn zoons van den egemeester!”
„O, gaat dan je gang maar jonfttbKren.”
MODERN.
Dame (tot heer, die haar ten huwelijk
komen, en daar staan zij in den kouden, vraagt „Op het oogenblik kan ik u tot wel goed, Mina
donkeren nacht. mijn spijt geen toestemmend antwoord
Langzamerhand daagt het licht op. geven, aangezien ik mij nog volstrekt heb er al heelemaal schoone handen van
Wat een tooneelOnbeschrijfelijk, hart- niet tot u voel aangetrokkenmaar gekregen.”
verscheurend. Diep, onder in het dal, komt u over een uurtje weer eens terug 1”
lag de zware locomotief. Daar naast de
stukken en brokken van den postwagen.
En over den dreigenden afgrond heen
*t bizonder kenmerkt.
De dokter was huiverig en om zich een
aangenamen gedachtengang te verschaf- want ze had nog geen tijd gevonden, het en hett sluimerende kind^ rustig en met
rr_een
uit, dat hem thuis wachtte. Hij zag zijn kindermeid was bij haar zieke zuster ge- sterk contrast aanbood met het roodge
weende. gezicht zijner moeder.
„Och,•wat,” bromde de dokter beneden.-
„Zoo is’t met alle vrouwen. Voor elk» eleze, terwijl hij zich op den kreupelen
zei
koperslagers- schoenen hier vandaan uit 'n loterij getrok- tóen zij boos was op ons dienstmeisje.
- --- f me.
avond, die hem te wachten stond. vrouw legde het stevig ingewikkelde kleine berouwd P hem zeer. Het kleine kind, De dokter stak een kleine thermometer
Hoe werd hij teleurgesteld, to»n hem kind in zijn wieg en bleef er nog eenige dat tanden kreeg en waarbij zijn vrouw onder de tong van den patiënt en wachtte
DANKBETUIGING.
ZEER INTIEM. „Allen, die ons bij Jiet ontstaan
Rechter: „Kent gij den beschuldigde brand de behulpzame hand geboden heb-
t- j-- u—onzen diepgevoeiden dank.”
dat, terwijl hij een oogenblik stilstaat en men, hoeveel honderden menschenlevens
op den ring ziet. Dikwijls werd hij uit- hij behouden heeft door rfjn trouwe
gelachen, omdat hij in de kleinste dingen plichtsbetrachting.
zoo nauwkeurig was. Plichtsbetrachting is het hoogste le-
„Houd toch op, Hans! ’t Is goed zoo,” vensdoel dat de mensch te betrachten
riep één der kameraads. Tusschen dui- heeft, hoe ook bespol
zend andere ringen, zal het op dien eenen door plichtvergetenen
zoo nauw niet aankomen. trouwe dienstknecht zijn loon.
Maar Hans bleef voor zich zien, er
keerde zich toen op eens om, wierp den
ring op een hoop slecht ijzer en zeide t
„Er is een gebrek aan, ik durf het niet
.vagenNu begon hij geduldig een
nieuwe staaf ijzer té bewerken en dat liep
beter af.
vonds laat. Waarvoor
lijk op de wereld? Ik kon net zoo goed
dood zijn
Intusschen keert hij met zijn tang het
zware ijzer met een ruk, en begint dan
weer aan den anderen kant hetzelfde werk.
Plotseling houdt hij stil. Hij buigt zich
over het ijzer, als om te luisteren, terwijl
hij met zijn hamer er nog eenige scherpe
slagen op geeft.
C
Stikdonkere duisternis, Hulpgeschreeuw
Gekerm I De slaapwagen stoot, stampt,
kraakt over gebroken ijzer en
dobberend en slingerend aE een schip op dief
zee. Gevloek 1 Geschreeuw Gekerm „Om je de waarheid te zeggen, ik meen
De waggon wordt nogmaals krakend op ja.”
„En jij lijkt precies op een eerlijk man. dat ik met geen mogelijkheid méér kon
Zoo zie je al weer, hoe schijn bedriegt.” drinken.”
VLIJTIG.
-->t, hoe ook belasterd „Kom, dat is goed, dat ik je vanavond
ien, eenmaal krijgt de zoo vlijtig vind, lieve Chris je bent druk
aan 't breien," zeide een vader bij zijne
thuiskomst tot zijn jongste dochtertje.
„Aan jé hoeveelste kous hen je al
„Aan mijn tweede, pa.”
„En waar heb je de eerste
„O, pa, aan die begin ik, als ik
deze klaar ben.”
Getuige: „Ja, mijnheer de rechter wij ben,
Rechter: „En wanneer was dat?”
Getuige: „Zoo ongeveer ’s morgens om
twee uur, op 'n dag in ’X voorjaar, toen
alles met ’n don ker en mat waas omgeven te verlustigen.
was, evenals de straten, die hij juist was Daarop streek zij met de kam door haar
doorgereden. Driftig sprong hij uit zijn blonde lokken, greep naar een schoonen
rijtuig, wierp wild het portier dicht en zakdoek en ijlde naar het eetvertrek bij
rukt», morrend zijn huisdeur open met haren man, die met een verdrietig gezicht
een gevoeg alsof hem een groot onrecht voor zijn bord soep zat.
aangedaan was. „Is de soep aangebrand was haar
Geen vroolijk gelach jot ontvangst eerste vraag.
geen helder klinkende stem, geen licht „Natuurlijk, je ruikt 't het geheele huis
i“ J 1
dag-eten.
„Leonora
Geen antwoord.
„Leonora 1”
Nu klonk hem uit het donker een zach
te stem tegen.
,J_.ieve John, maak niet zooveel leven, is
de kleine slaapt juist in.” „Och ja, maar ik was 't vergeten. Wat
„Och, loop naar den drommelWaar- krijgen we nu nog Koud kalfsvleesch
om heb je geen lamp opgestoken en om Waarachtig, Leonora, dat is wat te sterk,
wette reden slaapt het kind nog niet? heb je niets anders
’t Is laat genoeg.”
„De kleine was den geheelen dag al
onrustig. Je weet, dat hij tandjes krijgt.
Ik heb nog mfjn morgenjapon aan, omdat
ik geen tijd vond, iets anders aan te doen.”
De stem in 't donker verstomde. Kla- keuken. De meid had juist het vuur ge- eten zijn geeste skrachten versterkt en hem tot 'haar'ziek kindspreekt, om het tot
de dokter, die verdnjete- stuk een flink, hel vuur noodig is, kon en dood te katBpea. 1(Zjj |un noch voor mij, noch voor
Hij klopte aan de deur van het arm- haar zelf iets doen,” fluisterde de mm
Z 2 J'l was- en nam de sidderende, koude hand zijner
De dokter moest zich met koud vleesch, Een uitgeteerde, ellendig uitziende vrouw vrouw in de zijne.
zag er koud en ongstvrij uit uit de keu- aardappelen en maccarom tevreden stellen, met oogen, wacr in ’t geheel geen uit-
Tot dessert kwam er een appelpudding en drukking meer in lag, deed hem open,
kaas op tafel. Dokter Ford keurde de aard- Het dunne haar hing haar ordeloos over w tumjl w«u
appAen af en zeide, dat hij de maccaroni haar schouders e u haar oud katoenen jak dan kan ik arbeiden en verdien nog al
moe was. Het brood was te hard en te deed de scherpte der schouders sterk goed. Kom ik dan thuis dan ruim ik
Geërgerd liep dokter Ford de trap op. droog en de boter had volgens hem een uitkonien. alles op en kook mijn eigen potje. Mem
Zijn vrouw zat bij een wieg in de kinder- onaangenamen bijsmaak. Zelfs de appel- Zij zag den doftter wezenloos aan, toen nu gaat alles verkeerd, zij bederft alle
kamer. Zij zag er afgemat uit en had nog pudding vond geen genade in zijn oogen, hij het eenige vertrek van het huis bin- eten, wel niet met opzet', maar zij verwaar
het donkerblauwe kleed aan, waarin hij hij werkte er ontevreden met zijn lepel nentrad en hij ontdekte tranen in de de kookkunst niet beter."
haar ’s morgens gezien had. Het kind in om en beweerde ten laatste, dat hij om o>gen, die zoo troosteloos op hem ge- Op dit oogenblik steeg een staand
was weer in haar armen in slaap gevallen, dezen tijd aan ’t jaar bii ziin moeder altijd richt waren. 1 geluid van de kachel op en kort daarop
Dokter Ford was met zijn ziekenbezoek
klaar gekomen en reed door de^scheme-
ring van een Novemberavond Aar huis.
Hij was vermoeid en afgemat en dacht
met een zekere onrust en beklemdheid
aan een operatie, welke hij dien morgen
gedaan had. De modderspatten vlogen
tegen de wielen van het rijtuig op en en
kele keeren vielen er koude druppels wa-
- ter op zijn gezicht. De boomen staken
hun bladerlooze toppen als spoken naar
KRAAKZINDELIJK.
DE LAATSTE Een slagersknecht veegt met zijn zak-
Jonge huisvrouw, die haat schoonou- doek een stuk vleesch af.
hing de voorste slaapwagen, als aan een ders te visite heeft„Toe moe, blijf nog „Ja, meisje,” zegt hij tegen de koopster
zijden draad Hoe was die daar blijven wat, u heeft mijn laatsten nieuwen hoed, die een beetje vies kijkt, „we zijn hier
dien ik van Richard heb gekregen, nog kraakzindelijk, en laten geen stofje op het
niet gezien.” vleesch zitten.”
Schoonvader „Ja beste meid, dat moet
man uit, „wat een geld Zes gulden voor
een stal en dan nog maar een paar uur
koetshuis
de geuren nu reeds zijn gehemelte schenen hun angstige, jonge en uit den aard oner- gieten.”
Toch bevond hij zich zelf niet geheel voor dien tijd was het ook al niet goed
vrouw legde het stevig ingewikkelde kleine berouwd p hem zeer. Het kleine kind,
bij zijn nadering niet het vriendelijke oogenblikken «voor staan, om zich in den
licht uit de kamer tegenstraalde, maar aanblik van het sluimerende Cherubijntje
toonde zich voor zijn blikken. Hij was
reeds vail plan, zijn vrouw op te zoeken in de schaduw was blijven staan,
en haar o.m vergeving te vragen, toen eens-
TWEE INZICHTEN,
ongetrouwde tante „Als ik
man maar genomen.”
Mooi nichtje „En ik zou het gedaan
hebben als ik u was.”
„Ik lig nu al een week te bed, maar
in den langen, vredigen en vroolijken ging de bel voor het eten. De dokters- zonder schuld, zijn gedrag van daareven met
„Jozef is ziek," zeide zij langzaam M
sttarde weer voor zich uit,
„Wat scheelt hem?"
„Hij hij gaat sterven," bracht zq
met moeite uit.
„Neen, neen, dat gaat zoo gauw niet,”
stelde de dokter haar gerust.
„Jozef is ziek,” herhaalde zij en schud
de met het hoofd heen en weer.
„Wie is daar?” vroeg een stem, die
uit een hoek van het vertrek scheen te
komen. „Helena, vrouw, met wien spreek
je?”
„Ik ben het, de dokter om wien je
gezonden hebt,” antwoordde Dr. Ford
en begaf zich naar het bed van den zieke.
Hij zag in den schijn van een treurig
flikkerende kaars een onzindelijk vertrek
en in den hoek op een bed een man met
ongekamde baard en haren, wiens bleek
gelaat ijselijk afstak op de grauwe kleur
der kussens.
„O, zijt u het,” antwoordde hij en keek
met koortsig gloeiende oogen van onder
zijn dichte wenkbrauwen den doktet
aan.
„Hoe lang ben je reeds ziek," vroeg
--------r--xa L IUV4 w. IWWXj, ,U, 4IVU
kamer ronddwalen en óleef staren op de den. Met vreugde schijnen zij elke gele- kleinigheid zijn zijluit haar humeur en stoel naast het bed nederzette en hem
welvoorziene tafel, waarvan de opstijgen- genheid aan te grijpen om hun macht over altijd k bar om stroomen tranen te ver- aandacht beschouwde.
te streelen hij vermeldde zich nu reeds varen moeders te doen gelden. Eindelijk
kamer. Zij zag er afgemat uit en had nog pudding vond geen genade in zijn oogen, hij het eenige vertrek van het huis bin- eten, wel niet met oozet' zii verstaat
haar ’s morgens gezien had. Het kind in om en beweerde ten laatste, dat hij om o>gen, die zoo troosteloos op hem ge-
---a--jwareni sd.>a..n»
PROZAÏSCH.
„Ik kom u vragen om uw hand,
-- r e> J-«a t iwu
me mand van de beambten op't kantoor )u‘*rouw.
was.” „Och, laat me tijd tot beraad.
De rechter vroeg niet verder. „Hoe lang?”
„Vijf minuten.”
„Goed, dan ga ik me in dien tijd sche
ren. Ik kom zoo terug.”
AFDOEND MIDDEL.
Ingenieur „Zeg eens, chef, er komen
motief. Sneller, sneller, altijd sneller! wijze beklemd zat, begon vreeselijk te donkerroode
ONVOORZICHTIG.
„Ik moet een muilband hebben,'
kleine jongen, een 1
winkel binnentredendc. ken, en daarbij staat, dat de trekker ze bij Ja, 't is wati
„Is het voor je vader vroeg de win- u mag ruilen, als het zijn nummer niet is.
kelier. Nu zijn ze van 7 y2 en mijn nummer is
„Wel neen,” antwoordde de knaap ver- 5’/«. Wilt u dan zoo goed zijn mij die
ontwaardigd, ,,’t is voor onzen hond.” kleinere te geven en voor die twee toch al meer dan een jaar dcot>”
De winkelier besloot in het vervolg nummers, die overblijven, er een paar bij
wat v<x>rzichtiper te ziin in zijn vragen, te doen voor mijn driejarig dochtertje?”
IN DEN HANDSCHOENWINKEL. ?neisje was en nu is ze boos omdat ik
Dame. „Ik heb een paar glacéhand- boos op haar ben, omdat ik niet boos was,
weet hoeveel malen reeds dien avond Leonora draalde een oogenblik. Zij
en nu kon zij opnieuw alle mogelijke mid- stond met zichzelf in beraad of zij haar
delen aanwenden om het in slaap te krijgen man om den hals zou vallen en haar tra-
De arme, jonge moeder stond op het punt nen aan zijn borst den vrijen loop laten,
haar geduld te verliezen. Het was verre of d. it het beter zou zijn in de kinderkamer
van prettig het kleine kind uit zijn onrus- bij d'g wieg te gaan zitten en daar uit te
tigen slaap te zien opschrikken. Zij wist,
den grauwen hemel op. Het geheele land- dat Brigitta, de meid, het middageten zou
schap was gehuld in een donkeren, nevel- bederven. Den geheelen dag had zij geen besloet zij het laatste te doen. Met bevende
achtigen en vochtigen mantel, een weers- oogenblik gevonden om de huiskamer lippeil. het snikken moeilijk weerstand
gesteldheid welke November-dagen in wat aan kant te maken. Zij verlangde er biedend, verliet zij het vertrek en sloot
naar, een andere japon aan te trekken, zich in het vertrek van haar kind op, waar
Het volle haar lag haar zwaar in den hals, het vuur in den haard langzaam verteerde
fen, schilderde hij zich zelf het welkom netjes te kammen en op te maken. Haar den bl is der onschuld op de wangen,
r*
jonge vrouw hem met vriendelijk lachen roepen en kleine kinderen schijnen over
reeds aan de deur tegemoet komen hij ’t algemeen meer aanspraak te maken op
liet in gedachten zijn 1 likken in de huis- de hulp hunner moeder, dan van vreem-
MIDDELEN TEGEN KIESPIJN.
In de spreekkamer van een tandmees
ter zat een kat in ’t geopende venster en
keek omzichtig in het ledige vertrek. Plot
seling valt het vensteruam neder en de
arme kat, wier staar; opbedenkelijke voortdurend klachten in, dat die oud».
Duizenden vonken vlicgep uit den schoor- jammeren en te schreeuwen. De veertien
steen. patiënten die in de voorkamer zaten te
In de verte ziet men de flauwe lichtjes wachten, liepen allen de deur uit. Hun
in een klein dorp. Met donderend ge- kiespijn was plotseling genezen.
DURE TIJDEN.
Iemand las het affiShe van een opera-
voorstelling, waarin een beroemde zan-
Dc machinist denkt niet aan den storm geres zou optreden. Hij bemerkte, dat,
en heeft geen oog dan voor z»n razende voor dien avond de stalles op 6 gulden
machine en de naderende signalen, die «tonden genoteerd. „Wel,, wel I nep de \ro^8 W-
hij met bliksemsnelheid voorbijschiet.
De meeste reizigers slapen. In den
bagage- en postwagen echter zijn eenige
mannen bezig.
In den slaapwagen wacht een groot
getal reizigers het naderend doel hunner
de vfttibr te weer klonk.
De dokter werd onmiddellijk bij een
zieke gero tpen.
Zonder dralen ging hij in den donkeren
killen avond vooruit en voordat hij hon- delen gebruiken,'
derd stapp sn verder was, had hij het ge- dat hij den zieke nauwkeurig onderzocht
heele huiselijke ongenoegen reeds uit had.
zijn geheugpn verloren. Een verdrietige uitdrukking kwam op
De zieke, bij wie hij geroepen werd, het gelaat van den zieken man.
woonde in een der armoedigste buurten De vrouw ging op de hurken naast het
der stad. De duisternis scheen hier nog vuur zitten.
dikker, de vrind scherper, de regen natter „Die daar is mijn vrouw,” zeide de
eh doordringjender te zijn. Woest stuwde xieke met verheffing van stem. „Ik
de stroom zi;|n zwarte, hoogloopende gol- weet wel, zij is anders als de meeste lieden,
ven vooruit. .De flikkerende lichten der Maar zij is goed en zacht, nooit driftig
brug weer ka «sten treurig in het water. of klagend, zooals andere vrouwen. Zij
Maar de duisternis en droefheid zijner heeft mij nimmer kwaad gedaan, daarom
omgeving welUe geen nieuwe ontevreden- heb ik haar lief, en zij
heid in het haijt van den jongen dokter op. De vrouw was naderbij gekomen. Nu
Hij had zijn beroep van ganscher harte stond zij met een bekommerde, hulpe-
lief en ging er met het vuur van een jeug- looze uitdrukking harer oogen naast
dig enthousiasme geheel in op. Ook had het bed en tornde doelloos aan het kussen.
De jonge vrouw stond op en ging in de dat zoo veraciltelijk behandelde middag-
irhief zich in de aangren- temperd en daar tot bereiding van bief- met nieuwen moed vervuld onxmet ziekte kalmte te brengen.
„Zij kan noch voor mij, noch voor