n. r I Verstandig maar niet schoon. 10 1 1A Beproefd en beloond. ■Hf UIT DE MOPPENTROMMEL III. Mari* vol Ijver, .ten toch is het wet wat Earn, al* je ecn* wist, ho* bang ik geweest -- *e«^W>. W.ua'. w M aw*'.. *v*aj*a den *e dikwijls ia het hui* yan onzen vuur heeft wel nieuw voedsel gekregen, taieeste? gezien. want Rosa is nog vrij en aan niemand ge- 1. af 4 'h 1 f was. i maakt m«t mijn afkomst en mijn stand.' Het costuum moest nog denzelfden antwoordde hij lachend, „wat haar op de tong brandde. t 1 I mijn landtchap onder het penseel? Laat - **m «awaa Ik trad op den schildersezel toe en sloeg Zfe gelaat was zoo gelukkig, toen hij haar de trap op voerde, het beroemde Lady Trevor zat in haar elegant salon, William stond aan het venster en doorliep te spreken, totdat de plechtigheid het be slissende woordje „ja” vorderde. Hij wist „Maar ik heb je toch lief, waar en op recht lief," antwoordde hij. De bravaman Raymond lachte tevreden. „Zij i* ook schoon," antwoordde hij, „en wat het schonste is, ze is mijn vrouw,” Ik moot hem gelijk geven. Doch hoe tuurlijk ook die van Raymond. En merk waardig I zij scheen dikwijls haar hoofd „Dat geloof ik wel, vriand De acht- en-twintig-jarige zou ook niet gauw een DE BESTE. Vier kruidenier* woonden in dezelfde lijk gerekend hebben I” „Ik ben het speculeeren moe, mama,” „Neen. Dat is iets nieuws voor mij." -.Kijk, kijk, wat heeft die Raymond eens ‘m van wij zelfs geen b< het dessert, behalve Franschc confituren,. 4 kisten rii len, 4 kisten citroenen, 600 p appelen, 200 kleine, 20 tniddi 34 groote pasteien. RONDUIT. Manufacturier (tot een winkeljuffrouw): „Wij zijn nu goed aan elkaar gewend, juffrouw Anna, wilt je mijn vrouw woe- den Winkeljuffrouw „Hm, geef mij liever f 10 meer salaris in de maand, dat is voor u voordceliger en voor mij aangenamer!” BIJ DE BESTEEDSTER. Mevrouw „Ja, een keukenmeisje. Ba gezocht” „Nu, en Heb je goede hoop gekregen?" „Dat niet, want zij waa op reis. Mijn (Wordt voortgezet.) De eerste schreef boven zijn deur „De beet* kruidenierswinkel dar pro vincie." De tweed* schreef t „De beet* kruidenierswinkel vm Meel het land." De derde schreef „De beste kruidenierswinkel der ww reld." En de vierde schreef eenvoudig, maar het zoover kwam, dat zij zijn vrouw werd, zal u door het navolgende duidelijk worden. It je er geen trek >oveel van gem- nokkig „neen” en halve an»> a ane? e- - er uit en wel in dezen onverwachtse vorm „Ja, ik ben daar een kat of een hond om allee on één bord te krijgen 1” BEN VERRASSING. Huisvrouw (van een r«is terug keer end). „Heb je gedurende mijn afwezigheid goed voor de dieren gezorgd Dienstbode: „O ja, mevrouw, heel goed, maar één keer heb ik vergeten de poes eten te geven!” Huisvrouw: „En is zij van honger ge storven Dienstbode: „Neen, maar toen heeft zij den papegaai en de beide kanarievogel* opgegeten „Zij is zijn van ze. „Dat nu juist niet,” antwoordde Irma, EEN DINER VAN PRINS WILLEM II. Onze voorvaders hielden van veel en lekker eten. Prins Willem III gaf in 1672 een diner aan de Staten-Generaal van 100 couverts. Na het copieus diner, waar- iegrip hebben, bestond I banket, uit 500 pond inaaaappe- gen spreekt vroeg William en keek ia het lachende gezicht zijner bruid. „Dat detok ik wel 1” De jonge man was niet in staat verder ren. Maar wat beteekent je vraag?” „Ach, William, ik had je eerder moeten vertrouwen, maar ik had ertden moed aanpas, niet toe. Je weet, dat onze lieve vriendin en daarom heeft zij mij uitgenoodigd om het feest harer verloving op Louiza's Rust bfl te wonen. Zij trilde, dat ik de wereld, waann zij leeft, zou leeren kennen. On- plooi glad, gelukkigerwijze bracht zij mij daardoor in „Mooi is ze, dat moet gezegd worden,” zijn jonge vrouw hem haar oom Adolf wfj op voorstelde. „Mijn nicht heeft mij verteld, welk be- ONZE DIENSTBODEN. Mevrouw heeft een dineetje ea doet aan het dessert wat blanc-manger, een halven sinaasappel en een stukje gember op een bord, dat zij door een der kinderen aan de dienstbode laat brengen. Na het vertrek der gasten in de keuken v komend, vindt mevrouw het bord oen- H aangeroerd op de rechtbank staan. „Hoep ’t, Mietje H in En je houdt nog al ber.”* Na een i woorden komt eindelijk het hooge wooed LEER EN TOEPASSING. Vader: „Ik merk in den laatstee tijd, dat je niet oprecht bent. Wen je het liegen t niet aan het ia een leelijke gewoonte. Zal je er aan denken?” i Zoontje. „Ja, pa I” (Er wordt gebeld.) s Vader „O, zeker die vervelende Tho mas Jongen, ga eena open doen ea zeg dat ik niet thuis ben.” steenman tel. „Ik weet, dat je mij hartelijk liefhebt, William," sprak zij met zilveren stem en haar oogen glinsterden van geluk, „maar Éal je ook kracht genoeg hebben om het oordeel der wereld te trotseeren liën der stad te brengen. „Sta mij toe, dat ik u het costuum - - - - Trevor, die in het volle besef harer waar- IV. i e Een jonge arts komt niet altijd reeds doorjzijn eersten werkkring tot zijn doel. „Het is mij zoo ernstig gemeend," antwoordde de zoon, „dat ik H binnen e De oude Gröeberger was onze teeken- onderwijzer, toen ik voor meer dan twin tig jaar het gymnasium bezocht. Wij hiel- den allen ven dien man met zijn grijze heren en witten baard. Zijne groote blauwe oogen waren scherp, doch vol goedheid, wet om studenten het beste beviel. Hij wee bekend als portret- en land schapsschilder. Eveneens had hij door zijn bekwaamheid ieders achting gewonnen. Diegenen der leerlingen, welke talent en lust voor het onderricht toonden, trachtte hij op bisondere wijze in de geheimen der kunst in te wijden. Spoedig teekenden wij Raphael’s Madonna na, en naar een gipsmodel het hoofd van een Apollo. Zoo klommen wij met onzen professor van de zesde tot de eerste klasse op, wij waren zijne lievelingen geworden en mochten zelfs nu en dan eens een blik slaan in zijn eigen huiselijk atelier, waar hij in vrijen tijd portretten en landschappen schilderde. Binnen een paar weken zou het eind examen gehouden worden en dan vaug> je tl wel, gymnasium. j Heden, bij een buitengewone Junihitte, was de laatste teekenles, wij hadden ons nog éénmaal verzameld. Terwijl wij aan den arbeid waren, ging Grosberger te vreden lachend de zaal rond, keek bij de zen en dien even op de proef. Daarna ging hij na ir het zwarte bord en tee kende daar een aardig meisjeshoofd op. „Hé, dat is Rosa 1" riep plotseling mijn vriend Raymond uit. Wij zagen allen van onzen arbeid op, en werkelijk, op het bord vertoond* zich het gelaat van Rosa, de schoon* dochter van den professor. „Wat ia roze vroeg deze ernstig, ieder woord wegend- „Jelui hebt toch niel met kleuren te schilderen, maar alleen te teekenen.” „Neen, uw Rosa, mijnheer professor zen zomer in onze oude plats weder op- Uw dochter Rosa I” riep het in koor. Wij kenden namelijk allen het lieve dochtertje van Grosberger, want wij had- Op zekeren dag verscheen Maria Trevor dige in het salon en deelde aan haar mama mee scheen dat een zekere generaal Murray uit Indié bewoond was aangekomen een ongetrouwd* na dar vroeg me ze voor haar te koopen je zal ik mij om uw leven slingeren.” weet, dat ze invalide is en maar zelden in de stad komt. Zij wil een patroon uit- C7*--- jon. Zou jij nu dat pakje naar haar kunnen zie. Een sierlijke vingerhoed blonk aan zouden dat wel voor levensomstandighe den zijn, die invloed zouden kunnen heb ban op mijn liefde tot geluk zag Irma haar oom zij zeggen „Ziet u, welk een schat ik in hem heb gevonden l” Oom Adolf veegde lachend zijn bril af. Voor hem was Irma het kostbaarste, wat hij bezat en hij begreep volkomenWil- liams gevoelens. De jong* vrouw heette lady Trevor en naar de zijde te wenden, waar hij zat; hun blikken ontmoetten elkaar. Had haar vader haar de geschiedenis verteld Doch neen, zij keek volstrekt niet boos, integen deel, zoo aardig al* toenmaals op het bord, toen Raymond uitriep „Een prachtige kop.” Een gloeiend rood verspreidde zich over het gezicht van het meisje. „Ach, William, ik ben maar een arbeid ster bij juffrouw Mackenzie f' „Juffrouw Mackenzie? I* dat niet het elegante kledingmagazijn dat onze dame* duizenden uit haar beurzen haalt Een bijna onmerkbaar knikje met het neergebogen hoofd was het antwoord. „En jij bent dus een van de feeën, die dat alles fabnceeren Die kleine blanke hand hanteert schaar en vingerhoed I O, jij kleine schelm, dat had je mij zeker wel eer kunnen zeggen, want dan had ik weder zooveel vroeger een nieuw bewijs gehad, dat lieftalligheid en goedheid des harten niet alleen het erfdeel zijn van de bevoorrechte standen." „Maar, William, ik ben arm en heb geen groeten naam." „Maar liefste, ben ik dan niet rijk aan aardsch* goederen? En al* mijn vrouw zal je dan toch een schoon klinkenden naam hebben I” Een liefelijk vochtige glans blonk in Irma’s oogen, die zij met schuchtere over- „Nu, heb je goede schilderijen gevon den „Vriend, de sllérschoonste. Rosa Ja Rosa 1" „Zij is een verstandig meisje, maar niet schoon.” „Zeg wat je wilt.” „Vivat, nu krijg ik ook Je mooiste land- schap.” „Ja/dat zal je hebben.” Hij leeft thans gelukkig met zijn Rosa en schildert in den ouden toren op de stadsmuur aan mijn schilderstuk. Het is een Rijnlandschap bij Zonsondergang. Ik hoop dat het spoedig in mijn kamer prijkt. EEN VERKEERD GENEESMIDDEL. „Zeg eens, buurvrouw, je zei laatst, dat coynac. zoo goed voor koliek waa maar ik zeg jé, dat het larie ia. Vóór dat ik cognac in huis had, had mijn man eens of twee keer in de maand koliek, maar tegenwoordig bijna iederen dag I” WEELDE. Toen Socrates eens op een markt een groote uitstalling van allerlei artikelen zag, nep hij uit„wat zijn ertoch een schat van dingen, die een rnensch niet noodig heeft!" Tien jaar zijn voorbij. Ik heb mijn me dische studiën beëindigd en een klein plaatsje aan den Rijn werd het eerste too- neel mijner werkzaamheid. Op een schoo- nen herfstavond keerde ik van een patient huiswaarts en ontmoette op een hoek mijn vriend Raymond. „Welk toeval voert je hierheen, oude kameraad „De schoonheid van de wereld is het, die ik zoek. Doch hoe gaat het met je? Ben je al dokter „Geraden, mijn beste Aangezien ik nog jonggezel ben, kan ik je niet in mijn huis noodigen, ga echter een glas wijn mede drinken." „N««n, dat kan ik niet 1 Ik moet deze hoogte nog bestijgen, want ik wenschte den ondergang der zon te schilderen. Ga je mede?” „Mij goed." Ik nam Raymond's arm en zoo vertel den wij elkaar wat er in de laatste tien jaar al voorgevallen was. Voor ons uit, tegen den berg op, ging een troepje toe risten. Plotseling wendde zich een der heeren terzijde en scheen iemand te roe pen, waarop een jong meisje verscheen met een ruiker bloemen in de hand. „Wie heeft hij daar geroepen? Ik ge loof Rosa Lachend keek ik mijn vriend aan, terwijl ik aan onzen studententijd dacht. „Wat Rosa? Wat gaat mij deze Rosa aan?” „Hoe Zij is toch zoo’n verstandig mrisjj*.” „Spot niet, vriend 1 Ik ben haar nog altijd niet vergeten, ja ik heb ze zelfs de- te. „Is mijn costuum gereed om het te restaurant binnen, waar een tafeltje in een passen vroeg freule Maria Trevor en af te brengen. De bedenkingen der moeder, afgelegen hoekje voor hen gereserveerd zweefde ruischend naar het kleine kabinet, de tranen der zuster bleven zonder uit- - -- -- -„«n, auo, ja waxai vu» swujn dat ik ook jou nog met bekend heb ge- te maakte de dame zoo bewegelijk, dat Zelfs zijn naam hebt je mij met gezegd I” van het noordenlicht I Je hebt misschien maakt met mijn afkomst en mijn stand.” I—- u---1-’w-1 -- -- Irma’s blanke hand speelde zenuwach- zich wat bedaard te houden. met den wakier en haar Schuchtere **t zichtbaar welgevallen naar haar ge- groet snelde de dame naar haar rijtuig, woordde Irma lachend. „Vriend, wat do* je daar voor dwaa»- „Maar dan ben jij de erfgename, ven heid Je schildert daar Roea Zij is ver- „Wilt u dat niet doen, mama?" „Nooit I" „Ook ik zal haar nooit als mijn schoon- „Maar, mijn lief kind, ik begrijp je zuster erkennen," zuchtte Maria, „hoe Maria zoo hartelijk welkom, dat deze de kan je zoo iets van ons verlangen?” I boe ik op dezen dag gewacht heb F’ Charles Atlee pakte haar beide handen, eigenares van het magazijn genadig groet- mijn naam te verkoopen, t—o. T-—1U1* Een der schoonste sieraden der oude werking. Aangenaam waren di* tooneelen gtad met haar interessante huizen was de nu we» niet voor hem, maar wat had hij ^de stadsmuur. Al* een grijze gordel „Irma Murray? Hoe komt u hier Irma’s liefde 1 ien omvang. De hooge torentjes, welke prachtig l Zou je misschien een twin tig mósuten voor me hebben, wanneer )a in Richmond bené? Je weet dat mijn moeder daar woont, niet? Nu, natuurlijk weet ze alia van je, dat je bij me bent en dat jtrthe elkaar ontmoetten. Ik heb een tal me alleen ook wel amuseeren en ik heb heel vyat te doen vandaag. Je vertelde me gisteren dat je uit lunchen zou gaan en daarom heb ik voor een en ander ge zorgd. Ik ga ook uit lunchen.” Emd keek eenigszin* verrast naar haar vriendin. Zij wist, dat Muriel geen vrien den bad ia Londen. Zij zag, dat het meisje bloosde, en dadelijk kwam er een vraag'bij haar op, maar ze zei niets, we tend, det, als Muriel nu een geheim voor haar had, dit toch niet lang zou duren. „Heel goed, lieve,” zei ze, „dat is best. Dan zri je niet alleen zijn. Misschien zal ik tpch nog met de thee thuis wezen.” ^aar ik wist, dat je me met noodig zou hebben, had ik met een vriend, met wtac ik ga lunchen, afgesproken naar Richmond te gaan en daar te gaan thee drinken-” De were blos op haar wangen werd patiënte bezocht, was Raymond mijn werken, zoodat ik haar niet den geheelen dag behoef na to loopen. Ik moet haar kunnen vertrouwen en zeker zijn, dat de maaltijden op tijd en goed klaar zijn. Dan. De juffrouw „Maar mevrouw. Zoo iets kan u bij mij niet krijgen. Dan moet u in het historisch museum zijn." 7 kleine episode bij juffrouw Mackenzie ge- „Irma is een juweel en het is niet mijn heel en *1 vergat. Wat vond zij het nu schuld, dat jelui blind rijn voor haar heerlijk al haar vriendinnen van haar be- koorlijke schoonzuster Irma te vertellen, „Maar, William,” suste de moeder, van de rijke erfgename van Genereal Mur- „Hoor eens, Jetje, vraag mij niets, zoo „je weet, dat wij voor je op een rijk huwc- ray. menschenmenigte, die aan de lang mijn werk je bevalt.” „Nu, voor mijn part,” zeide de juf frouw en ging de dame tegemoet, voor antwoordde William, „en ik zal er mij „Eindelijk,” zei hij. „Als je eens wist, wie de gegalonneerde dienaar de deur nooit toe vernederen op de rentejacht opende en die nu van uit de hoogte de te gaan. Ik acht mij te hoog om mij en en omdat ik Irma lief heb, wordt zij mijn vrouw t” Niets was in staat hem van dit bealuit TOCH MIS. Professor (uit de soos komend* en rijn vrouw triomfantelijk een parapluie voer den neus houdende) „Zie je nu wel, vrouw, hoe dolzinnig al die flauw* asop- pen over verstrooide profeseore rijn. Ik heb toch mijn parapluie niet laten staan Vrouw i „Maar, beste man, je hebt, toen je van huis ging, heelemaal geen parapluie meegenomen F* „Een prachtige kop,” riep Raymond bonden.' nog eens halfluid. Dit mocht hem wel- licht meer belang intotzemen dan ons. „Raymond, wat gaat je mijn Rosa aan partij hebben.” Ze is wel een verstandig meisje, maar „Maak mij niet kwaad I Ik zeg je slechts niet schoot F’ dat het meisje reeds veie huwelijksaan- „Dat is niet waar, professor, dat is niet vragen van knappe jonge mannen heeft waar ontvangen. Maar rij is met slechts schoon. Wij durfden zulke tegenspraak wagen, neen, haar vader had gelijk, zij is ook ver- wij waren zijne lievelingen. De oude standig. Zij sloeg alles in den wind en gaat lachte vergenoegd in zich zelven, het was haar weg alleen, totdat iemand komt, die hem geen ernst geweest. Intusschen had ook haar bevalt.” Raymond den kop nageteekepd, voordat „Ha, dus een heldin, en jij bent een stille de professor dien had uitgewischt. Dit candidaat.” grapje zou een naspel hebben. Wij stonden bovenop den berg en het Onbemerkt had een kameraad Ray- oog des schilders verzadigde zich aan den mond’s teekening weggenomen en daar- zonsondergang. Bij het naar huis keeren ouder geschreven „Verstandig maar trachtte ik nog eenmaal het teedere on- niet schoon." derwerp aan te roeren, zijn oor bleef ech- dachten. De gefopte merkte het niet, toen hij ter gesloten. het vel in zijn teekenmap schoof. „Maak nu een einde er aan en vraag om „Raymond, je werk vordert vandaag haar hand vóór het te laat is slecht." Dit was het laatste woord, dat ik mijn Zwijgend reikte deze de map aan den vriend bij het instappen in de coupé professor over, het losse vel met het meis- toeriep. L jeskopje viel er uitx „Ah zoo, is dat je arbeid Ik zie, dat je «een zeer leergierige scholier bent, doch ik had niet geloofd, dat je je nog over mijn Rosa vermaken zou.” Met deze woorden hield de professor Zoo ging het ook mij. De practijk in het hem de teekening voor de oogen. landstadje bevredigde mij niet meer, en „Maar professor Dat heb ik niet ;e- daar in mijn oude gymnasiumstad een schreven.” plaats open was, dong ik daarnaar en het „Stil maar,” antwoordde deze en wij gelukSftSA mij gunstig. Alle vnendschaps- zagen, dat hij zich diep beleedigd achtte, banden werden weer vernieuwd, geen was „Dwaze jongen. Trek eens de stoute schoenen aan. Of zal ik voor jou de kas tanjes uit het vuur halen?” „Doe het, als je kan. Mijn schoonste landschap zal voor jou zijn." Er kwamen gasten, wij zwegen. Twee dagen daarna werd ik in het hui* der weduwe Grosberger bij een oud* dame geroepen. Dit bezoek bracht mij ook met de huisvrouw m aanraking, en weldra vertelde zij mij de verlegenheid, waarin zij verkeerde. Een kunsthandelaar wilde schilderstukken uit de nalatenschap van den professor koopen, en ik zou als een zijner voormalig* leerlingen de waar- gtr*>d WM du* de er van zeggen. Ik wees het echter af, en •- beloofd* *«n vriand te brengen die het sis rijn grootst* vr«ugd« achten zou, d* echtgenoot* ven zijn leeraer eenjdienst te kunnen bewijsen. Binnen een kwartier was ik bij Ray mond. „Hoor eena, vriend, je moet morgen in een huis komen, om oude schilderijen te schatten." „Ik ben geen Khjdter, zoek een ander.” veelbeteekenend „Als echter datnuis van Grosberger is?" beste kruidenierswinkel v*a de- Raymond werd rood tot achter de ooren. Straat.” „Dan, ja waarlijk, dan is het wat an ders." Ik verhaald* hem nu de aangelegen- rr heid en den volgenden dag, toen ik mijn een goed. Zij moet zelfstandig kunnen patiënte bezocht, was Raymond mijn r begeleider. i De dag was gelukkig reeds ve^gevor- I derd, zoodat op ons bellen Roea zalf ver- i scheen in een net Huiskleed. Ik stelde haar den nieuwen kunstkenner en ouden scho lier voor. i „Mama, professor Raymond heeft de i goedheid ons te bezoeken.” Ik ging mijn plicht waarnemen. 1 Raymond ging naar het atelier van den overleden Grosberger. Men beschouwd* de schilderijen, sprak over haar papa en oprechte tranen rolden over Rosa’s wan gen. Dit maakte haar in Raymond’s oogen nog bekoorlijken Het deed hem genoegen, bij de jonge dame en haar moeder geen gemaaktheid en stijfheid te vinden, en j daarom had hij ook den moed, toen mama even naar de keuken moest gaan, op zijn ongeluk ia de laatste teekenles te zinspe len. Hij raakte maar even deze geschiede nis aan, om te zien of Rosa daar ook iets van wist. Zij lachte. „Papa heeft mij alles verteld.” „Nu, wat heeft u toen van mij gedacht en denkt u wellicht nog van mij „Hij heeft mij ook medegedeeld, dat u den tekst onder de teekening niet geschre ven had.” „U is dus niet boos op mij, juffrouw En gelooft u dat ik in die twaalf jaar nog dikwijls dat engelenkopje geteekend heb?” Hij zag jtaar vragend aan, een liefelijke blos bedekte haar gelaat. „Juffrouw Rosa zult u niet neen zeg gen, ai* ik uw hand vraag „Morgen zal ik u antwoord geven.” In haar oogen welden tranen op. Den volgenden middag kwam Ray mond op mijn kamer. Ik ried zijn ge it kolommen van een courant, toen Maria ademloos binnensnelde. „Wat denkt u wel, dat ik gehoord heb, nauwelijks of hij waakt* of droomde, toen mama Herinnert u je nog wel Irma Mur ray, die mooie blondine, die Louiza’s Rust aangetroffen hebben t” „En," vroeg Lady Trevor. Een diep drog zij jegens u gepleegd heeft, lachte rood kwasfjover het gelaat van William, de oud* heer „weet gij dat dit u vol- wgrkster, naaister in het maga- gens de wet het recht geeft tot scheiden. jêfffrouw Mackenzie." Ingeval gij berouyr mocht hebben van den „Ónmogelijk!” stap, dietf gij gedaan hebt....” „Zeker mama, zü heeft mij zooeven „Volstrekt niet,” riep William haastig, mijn costuum aangepast F’ „mij is het 't zelfde of zij n costuumnaei- „Klara Wart zou toch zeker geen naai- ster of een millionnaire is, als zij maar ster op Louiza’s Rust uitgenoodigd heb- mijn goed*, lieve Irma blijft I” ben F’ ^Zü vreesde," ging de generaal voort, „Waarom niet De Warts rijn immers „dat rij den een of anderen erfenisjager in altijd zoo’n excentriek*lui geweest," zeide de handen nou vallen en. Maria vol ijver, „en toch is het wel wat „Daarom werd ik naaister,” ging Irma erg, ’n naaister in zulke kringen te brem- voort. „Klare Wart ea juffrouw Macken- g*n zie, die kamenier geweat is van mijne lieve In een oogenblik lag het beluste vel mij echter zoo aangenaam, als die met verscheurd op den grond. Voor hetftn Was Raymond, die zich vóór een paar maanden aan zijn slecht humeur niets te verand*- eveneens in de nabijheid van Rosa ge ren, en zelfs toen later de onheilstichter vestigd had. Hij was in de plaats van Gros- de zaak ophelderde, toonde de professor berger leerbar aan het jymnasium ge- maar al te zeer, dat hij niet geloofde, dat worden. 'k die woorden slechts uit grap neergesóbr^- „Hoe gaat het me je leerlingen," vroeg ven waren. ik op eea avond, toen wij beiden alleen Het eindexamen volgde en daarna het aan de stamtafel zaten „teekenen zij afscheid van onze leeraars. vlijtig engelenkopjes, geen schoone, maar Gsoeberger was ook verschenen met verstandig* zijn slanke dochter. Zij was werkelijk „Dat weet ik niet”, was het korte ant- schoon en trok aller oogen tot zich, na- woord. „Is je lievelin»*kleur nog steed* rose?" „Helaas ja.” i „Ik zal een trouwe huisvrouw voer je „Nu, dat zal wel zoo ernstig niet ge- geloofde, dat dit werkelijk voldoend* was pukje eü ven Liberty in mijn kamer. Moe- zijn, Wilham als een keten van bloemen meend zijn,” zeide de moeder kalmeerend. om alle hinderpalen uit den weg te rui- -*-•---- - *-- -- men. Stralend van Irma Murray zat in een der werkkamer* korten tijd zal verzoeken, mis* Murray aan, als wild* roeken voor eenige paneelen in haar sa- van het druk bezochte magazijn Macken- al* dochter te begroeten 1” „William 1" schrecfhrd* lady Trevor, brengen en haar met je goeden smaak den fijnen middelvinger en haar hand „ben je niet bij j« rinnsn helpen? Het zou zoo lief van je wezen werkte vlug aan een mategeel Atlaskleed. *n den sloegen we twee vliegen in één Juffrouw Mackenzie stond lachend klap." voor haar. „Natuurlijk wil ik dat doen," ant woordde Muriel, „ik vind 't wat prettig,” waarlijk niet." *n aoo werd dat dus geschikt. „Wat wonder 1 Ik begrijp mij zelve Hat wm juist ongeveer kwart voor een, vaak met” MM Muriel eemgszins verlegen de palmen- „Maar met welk doel handel je toch glans hell ven Carlton binnentrad. Zij behoefde zoo niet een* rond te kijken tusschende keu rig gekleede klein* tafeltjes zat, want een lange jonge man kwam dadelijk op haar af. 1 zie, die kamenier geweat is van mijn* lieve „Volgen* mijn meaning,” eprek WilH- moeder, wisten alleen iet* van mijn list am en trad naar voren, „staat mis* Irma en hebben het geheim goed bewaard. Nu naar geest, schoonheid en lieftalligheid is het echter niet langer noodig. O Wil- ver boven die kringen F’ t EZ T* „Kijk, mama, William is onnoozel ge- ben, dat jij de proef niet zou doorstaan F’ geving tot William opsloeg, terwijl haar noeg geweest, om verliefd te woeden op zoo voort, en ik zou het dolgraag hebben, kleine hand zich vleiend in de zijne drukte, dat popje 1" dat zal wel zoo ernstig niet ge- geloofde, dat dit werkelijk voldoend* w*s Toen bruid en bruidegom op den dag op dezen toren? Heeft het huwelijk je wel eens weten, of het waar is, dat mijn zeide William plotseling „Had je m«t waarin Irma bezig was. „Zeker, freule.” De dame trad binnen en Irma stond op. wel niet willen verdragen ter wille ven omgaf zij de eenzame plaats in rijn g'ehe*- 1 r ]en ontvang, ut hooge ”?n M?nneer 7? n<ï vrouw zich daarop verhieven, toonden nog de J I aan belangrij kheid der vesting in den vervlo- v--gen tijd. te een der vorstelijk gemeubeld* ver- „Dat nu juist niet,” antwoordde Irma, „Wacht nog een paar weken, William Het was een zonnig* namiddag in den trekken van Louiza’s Rust brandde een Jk ben hier werkster.” mijn «enige oom komt met de volgende herfst. Mijn plicht als dokter voerde mij „Een werkster van juffrouw Macken- boot naar Amerika terug; ik zou zoo in een der steegjes, welke langs den ring- Mefct mrizje, een schoonheid. Naast haar Trevor ontsteld uit. „En was u dan niet woordig weg." baring zag ik, dat dé voormalige Bschi*t- °P gaten van een toren op de wallen in aar- Op zekeren dag verscheen Maria Trevor dige ramen veranderd waren, en alles aan te duiden, dat dit uilennest was. „Hola," riep ik een voorbijganger toe, ,wie woont daar boven u „Weet u dan niet, dokter, dat professor William zulk een Raymond daar rijn atelier heeft?” zeker ben van je liefde, gevoel ik mij sterk onbeschaamdheid een naaister in deintie- de rij. „Wat zouden de er ww nns „Maar i? heb hem nog niet gezien I „Zijn naam? Wel, generaal Murrey „Wat Toch niet it generaal Murray eens zien I” - - -.Voor zoover ik weet, ia er maar één 1r blik richtte rich op den jongen man, die avond gereed zijn, en na een haastigen persoon, die dezen naam voert," ant- mijn handen in elkaar. babbel luisterde. „Naar huis F’ beval rij- De rijtoer in het „Dat Hinkt heel ernstig en bedenkelijk, park bleef achterwege, omdat het nieuwtje wie de geheel* w«reld sedert eenige da- standig'maar niet schoon F' Jewt* M entwnrwrlrl» hii larh^nd. ..Wilt haar On cIr tnno hrandd*. oars Irf VrrtAëP MZtllamm *m j O, zeker ook een robe voor ja uitzoeken juffrouw Mackenzie heeft prachtige keu- worden vroeg hij op zekeren dag rijn bruid. „Wacht nog een paar weken, William mijn «enige oom komt met de volgende herfst. Mijn plicht als dokter voerde mij beider vuur. Op een ge makkelijken, lagen --- L..Z echommelstoel bij den haard zat een aller- zie een ccstuumnaai»ter F’ riep Maria gaarne zien dat hij bij ons huwelijk tegen- muUr liepen. Tot'mijn niet geringe ftefct meisie. ttn schoonheid. Naast haar Trevor ontsteld uit. ..Rn was u dan niet u/rwHia u-•-j-* -u 1t«nde een slank man tegen den schoor- uitgenoodigd op het verlovingsfeest steenmantel. Louiza’s Rust „Zeker." „En Klara Wart wist....*’ „Wie 'ik ben.” „Onbegrijpelijk F’ zuchtte de dame en bob, die al zijn schatten aan een nicht rij nam zyh voor de vernedering niet zou nalaten. „Hoe meen je dat, Irma vroeg hij. ongewroken te laten. „Waarom moest - „Wet zou ik niet voor je doen Nu ik Zonder twijfel was het een ongehoorde rampzaligen hartstocht opvatten F’ klaag- zeker ben van je liefde, gevoel ik mij sterk onbeschaamdheid een naaister in deinde- de rij. „Wat zouden de zaken er voor ons „kijz, zijz, wat neen me «eayt genoeg, om de geheele wereld t%trotsee- me kringen van de beste en eerste farm- anders uitrien, als hij een rijke erfgename zich hoog afgezonderd. Dien ga ik opzoeken. vroeg Irma en naderde Mana ray. Zouden zij bloedverwanten zijn?” reeds de wankelende ladder besteeg i Trevor, die in het volle besef harer u.--- Klara Wart altijd veel belang in mij stelde digheid voor den grooten toiletspiegel -- -• stond. Irma deed haar werk, stak hier en daar een speld aan of streek een oproerige getrouwd had I" opzoeken.” „Zonderling, dat meisie heet ook Mur- Aldus sprak ik bij mij zelf, terwijl ik J «i Mana lachte spottend. kort daarna aan een zware, met ijzer be- „Generaal Murray en de naaijuffrouw, slagen deur klopte. dat klinkt onwaarschijnlijk.” Daar zat de schilder, tusachen olieverf en ouden rommel, dat hij rijn modellen Het huwelijk zou in alle stilte voltrok- noemde. ken worden. a „Hé, Raymond, wat drijft je hier boven „Mtuvur „iviuvi ia u*i moei gezegu woruco, Toen bruid en bruidegom op óen dag op dezen torent Heeft een kring, die niet past voor mijn levens- dacht Maria Trevor, „maar ik wou toch van het huwelijk nar de kerk gingen, krankzinnig gemaakt?” OMStendigheden. Ik beloofde haar, aan wel eens weten, of het waar is, dat mijn zeide William plotseling „Had je niet „God beware me, Karel 1 Hier heb ik niemand te zeggen, wie ik was, opdat broer op Louiza's Rust haar het hof ge- een oom verwacht?" een prachtig noordenlicht en j« weet niet, men mij niet koud en met minachting maakt heeftMijn hemel, William Trevor „Hij zal Qj de kerk zijn F’ wat dit voor een schilder waard is.” zou bë»*g*ntn- 100 he’ gekomen, en een costuumnaaister Die gedach- „Maar ik heb hem nog niet gezien I „Ah, zoo, je werkt du* bij den schijn Irma haar meermalen moeit verzoeken,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1924 | | pagina 7