w
WW cMsaa mo«u Hiau.
De Wolvenkoning van
Alllovac.
UIT DE
MOPPENTROMMEL
HIJ BLEEF KALM.
stormt de kamer van rfjn
-Ja.”
beeld jeIk weet zelf niet, hoe *t geko
«9 om een kind niets gaf
I w
Janko de muzikant.
I
„Dat is een looden lap 1" riep hij, „ouwe bezorgd wie haar meeneemt, brengt
i” u...
Van een kat in het duister. Zelf beproefde
on-
de bedienden weg,
Van Walen.
ruiter. „Voor wien zoudt rij daalder valsch was vroeg mijnheer.
plezierige stemming j hij had bemerkt,
’t Was
stak.
Boerenknaap
gegaan.
j«
aan.
HIJ WIST ER ALLES VAN.
r
storven t'
ITBN.
n db zaal t*
fasten te la»
gez-
Zij ver-
hun hoogste
weggegooid
toen een lom
perd, je kan zien en voelen, dat dit stuk
gel
,Neen,
pa, en hij gaf den jongen
klonk als een klok.
je die onbeschaamde vragen
voegde mama erbij.
Wim zette een keel op alsof hij levend
gevild werd, en de familie ging aan tafel.
hier iets bh
vich meer 1”
De vlammen stijgen
als een fakkel gaat net
bouw in de vlammen
Daar binnen ligt I
i;_'
rend doodsbed.
vrouw aan haar man.
„Ik ga straks even uitloopen. Als het
len met den dood bekoopen I.
De kleine graaf liet een droog gerochel
Hij kwam zwak en ziekelijk ter
wereld. De buurvrouwen, die de geboorte
hadden bijgewoond, schudden bedenke
lijk het hoofd over dat kleine wezentje.
Toen de. koekoek de lente kwam be
groeten. was de kleine Tan genoegzaam in
cede, om tien jaar te kunnen blijven le-
Stacha, de veldwachter werd geroepen, en droeg hem oj
heele personeel i
Toen hij aan het kleine bedje kwam,
- Zijn hart was te klein om de 'overmaat
Tibor Alilovich
op den steigerenden hengst om zijn
Als alle boerenkinderen was hij verle
gen en stopte liefst een vinger in den
mond als iemand hem aansprak. Iedereen
voorspelde hem een vroegen dood en
begreep, dat hij nooit zijn moeder zou
ken zou h
Hoe het
HIT
Mijnheer A.
buil
had de kleur van geel linnen zijn oog<
stonden denkend en droomerig. Des win»
tars zat hij naast de kachel en huilde me
nigmaal van kou of honger, meestal van
beide, er was dikwijls geen geld voor mid-
Zomen had hij mets aan dan een dun
hemdje, dat met een bandje werd opge-
bouden op het "hoofd droeg hijsen stroo-
hoed vol gaten, waar gele haren door sta
ken.
Zijn moeder was een arme werkster,
dk evenals de zwaluwen, leefde bij den
dag. Ze hield wel van Janko, maar sloeg
hem toch dikwijls ze noemde hem meest
al vondr*-'—
Toen
vee hoeden, soms ook bessen zoeken in
het bosch. Dat de wolven hem niet op
aten, was alleen aan de Voorzienigheid
Eensklaps sprong de hond grimmig
op hem toe en wierp den ongelukkige
met geweld- op den grond neer.
De lijfjager lag daar, in zijn eigen
bloed spartelend.
Reeds had Tibor den hond zijn offer
ontrukt.
De lijfjager lag op de knieën en bad
om genade.
Graaf Alilovich streelde het dier, en
sprak dan zonder toorn en zonder eenige
ontsteltenis
„Gaat allen heen, mijn vrienden, en
laat mij alleen met den schurk I”
De bedienden verlieten het vertrek.
Tibor bracht den hond weg en bond
den moordenaar aan handen en voeten.
„Spreek, kerel,” zeide hij, „waarom
hebt gij dat gedaan V'
„Genade, heer graaf, genade 1 Het
horloge
„Dus wildet gij mijn zoon zijn horloge
en zijn geld ontrooven V’
Een uur later. De sterren glinsteren
helder aan het firmament. Tibor verlaat
het kasteel en betreedt het voorplein.
Hij draagt de gala Weeding der Magnaten,
dezelfde die hij droeg bij de kroning des
konings den roodnuweelen met pels
gezoomden mantel, den van snoeren voor-
zienen dolman, de sabel, waarmede Lu ka
Alilovich eens de Turken uit Ruszica
verdreef. Aan den witten vederbos van
zijn kolbak glinsterde een robijn uit den
schat van den laatsten sultan van Sla
vonic. Zijn gouden sporen kletterden op
den steenen vloer.
_T Alador, lag in
ide handjes op de
schuld hij wist er zelf niets van. fOj be
taalde drie dubbeltjes en ging heen, wan-
'k be^'U’lken dokter
„Hij heeft geen dokte»
I Hy is van zelf dood
gevederde vrienden. De dorpsbewoners
noemden hem Janko de muzikant. Van
lindentakjes wist hij fluitjes t* "J—
en zelfs het piepen van de kre'
de gasten van de naburige
't Was betrokken lucht
viool. De lakei van een naburig landgoed
bezat ook zulk een instrument en speelde
waren. Janko gleed tusschen de struiken talent gaat daar bijna nooit verloren.
De kleine muzikant rust onder bloeien-
de sneeuwballen, die door den wind wor- bleven zijn oogen droog, zijn lippen stom,
den belogen. Zijn hart was te klein om de overmaat
zijner smart te bevatten. Jozo, de kamer
dienaar, wiens knieën knikten, staarde
met een onzekeren blik tot hem op.
„Mijn God,” dacht hij, „wat zal er nu
gebeuren
Zijn arm hart was vol angst.
Doch graaf Alilovich stond daar, aan
„Om 'i hemelswil, hierheen, makkers de voeten van zijn jongen, zonder een b«-
j te maken, als ware hij door den
:m getroffen. Men zou gezegd heb-
béh, dat alle leven uit dit lichaam was
geweken.
Aan een marmeren standbeeld was hij
gelijk.
Hij verkeerde in diepe gedachten, doch
waarover hij nadacht, wist niemand te
zeggen. De oogen schoten uit hun diepe
holten
Eindelijk sprak hij, doch zonder eeni
ge n toorn, zonder ontsteltenis.
„Wie Zeg, wie heeft het gedaan!”
„Heer graaf, dat weet niemand I De
jongeheer is naar den tuin gewandeld,
en dan.... dan....”
Jozo zuchtte diep en wierp zich aan des
graven voeten neer
„Dan hoorden wij eensklaps een schot
Dit maakte ons echter niet ongerust
Dé jongeheer had vaak veel pleizier in
het kraaien schietenDoch, helaas,
nu weet ik maar al te goed, dat het mijn
schuld is, de mijne alleen. Ik had er on-
middellijk heen moeten gaanO mijn
GodWij vonden hem aan het
badhuis temidden van het gras, en Sujo
lag aan zijn zijde.”
„Sujo aan zijne zijde 1" murmelde da
arme man in gedachten.
Graaf Tibor Alilovich had het haak
personeel naar 't park gezonden om ro
zen te plukken.
Alle deuren had hij afgesloten. Alleen
geluid.... Janko vermagerde nog meer, kindergelaat ernstig 1
zijn buik alleen was onnatuurlijk opgezet
en het was, of de oogen hoe langer hoe
wijder werden ze stonden hol en waren
betraand. Het geheel was droevig om te
zien. woners van het kasteel weer thuis van de zal hij met zijn vader op jacht gaan en den
Hij verteerde van verlangen naar een reis. Een jonge vrouw sprak wolf tnede weten te speuren.
viool. De lakei van een naburig landgoed „Wat is Italië toch een mooi land." T 2.
bezat ook zulk een instrument en speelde „En wat is het volk muzikaal,” ant- bij de gedachte aan zijn kleinen knaap,
daarop, toen de bewoners in den vreemde woordde haar verloofde.„Een verborgen
T„mI,„ av1aA/4 iirr/'l.no z4a ataaV /4aaa Ia««ma m r*» xx „*A*lzw“AM 9
door, was in aanbidding voor het spel en
•één gedachte beheerSchte hem kon hij
Den volgenden dag
woners van het kasteel
oogappel.
Met lantaarns en fakkels doorkruiste
men den tuin en plunderde de bloemper-
Volle manden met rozen werden afge-
't Sloeg middernacht, toen men daar-
Tibor trad te midden van zijn perso-
«Ipen onderhouden. Voor wer- dat hij het zicL levenslang zal herinneren, loopen, en brak in een ïuid’weeklagen in de groote zaal, waar de portretten rij-
ij immers nooit deugen.
kwam, I
hij hield verbazend veel vah muziek. Die
voorliefde openbaarde zich reeds, toen
hij n
verrul
vuurstraal uit het dak van het kasteel, geld. Wissel je valsche rijksdaalders voort- in den zak stak.
-- ■- -
Een verschrikkelijk geschreeuw
De aanwezigen springen vooruit.
„Terug! Terug!....” beveelt de
te ruiter. „Voor wien zoudt gij
'usschen t.Er is geen Alilo-
ten hemel, en
eeuwenoude ge-
i op.
hul pel
bonden roover en een lijkje
Op zijn razend met schuim bedekt
paard rij
kringen.
trouwig nagekeken door den kellner en vriend B. in het hotel eener badplaat!
w: i
„Maar beste vriend, jij zit hier zoo
-----3
wenkte een koetsier en liet zich naar het sigaar terpoken weet je dan met wat
Damrak brengen. Op het donkerste ge- er gebeurdris?”
deelte achter de beurs stapte hij uit en „Neen, wat dantt_
stopte den koetsier den rijksdaalder in
handen.
„Hou maar af,” zei hij.
De koetsier betastte het stuk.
En de ander keert zich om en gaat sla
pen.
grabbelde in zijn tasch, maar
klein geld om terug te geven SLIM.
1 SF? a*® 7 bunet wisselen. „Mama, die luitenant zit mij voort-
„Die rij!
avond geworden, een feest in de buurt stiet hij op te midi
wordt gevierd met zang en dans
Een fluit is het accompagnement, de
tonen worden gedragen door de lucht, het uitgestrekte sneeuwveld, klönk
tot het oor van hem, die voor het laatst een aangename muziek hem in de ooren en
O, mocht hij het maar eens even kunnen ze verneemt. Op het dek van de bedstede zelden keerde hij zonder buit naar huis,
geliefd instrument. Daar
gestalte, de blegke lippen
EEN SLECHT GEWE'
Gast (in de restauratie
kellner, waarom loopt de kat in
Kellner „Om ze aan de gei
ten zien vandaag is hier has
krijgen en de heeren mochten some
denken, dat de kat daarvoor is gebruikt 1**
T GING ZONDER DOKTER.
„O juist, dat laadje moet je hebben Boerenknaap „Dokter, mijn vader ia
Dat zijn rekeningen. Leg die van jou er dood gegaan. Mag ik een bewijs pa bal
maar bij. Goeden dag." geld van het begrafenisfonds te kunne*
En de ander keert zich om en gaat sla- halen
Dokter „Wie heeft uw vader beha»
deld
Boeren!
Dokter
„Moeder
„Wat is er
sterven wij!” snikkend.
,-r- -J „Als ik in den hemel ben, zou ik dan uitgestrekte vlakte, die zich aan zijn voe-
ef m’nheer wilde ophouden, omdat me- alweer de viool zijn grootste genoteen viool krijgen
tafeltjes. binnen en zegt t
en er vielen
enkele droppeltjes regen. Van Walen doodbedaard de courant te
Damrak brengen. Op het donkerste ge- er gebeurd,is!”
„Neen, wat dan
„Terwijl je vrouw een bad tmmjn
zee werd ze door den vloed wervsl*
len en meegesleurd.”
„Anders niets Maak je dan maar niet
haar graag weer terug."
EEN GECOMPLICEERDE KWAAL.
„Hoe is *t, amice, gaat 't al wat beter
„Wel neen, sinds ik met dat beroerds
halsgezwel in mijn maag zit, heb ik done
gulden en wat veel fruit eten me nog een maag»
rl» aa a— 1«a1a
sier begon hoe langer hoe harder te roe-
pen en enkele voorbijgangers bleven al TAALFOUTEN,
stilstaan. Koopman (tot een vader, die voor z9n
In het gewoel, op den Dam kwam de zoon een betrekking zoekt) t „Kan ja
ongeluksvogel weer tot bedaren; vastbe- zoon een brief zonder taalfouten schrij»
raden sloeg hij de Kalverstraat itr, met ven!”
1 Lj Vader „Dat stal waar zijn in den
ic, maar ner- brief, dien u mij g eschreven hebt, heeft Mj
IT-j1 wisselen, dadelijk alle taalfouten verbeterd."
IN EEN ROOK-COUPB.
Een oude dame zit in een coupé van
een spoorwagen, waar gerookt werd*
Zij steekt het hoofd naar buiten en roept I
„Conducteur, conducteur is het ga»
i te rooken!”
Goedig antwoordt de aangesprokene
„Als de heeren, die bij u zitten er niets
de oogen op en luistert.... Het wss bizonders. Steeds ging hij alleen. Beren
Iden der rotsen om hen
dear op hun wegen te volgen het gehuil
der wolven, te midden van den nacht, og
igename muziek hem in de ooren en
i keerde hij zonder buit naar huis.
En steeds alleen.
Hij was een vriend der eenzaamheid.
Toen de zon over het dorpskerkje van
Pistyan in het westen wegzonk, zat hij
mijn engelvraagt ze in de weelderig met klimop begroeide
veranda van Ruzsica en staarde over de
bin voa-
ten uitstrekte. Ginds, verre aan den ge
nja, mijn jongen, ja...." Meer kon zichteinder de scherp gekantelde top
van den Harsanny, de eenzame berg,
r„O God I” viel ze neer met het gelaat even eenzaam als Tibor Alilovich. Daar
bij een viool te maken van hout en paarden- op de deken van den zieke. Toen ze bij- boven zweefden Tibors wilde droomen.
haar, die gaf minder toon dan het in- kwam, lag de jonge muzikant met ge- Daar had hij tien lange jaren geleden Mar-
strument in de herberg, maar gaf toch opende oogen onbewegelijk. Wat was dat
De avond fluisterde
„Rust in vrede, arme Janko
kwamen de be-
IN-DE BRANDKAST.
Een jeugdig verkwister kwam bij een
bankier, een vriend zijns 'taders, en vroeg
hem vijf honderd gulden te leen.
„Welk onderpand kunt jij mij geven
vroeg de bankier.
„Mij ze!ven."
„Uitstekend kruip dan maar hierin,"
„Waarom dat'!” riep het jonge mensril
-jhteruitspringend.
„Wel, daar berg ik alle effecten in, dia
zijn antwoorcklB
de bankier glimlachend.
HOE TOESCHIETELIJK.
Vrouw„Je moest je schamen, man*
ze om dronken thuis te komen en dat wal
's nachts om twaalf uur.”
Man„Dst doe ik ookmaar als ik
gewacht had tot ik nuchter was, zou ik
nog veel later thuis gekomen ztja.”
VERPRAAT.
Zij„Alfred, vind je goed, dat vrij on
zen trouwdag verschuiven
Hij „Dat moet ik eerst aan mijn
Heer „Uw meesteres is gisteren ge- schuldeischers vragen.”
orven
'Leerjongen „Ja, haar hand heeft op- VOORUITGANG IN DE
INDUSTRIE.
Straatbengel wiens sigaar niet wil
ze ook al rooklooze sigaren.”
VERKEERD BEGREPEN.
„Anna^ zullen wij op onze huwelijks-
„Neen, laten wij maar liever alleen
leerjongen „j«,
gehouden te slaan.”
EEN ONAANGENAME ONTMOE- branden) „Lieve hemel, nu Adwiceeren
TING.
--- - Een kleermaker komt op zekeren mor-
„Wat denk je nu te doen vroeg me- gen bij een slecht betalend klant dien hij
nog in zijn bed vindt.
.Heb e een rekening bij je klinkt het reis Baedeker meenemen
-
„Ja, mijnheer ik heb het geld dringend gaan.”
„Góed, hier is de sleutel, maak mijn
ooren heb- secretaire open.... Zie je dat laadje
jongen gaf links!”
- De kleermaker opent het. natuurlijk in
Na tafel nam mijnheer Van Walen zijn de verwachting geld te vinden.
maar zoo eoooi nagemaakt, dat je *t waar- wandelstok en ging de straat op. *t Was „Wat ligt er ia klinkt het weer van
achtig voor een echten rijksdaalder sou al donker voor een café op het Leid- het bed.
houden. Misschien had hi| *t al lang in sche plein ging hij aan een tafeltje zit- „Een hoop papieren P
da zak gehad zonder bet te weten. a
„Wat scheelt er aan vroeg mevrouw
Van Walen, toen ze zag, dat hij zoo lee-
lijk keek. tegen
.Niets,” aei hij, want hij kende zijn schen
wederhelft.
„Niets Waarom kijk je
«Ik zal ’t je zeggen, ik hel
lokje gehad.”
„Je hebt zeker woer
stsan!”
„Neen, ik heb niets latM staan. Ver
men is....”
„Dan hebben ze je portemonnaie gr*
rold T"
„Neen, vrouwtje, ze hebben me valsch
geld in handen gestopt.”
„Valsch geld I en ie bent onnoozel ge
noeg geweest, dat aan te nemen? Hoe
veel was ’t Misschien wel een gulden 1"
„Neen," zei Van Walen.
„Een rijksdaalder sotos
„Ja, een rijksdaalder.
„Heb ik het niet gedacht! Een rijks
daalder 1 Schaam je je niet, op jouw leef
tijd, dat jij je eigen beet laat nemen als
een klein kind. Laat eens kijken.”
Van Walen gaf het geldstuk aan zijn
echtgenoote.
„Twee gulden vijftig
riep mevrouw. „Wat ben je
aaU I- 1 -J 1
van ioód is. Wat ga je er nu mee doen?”
„Ik zal *t maar weggooien.”
„Weggooien I 't Zit er nog al aan bij
ons om een rijksdaalder weg te gooien
ik heb een nieuwen hoed noodig en Ma-
rietje moet een paar laarsjes hebben.”
„Wat moet ik er dan mee doen?”
„Het laten wisselen ze hebben het
jou ook immers in handen gestopt.”
„Maar je mag geen valsch geld uit
geven.”
„Dat weet ik ook wel maar je moet
maar zien, dat ze je niet snappen als
je 't een beetje handig aanlegt, raak je
dien rijksdaalder gemakkelijk kwijt.”
„Ja, dat is waar en ik zie niet in,
waarom ik er schade bij zou moeten lij
den. Wacht, ik zal de meid wat sigaren
laten halen."
„Treesje 1” riep mevrouw Van Walen. r w
Treesje kwam binnen. avonturen, éen verhaal, dat herhaaldelijk
„Hier is een rijksdaalder," zei meneer onderbroken werd door de toornige uit- VRAAG EN ANTWOORD.
Van Walen, ga hier op den hoek tien vallen zijner ega. Vraag Wie is meer tevreden een va»
sigaren halen van acht cent." „O die mannen riep ze, „wat kunnen der van 12 kinderen of een millionnair t
^le_t n?eiJ'e ke*k hem verwonderd aan. ze dom doen.” Antwoord De eerste, want hij ver-
Van Walen, die veel meer gedronken langt er geen meer bij wat men van den
had, dan hij gewoon was, viel om van den millionnair niet zeggen kan.
praatjes. Doe maar wat je ge- slaap en ging spoedig naar bed.
dt.* Den volgenden morgen, juist toen ZIJ VERSPRAK ZICH.
ging de meid heen, maar mevrouw Van Walen van plan was om „Kom je morgen op de koffie Marie I
en kwam ze terug; ze was uit te gaan, werd er gebeld. Het was Mole- jekunt dan eens kennis maken met me-*
vrouw B. Ik heb haar ook gevraagd."
„Och, dat
ordinair in
niet, wat gebeuren zal en waarom hij
mes van tien jaar worden veroordeeld?
De waanzinnige stuurde zijn paard
Drie dagen later viachte men zijn lijk
acht jaar oud was, moest hij
het bosch. Dat de wolven hem niet op
kelen. Wacht hem de gevangenis
r T
'die bevel kreeg Jank zóóveel toe te dienen,
ich levenslang zal herinneren.
Stacha boog, ten teeken van
oogen en voerde Janko naar de schuur.
schobbejak I”
,3edaard, bedaard,” zei mijnheer Van
Walen met veel waardigheid.
„Bedaard 1 Met een valschen munter
riep de koetsier. „Wacht maar, ik zal je
naar 't bureau brengen.”
Van Walen betaalde een l
trok er heel gauw van door, want de koet- catarh ook op den hals gehaald.'
pen en enkele voorbijgangers bleven al
ar
men knaap en legde, het ontzielde lichaam
Joco wilde kaarsen ontsteken.
„Neen, neen,” zeide graaf mat een
gereed. Vereenig u hier allen on mij heen
am urw> kam I
Hij begon zelf te bidden en toen gijn
git leeren kennen, beminnen en lief
hebben.
In Alilovac had hij haar begraven.
Niets is hem overgebleven dan Aladar,
dé laatste Alilovich.
O, wanneer die eenmaal groot Is, dan
wolf mede weten te speuren’
En Tibor weende tranen van vreugde
En de jongen lag dqpd in het slot Alilo-
vae.
zekerheid.
Kees sloeg de handen voor ’t
Wat had zijn vrouw daar gezegd?
langde niet naar dat kind dat hun T
geluk moest zijn Maar, maar dan hield
ze ook werkelijk niet van hem 1
Hij verliet het vertrek, sloot zich in zijn
kamer op en weende daar de eerste tra
nen van oprecht leed, over een verloren
illusie.
Toen mevrouw Jelgersma hem kwam
vragen bij Ida te komen weigerde hij
en sloot, toen zij vertrokken was, zijn
I, deur otn verder aandringen te voorkomen.
(Wordt voortgezet)
bemoeiziek zijn. Lcentje zal in dit geval menigmaal bemerkt, hoe een t_
den^Jt^^**1 BU^*®'*** bewandelen, daante, in zijn hemdje, het huis
„Ja, natuurlijk. Jou Leentje hè."
Kees haalde de schouders op. Alsr
onaangenaam werd, ging hij maar niet o, zulk een instrument te bezitten
verder op het onderwerp in, want hij C --
wilde geen twist met zijn vrouwtje. bekijken, dat houten ding, waarop ge- ligt zijn eigen
Erg prikkelbaar was Ida de laatste streken, werd.... maar de nachtwacht tnlt de kleine
en zelfs als Kees op zijn kamer viool heen op de maat
speelde iJ- j--- -~r
d*’’1'.. to«g«schoven, kwam na enkele vroolijk zijn, want m<
l Bij een oogstfeest
hoopte, dat dagen daarna was hij nog
d, alles over getrokken en schitterden zijn oogen als ze niet uitbrengen, met een kreet
en ging spoe
a volgenden
Van Walen van plai
Het
mans, een vriend van Van Walen.
„Neem me niet kwalijk, dat ik je kom
storen,” zei hij, „maar je zou me een groe
ten dienst kunnen bewijzen.” r
Het echtpaar Van Walen bewaarde bepaald met durven brengen.'
„Ik heb mijn portemonnaie thuis laten
liggen,” zei hij, „je zou me pleizier doen
1een rijksdaalder te leenen.”
,0, heel graag, mijnheer Molemans,”
L _it
„zulk een kleinen dienst wei-
AAM AAM W»SAM/4 99
uj d
ca vond in alles muziek. Die
zwakkeling hoorde stemmen van de na
tuur, die hem toefluisterden, in het pie-
wtnd, zoo goed als in_den zang van zijn zwakker, totdat bij ja den hoeveelstcn
stónd zijn moeder, razend op in de hand, naar Ruzsica, een
irekels en het handeid had. Ze nam hem op en
gekwaak des nachts van de kikkers vond hem naar huis. Hii leefde ternauwi
hij aangenaam om naar te luisteren. meer. Janko bleef te bed den derden dagen door, uitsluitend levend voor zijn 'innen en aarzelde een
Zijn moeder durfde hem des Zondags dag was hij stervende. r2_Z LT 1 J---
bijna niet »ee naar de_ kerk nemen* want De zwaluwen vlogen om de woning ten, arenden en gieren. Des winters,rwan-
zat Janko’te luisteren, dan was* zijn blik ster den bleeken zieke en was
«wervi 2. J
wilde doorboren, dan was hij zoo vreemd 1 den kleinen muzikant. Wat was die weg
haar vele koffiehuizen overal dronk hij
bier, koffie, klare of cognac, r
gens wilden ze zijn rijksdaalder i
Teleurgesteld besloot Van Walen
maar weer naar huis te gaan, 't was bij
tweeën en hij had al acht gulden en 75
cent verteerd.
In de gang kwam mevrouw hem tege
moet.
„Een mooie tijd om thuis te komen oorloofd in deze coupé
voor een huisvader, 's nachts om twee C—1. L
uren I" „Als de heeren, uw dij u amen e* ui.»
Mijnheer Van Walen vertelde zijn op tegen hebben, ga clan uw gang maar f*
,Hier is een rijksdaalder,” zei meneer onderbroken werd door de toornige tsit-
,O die matmen riep ze, „wat kunnen der van 12 kinderen of een millionnair t
lord i un eerne, want hij tet-
geen meer bij’; wat men van den
door een sombere rookkolom omgeven, aan maar zelf,*" snauwde Treesje.
„Wat een onbeschaamdheidriep
Mevrouw.
„Denk je soms, dat ik wist, dat de rijks-
„Ja zeker, daarom heb je mij sigaren
laten halen, wat ik anders nooit hoef te
doen.”
„Ik zeg je den dienst op,” zei
Van Walen, „over acht dagen kan je ver
loos een ge- trekjken.”
op zijn geu-
aangepakt!”
en Sujo bij
vier was op zijn hoede en boezemde onwille-
Bindel
'der, het boschkatje, kreeg hem echter de lijfjager bij de ooren
hem i.. r 2'.
Hü was mager, bruin verbrand, dik- zit in de val. De maan werpt een zilveren dier met een gordel aan een jongen beuk
dank f’zuchtte Jozo, thans vrijer
schemering een zacht getril van snaren, ademhalend. „Hij leeft 1 Doch de jonge
wat mag er toch wel gebeurd zijn? Wie
Wie?.... Ach,
t»
Sujo’s woedend geblaf overstemde de
orde, om tien jaar te
«NL
naar had het bleeke hoofdje van *t ster
vende kind opgi
„O, hoe is tuj
zij ons
er op u gesel
„Mijnheer heeft me nog nooit naar
een sigarenwinkel gestuurd,” zei ze.
„Geen
zegd wordt'
Brommend t t
na vijf minuten kwam ze terug; ze was uit te gaan, werd er gebeld, rfet was Mole- jekunt dan eens’kennïs maken met me-’
woedend. mans, een vriend van Van Walen. vrouw B. Ik heb haat* ook gevraagd."
hebben me je rijksdaalder gewei- „Neem me niet kwalijk, dat ik je kom „Hoe bevalt je die mevrouw B
gerd, nep ze, „die is van lood." storen," zei hij, „maar je zou me een groo- „Och, dat gaat nogal- Maar ’n beetje
„Van lood nep Van Walen, on- ten dienst kunnen bewijzen.” ordinair in fijn gezelschap zou ik haar
Ra«*aa1/4 mca* /f«««a*AM Kambcvam
„Van loc' •- L
dat dezelfde wel, dien mijn man je ge-
nggcn, zei iuj, ,»je zuu iuc piziüti wwn
;eeo anderen. Denk met me een rijksdaalder te leenen.”
W - -I „l” -
zei Mevrouw, een blik wisselend met
1t man,
gert men niet aan een vriend.”
Met vonkelende oogen schoot
i oogenbiik, 1
inde hoogte
Dan huilde hij verschrikkelijk.
De lieden weken een paar stappen
jzer kwamen er ook wolven, nu en dan zelfs een achteruit
r beer en een losch. Het dier stond stil voor een der aan-
Wolven schieten is geen kunst* dat kan wezigen, dook den kop op de voorpootaa...
De nachtwacht* die de ronde deed, had droef geweest op aarde. De zieke slaat boe Alilovich te werk ging was iets heel schrik als aan dan grond genageld.
den steenen vloer.
Zadelt Gidran I" riep hij de menigte
toe, die bij het zien des graven diep ont
steld haar gesprek had onderbroken.
Geen enkele bewoog zich.
Slechts Jozo, die zijn heer van kinds
been af gekend had, zuchtte zacht
„Hij is waanzinnig geworden
„Hoort gij mij niet V' hernam de graaf.
Gidran werd voorgebracht.
Alilovich sprong ip het zadel.
Dan joeg hij allen weg.
Het oor vernam een onheilspellend
knetteren. Wat mocht dat zijn?
Met de blanke sabel in de vuist reed
de waanzinnige graaf
kasteel heen.
Schuw vloden c_
terwijl het knetteren steeds heviger werd
waargenomen.
De schimmel joeg een stofwolk naar
boven en snoot geweldig. Zijn manen
fladderden om Tibors hoofd heen en
hulden hem als irr een wit kleed, terwijl
het edele dier met zijn langen zijden staart
zijn flanken sloeg. „ivii
Plotseling hoort men een hevig ge- „En ik wil niet met de politie in aan- Zij gaf hem den valschen rijksdaalder, „Uitstekend knrip dan
kraak. Als een raket schiet een hevige raking komen wegens uitgifte van valsch dien hij onder duizend dankbetuigingen de brandkast openmakend.
ma* Ha Ir «tam Ma* lrAe*AAl aaI-4 Xa ..aIaaUa a21U.UaaUy—
w-*— *»wa»e
„Duizendmaal dank, mevrouw. Tot achteruit
ziens.” r
„O, geen dank mijnheer,” hernam me- mij ter ïeenini
vrouw met een beleefd lachje.
En toen mijnheer Molemans weg was,
keek ze haar man aan en zeide
„Je ziet, dat ik den rijksdaalder we!
kwijt kon worden en dan bedanken r*
me nog bovendien.”
Op een avond in den zomer zag Janko
de deur van de keuken openstaan, die
leeg was de knecht was voor in huis*
de boden hadden immers het rijk al
leen.... Daar zag hij het voorwerp van
zijn droomen liggen op de tafel naast
de kist, waarin het behoorde.... Janko
naderde hoe langer hoe dichter.... de
vrees hield hem terug om binnen te gaan, Er is een ongeluk gebeurd!” riep Jozo, de weging
maar de lust was onweerstaanbaar.... kamerdienaar, en de drie vrienden, die bliksen
de wind deed de bladeren der boomen met hem waren uitgegaan, om „den jon-
ritselen, ze riepen ga, Janko, ga, de ge- gen heer" te zoeken, spoedden zuchtend
legenheid is zoo goednader.
De hemel was helder en effen. De De „jonge heer”, graaf
nachtegaal zong en riep hem toe om moe- 't gras uitgestrekt, de beidt
dig te wezen.... daar was nienyind.... borst drukkend, en een diepen zucht
De kleine gedaante naderde nog dichter slakend. Sujo. de wolfshond, zijn speelka-
de geopende deur. Hijgend stond hij op meraad, hield de wacht bij den knaap en
den drempel.... nog één oogenbiik on liet de tanden zien, zoo vaak Jozo aanstal-
het witte hemdje verdwijnt in het vertrek., ten maakte den gewonde te naderen.
Janko is in de keuken. „Moed, jongens, den hond aangepakt!”
De kikkers zwijgen bevreesd, de nachte- De beide tuinlieden wilden Sujo bij
gaal houdt op te slaan, de boomen ritselen den halsband grijpen, doch de wolfshond
in niet met hun gebladerte. Tanko is op -- --j-
pas afstand van de viool, hij wordt hoe keurig een groot respect in.
langer hoe ge jaag r1" 1-1
zooals de dorpelingen hem noemen, te pakken en dan werd hét weerspannige
!kig en had hangwangetjes zijn haar lichtstraal op de viool, een wolk bedekt vastgebonden.
1 de kleur van geel linnen zijn oogen haar even later, en daar hoort men in de „God dank I
a w r e - e. «e
Suncxucrmg «u óduiu gtxnu you suiucu,
onderbroken door een forsche stem heer heeft een wonde in de borstMaar
Wie is daar?
Janko staat roerloos, de stem herhaaltheeft hem gekwetst Wie
Wie is daar? Een lucifer wordt aan den men heeft op hem geschoten
muur aangestreken.... O Goa, daar 2
klinkt een verwensching, een slag, een weeklachten van den ouden Jozo. De die-
kreet
„O God, vergeef me.” vende kind opgericht en vroeg dan weer
De handen klappen, de lichten worden „O, hoe is hij toch hierheen gekomen
ontstoken door het geheele huis.,., wat Wie heeft ’m durven mishandelen? God
een leven zij ons genadig Heer graaf, wie heeft
er op u geschoten. Groote God 1 Wan-
Den volgenden morgen staat Janko neer uw vader dat hoort, laat hij het ons was hij daar in het sombere kasteel, tal-
terecht voor den schout.... de insluiper allen met den dood bekoopen leen met het lijkje van zijn Aladar. zijn
moet gestraft. De heeren van het gerecht De kleine graaf liet een droog gerochel c
zien den verschrikten knaap met een vin- hooren. Zwart bloed stroomde nog uit de
ger in den mond voor zich staan, hij weet gevaarlijke wonde. i
niet, wat gebeuren zal en waarom hij „Laten wij hem naar ’t kasteel brengen!” ken.
te danken, die medelijden met hem had. hierheen is gehaald.... Moet een dreu- sprak de lijfjager. „En dat intusschen Volle
t-,_j-iemand de oude Bara roepe om hem te ver-
Zijn kleine lichaam trilt, de beenen wan- binden 1”
Men richtte den kleine voorzichtig op mee gereed was.
jp de handen voort. Het ”2k r
im hun tegemoet ge- neel, en liet hen de korven leegschudden
Stacha boog, ten teeken van goedkeu- uit. De kok liet zijn potten en pannen in ner voorouders aan den wand hingen,
begreep niemand, maar ring, met het domme hoofd met de wreede den steek, de koetsier zijn paarden* de Daar werd het doodenbedje gesprek
J keldermeester zijn vaten en flesschen, de graaf droeg zelf het lijkje van
let kind begreep niet, wat men wildevan alle zijden kwam men toegesneld. i
geen vier jaren oud was en in hij zag zwijgend op naar Stacha.... wat „Wat is er toch gebeurd?” kreet men. op het bloemenbed neder.
ng kon wezen over den zang ging die dpen De veldwachter beval „Wat heeft men den jongen heer gedaan j- --
der vogels, als hfi hout moest sprokkelen hem lang uit te gaan liggen, stroopte zijn Wie heeft hem mishandeld?.... Wan-
in hst bosch. Steeds dacht hij daaraan hemdje op en gaf den eersten zweepslag, neer de graaf dat verneemt, slaat hij ons dwalenden blik, „zijn doodsfakkel is al
kleine Janko gilde onbarmhartig doodt
„Moeder, moeder Zij hadden geen ongelijk vrees te koes- en bidt voor hem
«uw, uw uciu iwuuuiuu.il, ui «tl pw- En telkens als de zweep neerkwam, teren voor den graaf, den Wolvenkoning Hij begon zelf te bidden en toen rijn
pen van de musch, in het suizen van den herhaalde hij dien kreet, doch telkens van Alilovac. gebed ten einde was, wendde hü rich
3 Toen dit geschiedde, wandelde hü om en vroeg t
slag?.... Janko niet meer riep.... zonder eenigen argwaan, met het geweer „Zfit gij nu allen hier! Ontbreekt er
Daar stond zijn moeder, razend op in de hand, naar Ruzsica, een oude Turk- niemand
te snijden tien man die zulk een teer kind zóó mis- sche ruïne, waarvan hij een gedeelte tot „Niemand.”
een jagersherberg. had laten inrichten. Hü opende de deur.
Daar bracht hij een ruim gedeelte zijner
hartstocht, de jacht op vossen, wilde kat- nij grimmig den staart in
tAM »rt tfiatan Da» «nnfwre rw*M_ Dan
ris bet orgel begon, of de zang aanhief, een zonnestraal bescheen door het ven- neer de wateren der Save bevroren waren,
zat Janko te luisteren, dan was* zijn blik ster den bleeken zieke en was wegwijzer --*-J-
SWtrvend en zoekend, alsof hij het ijle op de reis, die aanvaard zou worden door
wilde JIM
breed en zonnig het leven was zoo iedereen Doch de wijze, waarop graaf Ti- en de man werd door een verlammenden
een kleine ge-
i was uit
geslopen naar den kant van de herberg,
- -- waar hij onder het venstri genoot, van de
haalde de schouders op. Als Ida viool, die de dansende paren begeleidde.
verder op het onderwerp in, want hij
geen twist met zijn vrouwtje.
J prikkelbaar was Ic_ L. --
maanden. Zij kon geen muziek verdragen joeg hem naar huis en barrevoets liep hij fluisteren
zelfs als Kees op zijn kamer viool heen op de maat van de krassende viool, »»--J—
speelde met de «dikke gordijnen voor die riep „Laat ons eten en drinken en
«s deur toegeschoven, kwam na enkele vroolijk zijn, want morgen i
«ogenblikken een dienstmeisje verzoeken Bij een oogstfeest of trouwpartij was
vrouw hoofdpijn had. Kees l.
wanneer Ida haar baby had, auvs
*ou zijn. Het lieve kind zou haar natuur
lijk overgelukkig maken «n gelukkige
menschen verdragen veel van anderen.
En dan bedacht Kees, hoeveel hij ver-
«ro? va: I la die humeurig trotsch, en veel
«schend was en hoe hij dat gelaten ver
droeg,^ omdat hij veel van haar hield, om
dat hü gelukkig was Waarom verdroeg
Nj dan niet een kleinigheid van hem?
Waarom mocht hij niet zachtjes viool spe
len Zou Ida niet gelukkig zijn? Dat was
de logische gevolgtrekking. En ris zij niet
gelukkig was dan hield ze ook niet van
nem.
En toen werd de twijfel
„Eens kwam zij er rond voor uit, dat
jézicht. die viool eens in zijn hand hebben.
stil en af-
zei mevrouw
„over acht dagen kan je ver-
„Dan zal ik direct wel gaan, mevrouw,
ik heb er hier genoeg van.”
---- Zij ging de kamer uit en sloeg de deur
paard rijdt Tibor steeds rond, in breede met een slag dicht,
kringen. „Zeg eens, pa, waarom hebt u de meid
Niemand durft hem naderen. een valschen rijksdaalder gegeven?"
Honderden menschenzim toegestroomd, vroeg kleine Willem, die het gesprek had
Toen de laatste overblijfselen van het afgeluisterd.
oude kasteel krakend in elkander neder- „Daarom zei
zonken, was het heldere morgen. een oorvijg, die
De waanzinnige stuurde zijn paard „Zoo zal j
dwars door de menigte heen en verdween, wel afleeren,
F" 1
uit de rivier op.
„Ik ga straks even uitloopen. Als het „riet» e een rekening
Eön V&lSCnG rijksd8ald®r. donker is zal ik het geld wel gewisseld van onder de dekens.
krijgen.” „ja, mijnheer ik heb
Mijnheer Van Walen, oen deftig Am- Het diner verliep in stilte alleen zat noodig.”
sterdammer, kwam thuis in allesbehalve Wim tusschen beide nog te snikken. „Goe
pleriarige stemminghij had bemerkt, „Wil je nog een draai om je-*“*-
dal ze hem een valschen rijksdaalder in ben vroeg papa maar de
handen hadden gestopt, hij wist self geen antwoord,
niet waar j 't was een gemeen stuk lood, F'
-->t waar_ wandelstok en ging de straat
*t al lang in sche plein ging hij aan een tafeltje zit
ten in een donker hoekje en beitelde
een glas bier.
„Houd maar dertig centen af,” zei hij
den kellner, terwijl hij hem den val-
rijksdaalder gaf.
De kellner grabbelde in rijn tasch, maar
dan zoo.?” hij had geen klein
:b een onge- en ring aan't buU-- -
„Die rijksdaalder, dien u mij gegeven durend aan te kijken, wat moet ik toch heeft uw vader gehad t”
je parapltrie laten hebt, deugt niet, wil u mij voor den ge k doen.” Roeren knaip
houden Mama „Kük een anderen kant uit»ehad, mijnheer
Mijnhe^ van Walen betuigde züa on- maar heel vriéndelijk gegaan.”
„Van lood! "herhaalde mevrouw. „Is wijselijk het stilzwijgen.
geven heeft?”
„Ja zeker, ik heb g<
dat ik voor een dievegge wil worden
«n
t_een beetje op je woorden !”,riep haar