vv b<Vg| MAAR NS TERUGKOMEN. „Ja. NAAR HET ONBEKENDE dat de zee dan moet opleveren. V: --- --- ik Roselinde, als je mijn dochter was, wat ionaat terug zijn, •n. waschtob. niet zegt moedig zwaait hij met de wollen muts. oogen in, gaandeweg verdwijnt hij uit zien, toch ^>lijft zij .Grootje, grootje,” zegt hij grinnekend, u, in uw hoedanig- bewusteloos heeft men haar dien avond en we gaan niet allemaal naar de haaien. >r te stellen mijn geboorteland. Want ik ben 'Wis to trZS/S- lino* ,f ijks spreken.. is, is Grootje al mogelijkheid, dat hij zijn lange wande- voorbij te doen gaan toch is zij voor verte ziet zij nu ook haar Wim staan, Snel komt de vloed op van *t strand Meisjes boosheid stuitte echter af komen ze ze waakt of droomt en staat langzaam op. zal je wel klaar komen.” „Ja. Barend, ik kan er mij nog maar „Wees nijdig voor mijn part. Als ik mijn centen maar krijg.” Doch dat viel tegen. In aan omme» XIV. Falamon trad, door een rijvertrek, het „Laten wij ons dan tot de edelmoedige daad bepalen, juffrouw; wilt u mij rnach- diét ai te nemen, ten einde een schuld te betalen en de gevangenis te openen „Aan wien, tnijnhi nederdaalde „Moet je hier wezen? „Kun je *t me niet even hier zeggen? Ik moet zoo dikwijls naar beneden-” Wat zou hij doen ’t Ia waar voor iede re klip-klap moeten de meisjes naar de bel. Behalve voor der (melkboer en'ver dere nuttige wezens nok voor allerlei koop- en bedelvolk, «at met hardnek- I aan alle schelknoppen alarm mijnheer, man kan nooit weten,een «Bweataiiag. wind nog een beetje doorblaast, trekken wij van middag uit.” „Ik ben klaar, vader Bernard, hoe eer wij gaan, hoe liever Kijk, er komen wolkjes aan de lucht, de scheepjes be ginnen al meer te wiegelen zou er storm in aantocht zijn Opgewonden schitter den zijn oogen, reeds bij voorbaat ge nietende van het prachtige schouwspel, noodigt terug te komen. Niet lang laten zij zich wachten en de j gewone levendigheid van menschen en houdt Zou ik hem nog weerzien en zacht prevelt zij af en toe voor zich heen „God geve het." gd - „En verdriet zou hebben, niet waar?” „Dat stem ik u toe, op mijn woord.” „Nu, met haar zou het waarschijnlijk klein beetje lijden vergeleken bij dat van naar eea laan van sierlijke boomen en wandelde daar langzaam op en neer, rtearbij schier den goeden markies de Malateata vergetende, wijl zij hem ach terliet in gezelschap van de gevaarlijke mevrouw Plock, die nog steeds sliep met haar waaier in de hand. Ben huisknecht begaf zich in de laan, waar Roselinde vertoefde, om haar mede te deelen, dat het rijtuig van den heer Falamon het voorplein opgereden was. Het meisje verbleekte. Zonder aarzelen zich echter naar haar woning, terwijl zij den markies deed verzoeken den tuin niet te verlaten. naars met mijn vordering gewapend en Id's weg in hinderlaag hen daarvoor betaald het bezoek van haar voogd. Was hij onbe kend met de oorzaak van Leopold’s gevan- chtschapen mensch zijne pupil tót een goede daad aansporen Geloofde hij aan een weder- keenge liefde en aan een, door beiden gewenscht huwelijk Of wel kwam Fala mon tot haar met het doel de verborgen hand te opdekken, welke in het spel was, ten einde den burggraaf in de gevangenis te werpen \Spani ootere vertrekken voor de Roselinde bes onverschillig zijn, mijnheer; te werk te g; Ir nê** u<vw VAnvrv «Ir wast If.'l-L-i rugkomen.” Zoolang hij nog midden in dn stad was, gaf hij daar minder om „Waar je dagelijks voorbij komt, kun je nog., wel eens aanbellen." Maar hoe verder hij in de nieuwe wijken kwam, hoe vaker hij zonder geld werd doorgezonden, en dan wordt het minder plezierig. „lederen dag komen er nieuwe quitanties bij, en als je dan nog met zooveel oude in je maag zit.... Ik geef het je te doen, hoor." En in deze X-straat hield de man hee- lemaal zijn hart vast Jongens, wat was dat een eind geweest. zeker niet, dat het zoo den top. Op een twintig pas afstands „O mijn God, moet ik ook hem nu nu nog niet genoeg nagr het strand gaat. Eindelijk is ze klaar denkt ze nog iets te zien. Het strand verbreedt zich weer t Zijn patroon wist oo vtr was anders leek hij wel gek, óm zoo'n Hein bedrag in zulk een uithoek te laten innen. Want hij moest f 0.70 zegge zeventig cents ontvangen I „Dat had toch wel contant betaald kunnen worden,” mopperde onze man. Maar zoo zijn nu de hardaakkenge hn in zoo’n kouwe-aardappelenbuurt. Ze koopen voor een krabbel, laten *t opschrij ven, geven geen antwoord op de rekening en vinden je nog brutaal, als je met de quitantie durft komen. „Wat denkt je patroon van ons We zuilen wel be talen, hoor I” Zulke klanten kunnen we eigenlijk wel missen als kiespijn. Blazend, zijh gegalonneerde pet achter over schuivend en zijn voorhoofd af- wisschend, stond onze mopperaar stil, om het vijandelijk terrein te verkennen. Zijn quitantie verwees hem naar mevrouw op een bovenhuis. Zich moed in sprekend, dat ze hem toch voor f 0.70 niet weg zou sturen, belde hij aan. rich daarop pal tegen de huisdeur plaatsend: „Die lui hebben wel eens de aardigheid zich niet thuis u houden, als ze zien wat er gaande is." Deze poets werd hem au alvast niet gebakken, want uit een ven- „Neen,” zegt ze met een glimlach, „blijf maar hier, van avond zal hij wel komen, mijn Wim, het is zijn eerste.... >..ge- dat jal....ik hem wel.... „Neen, Wim, in de eerste dagen nog Fel schjjnen de zonnestralen op het niet, maar stel je maar niet te veel voor geruisch der golven. Niemand ziet echter de eenzame vrouw uV.e”^°J“..‘Vü5Ch.e" derd kij'kt zij "rond”’rifbegrijpt riM.” hoe j» bonzon. Ook zij bemerkt niets van het gekrioel en gewoel onder haar, slechts hem op zijn schouders. Nu krijgt hij I’ grootjes figuur, dat zich donker afteekent zijn vertrek zoo druk mee bezig was, beuren kan I" Den geheelen dag komt grootje echter en dus een beetje van haar medewerking afhangt. Met een nijdig rukje schoot het hoofd der dienstjuffrouw naar binnen om eeni- gen tijd later aan de voordeur te verschij- ’t Gebeurde in een der nieuwe straten, nen_met de beleefde vraag pet welgevallen naar zijn sterkgeldeurde en van buiten komt een verward ge- welke het eerste, eenige en laatste monu- verhalen van zijn eerste reis. Een Hein wolkje vertoont zich in *t verschiet, langzaam groeit het aan, van „Wat was het nou?" Onze man gaf zijn quitantie. f „Had je dit niet kunnen zeggen?” wel dat Wim van avond komt en dat ik tot peetvaders kregen. Tegen het noemen klonk het verwijtend. alle kanten komen ze aandrijven, eerst dan klaar wil zijn met mijn werk." van den naam zou geen bezwaar bestaan, ’- ï™™- - klein, maar langzamerhand zich vereeni- „Grootje," zegt een van de mannen, doch waartoe is het noodig Met X- op de zelfzuchtige gedachte van haar nu vlot en ijverig^ts de bemanning in de ’eet herit/’mïjnheerT.V l^t“aM"de‘“zatan die.,lnderen he' ‘“tocht q? w Nog een laatsten bÜk om te zien öfata „Hij, die u ontvoerd heeft.... met uw ten dienste van zieken staan bescheiden duin op, om vrouw en kinderen of vader en moeder, die hen zoover mogelijk ver- rrflAtt, „aa. 1—«as a Reeds zes van de zeven dagen zijn hebben, als hij komt, dus moet zij ook er aan w__r aan- des te meer keert grootjes hoop op zijn gespoeld is en welke schepen er gelukkig maar ook....zijn laatste vaart.» IJ__ __taTT1 a_ t-t_ t- 1.tv»' nroocf «Ir VtatM «mm zaam gaan haar de uren voorbij, nooit kan er toch voor van avond niet zijn, ze88e*J-” hebben dagen zoo lang geduurd. Ze heeft Even flink als het uittoog, ziet zij het ferny heb laten oplichten en in de gevan- -DaUam* kof?' Falamon, een weinig verdoofd door de zen onverwachten slag, zag haar met kod- hij een valstrik dige verwondering aan. Hij was volstrekt tigheid welke opeens de kogel door de kerk joeg. „Ik ben als een meer zich in de «indelooze verte je present bent 't zal er wel van komen, uitstrekt. Kleine uitgekuifde golfjes ko- kijk de zeilen al eens bol staan." En met men kalm, spelenderwijs aangerold, rose- een gang of hij het wiegelende schip reeds getinte schelpjes achterlatende en het onder de voeten heeft, verdwijnt hij in de in ernst, juffrouw vroeg strand bezaaiend met kleine zilveren richting van het dorpje. pietermannetjes, die door de juichende kinderen met vreugde begroet worden. f 2 Vroolijke troepjes menschen hebben is niet veel meer te bespeuren, de zee is ‘L C“ nieten van de heerlijke zeelucht Ik dat ik het u zeg. De burggraaf bevindt heb hem achter slot doen brengen, daar niet mee werzoenen, dat Wim weggaat.” zich wegens schuld in df gevangenis ik hem niet kan doen dooden,'bij gebrek „Kom, kom, *f is een flinke jongen- aan de „bravi” der vendetta’s zooals men en we gaan niet allemaal naar de haaien. tej zeer edel- die nog aantreft te Venetië of in Indië, Wim, jongen, is alles in orde? Als de -------- voor te stellen mijn geboorteland. Want ik ben vreese- winrf noc Hnni-hlaMt „Bravo, juffrouw I Doch a propos, rnijn aanstaanden echtgenoot vrij te koo- lijk jaloersch, mijnheer." (Wordt voortgezet.) voor voor schuld blijft opgesloten aanuw Up ut. suauu oi m nci uorpje. ..Jetwisten over „Maar,” hernam Roselinde fier, „u Vroolijk plassen de kindertjes door het maar een weekje, 't Is zoo gauw den aard der schuld met betrekking tot wilt mij, geloof ik, dwingen mijnheer heerlijk frissche zeewater, en het stoere wie weet heb ik behalve d,t zij een uitstekendi geld- „U hebt gelijk,” antwoordde de voogd, met, dat het moae ïtadskindje niet bang g^ij'ze ^«‘‘én^stteriï'h^’gtó^Zdd belegging een voornaam, rechtschapen „Mijn mandaat schrijft mij met voor uw is> haar met kant om2jette rokjes te be- gezicht. TjAr^elSTS??^mijnheer,” tfverXflen en^ïe bïletten’dw^he- de™nen m den fQO van duin wat verwees naar een uur van in de armen gekneld. „Grootje," zegt hij,„huil nou niet, ’t is r om en A - --1 dan voorgoed genoeg visscherskind begrijpt nog maar steeds van.” En vriéndelijk strijkt hij over haar ongeduld en toorn te bedwingen I ha l altijd iets stugs over zich. Haar man - 2: tigen vijftig duizend franken van uw ere- zou ik je op je plaats zetten 1 wat zou je L..U lLA jesus te openenonl „Aan wien, mijnheer „Wat zegt „Aan iemand, in wien u een zeer le- frouw de Vill vendig belang stelt, wiens naam en titel u wenscht te voeren. Juffrouw, burggraaf de la Rocheferny is voor schuld in de ge- innert u slechts Genève u hebt bewilligd vader van zulk eea meisje te zijn, als u zijt 20Odat het schuimende in een huwelijk met hem. Ik wil zelfs ik mij eenigszins bezorgd zou maken..” verder gaan u hebt hem hef, want u bent h»-' gevolgd, daar hij u, met uw toestemming ontvoerdeu zult hem trouwen. Hij moet binnen vierentwintig -uren uit de gevangenis verlost zijn. Ik benedensalon binnen, op het oogenblik wilde u de verdienste met ontnemen van dat Roselinde de glazen tuindeur opende, deze daad vol toewijding en liefde. Zij „Wel juffrouw, zeide de voogd op c- -c J- vroolijken toon, nadat de begroeting ge ëindigd was, „wat is het hier schoon 1 ,_w welk een. goeden smaak 1 U moet u wel voorstel, hetwelk Roselinde een gewaar- veel moeite gegeven hebben, om alles zoo wording bezorgde, alsof eensklaps een prachtig in te richten.” bliksemstraal de lucht doorkhefde. L., „Och neen,” antwoordde het meisje, liet het hoofd op de borst zinken, en gedrongen.... Uk wilde het eenvoudig scheen zeer, ernstig na te denken. „C, juflrvuw, „Ta, wat een vrouw wil....” Falamon dronk, schijnbaar bedaard, tk zulke dingen zou denken I” „Hebt u al thee gedronken?" vroeg zijn kopje thee uit. Het jonge meisje Roselinde om een wending aan het ge- trachtte het ware doel na te vorschen van sprek te geven. „Neen, maar ik zal heel graag..." ,,T ,aat ons dan naar het blauwe salon gennenung en kwam hij, als rechtschap „Is er ook al een blauw salon?” „Zeker alleen voor de intieme vrien den.” „Hebt u dan een geel of groen salon voor uw vijanden, juffrouw vroeg Falamon terwijl hij aan de theetafel plaats aam. „Ik heb lieden, die t vijanden heb ik niet, voor zoover ik weet,1 antwoordde nil" „O, dat zal i HMt,” hernam Falamon. mooi 1 u begint reeds algemeen ae aan- vrouw i dacht te trekken.... Kleine vijand- net lijkt mij eenter, aaj Behappen zullen ontstaan voor het oog heid van voogd, de n< zal afli er schuilen adders onder het gras. *a_ a «„f Z,Wel, wij zullen die adders vertrap- derven. Boven op den top van een hoog duin voor jou is een jaar"voór~mij/wees verlossing cu wucuc, „wmu- r. 7 v^tiral voorzichtig hier heb ik nog cm n da verdienste dezer goede daad niet linde, „en hetwelk u met de meeste kiesch- gerichte hotel. Het ziet er netjes en fnsch voor je," en te gelijk laat ze een flinken voor u zalven houdt. Heb ik dan geld be- heid vervult. Ik gevoel dan ook voor u ^hikbaar?" een eerbied, 'n genegenheid, mijnheer. „Ik heb groote sommen van u onder Dit mijn berusting. Uw vader opent u een nam zulk een beletten slechts eemge strandstoelen IB orde is en daarna klimmen zij tegen het op den achtergrond tegen het duin, en moeder, die hen zoover mogelijk ver- Hier ook met de afscheiding van de be- gezelden, voor 't laatst, wie weet voor’ 't woners van het viaschersdorpje en de allerlaatst, te omhelzen. Ook grootje is bezoekers der badplaats. Het lijkt één zoover mogelijk naar beneden gekomen groote famijie j men kent elkander im- en feeder houdt het oudje haar kleinzoon -___j --e|_ kander op het strand of in het dorpje. Bende, de toekomst toovert zich in al haar met moeite houdt zij zich staande en Wims vaart zal ook de eerste en de laatste heerlijkheid voor zijn oogen. Barend wil bereikt met inspanning haar huisje, wel zijn als hij dit waarschuwend vóór wil hij de golven trotseeren. door den schoorsteen, de regen valt in mij luisteren en hier t Angstig en onbeweeglijk zit grootje nog stroomen en bulderend loeien de golven op hetzelfde plekje en ziet hoe het water I hem reeds tot het nuddel reikt. Zou hij richtende, scharrelt t huisje, af en toe voor zich heenpratende. wat grootje toch scheelt.... ,J£e zal toch niet opeens gek geworden chend gooit hij Barend met water, die- hem „Was Willem maar bij mij gebleven.” zijn zegt een van hen. „Dat kon wel eens waar zijn,' omhoog geworpen worden door den steeds den jongen 't is ook een flinke jongen, maar gaan die worden in dien uithoek ook gevon- nog steeds aan en is nog geen lichtstralen verhelderen grootjes zor8d- d*' «4 oekenhuis opge- Even beweegt zij zich en opent de ster klonk een piepstem I „Wie is daar Hij keek langs den gevel tn r dragen. Uren zit zij op hetzelfde plejije, turende ze nog geen zeil ziet Ja.;ja.daar de zeilen, die helder tegen de diepblauwe te zeggen^ neen, Gij zijt niet wreed, neen, is er een.’ -ï: zooveel voor ons geleden hebt, maar zoo, maar Teleurstelling op teleurstelling, het wordt en eenige zoon vergingen op zee, haar schoondochter stierf bq de geboorte van een kindje, nu een flinke jongen, die een echte zeerob belooft te worden even als zijn vader. Hij is nu twaalf jaar en is op 't oogen- Jpat was ook zoo. Ik zeide tot mijzel- Grootje staat bij de burggraaf in de gevangenis zen onverwachten slag, zag haar met kod- Spande hij een valstrik? dige verwondering aan. l<K>t ook van haar zijd^listig niet voorbereid op deze vrouwelijke hef- k niet, voor zoover ik weet,” „Mijnheer',” z^ide zij, Jk ben waarlij iffrouw de ViUefort. ïeer bedroefd over hetgeen u mij daar wel komen, wees maar ge- medegedeeld hebuOf ik den heer de la neen de aan- leine r w „Kijk,” zegt ze, „ik dacht het wel, dat ster? mevrouw zeggen. Zij glimlachen stond met zijn geldswaardig papiertje ziet zii om rich heen, naar de ruw voort- is mijn Wim nietwel, jelui vergist je, daarbij wel eens, maar dat is heel oneer- we<f *n •on* l-t Of hij op den aangegeven tijd terug ia hier liggen tot je rijn de toegesprokenen het niet zien naar het pe lamd nest i u, mijnbeer?” vroeg juf- /illefort. „Zei ik iets hernam Falamon. „Neen, het was, alsof u in u zelf sprak." blik bezig een Hein scheepje te knutselen. Z----jj waschtob. niet vangems geworpen. Hij bemint u her- ve, juffrouw, dat wanneer ik de eer had zooals gewoonlijk vol ijver «tampende zeepsop overal heenspat maar met een weemoedigen trek op haar verweerd gelaat, riet ze nu n‘uu’ haar flinken Heinzoon met cvenzoo gesteld zijn, mijnheer, zonder u Hjn blonden krulleboi en dan naar de nu _’ii^. zoo kalme en rustige zee, waar toch reeds menigeen den dood vond. -- - Drie mooie pinken liggen klaar om gerit u te meer aanspraak op de genegen- voor haar buitensporigheden. bij het inlnste wladj< te Met n echt?‘noot’ A. u "U schijnt in iemands gedachten te kun- k WlU<an Er volgde een stilte op dit onverwachte nen lezen, juffrouw 1 ----- - „Wanneer men immers met den dui- vo^ de maal. Zal dat mooie, fhnk- vel in betrekking staat, is de verdorven- gebouwde scheepje hem haar weer terug- r offer van haar eischen Heimelijk wischte weg Waarom wilde de jongen ook niet bij haar aan wal blijven zij had immers geld genoeg om hem een ambacht te laten leeren. Weer viel haar oog op de flink opgetuigde scheepjes en het heerlijke, onafzienbare water Een t is het maar? u bént er van overtuigd, dat ik, niet te verwond eren/ dat hij de zee boven van den naam zou geen bezwaar bestaan, „Grootje,” i_„_ ----- -- die „je moet niet schrikken, maar Wim is..” straat ben ik even dicht bij de waarheid, tegenstander or „Wat, waar, waar is hij schreeuwt want inderdaad was die nieuwe huizen- Hrin stukje heerlijk blauw, zij uit en wil te gelijk de deur uitsnellen, reeks voor de stadgenooten nog niet meer 1. _a de in-zwarte Met moeite houden de mannen haar dan een groote X. Als zij den naam hoor- spoedig overschaduwd door tegen. „Grootje, houd je bedaard, God den, vroegen zij, gewoon aan telkens zientje was de dienstbare geest van bo- u__z. nieuwe vondsten van het gemeentebe- ven terug met de quitantie, die zij over- Grootje huilt nietmet groote, strakke stuur: „Waar ligt die nu weer ?"En dan reikte met de vriendelijke woorden agele strepen, oogen kijkt zij voor zich uit. De mannen kregen ze een omslachtige aanduiding, „Man, mevrouw kan op ’t oogenblik Machtig, overtuigd van haar kracht, brengen haar jongen binnen en leggen welke hen verwees naar een uithoek, “iet betalen, want ze rit piano te spelen. »vu-u *v l-, -- - 't hart der stad J« vandaag over veertien dagen wilder en woester achternarittende. Zware naar groótje, die kalm hun bewegingen gelegen. Maar toch altijd nog een deftige maar **ns terugkomen, tusschen halftwee regendroppels beginnen te vallen en storen grootje in haar mooien droom. Versuft wrijft rij zich de oogen, angstig g< J zijn gedrag kan dus vrees Opleveren voor de toekomst. Nu is het wi moedig en erg ridderlijk mij pen. doch daardoor neem ik de heilige verplichting op mij de vrouw te worden icht.... Ja, ik van iemand, die slechts een verkwister is, zonder dat er h> te willen beleedigen.” „Best mogelijk." „Want u zou haar zwaar laten boeten voor haar buitensporigheden." „U schijnt in iemands gedachten te kun- „Wannéér men immers met den dui- -™ v». .„2. Zij heid zoo groot, zóó diep in de ziel door- brengen Of zal de zee nog een derde 1 --ww -•••• juffrouw, de hemel verhoede, dat zij etn traan „Neen, neen, waarde voogd ik zeg het u ik deug volstrekt niet en u bent daar van overtuigd en de anderen en nog veel meer ik behoor tot hen, die men ont vluchten moet en verfoeien, want ik be- ga afschuwelijke daden. Komaan, beken ghmlach glijdtover haar gelaat. Het 11VI [;idd, u W ----- ik alleen burggraaf Leopold de la Roche- het land verkiest ook zij heeft haar 1--- innig lief ze is zoo mooi I Neen, de genis te Clichy werpen.Bekent u_het? jongen moet zijn zin hebben, hij kan voor mij, zoo'n oude vrouw, toch niet aan den wal blijven kniezen'; zoolang zal ik niet meer leven, denkt ze. Een flinke zeeman komt tegen het duin opgeklauterd het is een pootige het,” vervolgde Roselinde kerel, een goede kennis van Grootje TI n’TT-u X T r™ "eesdi’k opgewonden. „Ik heb mij in de zijn gMt Wjm mee ,U bent njk en Rocheferny bemin,\of ik al of met zijn plaats van een onverbiddelijken schuld- Grootje erootie zevt hii vrinnr«n<a moet worden/doet mets ter zake eischer gesteld ik heb de gerechtsdie- den ehede d.(F2Oo f^k wllcht’ vijand- Het lijkt mij echter, dat u, in uw hoedanig- naars me’ mij’’ vorderino vewanend en J z i -loodige voorzichtig- hen op Leopóli les vriéndelijk en goed zijn, doch heid uit het oog verliest v- veroorloof me, legd ik heb 1 17. Ju - -- zeg je dit als goed voogd.” „Wel, wij zullen die adders vertrappen, wanneer de gelegenheid zich voordoet!*’ geide Roeelinde. weet u, wat mij hier voert?” „Nog niet." „Een taak van gewi< koen u over iets belangrijks spreken..” zonder dat er hoop bestaat, dat hij zich „Zoo,” antwoordde Roselinde, die nog ooit zal beteren. Men is niet onteerd, al aiet vrist, waar hij heen wilde. „Is het hebben schuldeischers, of woekeraars nog noodig dat ik mij met zaken bemoei? iemand ook eenigen tijd achter slot ge- Doch iaat hooren, wat het is." zet laat de burggraaf maar eens op zijn „Het betreft een aankoop,” hernam de gemak nadenken over het gevaar van een bankier, „en tevens een schoone, goede te weelderige leefwijze, en laten wij in dien daad, uwer waardig, juffrouw. Men heeft tijd ernstige informaties omtrent hem m- mtj medegedeeld, dat binnen acht dagen winnen. Is hij na zulk een onderzoek. v gwuvivu, luijiici mg, uau Bunnen Wij Ijanue- uicwc suduau. jtiki ccn mooie uiu wuotwiu vaj minstens zeven honderd duizend lén in den rin, welken u mij aangewezen warme dag. Helder wordt de blauwe 't kan er aardig spoken. Nu, adjuus, om beneden de waarde verkocht zullen mijner onwaardig, welnu, dan zien wij laar r J niet van terug krijgen.” ten, ik op dit oogenblik speculeer twintig jaar is, juffrouw ik stel u integendeel „Spreekt u ii veer de rol van Voorzienigheid op u te Falamon. nemen, door iemand voor algeheelen „Ja, ik ben voorzichtig mijnheer 1” ondergang te behoeden.” „Hecht u er geen waarde aan, dat burg- lijke waarde over te nemen." in den vreemde gevolgd zijt nieten van de heerlijke zeelucht Hier r --- „Ik heb weinig met landbouw op.” „Hij, die mij uit de kostschool ontvoerd met het 8ewlrwy van stoelen met breede weer om aUes voor de reis klaar te maken. Hein, maar langzamerhand zich vereeni- gende tot een groote zwarte massa, C. zwaar en laag neerhangt. Hier en daar nog een L j wonderbaar afstekende te^en omgeving en ““c!- de grauwe wolken. Hooger en hooger heeft ook hem tot Zich genomen.' kuiven zich de golven, nu van groen- achtige Heur met grauwe en aangerold, elkander steeds hem op het bed. Verwonderd kijken ze minstens een half volgt en daarna met een zachten glimlach uithoek, waar bakker, groenteboer en en twee uur.” om den mond nadertreedt. vleeschhouwersknecht tegen alle bewoon- Dicht sloeg de deur en^onze vriend „Kijk,zegt ze, „ik dacht het wel, dat ster? Zij J daarbij wel eens, maar dat is heel oneer- we<f_ jagende golven en de wolken zand, die Wim komt ook van avond pas, maar laat biedig; ze doen het dan ook alleen als - -r__ 2_ 1 maar hier liggen tot je rijn de toegesprokenen het niet zien en dan ®eldt d« historie niet, tóênemenden wind. Ze weet nog niet of moeder gewaarschuwd hebtjammer 1 bij voorkeur tegen de dienstboden, want am 'f ic nntr «/XMCVAn maar oaan rite» uznrrlsn in HiPn eenige onroerende goederen, ter waarde mijner waardig, dan kunnen wij bande- vlakke, breede strand. Het is een mooie van het genot om een storm bij te wonen, franken, voor schuld onteigend en dus hebt. Is de burggraaf echter werkelijk lucht in de zee weerkaatst, die even kalm twee uur is het vloed, zorg dan maar dat ztm ees«^«*/TA «rmw* m«TIam worden. De eigenaar zal er, met andere van hem af Het zaT mij^rël veel kos- woorden de helft niet van terug krijgen.” ten, ongetwijfeld, doch er bestaat geen „Hoe nu,” zeide Roselinde, „wilt u eeuwigdurend zielsverdriet, wanneer men dan, dat ik <5> dit oogenblik speculeer twintig jaar is, naar men beweert.” 1. nemen, door iemand voor algeheelen ondergang te behoeden." „Door deze goederen te koopen?” „Juist zoodoor ze tegen hun werke lijke waarde over te nemen.” „Ik heb weinig met landbouw op.” „Doch wel met schoone daden. W« buitendien wel, van wien u de landerijen vertellen, zooals zij zijn.” koopt?" „Neen. Laat eens zien tot hoever ik de toestemming deugd drijven zal „Dat zou nog moeten uitgemaakt wor- „U zult een fatsoenlijk man uit de ge- den door een proces, hetwelk ik desnoods vangetus bevrijden." zou kunnen voeren. Toestemming of niet, „Dat begrijp ik met,” zeide Roselinde de ontvoering blijft bestaan er is trou- ghmlachend „sluit men dan in Frank- wens een proces-verbaal van." Sk fatsoenlijke lui opf „Dus u wilt, dat de man, die u liefheeft ">ers goed, dagelijks ontmoet men „Men neemt een man gevangen voor voor schuld blijft opgesloten schuldlaat ons niet redetwisten over „Maar,” hernam Roselinde ft 1 „UIL 1 -»fl. .'i aaIa.Z -1- bat fatsoen. Staat u een zaak aan, welke Falamon.” behalve d^t rij een uitstekende geld- ■tan da "vrijheid terugschenkt gevoelens na te gaan, doch alleen u geld mi’nh£r*” U belC"“ dWMShe’ noven op oen top van een noog auin £jg^de^verrSg«“weoéd^„waS- „Een schoon mandaatxeide^Rcwe- het met ^^e, ^gezellig im u uit en vroolijk waait de drieHeur van homp worst in rijn zak glijden. - - - den toP- °P twintig pas afstands Barend heeft al een poosje staan wach- zeggende sloes zij de oogen neer staat een Hein bijgebouwtje. Hier woont ten, maar het duurt hem te lang en hij laat --.- --~r- n zullt T", sc“uldelof«e> bevrilige grootje, grootje, die voor het hotel wascht pen krachtig „Ahoy Wim I" hooren worden, ric^z»«T^ Uefst m” Sand^SK S ^Evt trXi^ht^S mijnheer, men kan nooit weten een schepsel mij zulk een duidelijke opdracht ssxtne met rust gelaten wordt. Zonder lijk aan Barends hand door het zilte nat. «aswenteling. gegeven heeft en ik hem beloofd heb mijn bepaald onvriendelijk te rijn, heeft ze Vergeten is het afscheid, alleen het oebe- Voorzichtig buigt de ziekenverpleeg ster zich over bed No. 20 en denkt bij zich zelf „Zou ze nooit tot bewustzijn Langzaam wordt het dag. De storm komen?” Dia „rij" is ons grootje; j nog steeds aan en is nog geen bewusteloos heeft men haar dien avond kinderen overstemt weldra het ^achte oogenblik bedaard geweest. Nog slechte °P bet duin gevonden en men had ge- u a i maHe lichBtralea verhelderen grootjes zor8d- dat zij in een ziekenhuis opge- kamertje als zij wakker wordt. Verwon- nomen werd. zwu-ij - - duin, ineengedoken rit te turen naar den zoo 'op dén grondmin slaap*is «vallen «>8«n. Vriéndelijk kijkt de verpleegster r weer r herinnering.dokter te waarschuwen. Grootje pakt boven het hoofd van een miniatuur-* tCJUg „Ik weet het niet, best moedertje, nu maar stil liggen, dan zal zet zich voor het huisje om van den, kan krijgen al dichter en dichter komt 1S Z1i heengegaan, kalmen avond te genieten. Met onder- het, zij kan reeds zijn mooie krullen en „Neen, dokter,” hem hardvochtig antwoorden „Ónmogelijk, juffrouw.” _z Alle dienstboden zijn „juffrouw,” voor hoort reeds zijn krachtige jongensstem met meer noodig. No. 20 is zooeven al als je van verre met een quitantie komt zich verheffen boven de golven, maar kan gestorven.” -- '*•- u" nog niet verstaan wat hij zegt.Grootje, hoor dan toch I Een krachtige arm schudt haar heen en weer en roept haar terug tot de werkelijkheid. Verwonderd kijkt zij op, een paar zeelui staan in de kamer druisch van stemmen tot haar. ment vormen voor de uit het stof van vori- „Wat is er aan de hand, je weet toch ge eeuwen opgediepte geleerden, die zij behouden terugkomst weer. Veel te lang- binnengeloopen zijn dat van haar Wim w««st... 1-- L-t Zacht vallen haar oogen toe, haar kigheid meer werk gevraagd om den tijd sneller mooie scheepje al binnenloopen in de ademhaling wordt al minder en minder, maakt. Maar onze man dacht aan de voorbij te doen gaan toch is rij voor verte ziet zij nu ook haar Wim staan, vddr de dokter er is, is Grootje al mogelijkheid, dat hij rijn lange wande- zonsondergang met alles reeds klaar en zwaaiende met alles wat hij te pakken niet meer. Rustig, zonder eenige smart ling voor niets had gemaakt, en datfdeed zegt de riekenver- zoekenden blik kijkt zij aan alle kanten schitterende oogen onderscheiden, rij pl«egster tot den binnentredende, „’t is naar de lucht en de nog steeds zoo rustige zee. Tevreden glimlacht zij, er is nog geen onraad, ze kan gerust haar dutje doen, voor ze haar breiwerk ter hand neemt. Zoet droomende van haar jongen, sluimert zij zacht, rij verbeeldt zich, hem reeds in haar armen te sluiten en luistert In de X-straat dan stond op een wer- - w men namiddag een loopknecht met een her- dragen, maar neen, zoover hij kan Steeds heviger steekt de wind op en giert beeld voor oogen riet, zal hij wel naar bezweet en zuur gericht. Bezweet, want hij had vandaag al heel wat afgetippeid; Kalm gaat rij weer aan 't werk en de zuur, omdat hij, ouder gewoonte, weer Langzaam, dan hier dan daar iets ver- mannen, niet wetende wat te doen, gaan zoo dikwijls was weggezonden met de .1: _2_, -2t grootje door haar weer naar buiten, onder elkaar bepratende, veelbelovende woorden: „Maar *ns te- nog niet eens gm kijken?.... l-“" - - -•- --- <-—<- -f.-uj__ Maar Wim hegft het veel te druk en la- Iedere nieuwe rukwind doet haar zeggen tot straf eens kopje onderduwt. Druipend Telkens loopt zij naar het venster, maar en proestend schudt hij zich als een jonge riet niets dan zwart, zwart, de Heur van de ander, „ze doet zoo vreemd, laten wij poedel. Met een flinken zwaai tilt Barend rouw en smart om beurten de wacht houden in de buurt Het scheepje, waar hij het uur voor van haar huisje, je weet niet, wat er ge- tegen het helle duin, in 't zicht, en over- wordt aangehaald en geliefkoosd. Af en Den geheelen dag komt grootje echter moedig zwaait hij met de wollen muts. toe pakt zij haar breiwerk op om het even met uit haar huisje. Ze heeft Wims lijk Eindelijk is het scheepje bemand en daarna weer neer te leggen. Tranen ver- met een laken bedekt en begrijpt maar alles klaar, weldra is men de branding duisteren haar oogen bij de gedachte aan niet, waarom zijn moeder niet komt uit en wordt de vaart sneller. Nog steeds haar lieveling. Tegen den avond is zij met alles Haar wappert grootje met den zakdoek, haar „O mijn God, moet ik ook hem nu en knapt zich zelf een beetje op, voor ze oude oogen staren weemoedig het vroolijk verliezen, is het - r_-— t:: “7. iz dobberende scheepje na. Nog kan zij hem geweest? Waarom moest hij ook'gaan? en^komt kalm haar huisje uü, regelrecht zien, hem, haar eenige troost wijd- Had ik hem maar teruggehouden. Wie zonder iemand te zien op het duin toe- beens staat hij aan den boegspriet nog met weet is het nu reeds gebeurd o mijn loopende, hetzelfde duin waar zij ge- de muts in de hand. Zijn gestalte wordt Wim I o God dat is toch te veel gevergd zeten heeft, toen hij vertrok. Meewarig steeds vager en onduidelijker, tever- Het geraas en gebulder van den storm kijken de menschen haar na, er is geen geefs spant zü haar zwakke, moede ts het eenige antwoord. twijfel meer mogelijk, haar geestver- oogen in, gaandeweg verdwijnt hij uit Met brandende oogen staart zij voor mogens hebben den schok niet kunnen haar gerichtnog ziet ze de romp van zich en leunt vermoeid in haar stoel verdragen. het schip, maar ook die is spoedig uit „J^ijn God, Gij zijtneen, neen, wat U1r. het gezicht verdwenen nu nog slechts wil ik zeggen, ik heb met het recht, dat of ze nog geen zeil ziet Ja., de zeilen, die helder tegen de diepblauwe te zeggen^ neen, Gij rijt niet wreed, neen, is er een.... Neen....het is een wolk, lucht afsteken en nu....niets meer dan Gij die zooveel voor ons geleden hebt, maar daarHqar komt er toebeen, het een oneindige, onafzienbare watervlakte, hoe kan ik mij zoo vergeten Wat is ons is zoo, maar het vaart statig voorbij. Onbeweeglijk blijft rij nog zitten en 1 2_- - tuurt onafgebroken naar het plekje, waar U Neen mijn God, ik wil niet morren donker en koel, rillend van kou wikkelt rij voor het laatst het zeil zag telkens en Hagen, geef mij de kracht daartoe.” zij den doek vaster om zich heen. Zij kan Buiten houdt het ruwe weer steeds aan haast niets meer zien, toch ^blijft rij ---j-en en raast en tiert, de zee beukt tegen het wachten, wachten, want van avond moet verwarmende zonnestralen hebben spoe- duin, zwermen meeuwen vliegen schreeu- hij toch komen. dig hun invloed uitgeoefend op het natte, wend en krassend om grootjes huisje vochtige zand, zoodat weldra weer een heenzij hoort het niet. Al biddende helwit breed strand de badgasten uit- is het oudje in slaap gevallen. maar het leven buiten brengt haar weer Mn en grijpt naar de schel om den - spoedig alles duidelijk in l<u---r --- één gedachte welt telkens in haar op Moedig begint zij haar morgenbezigheden, haar hand en prevelt „Is Wim nog niet bode, uit welk hoofd de tweede vraag ‘1’ U U’ met angst vermijdend om uit het raam te kijken. Neen, voor van avond wil zij niet kijken, dan eerst kan rijn scheepje maar blijf aankomen en zij wil alles netjes in orde lk eens £aan hooren.' tt_lJ Vast verstreken.' Nog is de zee kalm. Hoe flink voortmaken. Wat zou ze meer de dag van Wims terugkomst nadert, hebben, nu te gaan kijken, wat er

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1925 | | pagina 8