«fü:w. m i-P tsswxx is sU'Xr
Toen ze zich herinnerde, dat er
mde van haar schrijfbureau nog
zaken waren achtergebleven, die ze lie
ver niet aan de nieuwsgierigheid van me
vrouw de Livérac wilde I-
Toen bemerkte hij, dat het daareven
eens verduisterd werd.
Ai
zooverre
in de vraag.
genoe-
te
de oorzaak ben van den brand, dan zal
En
wel weet ik, dat ik niet wil, dat mijnheer
mijne berekeningen doen mislukken.
pen,
wederiiefd.
geloof dat de deken al smeult. En nu
de- hebben we weer water noodig( en ge zult
i
in Auvergne, bij mijn broeder Louis.’'
volgende week mijnheer Hamel tritnoodig-
den
„De lamp staat op mijn bed."
„Dat is een uitstekende manier, om
woordelijk was namelijk dat ze tamelijk
onverstandig was.
tusschen de eerste en
om 1
Cécile haalde de schouders op.
Zacht opende Gérard de deuz, die zij-
staan
/Cécile moest onwillekeurig lachen.
„Maar kon het dan niet gemakkelijk
een
hebben gevat
Cécile toonde haar broeder het
vaar.
Hij sprong op een stoel,
een j
•ngoed doe als een ander/
nd.
De brand van de gordijnen was nu ge-
bluscht.
De stukken hingen langs de muren.
Maar een gedeelte van het houtwerk
Gerard zag haar aan met een gemengd
gevoel van eerbied en teederheid.
Ze had op een stoel plaats genomen,
uitgeput van vermoeienis.
„Cécile,” zoo begon Gérard op kla-
„En dan zal ik sterven van verdriet,"
Maubert, omringd door de andere gasten,
op een gemakkelijken ruststoel lag uitge-
Na de eerste begroetingen nam hij plaats
Cécile was daar op het oogenblik niet
wegens
De deken smeulde een weinig, maar
gelukkig was er geen vlam
De lamp werd weggenomen en op de
tafel gezet Toen werd de waterkraan
gesloten, en nam men de aangerichte scha
de in oogenschouw.
Gelukkig was de schade met al te groot.
Maar Cécile beefde nog over al hare le-
„O, mama F riep Cécile onrustig uit.
„Dit zou geen goed* oplossing zijn. U
moet Isabella niet laten verhuizen. Lie
ver mij F
„Meent ge dat Wilt ge dat mooie,
nieuw gemeubileerde vertrek ontruimen
voor mevrouw de Livérac?"
Cécile slaakte een zucht
„Ge zijt dus toch nog ergens goed voor,
Gérard", zei de heer Maubert, terwijl hij
i zoon met aandacht be chcuwde.
„Maar wie heeft je een blauw oog gesla
gen r
„Heb ik dan een blauw oog V’ vroeg
„Ja zeker. Heb je vanmorgen dan niet
voor den spiegel gestaan
„Hij staat nooit voor den spiegel, papa",
-j. z-.2_.i- inpiaat5 vln hem>
:t is. Het is een
Wiet oog. Dat is ge-
een aangebrand stukje hout,
•fd is gevallen."
Men zag nog meer zwarte streepen op
„En^is dat alles zonder het minste ge-
heer Maubert half lachend, halfontë-
die geluisterd had. „Het water is door het stellen zijn 1"
teld, papa
Gedurende
riep ze uit. ,JEri is dat nu het werz van
die bedaarde en verstandige Cécile Ik
maak je mijn compliment daarover. Ik
dacht, dat je nooit dwaasheden deed.”
„Je ziet wel, dat als ik er eenmaal mee
begin, ik het evengoed doe als een ander,"
zei Cécile lachend.
„Misschien zelfs wel beter”, antwoordde
Isabelle. „Ik heb tenminste nog nooit
den boel in brand gestoken,
ik mij kan herinneren.”
„Dat zou je ook nog wel eens kunnen
gebeuren”, zei Gérard. „En ga nu maar
heen. Je hebt hier niets te doen.”
„Bedaar", zei Cécile kalmeerend. „La-
ten we het wisselen van beleefdheden
maar tot morgen uitstellen.
Toen gingen ze boven aan de trap staan
luisteren.
„Niemand heeft iets gehoord", zei ze
met voldoening. „De rook is naar boven
getrokken. En ga nu maar slapen, Isa
belle. Ge zult er wel voor zorgen, dat ons
ongelukje 'morgenochtend overal bekend
wordt vanaf zes uur.”
„Vanaf zeven uur”, verbeterde Isa
belle. „Ik sta altijd om zeven uur op."
Toen ging ze de trap af, zonder er voor
te zorgen, dat men hare schreden niet
kon hooren.
„Pas toch op, dat je mama niet wakker
maakt.” zei Cécile.
Maar Isabelle bekommerde zich daarom
men.
Maar ze wilde liever met ally
gen nemen, dan de hatelijke flB
gen van hare zuster den geheelen
moeten aanhooren. waar i
„Het komt er voor mij niets op aan, het schroeien van de nieuwe verf,
mama,” antwoordde ze vriendelijk. „Ik T
kan heel goed in het kleine dakkamertje binnen, en toen sloot ze deur,
slapen, naast Gérard.” „We zullen hier stikken," zei Gérard,
ên toen beschouwde ze met aandacht
haar horloge.
ongesteld b,” zei mevrouw Maubert met
groote belangstelling.
Ze was zoo goedhartig
dat het leed van anderen haar altijd ver-
Roger de Vautroit kwam eerst laat
beneden, en begroette zijne schoonzuster
Emmeline op galante wijze.
Cécile nam de gelegenheid wart, hem
even ter zijde te nemen, en in het oor te
fluisteren
„Roger, ik zou je gaarne een oogenblik
willen spreken.”
„Met genoegen, lieve zuster,” zei hij
eenigzins spottend.
Beiden wandelden den tuin in.
„En wat hebt gij mij nu te zeggen
vroeg Roger.
„Ge zult het wel kunnen raden,” zei
Cécile. „IK weet, dat mijne zuster niet
gelukkig met u is, omdat ge haar verwaar
loost.”
Roger antwoordde niet.
„Vroege:
volgde Cé_
driet gehad,
j met een zekere voldoening, nn au mj anes wist, was ze niet onge-
„rnaar de grond is hier bijna droog." rust meer.
„De grootste schade is in de kamer van Gérard zag haar aan met een blik,
Gérard", zei Cécile. waarin zoowel bewondering als dankbaar-
Isabelle beschouwde alles met de groot- heid te lezen stond.
ste nauwkeurigheid^ alsof ze door eene Toen trok Cécile de stonte schoenen
daarme- aan.
In deze omgeving, die tot de schoonste
van geheel Frankrijk zou behooren, als
in het
ging --
tig gelaat door de deur kijken.
Verschrikt keerde ze zich om-
„Gaat ge spoedig naar L-..
kil-
„Dadelijk,
vraagt ge dat?”
ging ze die even eruit nemen.
„CécileF herhaalde Gérard op
zelfden klagenden toon.
„Welnu, waarom hebt ge
haast Wat is er dan gebeurd?
„Er is..';, er i« boven brand.
„Brand T”
hebben aangehoord.
„Neen, papa", antwoordde Cécile.in-
plaats van hem. „Zonder zijne hulp zou
het mfl nooit gelukt zijn, den brand te
blusschen."
Maar ze verzuimde, erbij te voegen, dat
i j- a
On middellijk snelde Cécile naar boven.
Daar ze haar broeder kende, kwam
geen oogenblik de gedachte bij haar op,
om hulp te roepen.
De brand zou wel met groot zijn.
Misschien wel een lucifersdoosje I
Maar zoodra ze boven kwam, zag ze
tegen den muur het schijnsel van een
Ze kende de gewoonten van mevrouw vlam, die aangewakkerd werd door de dematen, zóó hevig was haar schrik ge-
de Livérac. En ze wist, dat hare meube- lucht, die door de deur kwam, die Gé- weest.
len er niet zonder schade zouden afko- rard open had laten staan
Ze onderdrukte een angstkreet.
.Arme mama I Ze slaapt misschien
kin- al," dacht ze bij zichzelve.
Vastberaden trad ze de kamer binnen,
al een sterke brandlucht hing, door genden toon, „wanneer papa hoort, dat ik
2. Jl4 J
Ze trok haar broeder achter zich naar hij mij nooit mijn jachtgeweer willen ge
ven.”
„Dat vrees ik ook," antwoordde zijne
komt Armand Carval bij brand te blusschen. Begrijpt ge dat dan ne kamer in gemeenschap stelde met hét
niet vroeg ze. vertrek, dat Cécile voor haar gebruik
„Ik heb het al te vergeeft beproefd," had ingericht,
zei hij moedeloos.
„Maar ge hebt niet genoeg water ge- gedrongen,
aan gedaan?”
Ze speelde eenige oogenblikken met
haar horlogeketting, en lachte toen vrien- de brandende gordijnen en op het ge- tuurlijker klinken."
-- - „Welzeker!"
„O, doe het toch voor mij Laten we
hij in hare
ea met ver»
zag hij de toekomst tegemoet.
„Ze is niet rijk,” zoo dacht hij bij zich
zelven, „maar ik zal genoeg geld
nen verdienen, opdat het haar aan niets
zal ontbreken. ’Toch zou ik er de vooc-
-i gegeven hebben, dat zij in een
t ze eenvoudig na fa.
i een het
J nooit
ik dat vreezenWMfo,r
huizen, want morgenochtend om acht hout naar beneden viel, en zijn voor- be* moeten hooren Op dien dag, toen zoon, na het verhaal van^zijn dochter te
uur
Livérac hier aan.”
„Ja mama, dat zal ik doen. En
wensch ik u goeden nacht. Slaap gerust I”
Na een kus op het voorhoofd van hare bekomen.
Met vereende krachten was men
brand spoedig meester.
Toen opende ze het venster.
De binnenstroomende wind joeg al
t naar buiten.
Cécile ging uit het venster leunen, en
komen de koffers van mevrouw de hoofd aanraakte.
Cécile bluschte bet dadelijk en wierp
nu hem een natten doek over het hoofd. v,( nel o iuu
Gelukkig' had hij geen brandwonden zuit het dadelijk zien."
Voordat ze tijd had gehad, het hem te rt
den beletten, had Gérard met een brandende zonder hem de brand ook niet
o kaars het gordijn vlam doen vatten, dat zou zijn.
„Het is hier om te stikken," *i Cécile. blj dt deuf ^8, die de gemeenschap tus-
schen beide vertrekken vormde.
„Neen, dat is nu toch al te erg”, riep zijn
delijk hare moeder toe, die vroeg schroeide houtwerk, dat met de vlam-
„Wat zoudt ge ervan zeggen, als we de men in aanraking kwam.
Ze werd zelve doornat en het water zeggen, dat bij je verhuizing naar boven
viel op hare schouders en haar blouse, de brand uit onachtzaamheid is oüt-
„Neen, mama, nu nog niet,” zei Cécile, maar ze sloeg er geen acht op.
terwijl ze eene beweging van onrust onder- Toen Gérard zijne zuster gadesloeg,
drukte. „Laten we wachten totdat Colette begreep hij, wat hem te doen stond, en
vertrokken is.” hij deed hetzelfde, temidden van dichte getxuren, dat de gordijnen door
brandende kaars vuur 1
„Maar dan zou papa boos op mij wor
den, Gérard".
„Niet zoo erg als op .mij. Hij houdt
„Hij houdt van ons beiden."
o „WaZrom yroeg mevrouw Maubert rookwolken.
argeloos. Opeens rukte Cécile een bedgordijn
„Maar hebben wij dan al niet genoeg af, en schoof dat tegen de deur.
logé's in ons huis, mama? En verbeeld u „De rook mag niet naar buiten,” zei ze.
eens dat een paar anderen op denzelfden „Mama zou dan bemerken, dat er brand zooveel van u.”
inval mochten komen als de familie de is.” „Hij houdt van ons ucitwu. w geapreg,
Livérac en onze geheele huishouding in De brand van de gordijnen was nu ge- „Maar veel meer van u, Cécile. Neen b*eroP v°l?de, had Gérard^ zijn hoofd
de war zouden komen brengen I bluscht. jg ucu er mei jruwiavu „y. j— -
„Maar ik had zoo gedacht, dat mijnheer De stukken hingen langs de muren. gezien, dat ik dadelijk bij je ben geko- ^ilTteerd Maubert den rug had
Hamel hier de volgende week aangenaam Maar een gedeelte van het houtwerk men, en bij niemand anders.". S toen Gérard bemerkt» i.»»
gezelschap zou aantreffen, want de pre- brandde nog boven hunne hoofden. --- A
fect komt dan ook.” Cécile toonde haar broeder het ge- Cécile lachend. waagde hij het binnen te komen,'én zijn
„Neen, mama, u moet het niet doen." vaar. „Op u zal papa maar een oogenblik vader goeden morgen te wenschen.
„Welnu, dan zal ik het niet doen, als ge Hij sprong op een stoel, om den brand boos zijn, Cécile, terwijl hij het mij nooit „Hebt gij -geslapen «durende den
dat beter vindt. En ga dan nu maar ver- te blusschen, toen een stukje brandend zal vergeven. Mijn geheele leven zal ik brand vroeg de heer Maubert aan zijn
Isabelle maakte een onwillekeurige be- nog zoo vroolijk gelaat van Cécile op-
Het kwam hem voc.alsof een zekere
vrees, een zekere angst daarop te lezen
„Ik hoop toch, dat uw broeder niet stond.
t Ze was verbleekt, en richtte een vra-
genden blik op Isabelle, die verstrooid
van karakter, voor zich uitstaarde.
Maar Armand Carval had geen gele-
driet veroorzaakte. genheid, zich te verdiepen in de vraag,
„Gelukkig is hij niet ongesteld,” me- wat daar van de oorzaak kon zijn, want
vrouw,” zei Armand Carval glimlachend, mevrouw Ridos begon Cécile over den
„Ik zou zelfs kunnen zeggen, dat het te- brand van den vongen avond te ondcr>
tegenwoordig zoo druk, bijzonder druk.'
Er volgde een oogenblik stilte.
Toen voegde Armand Carval erbij.
„Mijn broeder Louis gaat trouwen.”
T- -
wenscht.
Het waren gemeende, en ook niet
gemeende gelukwenschen.
Beide broeders, Louis Carval, raads- ker zou worden,'
heer bij de rekenkamer, en Armand, wa- „En hoe hebt
terbouwkundigingenieur, waren algemeen vroeg mevrouw i
geacht en bemind.
Isabelle had niets gezegd, toen ze dat
nieuws hoorde. Ze zocht in haar taschje
naar een nieuwe naald, die ze noodig had
voor het borduurwerk, waarmede ze be
zig was.
„Doet mijnheer Louis Carval een goed
huwelijk?” vroeg de scherpe stem van
mevrouw de Livérac.
„Ja zeker, mevrouw,” antwoordde Ar
mand. „Mijn aanstaande schoonzuster is
een der bekoorlijkste jonge meisjes van
Clermont maar een rijk huwelijk kan
men het niet noemen. Het is een huwelijk
uit liefde, en wat nog beter is, uit-weder-
keerige achting. Beiden hebben al zoo
lang van elkaar gehouden Het is een
lust, dat te zien.”
Van alle kanten regende het vragen.
Isabelle scheen geen passende naald
voor haar borduurwerk te kunnen vinden.
Ze stónd op, en Wandelde den tuin in.
Ze ging op een bank zitten, die achter
eenige boomen was verscholen.
Louis Carval zou du^ gaan trouwen I
Dat durfde hij dus te doen 1
En hij durfde zelfs nog meer I
Hij zou gaan trouwen met een jong
meisje zonder fortuin 1
Had men haar dan met altijd herhaald
dat Louis Carval, daar hij geen persoon
lijk fortuin bezat, en zijne positie ook
niet zeer voordeelig was, onmogelijk
zou kunnen trouwen met een 'jong meis
je zonder rijken bruidschat?
„Gij hebt geen rijken bruidschat, Isa
belle, Papa zal aan ieder van ons niet
meer dan tweehonderdduizend francs als
huwelijksgift kunnen geven. Louis Car
val is niets voor u.”
Hoe dikwijls had Cécile en anderen
haar deze of dergelijke woorden al met
herhaald 1
En toch had ze altijd op Louis Carval
gehoopt.
Maaf doordat ze zoo dikwijls had moe
ten hooren, dat hij, wegens het ontoerei
kende van haar bruidschat, niet voor
haar bestemd was, had ze daarin einde
lijk berust, want ze beminde hem eigen-
En nu ging hij toch trouwen met een
jong meisje zonder vermogen
Dat gevoelde ze als eene beleediging I
Een persoonlijke grievende beleediging.
Het kwam haar voor, alsof Louis Car
val met opzet zijne liefde aan een jong
meisje zonder fortuin had geschonken,
om haar, Isabelle Maubert te vernederen.
Haar toorn was zóó groot, ^iat ze over
al hare ledematen beefde, en ze gevoelde
grooten lust, Armand Carval, die dat
monsterachtig nieuws met de grootste
bedaardheid in alle bijzonderheaen ver
haalde, in 't aangezicht te gaan slaan.
Maar hoe zou ze zich kunnen wreken
op het schepsel, dat de liefde geroofd had,
die haar, Isabelle Majibert, immers toe
kwam t
Van uit de varanda klonk vroolijke
scherts en gelach tot haar door.
De wensch kwam bij haar op, dat eene
aardbeving al die ellendelingen zou ver
zwelgen, die nog konden lachen, terwijl
haar gemoed door onuitsprekelijke kwel
lingen gefolterd werd.
Ze hoorde alleen de klok die de gasten
tot het middagmaal uitnoodigde.
Twee aan twee begaf men zich
„Was het venster dan open
„Ja zeker."
u „En zijt ge toen zoo verstandig ge-
Op"*het oogenblik, dat ze hare oogen weest, het venster tenminste dadelijk te
t rond liet gaan in de kamer, die ze sluiten, vóórdat ge bij mij zijt gekomen?”
verlaten, kwam Gérard met onrus- vroeg Cécile, verwonderd over zooveel piafond in hare kamer doorgedrongen. „Wij waren bevreesd, mama wakker
-- - tegenwoordigheid van geest, die ze bij tyjj komen er zoo gemakkelijk niet af. te zullen maken”, zei Cécile. „Ik ver-
Cécile I” riep hij op klagenden toon, hem niet had verwacht. ze zal het ons nog lang verwijten." zeker u, dat wij geen lust hadden, om ge-
„Natuurlijk heb ik dat gedaan,” zei Zonder te kloppen kwam Isabelle de druisch te maken. Maar de schade aan het
boven vroeg Gérard, die zich meer schaamde over kamer binnen. houtwerk is niet heel groot Erger is het,
zijn tegenwoordigheid van geest, dan ..Wat is er hier gebeurd?" vroeg ze. dat er water door het plafond van de ka-
antwoordde ze. „Waarom over zijn gewone onhandigheid. „De corridor en de trap staan vol rook, en mer van Isabelle is gedrongen.”
antwoordde nu\,. het water valt m mijn kamer. Al mijn Da is jammer" zei de heer Maubert.
in de zuster, terwijl z. hare oogen in het rond dïSn «an oonetnen" h?b^ n^twL* h’k »escho,d*B
g. j zuilen dat morgen gaan opnemen net^oen? nietwaar f
eenige bet gaan. „Er is toch licht m_de kamer. zti Cicüe bedaard. „De brand is hier be- „Dat zult u wel spoedig hooren, papa,”
gonnen.” zei Cécile^ terwijl ze een kop thee voor
„Ja, dat kan men wel zien”, antwoordde haar vader inschonk,
blootstellen, het bed te doen branden,” zei Cécile. „Ik Isabella met een zekere voldoening. En au hij alles wist, was ze niet
--*--rust meer.
Gérard zag 1
waarin zoowel bewondering als dankbaar-
niet.
Ze haalde onverschillig de schoudert op,
en verdweep.
Den volgenden morgen verscheen de
heer Maubert het eerst in de eetkamer.
Behalve het kamermeisje van mevrouw
Maubert, dat in een klein kamertje, dicht
bij de slaapkamer van mevrouw Maubert
sliep, waren de kamers van het overige
dienstpersoneel in een ander gebouw.
Bh dat was een verklaring voor het
feit, dat tqgp Cécile haar vader goeden
morgen kwam wenschen, hij nog niets
van het voorval van den vorigen avond
afwist. .m
„Wat een brandlucht ruik ik aan uw
kleeren”, zei hij schertsend. „Men zou
zeggen, dat ge het huis in brand hebt
willen steken”.
„Heeft .iemand u er dan iets van ver
vroeg Cécile verwonderd,
het korte gesprek, dat
L ;j
ik bêa er’nftt jaloeriS öp.~j’e hebt wel door de »>aif open «»«nde deur gestoken,
gezien, dat ik dadelijk bij je ben geko-
men, en bij niemand anders.",
ZL t_ 1 vwu vviwu as^ujva B.LC, uai net un-
„Dank je wel voor die voorkeur, zet Jerwerp een vreedzaam verloop had,
Vvauguv ***j aave vraaaaaw-u w &VII1CU, til
ipa maar een oogenblik vader goeden morgen te wenschen.
ip.u, aassAAi x^vasaM. „WC 4U11CI1 IUCJ 9UKKCQ, 4CJ „A-Ml VFCC
„Ge zijt wel goed, kindlief," zei me- terwijl hij instinctmatig de hand'naar de zuster koel
vrouw Maubert, terwijl ze een kus op het knop van de deur uitstrekte. Maar ze
frissche gelaat van haar kind drukte. hield hem tegen, en trok hem mede naar zei hij moedeloos.
En om Cécile te beloonen, voegde ze de waterkraan.
er bij„We hebben water noodig, om den
„Morgen I
ons dineeren."
„Is hij dan teruggekomen vroeg Cé
cile, na een kort stilzwijgen. zei hij moedeloos. „De rook is ook al in je kamer door-
„Hij heeft mij een klein briefje ge- „Maar ge hebt niet genoeg water ge- gedrongen,” zei hij.
schreven om mij te vragen, wanneer hij bruikt. Doe als ik." „Dat kon ook moeilijk anders," ant-
mij kon bezoeken. En toen heb ik hem te De kraan stroomde een dikken straal woordde Cécile.
dineeren uitgenoodigd. Heb ik daar kwaad uit. „Cécile, zoudt ge niet willen zeggen
aan^ gedaan Het bakje vloeide al bijna over. dat de brand bij u is begonnen vroeg
Onophoudelijk wierp Cécile water over hij verlegen. „Dat zou immers veel na-
vannacht op den grond moeteq slapen,
c“*d' “h“~«
den grond, en het zal door het olafond ae belast was. „Papa, Gérard heeft zich uitstekend
dringen.” „Wat zal oaoa wel daarvan zeggen I” gedragen”, zoo zei ze vleiend, Jnj heeft
“tr hield ze zooveel van u," ver-
'écüe. .^e heeft zooveel ver-
en daarvan zijt gij de oor
zaak.’'”
„Heeft ze zich daarover bij u be
klaagd
„Ze beklaagt zich nooit, maar ik heb
oogen om te zien. Denkt ge dan, dan ik
zoo dom ben
„De hemel beware mij er voor, dat
van u te denken," zei Roger eenigzins
spottend. „En is dat nu alles, wat gij mij
te zeggen hebt
„Ik herhaal, dit ge groot ongelijk hebt,
uwe vrouw te verwaarloozen, en als dat
zoo voortgaat, zouden groote gevaren
daaruit kunnen voortkomen."
Roger antwoordde niet.” lijk niet.
„Welnu, ik heb mijn plicht gedaan,” En nu
zoo besloot Cécile. „Denk maar eens rus
tig over mijne woorden na, en dan zult
ge inzien, dat ik gelijk heb."
Toen liet ze hem alleen staan, en ging
‘naar de villa terug.
De villa les Pavilions was schilderach-
ijna tig gelegen, op de zandige vlakte tusschen
Cherbourg en de zee.
.Aan de eene zijde had men het uit
zint op het Kanaal en aan de andere zijde
el, om den brand boos zijn, Cécile, terwijl hij het mij nooit „Hebt gij -geslapen ged
stukje brandend z»1 vergeven. Mijn geheele leven zal ik brand?” vroeg de heer Mai
Gérard het huis in brand stak....
„Maar men kan toch zien, dat de brand
niet bij mij is aangekomen.”
„O, het is zoo gemakkelijk, Cécile, ge
Ze was lastig en brutaal, en hoogmoe-
anderen verheven te zijn, en zoo achtte zigheden, daar ze
ze zich beleedigd, zelfs als men haar als vangen.
gelijke behandelde. Isabélle zat op een kleinen vouwstoel, alles, wat gedwongen en stijf was.
En daarbij had ze nog een ander ge- dicht bij mevrouw de Livérac, voor wie
brek, waarvoor ze evenwel niet verant- ze blijkbaar veel sympathie gevoelde,
woordelijk was namelijk dat ze tamelijk „Nu behoort ge weer tot onze buren,”
onverstandig was. zei Mevrouw Maubert tot Armand Carval. eenvouoi»
Zou Gérard nog eens een jongen wor: „Ik hoop, dat het voor lang moge zijn." plaatst was, gevoelde zich in de beste ra kt eris. en besch^den
Hm mnai« »d»r»n V „Ik zou het niet kunnen zeggen, me- stemminr ---. u. •lsc&en
j „Het
n jaar gewcnscht hebben, mart ik vrees, dat waarschijnlijk al over drie weken plaats
uuu, uMa* wai ïi>n vmunu ucuvf, kon mijne moeder dezen zomer niet te Nac- hebben," antwoordde hij op een vraag
hij voor een jotwen van twaalf jaar door- quevüle zal kunnen komen. Zij is nu van een der nsten.
genheid, zich te verdii
zei^Armand Carval glimlachend, mevrouw Ridos bëgon Cécile over den
gendeel het geval is. Maar hij heeft het vragen.
r»«»«wnnrdü> rnr. d»«k q, jjet met, w beduiden,” ana
woordde Cécile eenigszms verlegen,
want ze had een grooten afkeer van Ho»
-- gen zelfs van halve leugens en verdraaien
Van alle kanten werd hij gelukge- der waarheid.
„Hebt ge grooten angst gehad vroeg
mevrouw Ridos onbevangen.
„Ik had alleen angst, dat mama wak-
'_jr ze” zei Cédle openhartig.
„En hoe hebt ge dat wel aangdegd?”
r de Livérac; die nu ook
begon te luisteren.
„Ik kan u verzekeren, mevrouw, dat
ik dat zelve met meer weet.”
Toen begon ook Armand Carval zijn
aandacht aan hét geval te schenken.
„Ja, ik had nog vergeten, u te vertel
len, dat toen ik gisterenavond naar huis
ging, ik op de tweede étage een buiten
gewoon sterk licht bespeurde. Maar ik
dacht toen, dat het op ae kamer van Gé
rard was.”
Een wenk van Cécile deed hem zwijgen.
Niemand lette gelukkig daarop.
„Ja, het heeft in mijne kamer ook ge
brand," zei Gérard.
„Cécile was bezig met verhuizen,toen
De arme jongen had haast eene on
voorzichtigheid gezegd, en de heer Mau
bert begon ook te luisteren.
Toen viel Cécile hem in de rede, door
te zeggen
„Wij hebben den brand even spoedig
gebluscht als hij is aangekomen, en dat
is de hoofdzaak."
Armand Carval zag haar oplettend aan
Ze kwam hem dien avond zoo geheel
anders voor dan gewoonlijk, en hij be
greep wel dat men iets verborgen wilde
houden.
Cécile bemerkte zijn doordringende
blik, en hare wangen kregen een hoog
roode kleur
Maar wat hij m hare oogen las, ver
vulde hem met geluk. Even richtten zij--
ne oogen zich op Gérard, en toen wenk
te ze hem onmerkbaar bevestigend met
het hoofd toe.
Het geheim, dat hij moest bewaren,
vormde een zekere onzichtbere band tus
schen beiden.
Het gesprek werd weer levendig aan
tafel, en Cécile, die gewoonlijk ernstig
was, toonde den geheelen avond eene
buitengewone vroolijkheid.
„Ge zijt wel bijzonder luidruchtig,"
merkte Isabelle op.
„Waarom zou ik met vroolijk zijn
vroeg Cécile.
Maar toen ze dacht aan het verdriet,
dat hare zuster, op dit oogenblik weer
moest ondervinden, werd ze weer ernstig.
Evenals hare moeder was ze zeer ge
voelig voor het leed van anderen.
Toch had Isabelle haar nooit in ver
trouwen iets bekend. Voor hare huisge
noot en was ze wantrouwend, terwijl ze
aan vreemden, zelfs aan het dienstper
soneel, eene vertrouwelijkheid toonde,
die ze hare zusters onthield.
Maar Cécile had geen woorden noodig
om te begrijpen, en hoewel ze zeer goed
wist, dat de teleurstemng van hare zuster
met uit edele beweeggronden ontsproot,
was het haar toch zeer onaangenaam te
weten, dat hare zuster met de geheele
wereld in onmin leefde, en met zichzelve
bovendien.
Met belangstelling, en tevens met on
rust las Armand Carval op haar gelaat die
wisselende gemoedsstemmingen. En toen
hij zich dien avond laat huiswaarts be
gaf, werd hij zichzelven meer en m***
bewust, dat hij een ernstige liefde voor
Cécile Maubert had op
Maar zou hij ook op
kunnen rekenen?
Hij dacht aan hete
oogen had meenen te li
naar trouwen
Het was zeer vroolijk aan het diner.
De heer Maubert had een afkeer van
ics, w»i Kcuwuugcu en suji was.
Hij verstond uitnemend de kunst
len daaraan te doen deelnemen.
hij heeft gewerkt als een brandweerman, toegevendheid betoonen, alsof hij nog
maar een kleine jongen was.
„Hij is dom," zei zijn vader dikwijls.
„Hij is nog maar half ontwaakt,” dacht
zijn moeder.
Maar intusschen was hij een kwelling
geheele gezin, door zijn breed-
geven, en nu is het een sprakigheid en onhandigheid.
yan njeman<j hield hij zooveel als van
ten te doen.” Cécile, omdat zij, zooals hij beweerde, hem
loonen, dat je den altijd voor den gek hield als hij erbij te-
Maubert half lachend. „Maar als Gé- den spot met hem dreef,
rard zoo veel bekwaamheid als brand- T"
sreerman getoond heeft, zal ik er eens over de_de heer Maubert zich gelukkig,
denken. Ik had het wel eens willen zien."
moeder te hebben gedrukt, verliet Cécile
de kamer.
Terwijl ze de deur achter zich sloot,
dacht ze bij zichzelve
„Ik weet niet, of die prefect aangenaam ve oinnenstroomenae wtna joeg al c£ile Git, terwijli ze het gordijn afrukte,
gezelschap voor mijnheer Hamel is, maar den rook naar buiten. en nMr waterkraan ging.
wel weet ik, dat ik met wil, dat mijnheer Cécile ging uit het venster leunen, en „Wacht even”, zei Gérard bedaard, ter-
Hamel hier Colette ontmoet. Dat zou al haalde diep adem. wijl hij haar op een afstand hield. „De deur Gérard verwonderd,
mijne berekeningen doen mislukken." „Hoe is de brand toch ontstaan moet even door de vlam zijn geschroeid J
Tegen elf uur was bijna alles stil in de vroeg ze, terwijl ze zich naar haar broe- Ziezoo 1" voor den spiegel gestaan
villa Les Pavilions. der keerde. Toen bluschte hij alles behendig weer
Alleen een paar verlichte vensters wa- „Het is aangekomen door mijne lamp," U*,‘.T u e “P1,
te waren gegaan. ,e dlcht bij de gordijnen geplaatst, en van uw jtamer openen, anders zoudt. ge komen door
1 tn»n t geheelen nacht niet kunnen slapen dat hem op het hoofd is gevallen-
door den rook.” i’ r
Op de trap hoorde men zware schreden, zijn gelaat.
en driftig geroep. L - -- --
„Daar is papa,” zei Gérard, terwijl hij druisch in zijn werk gegaan vroeg de
verbleekte. h
„Neen, het is Isabelle", zei Cécile, vreden. „O, wat zal er veel schade te her-
1.a.I 1I T-T.A. Vlot «.«-2*11»*». 1”
-lïafond in hare' kamer doorgedrongen.
Ze zal het ons nog lang verwijten.1
een stuk hout op het hoofd gekregen, en gaan. Toch kon men hem niet dezelfde
Nu moet u hem ook zijn jachtgeweer
met twee loopen geven.”
„Om Ons daarmee dood te schieten”
zei de heer Maubert ernstig.
„Zoo onhandig is hij niet, papa, dat
verzeker ik u. Wij moeten hem een kleine voor het
aanmoediging t
goede gelegenheid daarvoor. O, doe het
nu toch, om mij genoe,
„Om je er voor te be
brand hebt veroorzaakt vroeg de heer genwoordig was, en nooit achter zijn rug
Maar wat het overige betreft, gevoel-
Tot nu toe waren al zijne ondeme-
„O, ik verzeker u, dat het niet aardig mingen hem gelukt en hij zag geen reden
was om te zien. U hebt er niets bij ver- ervoor, dat het geluk niet zou voortgaan,
zuimd", zei Cécile. hem te begunstigen.
„Als gij het niet waart, zou ik het zoo De ziekelijke toestand van zijne vrouw
gemakkelijk niet hebben vergeven", zei verontrustte hem wel van tijd tot tijd,
de heer Maubert glimlachend. „Wanneef maar volgens zijne meening waren al de
mijne villa was afgebrand, zou de schade vrouwen altijd eenigzins ongesteld, erf
meer dan twee-honderd-duizend francs hij kwelde zich zelven daarover slechts in
zijn geweest, zonder nog te spreken van zooverre, als hij niets verjuimde om aan
den last. Maar we zullen zien.’’ zijne geliefde levensgezellin alles te ver-
Zoo kreeg Gérard dan zijn jachtgeweer, schaffen, wat haar het leven kon veraan-
omdat hij brand gesticht had in de ouder- genamen,
lijke woning, zonder iemand wakker te Zijn vier-en-vijftig-jarige leeftijd druk-
hebben gemaakt. te hem nog niet zwaar.
Langzamerhand kwam er gezelschap Terwijl hij zelf op jeugdigen leeftijd
in de eetzaal, en om negen uur hield een in het huwelijk was getreden, had hij
rijtuig met bezoekers voor de villa stil, zijn oudsten zoon aangespoord om het-
Het waren mevrouw de Livérac en zelfde te doen
baar zoon Ernest. En op zijn zes-en-twintigste jaar had
Lucien Maubert, de oudste zoon, die Lucien Maubert aan zijne wensch gehoor
ingenieur was, evenalvzijn vader, met gegeven.
zijne jonge vrouw, en" eene dame met Lucien was nu al twee jaar getrouwd,
grijze haren mevouw Riclos, veel jonger en. zijn huiselijke vrede was door niets
aan haar haren hadden doen vermoeden, gestoord.
eene nog bekoorlijke en kokette weduwe,
die de gave bezat, een aangenaam ge
sprek gaande houden.
Colette de Yautrait begroette deze laat
ste met groote hartelijkheid, evenals
Cécile.
Zelfs Isabelle verwaardigde haar met een
glimlach, en drukte haar de hand.
Toen begon ze te vertellen van de over-
strooming in hare kamer.
„Je had vroeger moeten opstaan, Isa
belle,” zei Gérard. „Nu weten allen al
van de zaak af.” Zijne zuster wierp hem
een woedenden blik toe,.
Haar hatelijke opmerkingen deden het
nachtelijk ongeval niet in een gunstiger
licht verschijnen.
De heer Maubert had er spoedig ge
noeg van, en stond op om er niet langer
van te hooren.
Hij was een van de bekwaamste Fran-
sche ingenieurs, en overal in Europa had
hij bruggen en viaducten; gebouwd.
Aan zijne vrouw had hij een gelukkig
en onbezorgd bestaan verschaft, en vijf
kinderen opgevoed.
Lucien, zijn oudste zoon, en Colette,
zijn oudste dochter, waren getrouwd, en
hoewel Roger de Vautrait nu juist geen
schoonzoon naar zijne keuze was, kon
hij het toch tamelijk goed met hem vinden,
evenals met zijne schoondochter.
Hij koesterde nog slechts twee wen
schen, vooreerst de onuitstaanbare Isabelle
te kunnen uithuwelijken aan een heer,
die naar verre landen zou vertrekken,
4 bijvoorbeeld naar de koloniën, liefst voor
onbeperkten tijd, en zijn jongsten zoon,
die bijna even lastig in huis was als Isabella
tot een degelijk jonkman te zien opgroeien.
Wat Cécile betrof, wenschte hij niets
liever, dan haar zoo lang mogelijk bij
zich te houden.
Wat zou er van hem en van, zijnr-hi,
altijd zieke vrouw geworden zijn, als
Cécile er niet geweest was, om de huis
houding waar te nemen? r
Wanneer mevrouw Maubert lijdende op de bosschen van het kasteel van Nac-
was, wat de twee laatste jaren zoo dik- queville.
wijls gebeurde, dan richtte het dienst
personeel al zijne vragen tot Cécile.
Dat was niet meer dan natuurlijk, want het er niet zooveel regende, maar waar
de heer Maubert moest dikwijls voor het graan dan ook altijd frisch is, had
zijne zaken afwezig zijn, en zoo moest Jean «Maubert deze prachtige villa laten
ze zich ook dikwijls bemoeien met zaken, bouwen, waar hij jaarlijks eenigen tijd met
die meer tot het gebied van den man be~ zijne familie doorbracht.
hooren, en zoo had ze eene groote onder Even voor het diner verscheen Armand
vinding opgedaan op haar jeugdigen leef- Carval onder de veranda, waar mevrouw
tijd.
„Cécile, weet alles," zei Isabella dik
wijls op hatelijken toon, maar ze had gelijk, strekt.
De heer Maubert kon zich het karak- I.
ter van Isabelle maar moeilijk begrijpen, en liet zijne oogen in het rond gaan.
Ze was lastig en brutaal, en hoog moe- C™. -r - -
dig, zoodat ze zich verbeeldde, boven de tegenwoordig, wegens haar huiselijke be- de eetzaal,
anderen verheven te zijn, en zoo achtte zigheden, daar ze hare moeder moest ver-
ze zich beleedigd, zelfs als men haar als vangen.
-S - 4 jr - A - AA» - A
ze nog een ander ge- dicht bij mevrouw de Livérac, voor wie Hij verstond uitnemend de kunst een kr.rr
gezellig gesprek gaande te houden, en al- minder
I,” len daaraan te doen deelnemen.
-. Armand, die tegenover Cédlle ge- niet op aan, omdat
den zooals anderen? „Ik zou het niet kunnen zeggen, me- stemming. leven stelt. De hnrrfdëëëk-?
Soms stelde zijn vader zichzelven on- vrouw,” antwoordde hij. „Ik zou het ook „Het huwelijk van mijn Jsroeder zal een ander heeft bemind Ma».
rustig die vraag. Hij was nu vijftien jaar gewenscht hebben, mart ik vrees, dat waarschijnlijk al over drie weken plaats zou ik dat vreezen wi
oud, maar wat zijn verstand betrof, kon mijne_moeder dezen zomer niet te Nac- hebben," antwoordde hij op een vraag Vol Uijde verwachtu
der keerde.
„Het is aangekomen door mijne lamp,”
stamelde hij verlegen. „Ik had de lamp
te dicht bij de gordijnen geplaatst, en
Maar niemand liep meer op de trap- toen heeft de wind, die van buiten
- behalve Cécile, die zonder eenig kwam...."
gedruisch te maken heen en weer liep, -
-3 de tweede étage,
hare kleine verhuizing te voleindigen.
rond liet gaan in de kamer, die ze sluiten, vóórdat ge bij mij zijt gekomen?'
B .y plafond in hare kamer dóórgedrongen. „wij waren b
tegenwoordigheid van geest, die ze bij foj komen er zoo gemakkelijk niet af. te zullen maken'
1*2» MSA* 1» 4 4 S. ."A—té J 1 J_A-
Zonder te kloppen kwam Isabelle de druisch te maken. Maar de schade
kamer binnen.
„Wat is er hier gebeurd?” vroeg
„De corridor en de trap staan vol rook, en
het water valt in mijn kamer. Al mijn
kleeren zijn bedorven.”
„We zullen dat morgen gaan opnemen”,
-- „De brand is hier be-