a 9*» 1 hij ni r22__ HET DRAAIORGEL i_r.r, En er immers geen reden, waarom men u met minder zou bedeelen." rn" dat oörichUn’dwaling te laten.” „Hebt ge niet ongelet, hoe vr»emd -- - ----- r- 2. 7 wolk op en twee flinke paardi een rijtuig, zoo schoon ais hel uit. aan. zeggen zij, en als ze niet hooren wil duwen waar de boerin spron- jng, doodsbleek „Papa, hebt u wel bemerkt, hoe ver- 'at een allerliefst kind," zei ze, toen lei. A luge Maai in ziel aan een groot gevaar blootstellen I Ernest had lust om te blijven. Hij was nu zoo goed op weg, om Isabel le het hof te maken en zij gevoelde zich daardoor gevleid. Maar ook hij zou zich niet gaarne aan om bij mevrouw Maubert te worden toege laten. „U kunt u niet mevrouw, hoeveel leed het mij kost, u te moeten verlaten,” zoo begon ze met tra nen in de oogen, „maar het moet nu een maal gebeuren.” re kans, maar het is de vrees, u overlast te veroorzaken, lieve mevrouw, want als wij door de ziekte mochten worden aangetast, terwijl de overigen elk spraak in de billardzaaJ verdere beraadslaging. „Toch moet zij vertrekken," zoo begon Roger de Vautroit op emstigen toon. „Zij :de mama men kan daarvoor zijn wij teruggeschrikt. Ver- beeldt u eens, dat u bij den zwakken staat 1 van uw gezondheid nog voor anderen zoudt moeten zorgen.” „Het spijt mij zeer....” zoo begon mevrouw Maubert. Maar het viel haar moeilijk, om te zeggen, wat haar eigenlijk speet, want mevr. Maubert was te oprecht van karakter, om te kunnen liegen. „Mama,” zei Ernest, „de rijtuigen staan* al te wachten. Laten wij er voor zorgen, 1 den trein niet te missen.” Wordt voortgezet.) hij daar in uwe pl „Maar mama is op luisterde de rst mag hij niet trouwen hij dit kind tot erfgenaam doorbrengen. boer en boerin met den in het gooien bedreven 1 „Nu opg< boer. ,Vo<_— tweedens moet ken." „Ja, ik begrijj aangenaam dat ja.,* lijdenden toon. iucii uiij uw wnmiwi* umuu een behoorlijke bruidschat gaf, dan zou w-- „maar wie zal mij ten huwelijk willen vragen, 1Z. Z... tzz±zz±-zzzzz± planken uit id zichtbaar blijven hier, totdat mijnheer Maubert Lucien wierp haar een woedenden blik ird opgemerkt. Ér heerschte weer een ijskoude stilte. Niemand had den moed, iets te zer „U zijt al te goed,” zei mevrouw 1- Een orgeldraaier sleepte zich met moeite naar ’t hek van een boerenhofstede. Te oordeelen naar zijn ui terlijk, moet hij in zoon een wenk, om bij haar te komen. Beiden gingen naar een hoek van kamer. Ze was besluiteloos. Het was toch zoo aangenaam zoo gemak kelijk, nog een paar weken hier te blij- Vautrait. „En bovendien zijt gij allen in uhet najaar opnieuw ingeënt. Welk gevaar het* afscheid is er dan voor' u Ia boog het hoofd, en zei niets meer. Maar mevrouw de Livérac luisterde met aandacht. tige buiging en liet hem alleen staan. Ook de neer Maubert betuigde Rog< zijn dankbaarheid, toen men hem n< dacht had gadegeslagen, meende niet an- ders te kunnen doen, dan het gesprek op een ander onderwerp te brengen. Hij begon over paarden te spreken en over de jacht, en het gesprek kreeg weer een zekere levendigheid, al was het ook I wel_ wat gedwongen. men mevrouw de Livérac m gezelschap van mevrouw Maubert en Colette achter, terwijl de overigen elkaar volgens af spraak in de billardzaaJ ontmoetten, ter verdere beraadslaging. „Toch moet zij vertrekken," zoo i tou de gezondheid van onze goei ernstig in gevaar brengen. En i duidelijk zien, dat hare krachten zijn uit geput.” „Mama is ziek,” zei Cécile. „Hare ziek te is ernstiger dan iemand weet.” den huidigen pachter der hóeve, wilde Des anderen daags vroeg stonden de igepast, vrouwtje,” fluisterde de 'ooreerst mag hij niet trouwen i hij dit kind tot erfgenaam maken en derdens moet hij zien, dat wij' zijn moeder op de handen dragen. De knaap was een wijs kind, en ofschoon niet toegesproken, knikte hij verstandig, omdat hij alles begrepen had. Goed, dat de les voor vrouw en kind niet lang duurde, want reeds steeg een stof wolk op en twee flinke paarden trokken een rijtuig, zoo schoon als het dorp nog niet gezien had. Een stadsheer steeg uit. Hij gaf aan zijn bedienden bevel zijn baga ge in huis te brengen, wisselde met den boer een korten groet en ging het voorplein over. De oude, op Geertruida’s arm Livérac, terwijl ze haar verbaasd aan zag. „Cécile." „Cécile zal _ojn." Isabelle, terwijl ze haar, die haar die ge- lukstiiding bracht, met groote oogen aan ring nog wel eens even bij hem - Maar dan was het voornami schap hadden van het ongeval niets be merkt. Misschien waren hunne oogen niet '-.aar den zeekant gericht geweest Of misschien behoorden zij tot dege- >en, die gewoonlijk niets zien van hetgeen im hen heen gebeurt, omdat zij in hunne .gedachten altijd mei zichzelven bezig ujn. Zoodra de boot met de anderen was vertrokken, hadden zij eene plaats op gezocht, waar noch te veel schaduw, noch ‘e veel zon was, en waar de grond niet tl te bard was, om zich neer te vleien. Na eene korte wandeling hadden zij rene plek gevonden, waar eene rots hen 'egen den wind beschutte, maar waar Toen het gezelschap aan land stapte, was de stemming opgewekter dan toen men vertrok. Men is er niet alle dagen getuige dat iemand bijna geheel gekleed te ter springt, om zijn medemensch of zijn dool te redden. En mevrouw de Livérac was nog niet klaar met al hare vragen, hoe hst ongeval zich had toegedragen, toen de wagen vóór de villa Les Pavilions stilhield. Cécile sjapte het eerst uit, om naar volgd." hare moeder te gaan zien. „En i Maar even later kwam ze weer buiten. „Mama is in oen saiun, wv w -- hare zuster Colette de Vautroit. „Mama is uitgeput van vermoeienis. Mevrouw Lormiére is met hare vijf kinderen op be zoek gekomen, en dat is wel wat al te druk. Kom mij nu een weinig helpen, Colette. - Mevrouw de Vautroit volgde hare zus- voorgevallene mededeelde, ter. T_ - Mevrouw Lormiére was nog jong, en den geheelen avond c1 2. minder dan anderen gewend aan het ver keer in de wereld. De kinderen waren naar den turn ge zonden, onder geleide van dejkindermeid die het jongste kind droeg. en schoteltjes een bewijs, dat het bezoek twee dasen te bed te blijven» zonder te zaak, maar ik ben er zoo gerust niet op. O, van voorheen te zien. Maar nu was hij er nend haar gelaat aan jie borst van haar spreken was ik maar met Pana naar Parijs gegaan „O, dat zou haar zooveel goed doen,’ zei Cécile. „Welnu, dan moet zij binnen twee uur op hare kamer zijn, en zich ter ruste be- voordat het oogenblik „En" wat zijt gij dan van plan te doen?" j, dat hier in de buurt -uu pokken-epidemieis uitgebroken. Gij En Ernest evenmin. Dat fa een voor. zien, welk een indruk dat bericht zal men Qooit moest ve„uimen> nietwaar „Ja zeker, mevrouw,” antwoordde Ro- Wlide "de 'hofstede, de grootste iMWiv. „rua vfcvuv w wda, uan zou alles goed gaan, maar zij is het, die mij het leven vergiftigt, omdat ze zich altijd over mij bij hare n en zoo wordt de verhouding tusschen ons onmogelijk.” Een veelzeggende blik van zijne moe- „Het is toch onbegrijpelijk,” zei me- der deed hem begrijpen, dat van zijne vrouw de Livérac zoetsappig. „Ik heb Cé- afwezigheid behoorlijk partij was getrok- ciie altijd voor een oprecht jong meisje ken. aangezien.” „Oprecht 1 Ja, mevrouw, ze is wel op recht in het zeggen van onaangenaamhe den, maar ze weet mama geheel en al tegen mij in te nemen en daar papa weer onder haar invloed komt, begrijpt u wel, hoe de toestand in huis voor mij moet warden.” „Ja, ik begrijp er alles van,” zei me vrouw de Livérac. „Maar ik heb er nu genoeg van," ver volgde Isabelle, die nu verheugd was, haar hart eens bij iemand te kunnen uit storten. „Dat slavenleven moet nu, ein delijk eens ophouden. Ik word voor niets geteld. Niemand is met mij op vertrou- welijken voet, en ah ik mijzelve in de huishouding nuttig wil maken, dan zegt men, dat ik dwaze dingen uithaal. Men zou mij geheel en al willen onderdruk- p het volkomen, hoe on- voor u moet zijn, kind lief, zei mevrouw de Livérac, op mede lijden den toon. „Wanneer men mij nu tenminste maar een ---- - ikfkunnen trouwen,” vervolgde Isabelle, „maar wie zal mij ten huwelijk willen vragen, met de twee honderdduizend francs, die men zich verwaardigt, mij te willen geven „Twee.honderdduizend francs? Wie voor besmetting juist vergrooten.” Mevrouw de Livérac dacht eenige na. „Heerscht die ziekte werkelijk in den geheelen omtrek?” vroeg mevrouw de Livérac. „Men zegt het tenminste, mevrouw,' zei Roger. nig, maar des te meer zeiden de anderen. Zijn orgel scheen een overblijfsel uit „Was grootmoedertje gelukkig L_ ..,ZJ; Amerikaan. „Wenscht grootmoe- ebbenhout, de metalen pijpen schitter- der ook wijn? Was de knaap niet groot- U AA— - LI.aL ..-1 mm mmaa mrvwrlaee 1«?,f Dat moest wel'zoo zijn zoo vriéndelijk en voorkomend kon geen kleinzoon de „Dan moet ge haar maar weer laten s uciu.ii scicc.mu i terugkomen,” zei Lucien, „maar ge be- „Nog niet. Het is een wapenstilstand, grijpt, dat wij allen tegelijk moeten ver- 1.2_J2‘... 2t ons plan. Mé- of die door den vrede zal worden ge- vrouw de Livérac is bijzonder slim, en anders zou ze niet toebijten. Maar ik zal hare moederde gaan zien. „En wat moet ik dan daarvoor doen?’ dat alles met Roger wel bespreken, en Maar even later kwam ze weer buiten. „Denk daar maar eens zelf over na, dan bij het diner kondigen wij ons vertrek „Mama is in den salon,” zoo zei ze tot guit ge die vraag wel kunnen beant- aan. Morgenavond mag er niemand meer woorden.” hier zijn. O, wat zal mama dan rustig Toen maakte ze voor hem een plech- slapen Een huis vol logé’s is toch ver- -- -liet hc~ d!c“ zteett. moeiend. En vooral als er zulke lastige rt Maubert betuigde Roger gasten bij zijn. Die Ernest de Livérac is kom'mij nu een weinig helpen, Colette." zijn dankbaarheid, toen men hem net tenminste onuitstaanbaar.” Mevrouw de Vautroit volgde hare zus- voorgevallene mededeelde. ZL--r—r.-'. ter. Er heerschte aan het diner en verder cien aan het diner als de natuurlijkste Mevrouw Lormiére was nog jong, en den geheelen avond een opgewekte, f daar ze al zooveel kinderen had, was ze zellige toon in de villa Les Pavilions. ar mevrouw de Livérac was meer :hzelven gekeerd dan gewoonlijk. Den volgenden dag had het groote ren terug te gaan, die ze niet langer alleen Er heerschte eenige oogenblikken stilte. Sommigen richtten hunne oogen op «Ja T ^«*AaAA M« A««M*aM? -- A. .lunne den morgen aan den heer Maubert aan borden met aandacht beschouwden. Toen stond mevrouw Lormiére op, om het ontbijt, toen beiden alleen zaten. "Zzzz. d: Li'.1—- -- ptVccue iBoa*! i* wu uvmmKv» ue Kinucrcn» uic ui vw.-r.~.j De wind loeide tegen de vensters, en lorgnet ter hand, en zag naar kindlief, dat uw bruidschat veel grooter waren, te gaan roepen. de golven der zee waren onstuimig. J' 1 J nl zijn.” En toen deed Colette de Vautroit allen ,Ja{ ik heb het wel gezien. Manu is „Hoe weet u dat, mevrouw?" vroeg uitgeleide. Isabelle, terwijl ze haar, die haar die ge- „W; lukstijding bracht, met groote oogen ^fjk weet, dat uwe zuster, mevrouw de Vautroit driehonderd vijftigduizend francs als Isa’bdït wier gelaat verduisterde. „Zij kunnen mij immers niet uitstaan.” „Dat zou juist eene reden te meer zijn, om alles te doen, om van u af te komen.” dacht mevrouw de Livérac bij zichzelve. Maar ze v— ervoor, die gedachte uit te spreken. Daarom antwoordde ouders erbij zouden kunnen hebben, u Cécile iggen. Mau- eigenlijk zijn zij alleen het,die mama over- bert eindelijk tot mevrouw de Livérac, last veroorzaken." „maar ik vrees, dat het u hier ook aan alle i „Ja, mevrouw de Livérac zal haar den verstrooing zal ontbreken, als allen zijn geheelen dag met hare gesprekken verve- vertrokken.” len," zei Cecile vol medelijden, „en nu „Wanneer men eene vriendin heeft als i het weer zoo ongunstig is, kunnen wij u, dan moet men die weten te waardee- ook niet met haar gaan wandelen. Als ren, en daarom blijf ik'u gezelschap hou- men buiten is, en men heeft logé’s, dan den,” antwoordde ze ernstig. mout het altijd moot weer zijn, anders is Roger de Vautroit. die haar met aan- de golven der zee waren onstuimig. geheel uitgeput,” antwoordde de heer „Gaan allen u tegelijk verlaten, ’me- Maubert, terwijl hij zijn bord terzijde vrouw O, wat zult u zich dan eenzaam gevoelen. Ik meende eerst een uitstapje de bezoekster naderde. „Wanneer het zoo nog acht dagen naar Bretagne te gaan doen, maar nu zien t beantwoordde hare liefkozingen met staat zijn, om op te staan,” zei Cécile. 1 „Het zal noodig zijn, onze woning te weer van de reis terug is." Even nam Colette het in hare armen, Parijs in gereedheid te gaan brengen.” Lucien wierp haar een woe en beschouwde het eenige oogenblikken „Ge hebt gelijk, Cécile. En morgen toe, die evenwel niet werd v.iu.4 6-.—moetik toch naar Parijs.... Maar ik zou Maar opeens gaf ze het de kindermeid njet gaarne onbeleefd zijn tegenover me- terug, en ging naar binnen. vrouw de Livérac en haar zoon. En Zonder een woord te zeggen, begaf ze zich naar hare kamer. Ze was zoozeer in gedachten verzon den Roger aanliep, die wilde begeven. Ar[[| Toen het rijtuig met de familie Lor- Uk**ri7 ^t"i^*wdke",’bêdoeling uwe mi ére was weggereden, vroeg Roger aan Colette vandaag weer doet Wat zou haar het vervelend. En .zelfs als het mooi weet schelen ts, dan is het soms vervelend.” De houding van zijne vrouw had hem „Ik geloof, dat gij niet veel logé’s zult met onrust vervuld. uitnoodigen, als ge meesteres in huis zult „Ik geloof, dat het de herinnering was zijn,” zei de heer Maubert, terwijl hij h., 1,.-^ A,t „-Umm - ïe) aCh met kon weerhouden te glimlachen, ic, (ci wijl k „en, icclit iu óc wgea „In elk geval zal ik de familie de Livé- ,JIet kind van mevrouw Lormiére rac niet uitnoodigen.” zei Cécile op be- iwekt." slisten toon. „Ik evenmin,'’ antwoordde haar vader. „Maar wie heeft hen toch eigenlijk uit» dat op haar gelaat gelezen,” genoodigd?” „Zij hebben mijne goede mama over rompeld. Mevrouw de Livérac had,' zoo- Isabelle, die nog van‘niets afwist, zat naast mevrouw de Livérac, voor wie ze den iaatsten tijd eene in ’t oog loopende vriendschap toonde. Mevrouw Maubert was volgens af spraak op hare kamer gebleven. „Is er iets gebeurd vroeg Cécile aan Roger, die er erg mee ingenomen was, in dit blijspel eene rol te mogen vervullen, en die ernstig voor zich uitstaarde. „Het is een lastig geval,” zoo antwoord de hij. „Mama is nog op hare kamer. Ik zou haar niet gaarne willen verontrusten, en toch. Mevrouw de Livérac onderbrak haar gesprek met Isabelle en zag Roger nieuws gierig aan. „Maar zeg ons dan toch, wat er ge beurd is,” zei Lucien. „Wij zijn op alles voorbereid, zelfs op het vernemen van eene ramp.” „O, zóó erg is het nu wel niet,” zei Roger. „Alleen is het dochtertje van den tuinman ziek geworden, en ik heb alle reden, om te vreezen, dat het de pokken, de zwarte pokken zijn.” „De zwarte- pokken vroeg Lucien, terwijl hij het mes, dat hij in de hand hield, op zijn bord liet vallen. „Zijt ge daar wel zeker van?” „De doctor heeft het mij gezegd. Die ziekte heerscht in de dorpen van den om trek. Alle gemeenschap tusschen ons huis en de woning van den tuinman is ons verboden. Papa heeft zijn orders daaromtrent gegeven, maar het gevaar voor, besmetting blijft toch bestaan. Wij weten, hoe het dienstpersoneel is. Zij hebben geen begrip van hygiëne, en ik 'heb den tuinman daareven noe in de aan het kind, dat ze verloren heeft,” i. Cécile^ terwijl ze hem recht in de oogen »g. heeft die herinnering bij haar opge< „Hoe weet gij dat vroeg Roger de Vautroit getroffen. „Ik heb t_. 1„1 zei Cécile. „Maar gij kent haar ook zoo weinig.” „Wat zegt ge daar, Cécile als ze beweerde, zooveel behoefte aan „Ja zeker. Gij kent haar nog niet. An- frissche lucht. n de familie, waar ze den ders zoudt ge mij niet vragen, wat haar herfst zou doorbrengen, was onverwacht scheelt. Op dit oogenblik zit ze alleen op in rouw gedompeld, en daarom kon men hare kamer te weenen, daarvan kunt ge haar niet ontvangen. Maar u kent al die verzekerd zijn. Maar*dat zult gij nooit voorwendsels al lang.” weten. Ze zal het u nooit zeggen. Ep ge „Jawel, nïaaf ik houd hebt het ook nooit geraden, wanneer ze mij niet overrompelen.” geweend heeft” „En nu zijn ze bovendien nog acht Roger dacht over hare woorden na. dagen vroeger gekomen dan eerst be- zijne vrouw zoo weinig kende En zou het mogelijk zijn, dat zij na drie laren nog tranen stortte over het kind, dat ze door den dood had verloren Ja, ook hij had in den beginne wel ge treurd om het verlies van den kleinen Jean. IT niet meer daaraan. zeggen. Het gebeurt zoo dikwijls, dat ik hoogti - je handelingen niet kan goedkeuren, „Er ---- ---- 1 maar ge hebt .„1 -- T .2. --- --v moeder beklaagt, met het bericht, dat de boot in zicht hoedanigheden. Misschien heb ik die tot huis. Dat is immers natuurlijk in deze A«MA *a«AAAl„AM AMA M«« »«VA M«A* «V AM ZXA «VA^AM »A UVA 4 A AA AM a a„ Aa J aV a J AA KJTaa m»aa* maa.**A twee jaren op de boerderij diende. Ze op ons vaÜen en zich in geheel hun om schrok, want de oude grootmoeder was vang ineens voor ons toonen. plotseling opgestaan haar doffe oogen Zoo hier de boer en de boerin spron- schitterden en een traan rolde over de gen, toen de kist openging, doodsbleek terug. Zij zagen op tafel hit met zilver be- sprak ze, „wat is dat slagen draaiorgel, dat daags te voren door die Mijn zoon zong dat den hard afgewezen muzikant bespeeld - --- --was. van zijn, dat men haar hier gaarne zal la- den muzikant niet roepen De Amerikaan zelf was de muzikant ten vertrekken.” Hij kwam en speelde nog eens en nog geweest, dat begrepen ze terstond. Giste- «n naar eens en iul3t le8de Geertruida, op groot- ren, zoo vermoedden ze terecht, had hij Moeder en zoon gingen nu beiden naar moeder>s beveI een paar centen en een gexi(m> hoe M moeder behandelden en hunne kamers. En na nog eenigen tijd met boterham in zijn gebronsde hand, toen heden nog had hij een staaltje van hun •--- huichelarij ondervonden. In Amerika had Met verwoeden blik kwam de boer hij het harde lot zijner moeder vernomen. binnen en zijn vrouw volgde hem. Een Nu had hij zich met eigen oogen willen voorstellen, mijn goede zware gouden ketting bengelde op zijn overtuigen of die beschuldiging op waar- borst en zijn stok tegen den indringer op- heid berustte, maar de werkelijkheid had heffende, zeide hij zijn vrees overtroffen. „Kerel, scheer je weg, anders zal ik je Daar stond hij met groote zweetdrop- bij dien doedelzak laten dansen, en jij pels op het gelaat Zijn vereelte hand beef- oude satan, wilde hij voortgaanMaar de. Geertruida’s blik smeekte hem iets „Gaat u_dan ook vertrekken? het was niet meer noodig. De gebogen en „Moeder, zeide hij, laat ons weg gaan, waarin ze bezig was te lezen, op de tafel gesteund, naar haar slaapvertrek. De mu lei. zikant had reeds het ongastvrije huis ver- Zeven jaar later de „Wij hebben rijpelijk over de zaak nage- laten en buiten voor de andere woningen bezoekers hadden de boerderij reeds lang - •••333 1»aaaJa a MAAI IaMMAM zJ^^AaIv^A „«aaI a* A ..Ja aaaaiJaa dacht, mevrouw, maar wij hebben de on voorzichtigheid begaan, ons niet opnieuw te laten inenten, en nu vreezen wij....” „Voor de besmetting. Ja, dat kan ik mij begrijpen, mevrouw.” Zeven jaar later de tegenwoordige lerij reeds lang - -w op hay klagende maar treffende lied. wone plaats aan den haardde Ameri- kaan, nu de bewoner des huizes zat nevens De droevige dag zou voor de oude haar en hield haar hand vasten voor hem vrouw niet een nog droeviger avond ge- zat Geertruida, nu zijde echtgenoote. Voor had Rebben, als niet tot haar geluk een hunne voeten speelde een beeldschoon „O neen, het is niet de vrees voor de be- zonderlinge tijding de geheele boeren- kind met een draaiorgel, dat met zilver 2—in opschudding had gebracht, beslagen was. De kleine had reeds vertrekken. Dat is alleen maar een onzeke- Den volgenden dag zou de Amerikaan kracht genoeg om den slinger te draaien komen, de schatrijke Amerikaan, de en zwijgend luisterden allen naar de de- groote koopman van Cincinnatie. De hof- zelfde zoete, volle, aangrijpende melodie, stede zou haar eigenaar wederzien, groot- welke te allen tijde haar nieuwheid en - moeder's eenigen zoon, die zes weken bij aantrekkelijkheid behield. zoudt u ons moeten laten verzorgen, en vrimden »n ver^ bloedverwanten- jrj „Neen, mevrouw, ik zeg ook niet, dat dit de bedoeling van mijne ouders is,” verbeterde Isabelle. „Maar ik bedpel Cé cile. En begrijpt u dan niet waarom Zij wil mij benadeelen Is dat dan geen vol doende beweegreden Men wil haar uit huwelijken vóór mij. En wanneer zij nu ongehuwd wil blijven, dan kan ik wach- ten. „Hebt ge dan zulk een haast om te trou wen vroeg mevrouw de Livérac be scheiden. En nu was het antwoord, dat Isabelle hdar gaf, eens geheel openhartig „Ik heb niet zoozeer haast om te trou wen, dan wel om het ouderlijk huis te verlaten. Ik zou willen trouwen met den zij maar weinig van de zee konden zien, eersten den besten,’die mij ten huwelijk en daar gingen zij gemakkelijk in het vroeg.” zand uitrusten. Maar zoodra die woorden haar mond Het gesprek ging in den beginne over waren ontvloden, betreurde ze het al, ze de nieuwe gasten, die binnenkort in de te hebben gesproken. villa Les Pavilions konden verwacht wor- Maar ze waren voor geen doove ooren den, over den prefect, en zijn vriend Ha- gesproken I mei. „Wees toch niet zoo dwaas, kindlief," En toen was het mevrouw Riclos, die zei mevrouw de Livérac. „Ge zoudt er aan het drietal de stof, leverde voor het uw leven lang berouw over kunnen heb- gesprek. ben. Maar het beste wat ge zoudt kunnen Al hare goede en minder goede hoe- doen, is volgens mijne meening, om te danigheden werden aan een gestreng on- trouwen met iemand, die al had hij dan derzoek onderworpen. ook geen groot fortuin, u een naani bracht, Maar toch was dat onderzoek niet al waarop ge trotsch zoudt kunnen zijn. Ge te streng, want mevrouw de Ltyérac en zoudt in dat opzicht toch zeker niet min- --- der begunstigd willen zijn dan uw zus ter, mevrouw de Vautroit?” Eigenlijk was dit punt voor Isabelle van minder gewichtige beteekenis. u 3(onucxncsi up, cn verwijueroe Maar toch was het misschien wel van zich,onder voorwendsel, dat hij eene belang, er eens over na te denken, wandeling langs de zee wilde doen. „Ik wil trouwen met iemand, die mij Zijne moeder had hem onmerkbaar als zijn gelijke beschouwt,” antwoordde een wenk gegeven. ze. „Ik wil niet, dat men mij voor niets Toen beide dames alleen waren, spra- acht.” ken zij eerst met groot medelijden over „Maar hoe zdu zoo iets kunnen gebeu- den zwakken gezondheidstoestand van ren met een jong meisje als gij, van zulke mevrouw Maubert, en toen kwam de voortreffelijke hoedanigheden?" ant- beurt aan Cécile, om te worden gewogen woordde mevrouw de Livérac. en te licht bevonden. Die vleiende woorden vonden ingang „O, wat is het toch ongelukkig 1* zei bij haar, die zoo weinig dergelijke woor- Isabelle. „Als Cécile er niet was, dan den in haar leven hid gehoord. En het gesprek nam nu eene aangena me wending, totdat Emest terugkwam geven. Wij hebben haar niet eer noodig, voordat het oogenblik van tz: -f-J. is aangebroken. ,iÉn wat zijt gij dan van plan te doen?" vroeg Lucien nieuwsgierig. „Wij gaan vertellen, dat h' 2_ 2 een i zult zien, ----- maken. Mevrouw de Livérac is lafhartig van aard. Ze verbeeldt zich, spoedig, ziek te zijn.” - - --- o-- „Maar zeg er toch geen woord van aan g*r. „Maar men moet dat met doen gedu- dprp, opgaan toen een knaap hem van had neergelegd Isabelle I” zei>Cécile. „Zij zou in staat zijn rende een epidemie. Dat zou het gevaar uit den stel toeriep ons te verraden." voor besmetting juist vergrooten.” „Niet noodig Roger de Vautrait zag haar van terzijde Mevrouw de Livérac dacht eenige „Waarom niet aan. Hij had de houding van Ern«st de oogenblikken Livérac opgemerkt, en zijne bedoelingen geraden, maar hij verkeerde in de meening dat hij de eenige was, die zoo slim ge weest was, dat te bemerken. De schranderheid van zijne schoonzus ter was voor hem altijd eene verrassing. „Wij zullen er niets aan Isabelle van zeggen," antwoordde hij. „Daar kunt gij vast op rekenen. En als mevrouw de Li vérac nu nog wil blijven, dan blijft er niets anders over, om haar te verjagen, dan het huis in brand te steken, en daar zal Gérard wel voor zorgen." Het was voor hem een groote zelfvol doening, dat hij de gelegenheid had, Ce cile te toonen, dat ze hem niet, evenals de anderen, om den tuin had kunnen lei den, en hij de oorzaak van den brand wel begrepen had. Den volgenden morgen, om elf uur, waren alle koffers gepakt, behalve die van de familie de Livérac, die er op scheen te rekenen, op zijn minst nog een paar weken in de .villa Les Pavilions te blijven lo- geeren. De heer Maubert was al met den eer sten trein vertrokken. Mevrouw de Livérac, die geen flauw vermoeden had van hetgeen haar boven het hoofd hing, zat met uitstekenden eet- plotseling opgestaan haar doffe oogen doorploegdi „Geertru smetting, die ons doet besluiten, om te woning komen, Isabelle vertrouwden elkaar wéderkee- rig niet geheel en al. Wie weet, welke onaangenaamheden zr later uit zouden kunnen voortkomen 1 Nu stondErnest op, en verwijderde wandeling langs de zee wilde doen, ider wenk gegeven. ken zij eerst met groot medelijden van, te_ wa- handeld. „Die kwajongen!" zei Roger ghm- mama rust en aangename afleiding te uw lof.... En is de vrede nu tusschen ons beiden geteekend?” i 's* „Nog niet. Het is een wapenstilstand, grijpt, dat wij allen tegel »1 Maar het zal alleen van uzelven afhangen, trekken, anders mislukt zei Lucien, st W <11 vvll «lilvlalviov zzaïaw» a i’luUUvi de kindermeid met het jongste kind van schoof. oczocKsicr iinutiuc. „Vrauuccr iici zw nvg aviu naai uitutgLn .v gu.. uuwu uu Het kind stak haar beide armpjes toe, voortduurt, dan zou mama niet meer in- wij daarvan af. Nietwaar Ernest Wij driehonderd vijftigduizend en t -JJ* ---- «_i.:.-.a— _.:_u huwelijksgift heeft ontvangen, een glimlach. beschouwde het eenige oogenblikken „Misschien toch wel, mevrouw," zei met^emstig gelaat. kunnen'mij immers niet uitstaan.” i juist eene reden te meer zijn doen, om van n af te komen.' wachtte zich natuurlijk wel ken, dat ze bijna teg< eedachte uit te spreken. zich naar de eetzaal ■Jawel, maar ik houd mij goed, en laat M. A» A.3AAAA.M.MA1AM „En nu zijn ze bovendien nog acht Zou het dan werkelijk zoo zijn, dat hij paald was, én ze”spreken niet over heen- in* VfAfjw wsinio V»nH* gaan,** Z& C€cÜ€« Luden kwam binnen. Hij kwam zonder zijn vrouw, die hem anders gewoonlijk overal vergezelde als eene schaduw. - - „Waarom komt ge alleen?” vroeg Cé- Maar nu dacht hij sedert lang al die. .Emmeline is toch niet ziek?” denreen. „Ziek Neen,” zei Luden op geheim- Alleen nu en dan kwam de herinne- zinnigen toon, maar met van vreugde stralend gelaat, „ze is alleen maar wat lelijk, om- vermoeidom kort te gaan, over eenige dat hij het betreurde, geen erfgenaam te maanden zal mama grootmoeder zijn.” zullen nalaten. Men wenschte hem geluk, en teen vroeg „Roger, ge hebt u vandaag uitstekend hij opeens gedragen,” zei Cécile opeens tot hem, „Moet die Ernest de Livérac en zijn met ongewone vriendelijkheid. „Ik heb moeder hier den geheelen winter door- nog geen gelegenheid gehad, u dat te brengen Die Ernest maakt mij zenuw- zeggen.” achtig met zijn overdreven beleefdheid. „Gelukkig I” zei Roger. „En ik hoop, Den geheelen dag slentert hij om ons dat ge er over zult zwijgen. Ge zoudt mij heen.” maar belachelijk maken.” „Wij zoeken juist naar een geschikt „Maak je niet ongerust,” antwoordde middel, om van beiden verlost te worden," Cécile, weer met dezelfde vriendelijk- zei de heer Maubert. heid. „Ik_ wilde het je alleen maar even En toen Lucien van de situatie op de te was gebracht, zei hij „Jr is maar één uitweg. Wij moeten al» ge hebt toch ook zooveel goede len vertrekken. Ik ga met Emmeline naar nu toe niet genoeg weten te waardeeren.” „Er ontbreekt nog maar aan, dat ge mij eene ecre-medaiïle van drenkelingen op de borst bevestigt,” igs: iiig zuster. bewonder dat ge zoo snel hebt ingegrepen, maar ook dat ge Gérard zoo zorgvol hebt be- I. Hij heeft mij dat zelf gezegd." [li m- Zooals was afgesproken, kondigde Lu ge- zaak ter wereld zijn aanstaand vertrek aan. Het was, alsof dat al lang was bepaald. Colette en Roger dedyn hetzelfde. En toen begon mevrouw Riclos over de noodzakelijkheid, om naar hare kinde- ie het jongste lind droeg. diner plaats, waarop de prefect en zijn kon laten. Op de tafel stonden nog eenige kopjes vriend Henri Hamel waren uitgenoodigd. -3-3 - Ja* t-A* t^AAAA L- It_* 1 tf_A t-AA e«AA M A wwnuuuciuuuiwuu i cn svnuicnjca ven fr_ -w heeft u dat gezegd vroeg .mevrouw de tamelijk lang had geduurd. moeid mama er de laatste dagen uit- mevrouw de Livérac, nieuwsgierig, De klok voor het middagmaal werd ge- ziet?” vroeg Cécile den daarop volgen- zij zou zeggen, terwijl anderen ni luid- Maar ik ben overtuigd de kinderen, die in den tuin verspreid iepen. Colette de Vautroit allen Toen nam mevrouw de Livérac haar r mevrouw Maubert, die onbeweeglijk daar zat. „Wat gaat er nu gebeuren vroeg ze. omstandigheden. Men weet nooit, wat er laar aan, dat ge onverwachts kan gebeuren, nietwaar voor het redden En i k geloof niet, dat Roger er erg op.ge- ste[d js om nog ]ang [jjjf blijygj, zei Roger eemgszins verlegen, maar toch zal vertrekken, als men het hem verzoekt, niet onverschillig voor den lof van zijne Als voorwendsel kan hij gemakkelijk op- schoonzuster. geven, dat de een of andere vriend hem op „Ik bewonder het niet alleen, Roger de jacht heeft uitgenoodigd.... En-dan blijft mevrouw Riclos nog over.” „Maar zij moet blijven,” zei Cécile, „Zij is juist de geschikte persoon, om jongen, onhandigen zwager van een wissen lachend. „Maar toch ben rit gevoelig voor verschaffen.' terugkomen, keuken gezien, onder voorwendsel, dat oen ten moest brengen. Als ik its was, Cécile, dan zou ik met mama naar Parijs terug gaan." „Maar mama is op het oogenblik niet in staat, om te reizen, en ons huis is daar ook nog niet gereed, om ons te ontvangen. Toen het dinew was afgeloopen, liet Wij moeten wel hier blijven, of wij willen 3 A eMA33A«^«3H» «VA T 3«*AaAA 3 M A A A A IA A M A 3^ of met. Het was wel waar, dat het dochtertje van den tuinman ongesteld was geworden, maar dat was een zeer gewone kinderziek te. Maar Isabelle maakte zich ongerust, en na het déjeuner zei ze tot Cécile „Ik hoop, dat ge dat zieke kind niet zult gaan bezoeken, om ons de besmet ting over te brengen.” „Wees maar gerust," antwoordde Cécile. „Dat is een reden te meer,” zei Roger. het geval toch ernstig, ver- vroeger jaren in goeden doen zijn geweest, ovw. De oude, op --- „Wij moeten daarom doortastend optre- volgde Isabelle. „Gij zijt nu eenmaal niet jn scherpe trekken van zijn gelaat en steunend wankelde hem eenige schreden den. «En denkt ge, dat mama in staat is bang voor besmetting, en dat is uw eigen m het vuur zijner oogen was de betere tijd tegemoet en verborg van vreugde wee- «mk, uuuu ik u^u vi <»w vp. O, van voorheen te zien. Maar nu was hij er haar gelaat aan de borst van haar was ik maar met Papa naar Parijs gegaan 1” slecht aan toe. De verwarde baard, de zoon, die haar omhelsde en met zorg het „Maar hadt ge dan uw moeder aan haar wüde haren en de slordige kleedmg ver- huis binnenbracht. Ur wiiUn vrtvp RcK/f-r rf* kondigden luide; dat hij gekomen was Aan tafel zat de grootmoeder natuur- tot willen overlaten ?°«*r Ze aan het station, vanwaar men niet verder l*lk bovenaan. De Amerikaan sprak wet- gaat en waar alle hoop ophoudt. 1 Zijn orgel scheen een overblijfsel uit „Was L den ouden tijd te zijn. De kast was van vroeg de Amerikaan. den in de zon en de klank was vol en zoet, moeders lieveling 3.... als men van *«n orgel niet verwachten zou. Ik ben niet onnieuw inveënt.” zoo zei Oud en jong luisterden naar de wondere -- P - melodie, welke zachtkens beginnende, °ude bedienen, zooals de deugniet deed toenemende, zwellende het hart met overeenkomstig de ontvangen bevelen, kracht aangreep. Na het eten, dat niet veel tijd gevraagd De orgeldraaier had het hek bereikt en had noodigde de Amerikaan allen in de van het huiskamer, waar de knecht zijn bagage _l om de geschenken uit te deelen7 „Niet noodig „Gij eerst." „Waarom niet De knaap sprong op van vreugde. Een „Vader en moeder zijn niet thuis en hobbelpaard, een soldatenspel, een groote, -jrootmoeder, dat oude varken, is doof en klappende windmolen. Terstond klauter- aoort er toch niets van. der hij op den hooizolder om den windmo- „Hoe spreekt ge zóó van uw grootmoe- len op te stellen. der?" De wenkbrauwen van den Amerikaan „Waarom niet Ge moest eens hooren vertrokken, toen het kind wegliep en de wat vader en moeder zeggen daar is een anderen alleen lietde stille Geertruida Toen gaf mevrouw de Livérac haar oud varken nog niets bij „Oude satan,” zag het duidelijk. zeggen zij, en als ze niet hooren wil duwen Een gesloten, met ijzer beslagen kist en schoppen ze haar en als dat niet helpt, stond op tafel. werpen ze haar knolrapen naar het hoofd. „Dit is uw geschenk,” zeide de Ameri- Kijk zoo. kaan tot den boer en zijn vrouw. „Ge hebt De jongen had van den beginne af met zooveel goed aan mijn moeder gedaan, een dikken wortel op het hoofd van den dat ik het u niet vergelden kan maar ge orgeldraaier gedoeld en wierp zoo meester- zult er mijn dankbaar hart uit herken- ven logeeren, maar ze kon zich toch niet lijk, dat de gehavende hoed van den armen nen.” muzikant ver over den weg vloog. Hij wilde nu de kist openen, maar dié Met hoonend gelach liep de knaap het liet de pachter niet toe. Ze namen hem veld in. De orgeldraaier zocht met moeite het gereedschap uit de hand, timmerden zijn hoed terug, ging het hek binnen en en hamerden, want het was een zware ar- voor het raam speelde hij dezelfde klagen- beid. En ze hamerden voort en boorden de, aangrijpende, wondervolle melodie, dondieper de eene klamp viel na de an- Aan den haard zat de tachtigjarige dere, totdat ten laatste de het gevaar willen blootstellen, dat zijn grootmoeder te breien. De tijd die met elkaar violen en de inhoui aanvallig gelaat door de pokken werd mis- scherpe stift onze levensgeschiedenis op werd. vormd. En zijne moeder dacht daar even ons ?eUat Buffelt, had hier zeer duidelijk In ons leven zijn er gebeurtenissen, dje zoo over als hii geschreven „veel lijden en veel tranen, wij met voorgevoel vreezend stap voor Wit t. Rordeauv maar no8 meer godsvrucht en vertrouwen, step zien naderen. Op het eind weten wij „Wij zouden Isabelle te Bordeaux Tegenover haar zat een dienstmaagd niet, wat het worden zal, maar langzamer- kunnen ontmoeten, fluisterde ze haar met naaiwericbij tusschenpoozen wierp hand neemt de zaak tastbare vormen en zoon in het oor. „Wanneer ze daar bij ze de oude vrouw een bkk vol angstige een zichtbare gedaante aan. Maar daar hare zuster Emmeline logeert, kunnen wij zorg en liefde toe, zoo teeder alsof ze haar zijn de feiten, die snel als een sneeuwlawi- lust aan de ontbijttafel, waar allen in reisc veel vrijer met haar omgaan dan hier, waar dochter ware. Het was een wees, die sedert ne en als een straal van een bliksemschicht costuum waren verschenen. Cécile haar altijd bespiedt." j ,_..a -t waarom zal ze naar Bordeaux gaan vroeg Ernest, die haar niet be- T&j moeten haar op dat denkbeeld brengen," zei zijn moeder, „en dan zal ze voor een melodie er zelve om verzoeken, en ge kunt er zeker lied, toen vader gestorven was. Kunt ge Hij kwam en speelde nog eens en nog geweest, eens en j -- moeder’s bevel,"een paar centen'en een - - beterhaü ia zija hzr.d, toen elkaar te hebben gesproken, vroegen Zij, een zijdeur ruw werd opengestooten. binnen en zijn vrouw volgde hem. Een Nu had hij zich met ei. zware gouden ketting bengelde op zijn overtuigen of die beschuldiging op waar- borst en zijn stok tegen den indringer op- heid berustte, maar de werkelijkheid had „Kerel, scheer je weg, anders zal ik je t’; 2i__ - J- oude satan, wilde hij voort, h:t was niet meer noodig. mevrouw Maubert, terwijl ze het boek, gebroken oude wankelde op Geertruida anders gebeuren hier ongelukken.' zikant had reeds het ongastvrije huis ver hoorde men nog langen tijd datzelfde verlaten zat de oude moeder

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1925 | | pagina 11