van het
„Noord-Hollandsch Dagblad”
F
de
Even Kennismaken.
EPISTEL EK EVAWOEL1E.
Tafereelen uit het
Evangelie.
Verhaaltjes over de
Wezenlijke Tegen
woordigheid
I
I
VLOEKEN.
Zijn
I
ken
en
die
dan
als
met
met glar:
er i
met heesche
rein!Hebt
De voorbijgangers
groot, ga
de kracht
FFICIEEL KERKBERICHT
van pater Arckens mede en zjj kregen zoo’n
hoogen indruk van de krijgsmacht, die in
Chabernoor verscholen zat, dat zjj die chris
tenheid zorgvuldig ontweken.
ten, leunden roerloos op hunnen stok,
v“" ~'azigo oogen
volk naderde,
keel;
medelijden
smeten van
wind zelfs kon de onreinheid
Toen Jesus ergens in <a*n huis was, komt
er een melaateche binnen. Dat mocht de man
niet doen, maar hjj meende wel dat Jesus
Neemt gij alvast onwrikbaar voor, nooit,
maar dan ook nooit te vloeken.
„Kath. Militair”
’t Is daarenboven iets afschnwelijks in der
mond van een Christen.
’n Christen gelqpft in de Verlossing dooi
Christus’ zoendood op het kruis.
Welnu is het dan niet afsohuweljjk, dat do
mond van een Christen woorden uitbraakt,
die spotten met die veriossitag?
Wie vloekt vraagt toch zjjn eigen verdoe
menis.
En als dat gemeend gezegd wordt, is het
doodzonde.
’n Ziel, die gods verdoemenis over zich af
roept, kan niet tegelijk Gods liefde behouden.
’t Is waar, meestal wordt het ondoordacht
gezegd, en dan is het gelukkig geen dood
zonde, doeh ’t blyft 'n misbruik van Gods
naam, en afschuwelijk in den mond van een
Christen.
Och. hoe lang zal het nog duren, voor dat
er radikaal ’n eind is gekomen aan dat *f-
schuwelyk gevloek.
werd. Iiaarom trachtten zjj vooraf dien naam
te weten te komen. Maar de geesten waren
op hun hoede, losten niet licht hun lichaam,
of trachtten de bezweerders om den tuin te
leiden.
Duivelen tritdrijven was dan doorgaans
een lastig werk. De booze geesten lieten zich
niet altyd schrik aanjagen en binden, en
stribbelden tegen: want zoolang zjj in een
mensch zaten, genoten zij zelf een betrekke
lijke rust. Werden zjj uitgedreven, dan «wier
ven zy rond, bijzonder in de dorre woestijn
en zochten naar rust. Vonden zy die niet dan
kwamen zjj vaak terug et kwelden den be
zetene nog meer dan voor dien tijd. Nog
erger waren de geesten er ran toe, als
zy uit de landstreek zelf verdreven werden.
Om <lat te voorkomen en wat schynrust te
krjjgen. waren zij desnoods voldaan als «ij
in dieren konden huizen.
De booze geest liet het echter niet immer
by lijdzamen tegenstand, maar ging de be
zweerders Z(flf te Ijjf. De bezetenen werd dan
razend, sprong op hen toe. sleurde hun de
kteeren van ’t lyf, sloeg eh schopte hen,
zoo<lat zij naakt, gekneusd, bont en blauw
geslagen het huis uitvluchtten.
Toen Jcwus den eersten keer in de syna
goog van Kapharuaiim optrad, had Hy met
een bezetene te doen gehad. Hjj had echter
geen formule gebezigd gelijk de bezweer
ders, om een Sterkere ter hulp te roepen,
maar uit eigen macht had Hij bevolen. Hy
zelf was de Sterkere. Hij had den geest be
volen .„Zwijg en ga uit van d»en mensch.
En de geest was van hem uitgtgaan al wrin
gende en huilende. Het volk stor.d verbaasd,
onxiat Hy anders deed dan de tiezweerdera:
„Wat is dit? daar toch met macht zetfe
aan de onreine geesten gebiedt en zjj Hem
guhourzamenl'’
Zijne Doorl. Hoogwaardigheid, Bisschop
Biermans. Algem. Overste der St. Joseph-
Congregatie van Mill Hill, droeg mjj eenige
maanden geleden op om in het Bisdom Haar
lem een nieuw Missiehuis te gaan stichten,
een kleinseminarie waarin jongelingen wor
den opgeleid voor de Missie.
Hiermee zijn wy nu voorloopig gevestigd
in Hoorn. Ramen 1, in het vroegere huis der
Eerw. Schoolzusters. Door het aantal studen
ten te beperken hopen wy met dit huis voor
twee jaar te kunnen volstaan. We zijn nu al
met drie priesters, drie broeders es een 1ste
klas van achttien studenten, ’t Klinkt zoo
mooi ais de men.schen zeggen: ,.Nu hebben
wy in het Noorden ook ons Missiehuis,”
maar ’t is is niet zoo mooi er zoo maar zonder
een cent op uitgeetuurd te worden. Nu zult
u misschien zeggen: „En ’t kostgeld van de
studenten dan?” Vrienden, behoef ik U te
zeggen dat er vele roepingen uit onbemiddel
de families komen? Stelt U eens voor dat U
Directeur van zoo’n huis waart, dat er een
braaf jongetje bjj u kwam aankloppen, een
jongetje dat aan alle eischen voldoet, behal
ve dat hy een paar honderd gulden per jaar
tekort kqjnt. Zoudt U tegen zoo’n knaapje
zeggen: „Ga maar, vriendje, je bent te arm”,
terwijl ge weet dat de Missie nog honderden
priesters noodig heeft, terviyl go zelf
meerdere priesters uit behoeftige ouders kent,
die voorbeelden zijn van priesterdengd en
priesterijver? Zondt ge zoo’n jongetj» weg
zenden, vrienden7 Neen, immers. Welnu, ik
kan 't ook niet. Ik zou bang zyn dat O. L.
Heer mij niet meer zou zegenen. Maar na
tuurlijk worden de zorgen zooveel te zwaar
der, en alleen kan ik ze niet dragen. U zult
mij helpen nietwaar? U zult mjj uw offertjes
zenden of zelf brengen, als U in Hoorn komt?
Als U allen meewerkt, dan ben ik onder Gods
zegen niet bang.dan wordt dit Missiehuis,
zonder middelen begonnen een groot succes.
Roepingen zyn er genoeg. God zy dank, en
ons werk, de redding der onsterfelijke zielen,
is toch tenslotte Gods eigen werk. Dat is
een troost, wanneer de zorgen wat zwaar
drukken.
Met Gods zegen en Uw hulp vooruit dan
maar! Als Noord Holland eenmaal overtuigd
is dat zjjn steun goed besteed is, dan komt
die steun ook.
St. Bonifacius-Missiehuis, Hoorn.
FATHER LEFEBER.
Directeur.
Da’s laag.
Want 'n werkelijk beschaafd mensch acht
zich daar veel te hoog voor.
’t Is ook ’n toeken van weinig zelfbe-
heersching.
Want meestal valt „uit den mond”,
als het hart in opschudding is.
het
u aan
Reiniging bet-
---„J een
getuigenis voor het volk.” Doch de man ging
- been an begon bet luide te verkondigen en
het verhaal te verspreiden, zoodat Jeans niet
openlijk in de stad kon komen; maar
Hy was buite» oju eenzame plaatsen on man
tenen, dat zy toch medelijden met hem zou
den hebben. Tenslotte én om zjjn smeeken
én om het gevaar dat allen dreigde, lieten zjj
hem de H. Hostie dragen in een gouden doos
je, dat aan een zjjden draad om zjjn hals
hing.
De storm groeide steeds in verwoedheid
aan bn het ongelukkige schip ijlde een zeke
ren ondergang tegemoet. Op een paar hon
derd meter afstand wachtten de onheilspel
lende rotsen op haar prooi. Als een laatste
middel tot levensbehoud grepen passagiers
en bemanning naar ieder voorwerp dat eeni
ge kans op redding scheen te bieden en
eprongen over boord.
Satirus zocht dergelyke hulp niet. Al zyn
vertrouwen was gesteld op den Goddeljjken
Gast, Dien hy met grenzelooze liefde aan zyn
boezem drukte. Hy dacht aan hetgeen hy in
het II. Evangelie gelezen had over den storm
op het Meer van Genezareth: De Goddeljjke
Meester werd opgewekt uit Zjjn slaap door
de verschrikte Apostelen met den alarm
kreet: Heer red ons, want wy vergaan! De
Zaligmaker verhief Zjjn almachtigen stem,
gebood de wateren te rusten, den wind te
bedaren, en er ontstond een groote kalmte.
Vol vertrouwen op dienselfden Heer, Dien by
bjj zich droeg en met denaelfden noodkreet:
Heer red my want ik verga, sprong Satirus
kalm op de golven. En ziet! 0 wonderbare
macht en goedheid Gods! Een onzichtbare
Tegenwoordigheid hield hem omhoog stuwde
hem vlug en veilig over den afgrond langs
dreigende rotsen en plaatste hem aan land,
ver van de bulderende zee.
In woorden van bewondering en diepe
dankbaarheid stortte de Heilige zyn hart voor
God uit en terwyl hy daar in het zand neer
knielde, zwoer bjj plechtig dat hjj dienzelfden
dag nog zjjn ziel door het H. Doopsel aan de
Heer zou offeren.
DRIE- EN TWINTIGSTE ZONDAG
NA PINKSTER.
Epistel uit den brief van den H. apostel
Paulus aan de Philippensen:
III, 17—21 en IV, 1-3.
Broeden, zjjt mijne navolgers, en Iet op
degenen, dis zoo wandalen, gelyk gy ons tot
een voorbeuUi hebt. Want velen, van welken
ik a dikwflMFgezegd heo, en nu al wee-
nende zeg, wandelen, als vyanden van het
kruis van Christus, bun einde is het verderf,
hun buik is hun God, en hun roem is in hun
ne schande; zy hebben alleen smaak in aard-
sche dingen. Maar onze wandel is in den he
mel, van waar wjj ook den Zaligmaker, onzen
Heer Jesus Christus verwachten, die ons ver
nederd lichaam zal hervormen, en gelyk vor
mig maken aan Zyn verheerlijkt lichaam
naar de kracht, waarmede Hy aan zich alles
kan onderwerpen. Dus, mjjne welbeminde en
teedergeliefde broeders, mijne vreugd en mjjn
kroon; staat aldus vut in den Beer, welbe
minden! ik bid Evodia, en ik sfrieek Sintv-
che, dat zjj eensgezind zyn in den Heer. Ik
bid u ook, mjjn oprechte medehelper, help
haar, die met my. met Clement, en mijne
andere medehelpers in het Evangelie gear
beid hebben. Hunne namen staan in het boek
des levens.
Evangelie volgens den H. Mattheus;
IX, 18-2*
In dien tjjde, terwyl Jesus tot bet volk
spra^, zie daar kwam een overste, die hem
aanbad, en zeide: Heer, mjjne dochter is nu
overleden; maar kom, leg Uwe hand op
baar, en zjj >al leven. En Jesus stond op, en
volgde hem, en zjj zal leven. En Jesus stond
op, en volgde hem met Zijne leerlingen. En
zie, eene vrouw, die twaalf jamn lang eene
bloed vloeiing geleden bad, kwam vanachte
ren, raakte den boord van Zjjn kleed aan.
Want zjj zeide bjj zich zelve: Indien ik
slechts Zjjn kleed mag aanraken, dan zal
ik genezen zjjn. Jesus nu keerde zich om,
zag haar, en zeide. Betrouw, dochter Uw
geloof heeft u genezen. En van dit uur af
was de vrouw gezond. Toen Jesus in het huis
van den overste kwam, en de treurpjjpers en
de woelende menigte zag, zeide Hjj: Gaat
van hier, want het dochtertje is niet dood,
maar slaapt. En zjj lachten Hem uit. Als de
menigte uitgedreven was, trad Hjj binnen,
en Hjj vatte hare hand. En het dochtertje
stond op. En dit gerucht venpreidde zich
door die geheele landeteeek.
HIJ GING AL WELDOENDE VOORBIJ
IV.
De gegoeden werden door hun familie ge
holpen, die eetwaren, geld en kleeren brach
ten, en ergens op een afstand tan den Ijjder
neerlegden. De armen stonden lang de groote
wegen up eenigeu afstand van de stadspoor-
ke-
voor zich uit,
schreeuwden
„Onrein on-
met ons.”
verre een
overdragen.-
er een melaateche binnen. Dat mocht de man
niet doen, maar hjj meende wel dat Jesus
het niet kwaljjk zou opnemen. Bmeekend
valt hjj voor Hem op de knieën en zegt tot
Hem: „Zoo gjj wilt kunt Gy mjj reinigen.” En
Jesus had deernis met hem en zjjn hand uit
strekkend raakte Hjj hem aan en zegt tot
hem; „Ik wil, wordt gereinigd.’ En toen Hjj
hot gezegd had, week de melaatschheid ter
stond van hem, en hjj werd gereinigd. En Hjj
vermaande hem streng en zette hem terstond
buiten, want hjj was nog niet in regelen met
de Wet en zeide hem: „Zie toe dat gy
aan niemand zegt; maar ga heen, toon
den priester en offer voor uw T
geen Moses geboden heeft; dan hebt gjj een
i.
CHRISTUS OP DE WATEREN.
De H. Ambrosius verhaalt het volgende in
ten Ijjkrede op zjjn broer, den H. Saltirus,
wiens feest wjj vieren op den 17den Sep
tember.
Eens reisde zjjn broeder van Afrika naar
Italië. Toen zjjn schip de Italiaansche kust
naderde, stak plotseling een hevige storm op.
De lucht werd zwart als inkt. Felle bliksem
stralen werden gevolgd door hevige donder
slagen. Een sterke Zuidowind dreef het vaor-
tuig recht op de gevaarlijke kust aan, over
golven die zich tot bergen verhieven. Onder
de passagiers bevonden zich meerdere Chris
tenen, die bescherming en troost zochten bjj
bet H. Sacrament. In dien tjjd toch was het
zelfs aan leeken geoorloofd het Allerheiligste-
op reis bjj zich te dragen.
Satirus smeekte dringend om te mogen
deelen in dat groote voorrecht; maar, helaas,
hjj was nog maar een doopleerling, en aan
dezulken de Kerk geen verlof om het
Ons Heer te bewaren. Het was roerend zyn
verdriet te zien: hjj bad en smeekte de Chris-
kwam van alle kanten tot hem.
Op eer. zijner tochten naar Jerusalem
trok Hy door de vlakte van Esdrelon, langs
de grens tusschen Samaria en Galilea, om
door de Jordaanvlakte te reizen. En toen Hjj
zeker dorp zou ingaan, traden Hem tien
melaateche mannen tegemoet, die zooals het
hoorde, op een afstand bleven staan. En zjj
verhieven hun stem en zeiden: „Jeaus, leeraar
erbarm u onzer!” En hen ziende zei Hjj hun:
„Gaat ht eu, vertoont u aan de priesters.” Ze
gingen heen, en onderweg weiden ze gene
zen.
Maar één hunner keerde zodra hy zich
genezen zag, terug, terwyl hij met luider
stem God verheerlijkte. En hjj viel op zjjn
aangezicht voor zjjn voeten neder en dank
te Hem. En deze was een Samaritaan!
Maar Jesus antwoordde en zeide:
niet alle tien gereinigd? Doch waar zjjn de
negen? Vindt men er geenc die terug
keert om Gode eer te geven, dan alleen
dezen vreemdeling? „En Hy zeide tot hem:
„Sta op en ga heenuw geloof heeft u ge
red.”
De duivelen spanden met do natuurkwa
len samen om de menschen te kwellen. De
booze geesten toch hebben macht over de
stoffelijke dingen; zjj kunnen de lichamen
doordringen en ze aan hun luimen dienstbaar
maken, evenals een sterke man het Ijjf van
een kind kan plooien en verwringen.
De bezetenen waren vrjj talrijk. Hun kwa
len waren echter niet eender. Sommigen la
gen heele dagen te bed en leden hevige pij
nen; anderen gingen en deden gelyk ieder
een, waren doorgaans enkel wat suf, en kre
gen soms een vlaag van huilen en tieren,
rolden over den grond, sloegen met armen
en beenen en schuimbekten uit rztkernjj. En
kele» waren kwaadaardig, sloegen zich «el
ven met sternen en gingen de andere men-
schen te Ijjf. Die gevaarlijke txzetenen wer
den aan handen en voeten gebonden, en als
er geen huis mee te houden was, uit de ste
den en dorpen geweerd.
De Joden hadden schrik voor de duive
len. Om zich tegen hun overvallbn te be
schutten, deden zy door deskundigen amu
letten maken, strookjes perkament of loo-
den plaatjes, met krachtige bezweringswoor-
den er op, teksten soms uit den Bijbel; die
stronkjes of plaatjes werden in bronzen of
zilveren buisjes gestoken, in de huizen neer
gelegd ot in de graven waar de duivelen
gaarne huizen, en some wel onder de klee-
deren gedragen.
Toovcr.aars en duivelbezwr-erders van
beroep trokken het land rond om de bezete
nen te vertossen. In Samaria bracht een ze
kere Simon het volk in verbazing door zijn
tooverkvnstcn; allen, van klein tot
ven hem gehoor en lieetten hem
Gods”. Cok buiten hun laad, tot in Grieken
land en Italië toe, stonden de Joodsche be
zweerders bekend. Groote en ventandigc Ro
meinen namen hen op in hun huizen; de pro
consul Sergius Paulus te Paphos, had by
hem zekeren Bar-Jeeus, een Joodse hen too-
venaar. By groepen zelfs weken Joodsche be
zweerders naar het buitenland uit, reisden
de steden van Klein-Azié af om de duivelen
uit te drijven. In het eigen land deden vooral
de Farizeën aan bezwering.
Die kunst werd voorzeker rtondi ling voort
geleerd en door de ervaring uitgediept. Maar
ook uit oudo boeken bestudeerd. Een dier
boeken moest geschreven zj>n door den pa-
triark Noë, die het aan zjjn zoon Sem bail
nsp-tele» een ander, en dat was wei liet
beste, werd toegeeehreven aan koning Salo-
mou, die voor een meester iu diu wjjeheid
veer zeven jaar wetd meegevoerd in spijt van
de wanhopige kreten der moeder die mishan
deld werd omdat zjj haar kind in de armen
hield gekneld.
De beulen zeiden: „Geef ons terstond 500
dollar of we nemen den jongen mee.” De
arme moeder kon dat niet en haar kind werd
op een ezeltje gezet en moest mee.
Een volwassen man werd aangesteld, om
dat ezeltje op te drjjven, maar de man
kreeg zelf aanhoudend slagen van de ban
dieten, daar hjj naar hun meening, niet vlug
genoeg was. In spjjt van alles kon de kleine
gjjzdaar de roovers niet volgen. Hjj werd
dan te paard gezet, hjj begon te weenen,
maar men begon hem te slaan. Later heb He
over dat arme jongetje niets meer vernomen.
Het spreekt van zelf, dat ik, gedurende
mjju 78 dagen gevangenschap, meermalen
zulke hartroorende toeneelen bij wonen moest
In den loop van mjjn verhaal stip ik er enke
le aan, doch niet alle. Sommige tragische ge-
gebeurtenissen sla ik over, omdat ze al te ont
stellend of te barbaarsch zijn. Van de eerste
dagen af'begreep ik, dat mjjn tusschenkomst
in dergelyke gevallen eerder olie op het vuur
zou geweest zjjn en dat ik van mjjn hart
hoe week het ook was een steen moest
maken, wilde ik zelf onder het zedelyk Ijjden
dier dagen niet bezwjjken.
Alhoewel wjj in het groote dorp' Kia-lcul
maar een half uur bleven, deden de bandie
ten er toch een rijken buit op en namen tal
rijke gijzelaars mede.
Zjj schenen gehaast, ofschoon er noch van
soldaten noch van achtervolging spraak was.
Ik vreesde, dat zy de nabijgelegen kerk te
Terisoe wilden overvallen doch wjj reden een
andere richting in.
Al de naburige plaatsen ontvingen ons be
zoek. Op bet onverwachts, meestal ’s nachts,
werden beurt om beurt de dorpen omsingeld.
Niemand mocht er dan uit De schurken vie
len er tezamen binnen, namen de inwoners
gevangen en deden ze samenkomen in één
der hofsteden. Heel het dorp werd vervol
gens nog doorgesnuffeld en al wie zich ver
borgen hield werd uit zyn schuilplaats ge
haald. Dan werden aan ieder familievader
medegedeeld, hoeveel contributie hij te be
talen bad.
Om de menseben schrik aan te jagen,
plaatsten de roovers aóms de voornaamste
ingezetenen op een rij tegen een muur en
schoten dan kogels vlak boven hun hoofd.
Anders dorpelingen weadci op bet voorhoofd
geteekend met een Chhreesch schrijfpensen'!
zy waren ten doode verwezen, zoo de gc
vraagde som niet gestort werd. In één -lier
dorpen hoorde ik een roover verwoed rex'-
pen: „Hier moeten wfj er absoluut een paar
omver genieten, anders verliezen wjj de „fa
ce” (d.1.: ons fatsoen) en denkt men dat wy
sullen zijn”. Meteen werden een paar slacht
offers uit de hoop aangewezen, doch, door
toedoen van andere roovers werd hun weer
genade geschonken. Elders zag ik de ban-lie
ten een bejaard man wegleiden aan een ruw
koord, dat de schelmen door zjjn mond had
den getrokken bjj wjjze van een gebit. In <le
verschillende dorpen eindigden die tafereelen
gewooniyk met het innen der losgelden, het
meenemen vau eenige rijkaards het loslaten
van anderen, die hun tol hadden betaald om
misschien na twee, drie dagen door dezelfde
of door een andere bende, weerom gevangen
en uitgestroopt te worden.
Daar wij niet ver waren van de christen
heid te Chabernoor, verplichtte men mij
eenskhqis een briefje te schrijven aan pater
Arckens. Ik moest hem zeggen, dat de sol
daten ons niet mochten nazetten, wilden zy
niet dat men mjj doodde. Ik moest ook vri-
gen hoeveel soldaten er in garnizoen lagen
te Chabernoor. Daar de briefwisseling steeds
in het Vlaamsch geschiedde, konden de ban
dieten nooit den waren inhoud van ons sch'-y-
ven te weten komen. Ik deelde hun ook ?p
voorzichtige wijze het diplomatiek antwoorl
DE LOTGEVALLEN VAN PATER DE
CLIPPELE.
Het zooeven verschenen nammer van de
Annalen van Scheut bevat het vervolg van
den Belgischen missionaris pater De Clippele
over zjjn lotgevallen tijdens zjjn gevangenis
schap I>y de Obine< itcbe roovers. Wjj oiitloe-
nen daaraan het volgende.
Zondag 25 Januari maakten wjj rechts
omkeer en rep den wjj terug het Oosten in
De rooverlende voerde me nu mee naar Kia-
leul, een dorp met gendarmerie. Zonder ge
vecht gaven de tien gendarmen geweren en
paarden af. Enkele ^chabrietters” liepen
relfs met de roovers mee, in hun kwaliteit
van oud-bandieten. Zjj vonden dra veel ge
noegen in hun nieuwe bezigheid.
Stel u zoo’n toestand voor: oud-roovers
zjjn officieele handhavers der orde en hand
langers der bandieten. Dan wordt men daar
bij nog gezegend met onbekwame manda
rijnen en «"en gebrekkige organisatie van het
landsbestuur. En tot overmaat van ramp
spoed, bestaat er niet de minste saamhoorig-
heid onder do landlieden, die jaar in jaar
uit worden uitgezogen.
Enkel in de christenheden bestaan er bur
gerwachten, die bet ernstig meenen met de
openbare veiligheid en met tucht weten op
te treden
Elders staat ieder landman moederziel «!-•
leen. Hjj kan noch aan wapens noch aan mu
nitie komen. De roovers integendeel kunnen
daartoe inrichtingen aanspreken, die hun ver
takkingen hebben tot in de steden en do ka
zernes en die kunnen ook nog met gestolen
goed duro wapens en kogels afkoopen van
gowetenlooze vreemdelingen.
In de nabijheid van Kia-leul werd een
hoeve overvallen. Een zoontje van onge
HU HEEFT HEEL WAT OP. ZIJN
KERFSTOK.
ODat is een Oude zegswijze, dagteeke-
nend uit den tijd, toen de meeste men-
schen nodi lezen noch schrijven konden,
maar velen wel vertrouwd waren met
het op den pof” op -rodiet koopen.
En al hebben de meesten onze* nooit
een kerfstok gezien en al kunnen velen
zich heelemaal niet voorstelfkn, hoe
zoo’n in zijn tijd ongetwifield nuttig
voorwerp er dan wei uitza£> todi leeft
die uitdrukking immer voort Zii
wordt echter in onze da-yn alleen in fi
guurlijken zin gxrtjrurkt en wel nage
noeg uitstuitena om aan te duiden ze-
deliikc schuld, vees en groot kwa^d dat
bedreven en noe niet is uitgrboet, zoo-
dat wanneer men nu heel wat op zijn
kerfstok heeft, dit veel erger is dan in
vroeger dagen. Toen immers had die
uitdrukking <lien on gunst tgjen zin niet
althans niet altijd.
Wanneer destijds een eerzaam bur
ger ot werkman tijdeliit niets had om
uit te betalen, dan gingi hij naar zijn
leverancier en vroeg een kerfstok aan.
Achtte deze zijn klant er goed voor,
dan nam hii veelal twee kerfslo ken, d.i
twee lar^ge plaigeschaafde stokies ot
stukjes hout, die ongeveer den v<rm
hadden van een dik lineaal, legde deze
tegen elkaar en sneed dan naar gelang
van de waarde van het gekochte over
beide kerfstokken tegelijk een of meer
kerfjes, zoodat de insnijdingen nauw
keurig met elkander overeen kwamen.
Een der kerstokken behield de leveran
cier. de andere nam de klant mee naar
huis. Vervalsching was dus ónmoge
lijk. Kwam de klant later wetr op cre-
diet halen, dan bracht hii zijn kerfstok
mee en werden op gelijke wijze nieuwe
kerfjes aangebracnt. Ging alles te goe
der trouw, dan volstond men ook wel
met een kerfstok, in plaats van twee,
maar dat was niet zoo secuur. De kerfjes
waren veenal streepjes en kruisjes. Een
kruisje telde voor tien .ir~epiês.
Duurde bet borgen ie lang of wervj
de schuld te groot, dan kreeg de klant
de aanzegging, dat hij „ziin kerfstok
moest af doen, dw-z. zijn schuld be
talen. Deed hii dit niet, dan „werd zijn
kerfstok ijzer”, d.w-z. dan kon hii niets
meer krijgen Vandaar de uitdrukking;
„mijn kerfstok is npg geen ijzer”, d.w z.
ik kan nog attijcl op crediet waren
krijgen.
De kerfstokken zijn verdwenen, maar
gewoonte om op crediet te koopen
is bij velen gebleven en toch znoais
pater Poirters «ong
Daar is gpen zilver of verguld.
Zoo schoon als leven zonder schuld.
Laten wii naar best vermogen zor
gen, noch bi' de menschen, noch bij God
iets op onzen kerfstok te hebben. En
hebben wii helaas wel wat op onzen
kerfstok, laten wii „hem dan zoo spoe
dig mogelijk afdoen.
„The Irish Messenger” heeft mjj welwil
lend toegestaan meerdere ran tjju uitgaven
voor Nederland te benutten. Ik zal van dat
verlof in het vervolg volop gel ruik maken.
Uit die boeken haalden de bezweerders de
kraehtigv woorden en Merke foruinlen om
de duivelen te bedwingen. Want daarin be
stond de groote handigheid: weten welke
woorden zy moesten uitepreken om de gees
ten bang te maken. Want de duivelen had
den schrik voor wezens die machtiger wa
ren dan zij. Konden de bezweerders «oo'n
naam van een sterkere uitspreken waar de
geesten voor sidderden, dan gehoorzaamden
zjj, weker uit de bezetenen, durfden er niet
meer terug inkomen, waren gebenden.
Doorgaans spraken de Joodsche bezwt or
ders tot den duivel de formule: ,.lk bezweer
u bjj God”, want de geesten vreezen God; of
wel: „Ik bezweer u bjj den God van Abra
ham, van Isaak, van Jakob”; ,lk bezweer u
bjj Adonai, den Heer”; „Ik bezweer u bjj
Adonal Sabaoth, den Heer der legerscharen
,Jk bezweer u bjj Hem die hemel en aarde
gemaakt heeft, die in de hemelen zit, dit zit
op de Kerubün”.
De •bezweerders dreven dan do duivelen
niet uit door eigen macht, maai door ander
mans' macht, met er den schrik in te krjjgen
door den naam van een sterkere. Bij den aan-
vatlg van Zjjn optreden hadden de duivelen
gesidderd voor Jesus en waren uit de bete-,
tenen geweken; Joodsche duivelbezweerder*
bezigden derhalve zjjn naam in hun formules:
„Ik bezweer u bij Jesus’*. Eens dat de erva
ring de kracht van een formule bewezen
had. bleven de bezweerders as bezigen, eu
letten er angstvallig op om ie juist uit te
spreken, zonder er één letter aan te veran
deren.
Kenden zjj den naam van den betrokken
duivel, dan placht de beswering gemakke-
Ijjker te gaan, de booze geest luisterde ge-
villiger als bjj toet ajjn naai aaikgiwprokea
bont en
geslagen het huis uitvluchtten.
Kajdiaruaum optrad, had Hjj
gebezigd geljjk de bezweer-
eigen inacht had Hjj bevolen. Hy
uit* van dien tnensch!”
hem uitgtgaan al wrin-
i