van het „Noord-Hollandsch Dagblad” F de Even Kennismaken. EPISTEL EK EVAWOEL1E. Tafereelen uit het Evangelie. Verhaaltjes over de Wezenlijke Tegen woordigheid I I VLOEKEN. Zijn I ken en die dan als met met glar: er i met heesche rein!Hebt De voorbijgangers groot, ga de kracht FFICIEEL KERKBERICHT van pater Arckens mede en zjj kregen zoo’n hoogen indruk van de krijgsmacht, die in Chabernoor verscholen zat, dat zjj die chris tenheid zorgvuldig ontweken. ten, leunden roerloos op hunnen stok, v“" ~'azigo oogen volk naderde, keel; medelijden smeten van wind zelfs kon de onreinheid Toen Jesus ergens in <a*n huis was, komt er een melaateche binnen. Dat mocht de man niet doen, maar hjj meende wel dat Jesus Neemt gij alvast onwrikbaar voor, nooit, maar dan ook nooit te vloeken. „Kath. Militair” ’t Is daarenboven iets afschnwelijks in der mond van een Christen. ’n Christen gelqpft in de Verlossing dooi Christus’ zoendood op het kruis. Welnu is het dan niet afsohuweljjk, dat do mond van een Christen woorden uitbraakt, die spotten met die veriossitag? Wie vloekt vraagt toch zjjn eigen verdoe menis. En als dat gemeend gezegd wordt, is het doodzonde. ’n Ziel, die gods verdoemenis over zich af roept, kan niet tegelijk Gods liefde behouden. ’t Is waar, meestal wordt het ondoordacht gezegd, en dan is het gelukkig geen dood zonde, doeh ’t blyft 'n misbruik van Gods naam, en afschuwelijk in den mond van een Christen. Och. hoe lang zal het nog duren, voor dat er radikaal ’n eind is gekomen aan dat *f- schuwelyk gevloek. werd. Iiaarom trachtten zjj vooraf dien naam te weten te komen. Maar de geesten waren op hun hoede, losten niet licht hun lichaam, of trachtten de bezweerders om den tuin te leiden. Duivelen tritdrijven was dan doorgaans een lastig werk. De booze geesten lieten zich niet altyd schrik aanjagen en binden, en stribbelden tegen: want zoolang zjj in een mensch zaten, genoten zij zelf een betrekke lijke rust. Werden zjj uitgedreven, dan «wier ven zy rond, bijzonder in de dorre woestijn en zochten naar rust. Vonden zy die niet dan kwamen zjj vaak terug et kwelden den be zetene nog meer dan voor dien tijd. Nog erger waren de geesten er ran toe, als zy uit de landstreek zelf verdreven werden. Om <lat te voorkomen en wat schynrust te krjjgen. waren zij desnoods voldaan als «ij in dieren konden huizen. De booze geest liet het echter niet immer by lijdzamen tegenstand, maar ging de be zweerders Z(flf te Ijjf. De bezetenen werd dan razend, sprong op hen toe. sleurde hun de kteeren van ’t lyf, sloeg eh schopte hen, zoo<lat zij naakt, gekneusd, bont en blauw geslagen het huis uitvluchtten. Toen Jcwus den eersten keer in de syna goog van Kapharuaiim optrad, had Hy met een bezetene te doen gehad. Hjj had echter geen formule gebezigd gelijk de bezweer ders, om een Sterkere ter hulp te roepen, maar uit eigen macht had Hij bevolen. Hy zelf was de Sterkere. Hij had den geest be volen .„Zwijg en ga uit van d»en mensch. En de geest was van hem uitgtgaan al wrin gende en huilende. Het volk stor.d verbaasd, onxiat Hy anders deed dan de tiezweerdera: „Wat is dit? daar toch met macht zetfe aan de onreine geesten gebiedt en zjj Hem guhourzamenl'’ Zijne Doorl. Hoogwaardigheid, Bisschop Biermans. Algem. Overste der St. Joseph- Congregatie van Mill Hill, droeg mjj eenige maanden geleden op om in het Bisdom Haar lem een nieuw Missiehuis te gaan stichten, een kleinseminarie waarin jongelingen wor den opgeleid voor de Missie. Hiermee zijn wy nu voorloopig gevestigd in Hoorn. Ramen 1, in het vroegere huis der Eerw. Schoolzusters. Door het aantal studen ten te beperken hopen wy met dit huis voor twee jaar te kunnen volstaan. We zijn nu al met drie priesters, drie broeders es een 1ste klas van achttien studenten, ’t Klinkt zoo mooi ais de men.schen zeggen: ,.Nu hebben wy in het Noorden ook ons Missiehuis,” maar ’t is is niet zoo mooi er zoo maar zonder een cent op uitgeetuurd te worden. Nu zult u misschien zeggen: „En ’t kostgeld van de studenten dan?” Vrienden, behoef ik U te zeggen dat er vele roepingen uit onbemiddel de families komen? Stelt U eens voor dat U Directeur van zoo’n huis waart, dat er een braaf jongetje bjj u kwam aankloppen, een jongetje dat aan alle eischen voldoet, behal ve dat hy een paar honderd gulden per jaar tekort kqjnt. Zoudt U tegen zoo’n knaapje zeggen: „Ga maar, vriendje, je bent te arm”, terwijl ge weet dat de Missie nog honderden priesters noodig heeft, terviyl go zelf meerdere priesters uit behoeftige ouders kent, die voorbeelden zijn van priesterdengd en priesterijver? Zondt ge zoo’n jongetj» weg zenden, vrienden7 Neen, immers. Welnu, ik kan 't ook niet. Ik zou bang zyn dat O. L. Heer mij niet meer zou zegenen. Maar na tuurlijk worden de zorgen zooveel te zwaar der, en alleen kan ik ze niet dragen. U zult mij helpen nietwaar? U zult mjj uw offertjes zenden of zelf brengen, als U in Hoorn komt? Als U allen meewerkt, dan ben ik onder Gods zegen niet bang.dan wordt dit Missiehuis, zonder middelen begonnen een groot succes. Roepingen zyn er genoeg. God zy dank, en ons werk, de redding der onsterfelijke zielen, is toch tenslotte Gods eigen werk. Dat is een troost, wanneer de zorgen wat zwaar drukken. Met Gods zegen en Uw hulp vooruit dan maar! Als Noord Holland eenmaal overtuigd is dat zjjn steun goed besteed is, dan komt die steun ook. St. Bonifacius-Missiehuis, Hoorn. FATHER LEFEBER. Directeur. Da’s laag. Want 'n werkelijk beschaafd mensch acht zich daar veel te hoog voor. ’t Is ook ’n toeken van weinig zelfbe- heersching. Want meestal valt „uit den mond”, als het hart in opschudding is. het u aan Reiniging bet- ---„J een getuigenis voor het volk.” Doch de man ging - been an begon bet luide te verkondigen en het verhaal te verspreiden, zoodat Jeans niet openlijk in de stad kon komen; maar Hy was buite» oju eenzame plaatsen on man tenen, dat zy toch medelijden met hem zou den hebben. Tenslotte én om zjjn smeeken én om het gevaar dat allen dreigde, lieten zjj hem de H. Hostie dragen in een gouden doos je, dat aan een zjjden draad om zjjn hals hing. De storm groeide steeds in verwoedheid aan bn het ongelukkige schip ijlde een zeke ren ondergang tegemoet. Op een paar hon derd meter afstand wachtten de onheilspel lende rotsen op haar prooi. Als een laatste middel tot levensbehoud grepen passagiers en bemanning naar ieder voorwerp dat eeni ge kans op redding scheen te bieden en eprongen over boord. Satirus zocht dergelyke hulp niet. Al zyn vertrouwen was gesteld op den Goddeljjken Gast, Dien hy met grenzelooze liefde aan zyn boezem drukte. Hy dacht aan hetgeen hy in het II. Evangelie gelezen had over den storm op het Meer van Genezareth: De Goddeljjke Meester werd opgewekt uit Zjjn slaap door de verschrikte Apostelen met den alarm kreet: Heer red ons, want wy vergaan! De Zaligmaker verhief Zjjn almachtigen stem, gebood de wateren te rusten, den wind te bedaren, en er ontstond een groote kalmte. Vol vertrouwen op dienselfden Heer, Dien by bjj zich droeg en met denaelfden noodkreet: Heer red my want ik verga, sprong Satirus kalm op de golven. En ziet! 0 wonderbare macht en goedheid Gods! Een onzichtbare Tegenwoordigheid hield hem omhoog stuwde hem vlug en veilig over den afgrond langs dreigende rotsen en plaatste hem aan land, ver van de bulderende zee. In woorden van bewondering en diepe dankbaarheid stortte de Heilige zyn hart voor God uit en terwyl hy daar in het zand neer knielde, zwoer bjj plechtig dat hjj dienzelfden dag nog zjjn ziel door het H. Doopsel aan de Heer zou offeren. DRIE- EN TWINTIGSTE ZONDAG NA PINKSTER. Epistel uit den brief van den H. apostel Paulus aan de Philippensen: III, 17—21 en IV, 1-3. Broeden, zjjt mijne navolgers, en Iet op degenen, dis zoo wandalen, gelyk gy ons tot een voorbeuUi hebt. Want velen, van welken ik a dikwflMFgezegd heo, en nu al wee- nende zeg, wandelen, als vyanden van het kruis van Christus, bun einde is het verderf, hun buik is hun God, en hun roem is in hun ne schande; zy hebben alleen smaak in aard- sche dingen. Maar onze wandel is in den he mel, van waar wjj ook den Zaligmaker, onzen Heer Jesus Christus verwachten, die ons ver nederd lichaam zal hervormen, en gelyk vor mig maken aan Zyn verheerlijkt lichaam naar de kracht, waarmede Hy aan zich alles kan onderwerpen. Dus, mjjne welbeminde en teedergeliefde broeders, mijne vreugd en mjjn kroon; staat aldus vut in den Beer, welbe minden! ik bid Evodia, en ik sfrieek Sintv- che, dat zjj eensgezind zyn in den Heer. Ik bid u ook, mjjn oprechte medehelper, help haar, die met my. met Clement, en mijne andere medehelpers in het Evangelie gear beid hebben. Hunne namen staan in het boek des levens. Evangelie volgens den H. Mattheus; IX, 18-2* In dien tjjde, terwyl Jesus tot bet volk spra^, zie daar kwam een overste, die hem aanbad, en zeide: Heer, mjjne dochter is nu overleden; maar kom, leg Uwe hand op baar, en zjj >al leven. En Jesus stond op, en volgde hem, en zjj zal leven. En Jesus stond op, en volgde hem met Zijne leerlingen. En zie, eene vrouw, die twaalf jamn lang eene bloed vloeiing geleden bad, kwam vanachte ren, raakte den boord van Zjjn kleed aan. Want zjj zeide bjj zich zelve: Indien ik slechts Zjjn kleed mag aanraken, dan zal ik genezen zjjn. Jesus nu keerde zich om, zag haar, en zeide. Betrouw, dochter Uw geloof heeft u genezen. En van dit uur af was de vrouw gezond. Toen Jesus in het huis van den overste kwam, en de treurpjjpers en de woelende menigte zag, zeide Hjj: Gaat van hier, want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zjj lachten Hem uit. Als de menigte uitgedreven was, trad Hjj binnen, en Hjj vatte hare hand. En het dochtertje stond op. En dit gerucht venpreidde zich door die geheele landeteeek. HIJ GING AL WELDOENDE VOORBIJ IV. De gegoeden werden door hun familie ge holpen, die eetwaren, geld en kleeren brach ten, en ergens op een afstand tan den Ijjder neerlegden. De armen stonden lang de groote wegen up eenigeu afstand van de stadspoor- ke- voor zich uit, schreeuwden „Onrein on- met ons.” verre een overdragen.- er een melaateche binnen. Dat mocht de man niet doen, maar hjj meende wel dat Jesus het niet kwaljjk zou opnemen. Bmeekend valt hjj voor Hem op de knieën en zegt tot Hem: „Zoo gjj wilt kunt Gy mjj reinigen.” En Jesus had deernis met hem en zjjn hand uit strekkend raakte Hjj hem aan en zegt tot hem; „Ik wil, wordt gereinigd.’ En toen Hjj hot gezegd had, week de melaatschheid ter stond van hem, en hjj werd gereinigd. En Hjj vermaande hem streng en zette hem terstond buiten, want hjj was nog niet in regelen met de Wet en zeide hem: „Zie toe dat gy aan niemand zegt; maar ga heen, toon den priester en offer voor uw T geen Moses geboden heeft; dan hebt gjj een i. CHRISTUS OP DE WATEREN. De H. Ambrosius verhaalt het volgende in ten Ijjkrede op zjjn broer, den H. Saltirus, wiens feest wjj vieren op den 17den Sep tember. Eens reisde zjjn broeder van Afrika naar Italië. Toen zjjn schip de Italiaansche kust naderde, stak plotseling een hevige storm op. De lucht werd zwart als inkt. Felle bliksem stralen werden gevolgd door hevige donder slagen. Een sterke Zuidowind dreef het vaor- tuig recht op de gevaarlijke kust aan, over golven die zich tot bergen verhieven. Onder de passagiers bevonden zich meerdere Chris tenen, die bescherming en troost zochten bjj bet H. Sacrament. In dien tjjd toch was het zelfs aan leeken geoorloofd het Allerheiligste- op reis bjj zich te dragen. Satirus smeekte dringend om te mogen deelen in dat groote voorrecht; maar, helaas, hjj was nog maar een doopleerling, en aan dezulken de Kerk geen verlof om het Ons Heer te bewaren. Het was roerend zyn verdriet te zien: hjj bad en smeekte de Chris- kwam van alle kanten tot hem. Op eer. zijner tochten naar Jerusalem trok Hy door de vlakte van Esdrelon, langs de grens tusschen Samaria en Galilea, om door de Jordaanvlakte te reizen. En toen Hjj zeker dorp zou ingaan, traden Hem tien melaateche mannen tegemoet, die zooals het hoorde, op een afstand bleven staan. En zjj verhieven hun stem en zeiden: „Jeaus, leeraar erbarm u onzer!” En hen ziende zei Hjj hun: „Gaat ht eu, vertoont u aan de priesters.” Ze gingen heen, en onderweg weiden ze gene zen. Maar één hunner keerde zodra hy zich genezen zag, terug, terwyl hij met luider stem God verheerlijkte. En hjj viel op zjjn aangezicht voor zjjn voeten neder en dank te Hem. En deze was een Samaritaan! Maar Jesus antwoordde en zeide: niet alle tien gereinigd? Doch waar zjjn de negen? Vindt men er geenc die terug keert om Gode eer te geven, dan alleen dezen vreemdeling? „En Hy zeide tot hem: „Sta op en ga heenuw geloof heeft u ge red.” De duivelen spanden met do natuurkwa len samen om de menschen te kwellen. De booze geesten toch hebben macht over de stoffelijke dingen; zjj kunnen de lichamen doordringen en ze aan hun luimen dienstbaar maken, evenals een sterke man het Ijjf van een kind kan plooien en verwringen. De bezetenen waren vrjj talrijk. Hun kwa len waren echter niet eender. Sommigen la gen heele dagen te bed en leden hevige pij nen; anderen gingen en deden gelyk ieder een, waren doorgaans enkel wat suf, en kre gen soms een vlaag van huilen en tieren, rolden over den grond, sloegen met armen en beenen en schuimbekten uit rztkernjj. En kele» waren kwaadaardig, sloegen zich «el ven met sternen en gingen de andere men- schen te Ijjf. Die gevaarlijke txzetenen wer den aan handen en voeten gebonden, en als er geen huis mee te houden was, uit de ste den en dorpen geweerd. De Joden hadden schrik voor de duive len. Om zich tegen hun overvallbn te be schutten, deden zy door deskundigen amu letten maken, strookjes perkament of loo- den plaatjes, met krachtige bezweringswoor- den er op, teksten soms uit den Bijbel; die stronkjes of plaatjes werden in bronzen of zilveren buisjes gestoken, in de huizen neer gelegd ot in de graven waar de duivelen gaarne huizen, en some wel onder de klee- deren gedragen. Toovcr.aars en duivelbezwr-erders van beroep trokken het land rond om de bezete nen te vertossen. In Samaria bracht een ze kere Simon het volk in verbazing door zijn tooverkvnstcn; allen, van klein tot ven hem gehoor en lieetten hem Gods”. Cok buiten hun laad, tot in Grieken land en Italië toe, stonden de Joodsche be zweerders bekend. Groote en ventandigc Ro meinen namen hen op in hun huizen; de pro consul Sergius Paulus te Paphos, had by hem zekeren Bar-Jeeus, een Joodse hen too- venaar. By groepen zelfs weken Joodsche be zweerders naar het buitenland uit, reisden de steden van Klein-Azié af om de duivelen uit te drijven. In het eigen land deden vooral de Farizeën aan bezwering. Die kunst werd voorzeker rtondi ling voort geleerd en door de ervaring uitgediept. Maar ook uit oudo boeken bestudeerd. Een dier boeken moest geschreven zj>n door den pa- triark Noë, die het aan zjjn zoon Sem bail nsp-tele» een ander, en dat was wei liet beste, werd toegeeehreven aan koning Salo- mou, die voor een meester iu diu wjjeheid veer zeven jaar wetd meegevoerd in spijt van de wanhopige kreten der moeder die mishan deld werd omdat zjj haar kind in de armen hield gekneld. De beulen zeiden: „Geef ons terstond 500 dollar of we nemen den jongen mee.” De arme moeder kon dat niet en haar kind werd op een ezeltje gezet en moest mee. Een volwassen man werd aangesteld, om dat ezeltje op te drjjven, maar de man kreeg zelf aanhoudend slagen van de ban dieten, daar hjj naar hun meening, niet vlug genoeg was. In spjjt van alles kon de kleine gjjzdaar de roovers niet volgen. Hjj werd dan te paard gezet, hjj begon te weenen, maar men begon hem te slaan. Later heb He over dat arme jongetje niets meer vernomen. Het spreekt van zelf, dat ik, gedurende mjju 78 dagen gevangenschap, meermalen zulke hartroorende toeneelen bij wonen moest In den loop van mjjn verhaal stip ik er enke le aan, doch niet alle. Sommige tragische ge- gebeurtenissen sla ik over, omdat ze al te ont stellend of te barbaarsch zijn. Van de eerste dagen af'begreep ik, dat mjjn tusschenkomst in dergelyke gevallen eerder olie op het vuur zou geweest zjjn en dat ik van mjjn hart hoe week het ook was een steen moest maken, wilde ik zelf onder het zedelyk Ijjden dier dagen niet bezwjjken. Alhoewel wjj in het groote dorp' Kia-lcul maar een half uur bleven, deden de bandie ten er toch een rijken buit op en namen tal rijke gijzelaars mede. Zjj schenen gehaast, ofschoon er noch van soldaten noch van achtervolging spraak was. Ik vreesde, dat zy de nabijgelegen kerk te Terisoe wilden overvallen doch wjj reden een andere richting in. Al de naburige plaatsen ontvingen ons be zoek. Op bet onverwachts, meestal ’s nachts, werden beurt om beurt de dorpen omsingeld. Niemand mocht er dan uit De schurken vie len er tezamen binnen, namen de inwoners gevangen en deden ze samenkomen in één der hofsteden. Heel het dorp werd vervol gens nog doorgesnuffeld en al wie zich ver borgen hield werd uit zyn schuilplaats ge haald. Dan werden aan ieder familievader medegedeeld, hoeveel contributie hij te be talen bad. Om de menseben schrik aan te jagen, plaatsten de roovers aóms de voornaamste ingezetenen op een rij tegen een muur en schoten dan kogels vlak boven hun hoofd. Anders dorpelingen weadci op bet voorhoofd geteekend met een Chhreesch schrijfpensen'! zy waren ten doode verwezen, zoo de gc vraagde som niet gestort werd. In één -lier dorpen hoorde ik een roover verwoed rex'- pen: „Hier moeten wfj er absoluut een paar omver genieten, anders verliezen wjj de „fa ce” (d.1.: ons fatsoen) en denkt men dat wy sullen zijn”. Meteen werden een paar slacht offers uit de hoop aangewezen, doch, door toedoen van andere roovers werd hun weer genade geschonken. Elders zag ik de ban-lie ten een bejaard man wegleiden aan een ruw koord, dat de schelmen door zjjn mond had den getrokken bjj wjjze van een gebit. In <le verschillende dorpen eindigden die tafereelen gewooniyk met het innen der losgelden, het meenemen vau eenige rijkaards het loslaten van anderen, die hun tol hadden betaald om misschien na twee, drie dagen door dezelfde of door een andere bende, weerom gevangen en uitgestroopt te worden. Daar wij niet ver waren van de christen heid te Chabernoor, verplichtte men mij eenskhqis een briefje te schrijven aan pater Arckens. Ik moest hem zeggen, dat de sol daten ons niet mochten nazetten, wilden zy niet dat men mjj doodde. Ik moest ook vri- gen hoeveel soldaten er in garnizoen lagen te Chabernoor. Daar de briefwisseling steeds in het Vlaamsch geschiedde, konden de ban dieten nooit den waren inhoud van ons sch'-y- ven te weten komen. Ik deelde hun ook ?p voorzichtige wijze het diplomatiek antwoorl DE LOTGEVALLEN VAN PATER DE CLIPPELE. Het zooeven verschenen nammer van de Annalen van Scheut bevat het vervolg van den Belgischen missionaris pater De Clippele over zjjn lotgevallen tijdens zjjn gevangenis schap I>y de Obine< itcbe roovers. Wjj oiitloe- nen daaraan het volgende. Zondag 25 Januari maakten wjj rechts omkeer en rep den wjj terug het Oosten in De rooverlende voerde me nu mee naar Kia- leul, een dorp met gendarmerie. Zonder ge vecht gaven de tien gendarmen geweren en paarden af. Enkele ^chabrietters” liepen relfs met de roovers mee, in hun kwaliteit van oud-bandieten. Zjj vonden dra veel ge noegen in hun nieuwe bezigheid. Stel u zoo’n toestand voor: oud-roovers zjjn officieele handhavers der orde en hand langers der bandieten. Dan wordt men daar bij nog gezegend met onbekwame manda rijnen en «"en gebrekkige organisatie van het landsbestuur. En tot overmaat van ramp spoed, bestaat er niet de minste saamhoorig- heid onder do landlieden, die jaar in jaar uit worden uitgezogen. Enkel in de christenheden bestaan er bur gerwachten, die bet ernstig meenen met de openbare veiligheid en met tucht weten op te treden Elders staat ieder landman moederziel «!-• leen. Hjj kan noch aan wapens noch aan mu nitie komen. De roovers integendeel kunnen daartoe inrichtingen aanspreken, die hun ver takkingen hebben tot in de steden en do ka zernes en die kunnen ook nog met gestolen goed duro wapens en kogels afkoopen van gowetenlooze vreemdelingen. In de nabijheid van Kia-leul werd een hoeve overvallen. Een zoontje van onge HU HEEFT HEEL WAT OP. ZIJN KERFSTOK. ODat is een Oude zegswijze, dagteeke- nend uit den tijd, toen de meeste men- schen nodi lezen noch schrijven konden, maar velen wel vertrouwd waren met het op den pof” op -rodiet koopen. En al hebben de meesten onze* nooit een kerfstok gezien en al kunnen velen zich heelemaal niet voorstelfkn, hoe zoo’n in zijn tijd ongetwifield nuttig voorwerp er dan wei uitza£> todi leeft die uitdrukking immer voort Zii wordt echter in onze da-yn alleen in fi guurlijken zin gxrtjrurkt en wel nage noeg uitstuitena om aan te duiden ze- deliikc schuld, vees en groot kwa^d dat bedreven en noe niet is uitgrboet, zoo- dat wanneer men nu heel wat op zijn kerfstok heeft, dit veel erger is dan in vroeger dagen. Toen immers had die uitdrukking <lien on gunst tgjen zin niet althans niet altijd. Wanneer destijds een eerzaam bur ger ot werkman tijdeliit niets had om uit te betalen, dan gingi hij naar zijn leverancier en vroeg een kerfstok aan. Achtte deze zijn klant er goed voor, dan nam hii veelal twee kerfslo ken, d.i twee lar^ge plaigeschaafde stokies ot stukjes hout, die ongeveer den v<rm hadden van een dik lineaal, legde deze tegen elkaar en sneed dan naar gelang van de waarde van het gekochte over beide kerfstokken tegelijk een of meer kerfjes, zoodat de insnijdingen nauw keurig met elkander overeen kwamen. Een der kerstokken behield de leveran cier. de andere nam de klant mee naar huis. Vervalsching was dus ónmoge lijk. Kwam de klant later wetr op cre- diet halen, dan bracht hii zijn kerfstok mee en werden op gelijke wijze nieuwe kerfjes aangebracnt. Ging alles te goe der trouw, dan volstond men ook wel met een kerfstok, in plaats van twee, maar dat was niet zoo secuur. De kerfjes waren veenal streepjes en kruisjes. Een kruisje telde voor tien .ir~epiês. Duurde bet borgen ie lang of wervj de schuld te groot, dan kreeg de klant de aanzegging, dat hij „ziin kerfstok moest af doen, dw-z. zijn schuld be talen. Deed hii dit niet, dan „werd zijn kerfstok ijzer”, d.w-z. dan kon hii niets meer krijgen Vandaar de uitdrukking; „mijn kerfstok is npg geen ijzer”, d.w z. ik kan nog attijcl op crediet waren krijgen. De kerfstokken zijn verdwenen, maar gewoonte om op crediet te koopen is bij velen gebleven en toch znoais pater Poirters «ong Daar is gpen zilver of verguld. Zoo schoon als leven zonder schuld. Laten wii naar best vermogen zor gen, noch bi' de menschen, noch bij God iets op onzen kerfstok te hebben. En hebben wii helaas wel wat op onzen kerfstok, laten wii „hem dan zoo spoe dig mogelijk afdoen. „The Irish Messenger” heeft mjj welwil lend toegestaan meerdere ran tjju uitgaven voor Nederland te benutten. Ik zal van dat verlof in het vervolg volop gel ruik maken. Uit die boeken haalden de bezweerders de kraehtigv woorden en Merke foruinlen om de duivelen te bedwingen. Want daarin be stond de groote handigheid: weten welke woorden zy moesten uitepreken om de gees ten bang te maken. Want de duivelen had den schrik voor wezens die machtiger wa ren dan zij. Konden de bezweerders «oo'n naam van een sterkere uitspreken waar de geesten voor sidderden, dan gehoorzaamden zjj, weker uit de bezetenen, durfden er niet meer terug inkomen, waren gebenden. Doorgaans spraken de Joodsche bezwt or ders tot den duivel de formule: ,.lk bezweer u bjj God”, want de geesten vreezen God; of wel: „Ik bezweer u bjj den God van Abra ham, van Isaak, van Jakob”; ,lk bezweer u bjj Adonai, den Heer”; „Ik bezweer u bjj Adonal Sabaoth, den Heer der legerscharen ,Jk bezweer u bjj Hem die hemel en aarde gemaakt heeft, die in de hemelen zit, dit zit op de Kerubün”. De •bezweerders dreven dan do duivelen niet uit door eigen macht, maai door ander mans' macht, met er den schrik in te krjjgen door den naam van een sterkere. Bij den aan- vatlg van Zjjn optreden hadden de duivelen gesidderd voor Jesus en waren uit de bete-, tenen geweken; Joodsche duivelbezweerder* bezigden derhalve zjjn naam in hun formules: „Ik bezweer u bij Jesus’*. Eens dat de erva ring de kracht van een formule bewezen had. bleven de bezweerders as bezigen, eu letten er angstvallig op om ie juist uit te spreken, zonder er één letter aan te veran deren. Kenden zjj den naam van den betrokken duivel, dan placht de beswering gemakke- Ijjker te gaan, de booze geest luisterde ge- villiger als bjj toet ajjn naai aaikgiwprokea bont en geslagen het huis uitvluchtten. Kajdiaruaum optrad, had Hjj gebezigd geljjk de bezweer- eigen inacht had Hjj bevolen. Hy uit* van dien tnensch!” hem uitgtgaan al wrin- i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1925 | | pagina 9