HOOFDSTUK VI.
innig gelukkig
mansmanier;
was,
voor een man. in wien nog niet alle schaamtegevoel gedood
was. Misschien mocht het ten gunste van Jack Chicot pleiten,
dat hij in dit tijdperk zijns levens, toen de wanhoop hare klau
wen in zijn lijdend hart had geslagen toen genegenheid en
liefde plaats hadden gemaakt voor sprakeloos en heimelijk af
grijzen. niet hardvochtig of hatelijk tegenover zijne vrouw was.
Hij zeide nooit harde of bittere dingen >egen haar. Zoolang hij
nog een flauw geloof gehad had in nare vatbaarheid voor ver
betering, had hij haar op de dwaasheid barer handelwijze
gewezen, altijd in gematigde bewoordingen, dikwijls» met veel
hartelijkheid; en nu hij was gaan inzien, dat er geen hoop op
beterschap meer bestond, hield hij zich bedaard, en viel hij
haar niet met verwijtingen lastig.
Zij had hem nooit dat soort van onrecht aangedaan, *t welk
de eer een echtgenoot verbiedt te vergeven. In zoover was zij
hem getrouw gebleven, en beminde zij hem, op hare dronke-
zi) half nuchter en half door den drank be-
dwelmd was, vloog zij hem soms aan als eene furie; maar
op een ander oogenblik, als zij aardig dronken was, noemde
zij hem haar engel, haar poes, met de geesteiooze teederheid
aan dien toestand verbonden. Hij, die vrij wat met haar ge
harreward en getwist had voordat hij haar was begonnen te ha
ten, kon nu hare grootste buitensporigheid verdragen en er
kalm onder blijven. Hij was zich te moede als een man, die op
den rand van den donkeren afgrond stond, geblinddoekt, maar
toch wetende, dat daar een afgrond was Een enkele valsche
stap zou noodlottig kunnen zijn. Hij was in dit sombere Londen
gelukkiger geweest dan in zijn zeer betreurd Parijs, wat be
treft de aanwending zijner geringe taletten. Hij had het geluk
gehad een vast engagement te krijgen als teekenaar voor een
der humoristische bladen, en zijne karikaturen, door hem op
hout gegraveerd, terwijl hij zich diep rampzalig voelde, en zijn
hart ineen kromp van pijn, en zijn hoofd koertsachtig gloeide,
vermaakten de jeugdige lediglocpers van Londen met herin
neringen aan Cham en Gavami. Met zijn potlood kon hij om
streeks twee pond s weeks verdienen, meer dan genoeg voor
zijn eigen behoeften, zoodat La Chicot elke sixpence van haar
salaris voor zichzelve kon besteden eene regeling van zaken,
die haar uiterst goed te pas kwam. Zij had iederen avond in
hare kleedkamer eene flesch champagne, die zij uitdronk, voor
dat zij ten tooneele
Zoolang zij zich van
wagen in dat toestel, dat gemaakt was om
naar den tooneel-hemel. Waartoe zou
gevaar blootstellen? De eerste de beste danseres
corps de ballet zou 1
hij.
ging, om haar grooten pas uit te voeren,
brandewijn onthield, mocht dit nog matig
heid heeten. Zij was eene vrouw met bekrompen denkbeelden,
en gelijk te San Francisco champagne „wijn" is par exellence,
en men day geen geringeren drank dien edelen naam waardig
acht, zoo beschouwde ook La Chicot champagne als den eeni-
gen wijn, die het drinken waard was. Toen zij begon te gevoelen
dat de champagne haar niet genoeg opwekte, versterkte zij den
wijn met brandewijn, en toen was La Chicot een wezen gewor
den. waarmee men niet meer voor den dag kon komen.
De winter hield lang aan dit jaar. Ofschoon daarbuiten de
zoomen der lanen en elke open plek tusschen het nog kale
kreupelhout prijkten met ontelbare sleutelbloemen en viooltjes,
deed de winterwind de boomen van het woud nog schudden, en
gierde hij nog tusschen de Londensche schoorsteenen.
Maart was gekomen als een leeuw, en bleef brullen en loeien
op leeuwer manier, bijna tot aan 't begin van April, *t Was een
dorre, pnstuimige Maart, overvloedig in sterfgevallen en schip
breuken. 't Was een akelige Maart, die nog meer zelfs dan de
mist en nevel van November bij iemand de gedachte aan zelf
moord kon opwekken.
Maar ook aan deze ellendige Maart kwam ten langen leste
een einde. Het seizoen in Londen was begonnen. La Chicot
trok niet slechts studenten in de medicijnen en notarisklerken,
de lui van de Effectenbeurs en van het Departement van Oor
log. maar ook de fine fleur der aristokratie de bovenste
aardbeien uit het korfje de reusachtige guarde-officieren, wier
handschoenen negen en een half genummerd waren in de win
keltjes van Piccadilly, de keurig uitgedoste saletrekels, ie
dames-handschoeqen van nummer zes tot drie kwart, met vier
knoopjes, aan hadden, en die er over het geheel zoo flauw en
verwijfd uitzagen, dat men ze met een ademtocht door een
telefoon weg kon blazen. Deze zeer uiteenloopende species, de
reuzen en de poes-mooie jonkertjes, de forsche ruiters, en ja
gers, en boksers, en de porselein-verzamelaars. de kunst-mono-
f manen, en de tamme katten der maatschappij ontmoetten el
kander en zaten samen in de loges van het Frederick Theatre,
en hadden hoegenaamd niets met elkander gemeen dan hunne
bewondering van La Chicot
Mr. Smolendo bracht in het begin van April een nieuw bal
let ten tooneele. een ballet, waarvan de intrigue en de strekking
even bespottelijk en onzinnig waren, als met het meerendeel
der balletten het geval is, maar dat, wat decoratie, costuums
en verdere tooneeltoestel betrof, geacht werd alles te over
treffen, wat tot nu toe in dezen schouwburg vertoond was.
Alles in dit ballet was toegelegd op de verheerlijking van La
Chicot. Zij was er het middelpunt van, het hoofdgestarnte; al
het overige was er aan dienstbaar gemaakt, om hare grootheid
te doen uitkomen; voorname danseressen waren hare dienst
maagden, een honderdtal danseressen van het corps de ballet
knielden neder voor haar troon; een honderd vijftig figuranten,
opzettelijk voor dit grootsche schouwspel geëngageerd, likten
het stof van hare voetzolen. Het slot-tableau, dat aan Mr. Smo
lendo meer geld moest kosten dan hij kon berekenen, was een
apotheose van La Chicot, een schoon, fier, half dronken land-
ooemden het „almachtig aardig;** de kunstminnaars zeiden, dat
het „onbeschrijfelijk treffend" was.
Dit slot-tableau moest de koraal-spelonken van den Indischen
Oceaan voorstellen. La Chicot was een meermin, die de zee
lieden in *t verderf lokte en hen met zich voerde naar den
bodem der zee. Zij woonde in eene rijk met juweelen versierde
spelonk, een verblijf, fonkelende en schitterende van saffieren
en smaragden en lapis-lazuli, alles beschenen door een veel
kleurig licht, en waar zij en hare zulter-meerminnen, met hare
glinsterende gouden schubben, voortdurend dansten. Dan volg
de het einde, en steeg zij omhoog, te midden van een oceaan
van blauw gaas, in een beweegbaar toestel van rooskleurig
koraal.
Het toestel, waarin zij omhoog steeg, was een ietwat inge
wikkelde machinerie, een teleskoop in drie afdeelingen, welke
met zeer veel nauwkeurigheid bestuurd moest worden door den
machinist van het tooneel. Er was hoegenaamd geen gevaar aan
verbonden, als er goed mede omgegaan werd; maar eene kleine
onnauwkeurigheid, de geringste achteloosheid zou gevaarlijk,
misschien wel noodlottig zijn.
„Ik heb niet veel op met dat ding,*' zeide Jack Chicot toen
hij in de gewoonlijk bij eene repetitie heerschende duisternis
zijne vrouw omhoog zag stijgen, in hare gewone kleederen,
en met een met kant omzoomden zakdoek, bij wijze van een
koket nachtmutsje, onder haar kin gebonden; „het ziet er ge
vaarlijk uit. Kunt ge *t niet zonder dat toestel redden, Smo
lendo?"
„Ónmogelijk; *t is het merkwaardigste en prachtigste tooneel
van geheel het ballet. *t Is volkomen veilig, dat verzeker ik je.
Roberts is de beste tooneel-machinist van geheel Londen."
Mr. Smolendo's onderhoorigen waren altijd de beste. Hij had
er slag van, voor alle werkzaamheden zich eerste talenten te
verschaffen, zijne prima donna zoowel als zijn lampen-aanste-
ker.
„Hij schijnt knap 4 zijn, maar, naar ik hoor, moet hij een
nukkig persoon wezen."
antwoordde Smo-
La Chicot gaat haar eigen gang.
Langzaam, tegenstribbelend was de winter weggekropen naar
zijn verborgen hol, om plaats te maken voor eene gure, onaan
gename lente. *t Was de langste, akeligste winter geweest, dien
Jack Chicot beleefd had. Het bevreemdde hem niet, dat, naar
het denkbeeld van de bewoners van net Vasteland, mist en
zelfmoord als natuurlijke gevolgen onafscheidelijk aan Londen
verbonden waren. Nooit had hij zich zoo geneigd gevoeld, de»
hand aan zich zelven te slaan, als gedurende de mistige De-
cember-middagen, de sombere schemeravonden in Januari,, als
hij langs de vervelende grauwe straten onder de vervelende
grauwe lucht eenzaam en alleen zijne sigaar liep te rooken,
vervuld van de weinig opwekkende gedachte, hoe hij zich zel
ven en zijn leven op de treurigste wijze ten gronde gericht bad;
hij, die tien jaar geleden met zulke schitterende verwachtingen,
met zulk een acntenswaardige eerzucht met zulk een aanma
tigend vertrouwen op de toekomst, als de aanbrengster van alk
goeds, het bedrijvige tooneel van den minnelijken leeftijd betre
den had.
Waar was hij thans? Wat was hij thans? De echtgenoot van
La Chicot, een persoon, op zich zelf zco weinig beteekenend,
met zulk een doelloos en duister bestaan, dat niemand ooit het
de moeite waard achtte naar zijn werkelijken naam te vra
gen. Da naam zijner vrouw de naam befaamd gemaakt door
eene balletdanseres, de aangebedene van studenten in de medi
cijnen en notarisklerken, was goed genoeg voor hem. Op zich
zelf en door zich zelf was hij niets. Hij was slechts de man
van La Chicot, ‘van eene vrouw, die dronk als een visch en
sterven, Celia, en dat onze kinderen niets zouden erven, dan
hun aanspraak om door bet armbestuur hunner gemeente on
derhouden te worden. Ik had altijd ged? *ht, dat die goddelooze
oude man haar een mooi kapitaaltje vermaakt zou hebben."
„Ge hadt het recht niet dat te denken daar ge wist, boe hij
gezworen had, haar niets te vermaken
„0, er was altijd wel wat op te vinden geweest, om zich
daaraan te onttrekken. Ik noem zijn testament bepaald schan
delijk een hooghartig meisje te dwingen een door hem geko
zen echtgenoot te nemen een vent, dien hij nooit gezien had,
toen hij die bepaling maakte."
„Hij heeft gezorgo, voor zijn dood kennis te maken met den
jeugdigen Mr. Treverton. Ik houd mij er van verzekerd, dat hij
op t laatste oogenblik nog zijn testament veranderd zou heb
ben. indien zijn neef een ongunstigen irdruk op hem gemaakt
had."
Dit gesprek had plaats bijna vier maanden na Jasper Tre
verton s overlijden. De hagen werden groen; de vogels had
den de laatste crocussen opgegeten; de viooltjes waren in vol
len bloei in de randen van het heesterplantsoen. het gras groeide
snel genoeg, om wekelijks afgemaaid te moeten worden, en de
tuin van het Manor House was een liefelijk plekje om te wan
delen, vol knoppende boomen en ontluikende bloesems; en de
vogels, die daar zongen, deelden elkander in blijde verrukking
mede, dat het nu toch wezenlijk lente was geworden, en dat
de winterdagen en de hard bevroren aarde weder tot het ver
leden behoorde.
Edward Clare beschouwde zichzelven als een mishandeld
jongmensch. Hij had een gunstig voorkomen ja, naar het
algemeen oordeel zijner kennissen was hij een merkwaardig
schoon jonkman; hij was knapper en met meer talenten be
gaafd dan de meeste jonge mannen van zijn leeftijd en stand.
Zoo hij tot op heden niets gedaan had om zich te onderscheiden,
't was niet, omdat het hem aan talenten onbrak, sprak hij niet
zonder zelfbehagen bij zichzelven, *t was alleen omdat hij zich
nooit had willen inspannen, omdat hij. zoo hij werkelijk talen
ten bezat, daarmee nooit had willen woekeren.
Vier jaar geleden, toen hij voor 't eerst naar Oxford ging,
had hij zich in *t hoofd gesteld, dat hij Laura Malcolm's echt
genoot zou worden. Natuurlijk zou Jasper leverton haar een
mooi fortuin vermaken, allerwaarschijniijkW zijn geheele ver
mogen. Wat dien bespottelijken eed betrof, er moesten wel
een dozijn manieren zijn, om zich er aan te onttrekken. De oude
man kon zijne bezittingen en zijn vermogen bij zijn leven aan
Laura ten geschenke geven. Hij kon er haar het vruchtgebruik
van toebeschikken. Op een of andere manier zou zij zijn erfge
name zijn. Edward achtte dit een ontwijfelbaar zekere zaak,
daar hij zag, hoe innig lief Jasper zijn aangenomen dochter had.
Daarom kwam het bij den jeugdigen Oxfordschen student niet
op, toen hij'^<rliefd werd op Laura's lief gezichtje en haar in
nemende manrefen, te strijden tegen Cupido, den machtigen
veroveraar der harten. Verliefd te worden op Laura was het
zelfde als goed op weg te zijn, om een rijk man te worden, on
eindig beter dan het streven naar eene betrekking bij de kerk
of bij de magistratuur. Maar hij maakte geen haast, om zijne
liefde te belijden hij was niet voortvarend van aard; hij was
eer traag en voorzichtig. Aanzoek te doen om Laura's hand en
hart, en door haar afgewezen te worden *t zou voor hem het
zelfde zijn als eene verbanning uit haar bijzijn. Hij geloofde, dat
zij veel met 'm ophad, maar wilde zeker zijn van hare gevoelens,
alvorens hij als haar minnaar optrad Zijne positie als haar
vriend was te gunstig, om haar spoedig in de waagschaal te
stellen.
nukkig persoon
„Mannen van talent zijn altijd m
lendo op luchtigen toon. „Beminnelijkheid is de deugd van on»
noozelen halzen, en moet bij hen alles goed maken."
Mr. Chicot was niet overtuigd. Hij nam zijne vrouw thans
terzijde in een uit morsige schennen en coulisses samengesteld
bosje, en bezwoer haar, dat zij zou weigeren in dat koralen
prieel omhoog te stijgen.
„Pas si béte," antwoordde zij kortaf. „De weet wat me voegt.
Ik zal er heel bekoorlijk uitzien in dat koralen toestel, met
mijne losse haren. Ge.behoeft je niet ongerust te maken, mijn
vriend. Pas de danger. Of, mocht ik. er al het leven bij inschie
ten welnu, ik geloof niet, dat je hart er van breken zou.
Al zoo lang hebt ge opgehouden, je ook maar zooveel om me
te bekommeren.**
Zij knipte met haar vingers onder zijn neus, met een van die
kleine luchtige gebaren, die zoo onbeschrijfelijk bekoorlijk wa
ren voor vreemden. Jack Chicot huiverde blijkbaar. Ja, het
was een ijselijke waarheid. Haar dood zou zijne verlossing
uit de slavernij zijn. Haar dood? Zou hij zichzelven kennen,
gel-oven, dat hij zichzelf was. als zij er niet meer was, en hij
weer vrij zich in de wereld bewegen kon. zijn eigen meester,
met zijn eigen hoop en zijn eigen eerzucht, zijn eigen naam
dragend, zonder dat hij zich behoefde te schamen de menschen
onder de oogen te zien, niet langer bekend als de echtgenoot
van La Chicot?
Hij poogde nogmaals ernstig Laar te overreden, zich niet te
haar op té voeren
zij zich aan zulk een
i van hot
het even goed kunnen doen, beweerde
„Ja, en die danseres van het corps de ballet zou al hare
bekoorlijkheden ten toon spreiden, en haar zouden al de toe
juichingen van het publiek ten deele vallen. Ik ben niet zoo on-
noozel. om haar daarvoor de kans te geven. Verspil je adem
niet met er langer over te praten, Jack Ik ben van plan het
te doen."
„Dat spreekt vanzelf*, zeide hij op bitteren toon, „wanneer
hebt ge ooit afgezien van een gril, om mij genoegen te doen?"
„Misschien nooit. Ik ben een schepsel, dat aan elkaar hangt
van grillen. *t Was een gril, die me u tot man deed nemen
en een gril was bet ook, die u mij tot vrouw deed nemen, en
nu hebben we allebei heel aardig onze bekomst van elkaar.
Dat is wel jammer, vindt ge ook niet?"
„Ik doe mijn best om me van mijn plicht jegens u te kwijten,
mijn waarde," antwoordde hij op ernstigen toon en met eene
zucht.
La Chicot ging natuurlijk haar eigen gang; zij toch was een
van die vrouwen, die als zij eenmaal haar zin ergens op ge
steld hebben, er zich door niéts weer van laten afbrengen. Het
nieuwe ballet was een sutces, het slot-tableau was een triumf
voor La Chicot. Zij zag er bekoorlijk uit, in een hood:ng, die
alles overtreft wat ooit de bijtel des beeldhouwers In wanner
te voorschijn geroepen had hare ronde Blanke armen om
hoog geheven boven haar hoofd, terwijl hare los hangend»
gitzwarte haren haar bedekten als een mantel Dat lange weel
derige haar was een barer voornaamste schoonheden iets,
zelfs een opzettelijke vermelding waardig, waar alles schoon
was.
verbeuzelde; en de genotrijkste dagen waren die, welke hij in
het Manor House doorbracht
Jasper Treverton had veel opgehad met den predikant, en
hij was jegens den zoon vriendelijk gezind geweest om des
vaders wil. Edward was bij het leven van den ouden man altijd
welkom geweest op het Manor House en daar Edward's zus
ter Laura Malcolm's beste vriendin was spreekt het vanzelf,
dat de gewezen Oxfordsche student zeer vaak in Laura's ge
zelschap was. i
Maar nu waren plotseling zijne bezoeken aan het goede oude
huis, waar hij zich zoo volkomen op zijn gemak gevoeld had,
aan de bibliotheek, waarin hij had zitten lezen, aan den tuin,
waar hij met zooveel genot zijn sigaren placht te rooken, op
eens tot enkele gelegenheden beperk*, geworden. Miss Mal
colm had hem te kennen gegeven door tusschenkomst van
zijne zuster, dat zij meende hem niet linger te mogen ontvan
gen. Hare vriendschappelijke gezindheid ten zijnen opzichte was
volstrekt niet verminderd, maar het zou geen pas geven, dat hij
ter aller ure op het Manor House kwam aanloopen, of de
helft zijner middagen doorbracht in de bibliotheek, zooals hij
dat vroeger placht te doen.
„Ik zie niet in, waartoe zulk eene beperking noodig is bij
oude vrienden," zeide Edward, blijkbaai een beetje op de too-
nen getrapt. „Laura en ik zijn als zuster en broeder.**
„Dat kan wel wezen, Ned, maar ieder weet, ziet ge, heel
goed, dat gij en Laura geen broeder en zuster zijt, en niet wei
nigen te Hazlehurst houden het er, geloof ik, voor, dat ge
nog vrij wat anders voor haar gevoelt dan de genegenheid
eens broeders. Wanneer zij pn ik op het punt waren van te
verdrinken, dan weet ik wel, wie van ons beiden gij het
eerst zoudt pogen te redden."
„Gij kunt zwemmen," pruttelde Edward, zinspelend op Tal
leyrand s befaamd antwoord. „Nu, er ral voor mij wel niets
overschieten dan me aan mijn lot te onderwerpen. Miss Mal
colm beschouwt zich ongetwijfeld als verloofd met den ge-
heimzinnigen erfgenaam, die geen haast schijnt te maken om
met zijne vrijerij te beginnen. Als de oude Treverton aan mij
zulk een kans vermaakt had, dan zou ik zonder een oogenblik
te aarzelen mijn kans waargenomen hebben. 7
„Ik bewonder de kieschbeid, die Mr. Treverton réèweegt,
zich in den eersten tijd op den achtergrond te houderV merk
te Celia op.
- „Hoe weet ge, dat het kieschheid is die hem daartoe be
weegt?" riep Edward uit. „Hoe weet ge, dat het niet een of
andere verwikkeling is een of andere onteerende omstan
digheid misschien cf in allen gevalle een vroeger aangenaam
engagement wat hem de handen bindt, en hem verhindert
vooralsnog van Laura werk te maken? Niemand, tenzij iets
dergelijks hem weerhield, zou dwaas genoeg zijn, om zulk eene
gelegenheid te laten voorbij gaan, om zijne kans te wagen. Als
hij Laura mishaagt, dan is zij er juist het meisje voor,
om hem af te wijzen, met fortuin en al."
„Ik houd het er niet voor, dat zij dat zou doen, tenzij zeer
ernstige redenen haar daartoe bewogen zeide Celia. „Laura
heeft een zeer krachtig plichtbesef, en zij acht het haar plicht
tegenover haar overleden pleegvader, het hare te doen, om
zijne wenschen ten uitvoer te brengen. Ik geloof, dat zij haar
eigen neiging ten ofler zou brengen aan dien plicht."
„Dat is zeer sterk,'' sprak Edward op ontevreden toon; „ik
begin te gelooven, dat ze verliefd geraakt-is op dien snaak,
niettegenstaande zijne verschijning alhier aan een tochtver
schijnsel deed denken."
„Hij is hier gedurende bijna veertien dagen geweest," mérk
te Celia op. „en Laura heeft hem verscheiden malen gezien en
gesproken. Ik wil niet beweren, dat zij liefde voor hem gevoelt.
Zij heeft te veel gezond verstand, om cp zulk een overhaaste
wijze verliefd te raken maar ik meen zeker te weten, dat
zij geen afkeer van hem heeft."
0, zoodra er liefde bij in 't spel komt, heeft het gezond ver
stand afgedaan. Ik houd het er stellig voor, dat zij verliefd op
hem is. Heeft zij je iets van dien aard medegedeeld, Celia?
Meisjes mogen gaarne over zulke dingen praten."
„Wat weet gij van meisjes af?"
„0, niets. Ik houd er bij toeval eene zuster op na, die
er een van is, een model, dat ik bij de hand heb, om er de
anderen naar af te meten. Kom, Celia, betoon je nu eens voor
deze enkele maal een trouw zusje! Wat heeft Laura je gezegd
betreffende John Treverton?”
„Niets. Zij is op dit punt uiterst achterhoudend. Ik begrijp
dat het een pijnlijk onderwerp voor haar is, en daarom roer
ik het maar zelden aan."
„Nu, de kerel mag van geluk spreken! Ik heb nog nooit aa%,
iemand zoon hekel gehad. Een soort van instinkt zegt me,
dat hij een schurk is."
„Zijn niet instinctieve denkbeelden overtuigingen die een
uitvloeisel zijn van onze eigen neigingen?" filosofeerde Celia.
„Ik ben innig met je begaan, beste Ned, want ik weet, dat ge
dol veel van Laura houdt, en 't moet een hard ding voor je
zijn haar dus door een ander voor je neus te zien wegkapen.
Maar ernstig gesproken zoudt ge haar hebben willen
trouwen, als zij je niet meer had kunnen aanbrengen dan haar
eigen klein inkomentje?"
„Zesduizend pond in consols," zeide Edward op peinzenden
toon. „Daarmee zouden een jonge man en vrouw, die de be
hoeften des beschaafden levens kennen, niet ver komen. We
zouden misschien elkander innig liefhebben en i
■et elkander zijn, maar ik vrees, dat we van honger zouden
jongmensch. Hij had
jonkman; hij
*t Was wel treurig, tot zulk een toestand vervallen te zijn