VERBROKEN BANDEN.
1
DE ZWARTE SCHOENMAKER
gerechtsdienaar, een pelgrims'
siedeln te ondernemen. Zelfs
burgemeeeter Reding
s
(Wordt vervolgd).
Voor de Huiskamer
I
Jack thuis vond,
van dien dag, „Is
de bom stuit. Zoolang ik mij herinner, heen
het er in Zug zoo treurig niet uitgezien. De
heele stad ia vol haat en vijandschap! Aan de
deuren van degelijke, flinke burgers echand-
schriftenl Een groote schare vrouweft, wier
mannen, fn kinderen, wier vader buitens
lands moeten rondzwerven! En bet zal nog
erger worden, als gij op den ingeslagen weg
van den partjjhartatocht voortholt. Waarljjk,
ik kan u in uwe ambtsvervulling niet geluk-
wenschen, en ik vrees, dat de dag zal komen,
waarop gij met heete tranen uw al te strenge
heerschappij beweent!”
„Men moge mijn bewtum streng, hard, on
verbiddelijk noemen; maar nooit onrecht
vaardig. Ja, misschien, missc hien in den
vorm der zaak stellig niet”, antwoordde
Schumacher beslist „De geneesheer moet
snijden en branden, als hij een gezwel wil
verwijderen. En een voortwoekerend gezwel
is voor ona land het verbond met Frankrijk;
niet minder het bestaan van de pensions. Dat
is het gift en het vuil in onze aderen. En om
te genezen wat ziekeljjk is, dient de politieke
geneesheer het snijmes ter hand te nemen.
Misschien komt de dokter tedaat; menigmaal
vrees ik daarvoor, wanneer ik zie, hoe man
nen, eerlijk als goud en die het oprecht mee
nen met het welzijn des lands, zooals gij, ten
gunste van de. vijanden spreken. Maar toch,
ik wil pogen het land te redden, te bevrijden,
al zou ik daardoor ook eer een ambt en
waardigheden verliezen; al zou het mjj ook
den dood kosten!"
Met deze woorden eindigde het gesprek tus-
schen burgemeester en baanderheer. Kolm
groette en vertrok.
Inderdaad, het was of een dreigende on
weerswolk boven de andere zoo vroolijko
stad Zug hing. Niemand voelde dit beter dan
juist de burgemeeeter Schumacher. Ternau
wernood waagde hij het door de straten to
loopen; want overal ontmoette hjj sombere
gezichten. Met een schuwen, vaker nog met
een toornigen, wraak tuchtigen blik zagen de
voorbijgangers op naar het ooofd der regee-
ring. En wanneer hij een der vrouwen van
bannelingen of gevangenen bemerkte, dan
had hjj een gevoel aleof m«n hem een dolk
stoot toebracht.
Maar Schumacher bleef, wie h(j was. „Kan
ik bet helpen?” bromde hjj. „dat haar man
4 een Franschman, een verrader is? Waarom
vloden zoovele burgers tot den ambassadeur
te Solothun, die hen als vrienden opnam en
aIe graven onthaalde?”
Ook in de eigen woning, in eigen familie
kring beleefde Schumacher weinig vreugde.
Zjjn echtgenoote klaagde en jammerde den
ganschen dag over den haot en dc. openlijke
vijandschap, waarmee ieder burger het gezin
des burgemeesters bejegende.
„Ach, ik wou, dat ik Diecsenhofen nooit
verlaten had!” zuchtte zij, „of beter nog, dat
het mij nooit ingevallen ware, u tot de aan
neming van eenig ambt aan te sporen. Se
dert gjj burgemeeeter zjjt, beleef ik geen en
kel rustig oogenblik meer. Ik ben altijd be
vreesd, dat men u onverhoeds vermoordt!
Men zal het huis nog boven ons hoofd in
brand steken! En dat is uwe schuld! Wat be
hoeft ge ook door uwe buitengewoon strenge
maatregelen zoovele kinderen tot wezen te
maken? Mijn God! Mijn God! Dat ik er ooit
toe kwam, zoo’n zwartgalligen man tot echt
genoot te nemen.”
Dergeljjke ontboezemingen hoorde Schu
macher meer, dan hem lief was.
Seppeli was stil. Men boorde bet verstan
dige meisje niet klagen. Maar hare roodge
weende oogen maakten een veei dleperen
indruk op den vader dan de klaagliederen
waarmede mevrouw Schumacher haren man
overstelpte. Doch het meest pijnigden hem
de groote kinderoogen van zjjn lievelinge,
de kleine Caecilia, die zich bij dat geklaag
en gejammer, bij het zien van die donkere
gezichten, vaak vragend tot vaderlief richt
ten. Zizilleli was nu zee jaar oud; een stil,
vroom kind, voor haren ouderdom buitenge
woon verstandig. Zij speelde niet meer met
pop of bal. Het spel scheen haar niet langer
te behagen. Dikwijls liep zij stil door ’t huis,
bleef staan voor de beelden der heiligen en
bad. zachtkens de lippen bewegend, voor ha
ren vader. Schumacher voelde, dat hjj aan
dit kind een bewaarengel had, die hem door
haar aanhoudend gebed terzijde stond. Gaar-
ne veroorloofde hij de kleine Caecilia zjjn
studeervertrek te betreden zoo vaak hij af
wezig was.
van een
geheim niet kon
gedurende eenigen
ging afscheid van
nam.
Wijl kort daarop de markies De Bonoac
weigerde, de gezanten van het kanton Zug
ten gehoore te ontvangen zoolang zij aan
zjjne verlangens niet voldeden, verliet Schu
macher Solothurn, vast besloten, nu den
strijd tegen de „Fransche Zwitserechen” met
alle kracht te beginnen.
XIV. DE DICTATOR.
Sedert de feestelijkheden te Solothurn wa
ren voor het andere zoo vredige stille Zug
drie jaren van strijd en partjjgeschil verloo-
pen. In de erste dagen van Maart 1731
xwam uit Luzern het bericht dat barer Fidel
Zurlauben gestorven m met al de eer, wel
ke een regeerenden burgemeester toek. mt,
in de crypte. Meijer van Baldegg toebehoo
rende, bijgezet was.
„Dat hebben de heeren te Luzerne gedaan,
om Schumacher en zijne volgelingen te er
geren," zeiden de lieden te Zug. En „de Lin
den" voegden er bij: De „Zwarte” is de oor
zaak van den te vroegen dood des barons!
Zurlauben is gestorven uit verdriet en wjjl
hij het heimwee had naar zijne stad Zug!"
Het kon niet anders of Schumacher hoor
de voor en na, hoe men over het sterven
van den baron dacht. Maar hij klemde de
tanden op elkander en liet andermaal zijn
oude spreuk hooren: „Naar recht en ge
rechtigheid!” Zijne partjjgenooten bleven
hem overigens trouw. In de Mei-vergadering
(1731) werd hjj met overgroote meerderheid
tot burgemeeeter gekozen.
In de overtuiging, dat hij tegenover Frank
rijk verplicht was, de vrijheid en zelfstandig
heid van het kanton te verdedigen, spande
hjj alle krachten in, de tegenstanders in poli-
tieken zin te vernietigen. „Een van beide, of
de aanhangers van de Fransche Kroon moe
ten hnn politiek prijsgeven, of wel, zij dienen
het land te verlaten.” Zoo luidde zijn pro
gramma en met onverbiddelijke strengheid
voerde hij het uit
Toen het oudste lid van den raad, de heer
Mül*r, hot waagde een minder scherp voor
ste) te doen, werd hem een zware geldboete
opgelegd. Een ander burger, die van zjjn
recht gebruik makende, op de Mei-vergade-
rtag een voorstel deed, dat de heersebende
partjj minder aangenaam was, werd veroor
deeld tot eene gevangenisstraf van 2 X 24
uren, moest den Zondig djuv. met een roede
Jr. de hand in de „arme zondaarsbank” de
godsdienstoefening bijwonen,was verpliofr»
tot ocne openbare belijdenis zijner zonden en
werd genoodzaakt, vergezeld van van «eu
(Vervolg).
„Neen," had Jack Chicot gezegd; „ik begeer u niet van
meer geld te berooven dan noodig is; en ik mag waarlijk ook
wel wat doen voor mijne vrouw. Ut ben doorgaans maar al te
veel een nutteloos wezen.”
nu vo,ort met teekenen voor de humoristische
tijdschriften en at des nachts bij het ziekbed zijner vrouw
te werken. Haar geest was nog niet weder tot bezinning ge
komen na het ongeval. Zij was thans nog even onbeholpen en
bewus te loos, als toen men haar uit den schouwburg thuis ge
bracht had. Zelfs George Gerard begon den moed te verliezen
maar hij verflauwde geen oogenblik in zijne pogingen, om haar
herstel te bewerken.
Overdag depd Jack groote wandelingen,
de benauwde en rookerige omgeving van
zoover r’*
Noordwaarts naar Hampstead
itocht naar Eta-
_jlfs werden zij, die,
al ware het ook in een vertrouwelijk gesprek,
de maatregelen der regeering hekelden, „eei-
en weerloos" veklaand en pronkten willens
en onwillens maanden achter elkander met
een narrenkap. Vele raadsleden wendden
zich schriftelijk tot de hoofden van het be
stuur te Zurich met dringend verzoek om
hulp, teneinde zich van het ondragelijke juk
der tyrannie te ontslaan.
De ontevredenen werden gevat en uit den
raad gestooten. Johann Jakob Brandenberg
wend levenslang „eer en weerloos” ver
klaard, terwjjl de burgemeester aan de den»
de woning van dat raadslid een bord liet spij
keren, waarop de „trouwelooste" daad van
Brandenberg vermeld was; welk bord door
den eigenaar der woning moest vernieuwd
worden, zoodra het geschrift onleesbaar
werd. Nog slechter liep het af met den raads
heer Beat Kaspar Uttinger, den man, dl*
zijne vrienden aangespoord had, zich tot den
raad van den stad Zurich te wenden; zoodat
hij zich genoodzaakt zag, door de vlucht de
straf te ontgaan. Daarop werd hij vogelvrij
verklaard, terwijl een belooning van 100 tha
lers uitgereikt zou worden aan dengene, die
hem „levend of dood” aan het gerecht over
leverde. Toch besloot Schumacher „om zijn
lieve kinderen” voorloopig van de verbeurd
verklaring der goederen, aan den vluchteling
toebehoorende, af te zien. De beide ond-
burgemeesters, Weber en Andermatt, zaten
reeds lang, eerst in voorloopig arrest, daarna
als veroordeeld, in de gevangenis.
Schumacher beschouwde hen als de eigen
lijke verraders van het lieve vaderland. Door
hunne kuiperijen hadden zij weten te bewer
ken, dat de markies de Bontfac de achter
stallige gelden niet uitbetaalde, meende de
burgemeester. Zij zouden daarom zoolang
gevangen blijven, tot het geld gezonden was.
Bovendien vorderde hij, dat zij het hand
schrift met de geheime artikelen van 't in
1715 gesloten verbond met Frankrijk zouden
overhandigen, dat, naar Schumacher be
weerde, nog altijd door Andermatt in een
portefeuille, door niemand te vinden, werd
verborgen.
Tevergeefs trachtte de baanderheer Kolfri
burgemeester Schumacher te overtuigen, dat
diens tyranniek bestuur slechts in staat was
het aantal vijanden der huidige regeering te
vergrooten. „Zoo iets is tot nog toe onge
hoord”, had de eerbiedwaardige grijsaard
gezegd. „Op den duur is het volk er niet me<-
gediend. En gij zult den haat, naar ik vrees,
ondervinden, waarheen Uw fanatisme u voert,
„Het volk kent mij!” antwoordde Schu
macher trotsch. „Het weet, dat ik alleen
streng ben in het straffen van verraders. En -
nog bij langena niet streng genoeg! Buiten
gewone gevaren eischen buitenewone mid
delen en macht En die macht hoop ik bin.
nenkort te bezitten. Ik zal bij den raad ee>«
voorstel indienen, dat den burgemeeeter het
recht geeft naar omstandigheden handelend
op te treden. En dan. wee den beide verra
ders uit Baar en Meuzingen!”
„De beide oud-burgemeesters?” vroeg de
grijze Kolin. „Schumacher! Schumacher! Sta
mij toe het is in uw eigen belang dat
ik u waarschuw! Andermatt en Weber zijn
mannen van een onbesproken gedrag, eerlijk
en oprecht! Zij, als afgevaardigden, hebben
onderteekend, wat wij in den raad besloten
hadden. Ik was er bjj, toen zij in 1715 verslag
deden van hunne reis naar Frankrijk. En ai
wat door hen verricht is, werd door den raa/r
goedgekeurd, 't Is schande, dat men ben
thans maanden lang gevangen houdt, omdat
zjj bjjna 20 jaren geledenhun plicht da
rten! Schande, dat men hen nu ter verant
woording wil roepen!”
„Baanderheer! Neem n in acht en over
weeg, alvorens te spreken!” riep Schuma
cher.
„Heer burgemeester! Al ware het, dat gjj
op mijn witte haren den narrenkop durfdet
plaatsen ik moet getuigenis van de waar
heid geven! De heele geschiedenis van den
.Trucklibond" of de geheime artikelen is een
onding, lastertaal, niets anders. Aan de be
stuursleden van de vjjf kantons werd alles
medegedeeld, wat men te Versailles besprak.
Geloof mjj, een grijsaard, die wellicht
spoedig deze wereld verlaat en schenk den
beide bejaarde mannen, die onverdiend in de
gevanfjenis zuchten, de vrijheid terug. Gjj
wilt met?.Burgemeester neem het een
oude man, die het goed meent met u en zijn
lieve vaderland, niet kwalijk, dat hij u zegt,
hoe geweldig hem de gang van zaken tegen
en dan ontweek hij
,aa Leicester Square
als zijne lange beenen hem brengen wilden. Hij liep
u en Hendon, naar Highgate, Bar
net, Harrow, Zuidwaarts naar Dulwich, Streatham, Beckenham,
naar fnssche oorden, waar de brem nog geel was, naar bos-
schen, waar de geur der pijnboomen de warme, stille lucht ver
vulde; naar heuvels, van welker hoogte hij Londen zag liggen
eene zwijgende stad, gehuld in een mantel van blauwen rook.
De vrije natuur had in dit tijdperk zijns levens een onuit
sprekelijke bekoorlijkheid voor hem. Hij voelde zich niet op
zijn gemak, voordat hij het stof van Londen van zijne voeten
geschud had. Hij die een jaar geleden te Parijs de helft zijner
dagen had zoek gebracht met biljartspelen in het entresol van
een café op den boulevard Sint Michel, of met flaneeren langs
de boulevards van de Madeleine tot de Chateau d'Eau was
nu een eenzame zwerver door in den omtrek van Londen ge
legen lanen, terwijl hij altijd het pad koos, dat hem het verst
verwijderde van het gewoel der menschen.
„Ge zijt altijd uit, wanneer ik overdag hier kom, Mr. Chi
cot, merkte Gerard op zekeren avond op, toen hij later dan
gewponlijk de patiënte kwam bezoeken en
bestoven en vermoeid van zijn zwerftocht
dat niet zeer hard voor Madame Chicot?"
„Wat komt het er voor haar cp aan? Zij weet niet, wanneer
ik hier ben, zij is geheel bewusteloos."
„Daar ben ik niet zoo zeker van. Zij schijnt bewusteloos te
zijn, maar onder die schijnbare gevoelloosheid kan nog wel
een zeker bewustzijn betreffende de wereld buiten haar ver
borgen zijn, t Is mijn hoop, dat de geest nog aanwezig is, zij het
ook in een dichten nevel.'
De strijd duurde lang en was afmattend. Er kwam een dag,
dat zelfs George Gerard wanhoopte. Dé wond aan het been
genas zeer langzaam, en de pijn had de lijderes verzwakt. In
weerwil van hetgeen de trouwste verpleging kon doen, was
het zoo min met haar gesteld als het maar kon.
„Zij is zeer zwak, is het niet?" vroeg Jack op dien zomer
middag een zoelen middag in 't laatst van Juni, toen de
Londensche straat aan een stoffigen oven deed denken, en de
flauwe geuren van slechte aardbeien en half verrotte ananas
sen op den kruiwagen van den fruitverkooper eene ziekelijke
frischbeid aan de lucht bijzetten.
„Zij is zoo zwak als maar mogelijk is, om te kunnen leven,"
antwoordde Gerard.
„Begint ge den moed te verliezen?"
„Ik begin te vreezen."
Terwijl hij dit zeide, zag hij een uitdrukking van onuitspre
kelijke vertroosting in Jack Chicot's oogen schitteren. Die blik
trof hem; hij zag den ander scherp aan, de beide mannen ston
den daar tegenover elkander, en de een van hen wist, dat het
geheim zijns harten was ontaekt
„Dc vrees,” hernam de jeugdige geneesheer met nadruk; „maar
ik wil mijn pogingen om haar in t leven te behouden nog niet
opgeven. Ik heb me voorgenomen haar in 't leven te behouden,
indien dat voor menschelijke krachten mogelijk is. Ik heb er
nijn hart op gesteld."
„Doe uw best,” antwoordde Chicot, „De Hemel is boven ons
tllen. De wil des Noodlots geschiede!"
„Ge hebt haar vroeger liefgehad, niet waar?" vroeg Gerard,
nog steeds den ander met vorschenden blik aanstarend.
„Ik heb haar in alle oprechtheid liefgehad."
„Wanneer en waarom zijt gij opgehouden haar te beminnen?"
„Hoe weet ge, dat ik ooit heb opgehouden haar te bemin
nen?" vroeg Chicot, zich verbazend over de vrijpostigheid van
de vraag.
Jk w«"* dat «ven goed als gij snif bet weet Ik ’ou al e«®
stumper van een geneesheer zijn voor de behandeling
duister, geval van hersenziekte, indien ik uw
lezen. Dit arme schepsel dat daar ligt, is gfcuu>»uuv «mpu
tijd voor u een last en een plaag geweest. Indien de Voorzie
nigheid haar stil wilde wegnemen, dan zoudt gij er de Voor
zienigheid dankbaar voor zijn. Ge zoudt uw hand niet tegen
haar oplichten, of haar den bijstand ontzeggen, dien ge bij
machte zijt haar te verleenen, maar haar dood zou u van
een zwaar kruis bevrijden. Weinu, ik geloof, dat wat ge wenscht
geschieden zal. Ik houd het er voor, dat zij gaat sterven."
„Ge hebt het recht niet aldus tegen mij te spreken," sprak
Chicot.
„Heb ik daartoe het recht niet? Waarom zou de eene man
niet vrijmoedig tot ien ander mogen spreken, en ronduit zeg
gen wat hij waarheid acht? Ik matig me niet aan u te veroor-
deelen of te beschuldigen. Wie onzer is rein genoeg, om zijn
broeder van zonde te beschuldigen? Wie onzer is rgin genoeg,
om zijn broeder van zonde te beschuldigen? Maar waarom zou
ik voorwenden u niet te begrijpen? Waarom zou ik me aan
stellen als hield ik u voor een innig liefhebbend echtgenoot?»
't Is veel beter, dat ik openhartig tegenover* u ben. Ja, Mr.
Chicotl Ik geloof, dat deze zaak op 't punt staat af te loopen'
zooals gij het verlangt, en niet zooals ik het gewenscht zou
hebben."
VERHAAL UIT HET ZW1TSERSCHE VOLKSLEVEN.
(Vervolg).
'„Niet op het oogenblik en morgen ook
nog niet, maar in latere tjjden!” antwoordde
Schumacher. „Ziet gjj dan niet in, dat deze
jonge patriciërs als halve Franschen uit Ver.
eailles terugkeeren. De Fransche zedeloos
heid en verachting onzter eenvoudige Zwit-
eersohe zeden en gewoonten bereiken met de
pensions, met de traktementen of jaargelden
one land en dat is de oorzaak van bet ver
derf der bevolking. En als het te eenigertijd
tot een erfopvolgers-oorlog in Oostenrijk
komt, zijn wjj door dat ongelukkige verbond
gedwongen, wederom onder de Fransche
vaan eene onrechtvaardige veroveringekrjjg
mede te strijden, zooals in den oorlog tegen
Holland en in de Pfalz, waarbij stroomen
van Zwiteersch bloed vergoten werden
voor.... eene onrechtvaardige zaak.”
Zoo politiseerden de beide mannen, tot zü
de stad bereikten, waar zij, tamelijk verhit
het gesprek eindigden natuurlijk, zonder
dat de een den ander overtuigd had van de
deugdelijke gronden, waarop zijne meening
berustte. Integendeel! Schumacher, door de
tegenspraak opgewonden, had door zijne re-
deneenngen nog des te meer de overtuiging
gekregen, dat net recht aan zijne zijde was.
En ’t meest ergerde hem hetgeen Reding hem
omtrent de houding van het kleine kanton
Zug zeide, dat namelijk Schumacher, als pre
sident van het kleinste, weinig beteekenende
kanton zich diende te voegen naar de ziens
wijze van de overige katholieke landschap
pen, hem waarschuwende, dat den heeren
van Zug binnenkort op de vergadering der
kantons te Baden een scherp verwijt te wach
ten stond.
„Wij zullen zien, wat onze lieve mede-eed-
genooten one hebben te zeggen en zullen
ons alvast over de rechten onzer souvereini-
teit bezinnen!” had Schumacher ten slotte
gezegd, waarna hij met een zeer koele bui-
staren op de morsige straat daar beneden, waar de kruiwagen
met aardbeien zich langzaam voortbewoog, terwijl de forsche
stem van den fruitverkooper zijn wonderlijk koeterwaalsch uit-,'
schreeuwde. Hij had geen woord te antwoorden op de open->
hartige taal van den dokter. De beschuldiging was waar. Hij kon'
het niet tegenspreken.
„Ja, ik heb haar eenmaal bemind," sprak hij nu bij zich zei-,
ven, toen hij weder bij het bed aat, nadat George Gerard ver
trokken was, en ik had alle hoop opgegeven, om ooit weder
terug te kunnen keeren op het gebaande spoor van een fat
soenlijk leven, en het deed er, naar 't me voorkwam, bitter wei
nig toe, wat ik deed met mijn leven, of met wat soort van
vrouw ik trouwde; zij was de schoonste vrouw, die ik ooit gezien
had, en zij was verliefd op mij. Waarom zou ik niet met haar
trouwen? Met elkander zouden weüop een of andere manier
wel zoo wat kunnen leven, au jour la journée, van de hand tob
den mond. Wij hielden er beiden eene luchtige levensbeschou
wing op na. Dat waren prettige dagen) Toen, wanneer ik op
dat verleden terugzie, bevreemdt het me, dat ik alzoo heb kun
nen leven. Tot welk een laag peil kan een man van geboorte
en fatsoen vervallen, wanneer hij eenmaal ophoudt, eerbied
voor zich zelven te hebben! Wanneer ben ik het eerst begon
nen dat leven moede te worden? Wanneer ben ik begonnen
haar te haten? Niet dan nadat ik haar had ontmoet O, Pa
radijs, dat ik door den half geopenden ingang heb aanschouwd,
zal ik waarlijk vrijheid verkrijgen, om uwe schitterende velden,
uw lusthof van vreugde en genot binnen te gaan?"
Zwijgend en in gepeins verdiept, bleef hij bij het bed zitten,
tot dat de ziekenverpleegster zijne plaats kwam innemen, en
toen ging hij de deur uit, de stoffige straten op, en wandelde
Noordwaarts, om frissche lucht te zoeken. Hij had aan de zie
kenverpleegster beloofd, dat hij tegen tien ure des avonds
terug zou wezen; dan kon zij haar avondmaal gebruiken en
naar bed gaan, terwijl hij zich dan weder met de verpleging
gedurende den nacht zou belasten. Zoo werd eiken dag de ar-
beid verdeeld.
„Alles kan wel afgeloopen zijn, wanneer ik van avond thuis
kom," sprak hij bij zich zelven, en 't was hem te moede, alsof
de laatste jaren het tijdperk van zijn huwelijksleven een
deel uitmaakten van een verwarden droom.
Het was nu geheel voorbij, dat leven. Zijn dwaasheden en
genot behoorden tot het verleden. Hij kon er op terugzien en
medelijden hebben met zijne vrouw en met zich zelven. Beiden
waren zij dwaas geweest, beiden hadden zij gezondigd, 't Was
afgedaan. Zij waren genaderd aan de laatste bladzijden van een
boekdeel, dat welhaast voor altijd gesloten zou worden. Hij kon
dat geheele dwaze verleden vergeven eu betreuren, nu het
op zou houden, de toekomst aan boeien te leggen.
Hij zwierf ver af dien dag hij was vlugger te voet de
atmosfeer buiten Londen was helderder, of scheen helderder te
zijn, dan gewqonlijk. Hij wandelde naar Harrow, en strekte zijne
vermoeide leden uit op het gras aan den voet van Byron's graf,
van waar hij droomerig nederzag op de nevelige wereld van
Londen.
't Was over elven, toen hij in de Cibher-Street terug kwam.
Het koffiehuis op den hoek was gesloten, en de laatste buur-l
vrouwen hadden hare stoepen verlaten. Hij zag op naar de
vensters der eerste verdieping. La Chicot's ledikant was oveaa