VERBROKEN BANDEN. 1 DE ZWARTE SCHOENMAKER gerechtsdienaar, een pelgrims' siedeln te ondernemen. Zelfs burgemeeeter Reding s (Wordt vervolgd). Voor de Huiskamer I Jack thuis vond, van dien dag, „Is de bom stuit. Zoolang ik mij herinner, heen het er in Zug zoo treurig niet uitgezien. De heele stad ia vol haat en vijandschap! Aan de deuren van degelijke, flinke burgers echand- schriftenl Een groote schare vrouweft, wier mannen, fn kinderen, wier vader buitens lands moeten rondzwerven! En bet zal nog erger worden, als gij op den ingeslagen weg van den partjjhartatocht voortholt. Waarljjk, ik kan u in uwe ambtsvervulling niet geluk- wenschen, en ik vrees, dat de dag zal komen, waarop gij met heete tranen uw al te strenge heerschappij beweent!” „Men moge mijn bewtum streng, hard, on verbiddelijk noemen; maar nooit onrecht vaardig. Ja, misschien, missc hien in den vorm der zaak stellig niet”, antwoordde Schumacher beslist „De geneesheer moet snijden en branden, als hij een gezwel wil verwijderen. En een voortwoekerend gezwel is voor ona land het verbond met Frankrijk; niet minder het bestaan van de pensions. Dat is het gift en het vuil in onze aderen. En om te genezen wat ziekeljjk is, dient de politieke geneesheer het snijmes ter hand te nemen. Misschien komt de dokter tedaat; menigmaal vrees ik daarvoor, wanneer ik zie, hoe man nen, eerlijk als goud en die het oprecht mee nen met het welzijn des lands, zooals gij, ten gunste van de. vijanden spreken. Maar toch, ik wil pogen het land te redden, te bevrijden, al zou ik daardoor ook eer een ambt en waardigheden verliezen; al zou het mjj ook den dood kosten!" Met deze woorden eindigde het gesprek tus- schen burgemeester en baanderheer. Kolm groette en vertrok. Inderdaad, het was of een dreigende on weerswolk boven de andere zoo vroolijko stad Zug hing. Niemand voelde dit beter dan juist de burgemeeeter Schumacher. Ternau wernood waagde hij het door de straten to loopen; want overal ontmoette hjj sombere gezichten. Met een schuwen, vaker nog met een toornigen, wraak tuchtigen blik zagen de voorbijgangers op naar het ooofd der regee- ring. En wanneer hij een der vrouwen van bannelingen of gevangenen bemerkte, dan had hjj een gevoel aleof m«n hem een dolk stoot toebracht. Maar Schumacher bleef, wie h(j was. „Kan ik bet helpen?” bromde hjj. „dat haar man 4 een Franschman, een verrader is? Waarom vloden zoovele burgers tot den ambassadeur te Solothun, die hen als vrienden opnam en aIe graven onthaalde?” Ook in de eigen woning, in eigen familie kring beleefde Schumacher weinig vreugde. Zjjn echtgenoote klaagde en jammerde den ganschen dag over den haot en dc. openlijke vijandschap, waarmee ieder burger het gezin des burgemeesters bejegende. „Ach, ik wou, dat ik Diecsenhofen nooit verlaten had!” zuchtte zij, „of beter nog, dat het mij nooit ingevallen ware, u tot de aan neming van eenig ambt aan te sporen. Se dert gjj burgemeeeter zjjt, beleef ik geen en kel rustig oogenblik meer. Ik ben altijd be vreesd, dat men u onverhoeds vermoordt! Men zal het huis nog boven ons hoofd in brand steken! En dat is uwe schuld! Wat be hoeft ge ook door uwe buitengewoon strenge maatregelen zoovele kinderen tot wezen te maken? Mijn God! Mijn God! Dat ik er ooit toe kwam, zoo’n zwartgalligen man tot echt genoot te nemen.” Dergeljjke ontboezemingen hoorde Schu macher meer, dan hem lief was. Seppeli was stil. Men boorde bet verstan dige meisje niet klagen. Maar hare roodge weende oogen maakten een veei dleperen indruk op den vader dan de klaagliederen waarmede mevrouw Schumacher haren man overstelpte. Doch het meest pijnigden hem de groote kinderoogen van zjjn lievelinge, de kleine Caecilia, die zich bij dat geklaag en gejammer, bij het zien van die donkere gezichten, vaak vragend tot vaderlief richt ten. Zizilleli was nu zee jaar oud; een stil, vroom kind, voor haren ouderdom buitenge woon verstandig. Zij speelde niet meer met pop of bal. Het spel scheen haar niet langer te behagen. Dikwijls liep zij stil door ’t huis, bleef staan voor de beelden der heiligen en bad. zachtkens de lippen bewegend, voor ha ren vader. Schumacher voelde, dat hjj aan dit kind een bewaarengel had, die hem door haar aanhoudend gebed terzijde stond. Gaar- ne veroorloofde hij de kleine Caecilia zjjn studeervertrek te betreden zoo vaak hij af wezig was. van een geheim niet kon gedurende eenigen ging afscheid van nam. Wijl kort daarop de markies De Bonoac weigerde, de gezanten van het kanton Zug ten gehoore te ontvangen zoolang zij aan zjjne verlangens niet voldeden, verliet Schu macher Solothurn, vast besloten, nu den strijd tegen de „Fransche Zwitserechen” met alle kracht te beginnen. XIV. DE DICTATOR. Sedert de feestelijkheden te Solothurn wa ren voor het andere zoo vredige stille Zug drie jaren van strijd en partjjgeschil verloo- pen. In de erste dagen van Maart 1731 xwam uit Luzern het bericht dat barer Fidel Zurlauben gestorven m met al de eer, wel ke een regeerenden burgemeester toek. mt, in de crypte. Meijer van Baldegg toebehoo rende, bijgezet was. „Dat hebben de heeren te Luzerne gedaan, om Schumacher en zijne volgelingen te er geren," zeiden de lieden te Zug. En „de Lin den" voegden er bij: De „Zwarte” is de oor zaak van den te vroegen dood des barons! Zurlauben is gestorven uit verdriet en wjjl hij het heimwee had naar zijne stad Zug!" Het kon niet anders of Schumacher hoor de voor en na, hoe men over het sterven van den baron dacht. Maar hij klemde de tanden op elkander en liet andermaal zijn oude spreuk hooren: „Naar recht en ge rechtigheid!” Zijne partjjgenooten bleven hem overigens trouw. In de Mei-vergadering (1731) werd hjj met overgroote meerderheid tot burgemeeeter gekozen. In de overtuiging, dat hij tegenover Frank rijk verplicht was, de vrijheid en zelfstandig heid van het kanton te verdedigen, spande hjj alle krachten in, de tegenstanders in poli- tieken zin te vernietigen. „Een van beide, of de aanhangers van de Fransche Kroon moe ten hnn politiek prijsgeven, of wel, zij dienen het land te verlaten.” Zoo luidde zijn pro gramma en met onverbiddelijke strengheid voerde hij het uit Toen het oudste lid van den raad, de heer Mül*r, hot waagde een minder scherp voor ste) te doen, werd hem een zware geldboete opgelegd. Een ander burger, die van zjjn recht gebruik makende, op de Mei-vergade- rtag een voorstel deed, dat de heersebende partjj minder aangenaam was, werd veroor deeld tot eene gevangenisstraf van 2 X 24 uren, moest den Zondig djuv. met een roede Jr. de hand in de „arme zondaarsbank” de godsdienstoefening bijwonen,was verpliofr» tot ocne openbare belijdenis zijner zonden en werd genoodzaakt, vergezeld van van «eu (Vervolg). „Neen," had Jack Chicot gezegd; „ik begeer u niet van meer geld te berooven dan noodig is; en ik mag waarlijk ook wel wat doen voor mijne vrouw. Ut ben doorgaans maar al te veel een nutteloos wezen.” nu vo,ort met teekenen voor de humoristische tijdschriften en at des nachts bij het ziekbed zijner vrouw te werken. Haar geest was nog niet weder tot bezinning ge komen na het ongeval. Zij was thans nog even onbeholpen en bewus te loos, als toen men haar uit den schouwburg thuis ge bracht had. Zelfs George Gerard begon den moed te verliezen maar hij verflauwde geen oogenblik in zijne pogingen, om haar herstel te bewerken. Overdag depd Jack groote wandelingen, de benauwde en rookerige omgeving van zoover r’* Noordwaarts naar Hampstead itocht naar Eta- _jlfs werden zij, die, al ware het ook in een vertrouwelijk gesprek, de maatregelen der regeering hekelden, „eei- en weerloos" veklaand en pronkten willens en onwillens maanden achter elkander met een narrenkap. Vele raadsleden wendden zich schriftelijk tot de hoofden van het be stuur te Zurich met dringend verzoek om hulp, teneinde zich van het ondragelijke juk der tyrannie te ontslaan. De ontevredenen werden gevat en uit den raad gestooten. Johann Jakob Brandenberg wend levenslang „eer en weerloos” ver klaard, terwjjl de burgemeester aan de den» de woning van dat raadslid een bord liet spij keren, waarop de „trouwelooste" daad van Brandenberg vermeld was; welk bord door den eigenaar der woning moest vernieuwd worden, zoodra het geschrift onleesbaar werd. Nog slechter liep het af met den raads heer Beat Kaspar Uttinger, den man, dl* zijne vrienden aangespoord had, zich tot den raad van den stad Zurich te wenden; zoodat hij zich genoodzaakt zag, door de vlucht de straf te ontgaan. Daarop werd hij vogelvrij verklaard, terwijl een belooning van 100 tha lers uitgereikt zou worden aan dengene, die hem „levend of dood” aan het gerecht over leverde. Toch besloot Schumacher „om zijn lieve kinderen” voorloopig van de verbeurd verklaring der goederen, aan den vluchteling toebehoorende, af te zien. De beide ond- burgemeesters, Weber en Andermatt, zaten reeds lang, eerst in voorloopig arrest, daarna als veroordeeld, in de gevangenis. Schumacher beschouwde hen als de eigen lijke verraders van het lieve vaderland. Door hunne kuiperijen hadden zij weten te bewer ken, dat de markies de Bontfac de achter stallige gelden niet uitbetaalde, meende de burgemeester. Zij zouden daarom zoolang gevangen blijven, tot het geld gezonden was. Bovendien vorderde hij, dat zij het hand schrift met de geheime artikelen van 't in 1715 gesloten verbond met Frankrijk zouden overhandigen, dat, naar Schumacher be weerde, nog altijd door Andermatt in een portefeuille, door niemand te vinden, werd verborgen. Tevergeefs trachtte de baanderheer Kolfri burgemeester Schumacher te overtuigen, dat diens tyranniek bestuur slechts in staat was het aantal vijanden der huidige regeering te vergrooten. „Zoo iets is tot nog toe onge hoord”, had de eerbiedwaardige grijsaard gezegd. „Op den duur is het volk er niet me<- gediend. En gij zult den haat, naar ik vrees, ondervinden, waarheen Uw fanatisme u voert, „Het volk kent mij!” antwoordde Schu macher trotsch. „Het weet, dat ik alleen streng ben in het straffen van verraders. En - nog bij langena niet streng genoeg! Buiten gewone gevaren eischen buitenewone mid delen en macht En die macht hoop ik bin. nenkort te bezitten. Ik zal bij den raad ee>« voorstel indienen, dat den burgemeeeter het recht geeft naar omstandigheden handelend op te treden. En dan. wee den beide verra ders uit Baar en Meuzingen!” „De beide oud-burgemeesters?” vroeg de grijze Kolin. „Schumacher! Schumacher! Sta mij toe het is in uw eigen belang dat ik u waarschuw! Andermatt en Weber zijn mannen van een onbesproken gedrag, eerlijk en oprecht! Zij, als afgevaardigden, hebben onderteekend, wat wij in den raad besloten hadden. Ik was er bjj, toen zij in 1715 verslag deden van hunne reis naar Frankrijk. En ai wat door hen verricht is, werd door den raa/r goedgekeurd, 't Is schande, dat men ben thans maanden lang gevangen houdt, omdat zjj bjjna 20 jaren geledenhun plicht da rten! Schande, dat men hen nu ter verant woording wil roepen!” „Baanderheer! Neem n in acht en over weeg, alvorens te spreken!” riep Schuma cher. „Heer burgemeester! Al ware het, dat gjj op mijn witte haren den narrenkop durfdet plaatsen ik moet getuigenis van de waar heid geven! De heele geschiedenis van den .Trucklibond" of de geheime artikelen is een onding, lastertaal, niets anders. Aan de be stuursleden van de vjjf kantons werd alles medegedeeld, wat men te Versailles besprak. Geloof mjj, een grijsaard, die wellicht spoedig deze wereld verlaat en schenk den beide bejaarde mannen, die onverdiend in de gevanfjenis zuchten, de vrijheid terug. Gjj wilt met?.Burgemeester neem het een oude man, die het goed meent met u en zijn lieve vaderland, niet kwalijk, dat hij u zegt, hoe geweldig hem de gang van zaken tegen en dan ontweek hij ,aa Leicester Square als zijne lange beenen hem brengen wilden. Hij liep u en Hendon, naar Highgate, Bar net, Harrow, Zuidwaarts naar Dulwich, Streatham, Beckenham, naar fnssche oorden, waar de brem nog geel was, naar bos- schen, waar de geur der pijnboomen de warme, stille lucht ver vulde; naar heuvels, van welker hoogte hij Londen zag liggen eene zwijgende stad, gehuld in een mantel van blauwen rook. De vrije natuur had in dit tijdperk zijns levens een onuit sprekelijke bekoorlijkheid voor hem. Hij voelde zich niet op zijn gemak, voordat hij het stof van Londen van zijne voeten geschud had. Hij die een jaar geleden te Parijs de helft zijner dagen had zoek gebracht met biljartspelen in het entresol van een café op den boulevard Sint Michel, of met flaneeren langs de boulevards van de Madeleine tot de Chateau d'Eau was nu een eenzame zwerver door in den omtrek van Londen ge legen lanen, terwijl hij altijd het pad koos, dat hem het verst verwijderde van het gewoel der menschen. „Ge zijt altijd uit, wanneer ik overdag hier kom, Mr. Chi cot, merkte Gerard op zekeren avond op, toen hij later dan gewponlijk de patiënte kwam bezoeken en bestoven en vermoeid van zijn zwerftocht dat niet zeer hard voor Madame Chicot?" „Wat komt het er voor haar cp aan? Zij weet niet, wanneer ik hier ben, zij is geheel bewusteloos." „Daar ben ik niet zoo zeker van. Zij schijnt bewusteloos te zijn, maar onder die schijnbare gevoelloosheid kan nog wel een zeker bewustzijn betreffende de wereld buiten haar ver borgen zijn, t Is mijn hoop, dat de geest nog aanwezig is, zij het ook in een dichten nevel.' De strijd duurde lang en was afmattend. Er kwam een dag, dat zelfs George Gerard wanhoopte. Dé wond aan het been genas zeer langzaam, en de pijn had de lijderes verzwakt. In weerwil van hetgeen de trouwste verpleging kon doen, was het zoo min met haar gesteld als het maar kon. „Zij is zeer zwak, is het niet?" vroeg Jack op dien zomer middag een zoelen middag in 't laatst van Juni, toen de Londensche straat aan een stoffigen oven deed denken, en de flauwe geuren van slechte aardbeien en half verrotte ananas sen op den kruiwagen van den fruitverkooper eene ziekelijke frischbeid aan de lucht bijzetten. „Zij is zoo zwak als maar mogelijk is, om te kunnen leven," antwoordde Gerard. „Begint ge den moed te verliezen?" „Ik begin te vreezen." Terwijl hij dit zeide, zag hij een uitdrukking van onuitspre kelijke vertroosting in Jack Chicot's oogen schitteren. Die blik trof hem; hij zag den ander scherp aan, de beide mannen ston den daar tegenover elkander, en de een van hen wist, dat het geheim zijns harten was ontaekt „Dc vrees,” hernam de jeugdige geneesheer met nadruk; „maar ik wil mijn pogingen om haar in t leven te behouden nog niet opgeven. Ik heb me voorgenomen haar in 't leven te behouden, indien dat voor menschelijke krachten mogelijk is. Ik heb er nijn hart op gesteld." „Doe uw best,” antwoordde Chicot, „De Hemel is boven ons tllen. De wil des Noodlots geschiede!" „Ge hebt haar vroeger liefgehad, niet waar?" vroeg Gerard, nog steeds den ander met vorschenden blik aanstarend. „Ik heb haar in alle oprechtheid liefgehad." „Wanneer en waarom zijt gij opgehouden haar te beminnen?" „Hoe weet ge, dat ik ooit heb opgehouden haar te bemin nen?" vroeg Chicot, zich verbazend over de vrijpostigheid van de vraag. Jk w«"* dat «ven goed als gij snif bet weet Ik ’ou al e«® stumper van een geneesheer zijn voor de behandeling duister, geval van hersenziekte, indien ik uw lezen. Dit arme schepsel dat daar ligt, is gfcuu>»uuv «mpu tijd voor u een last en een plaag geweest. Indien de Voorzie nigheid haar stil wilde wegnemen, dan zoudt gij er de Voor zienigheid dankbaar voor zijn. Ge zoudt uw hand niet tegen haar oplichten, of haar den bijstand ontzeggen, dien ge bij machte zijt haar te verleenen, maar haar dood zou u van een zwaar kruis bevrijden. Weinu, ik geloof, dat wat ge wenscht geschieden zal. Ik houd het er voor, dat zij gaat sterven." „Ge hebt het recht niet aldus tegen mij te spreken," sprak Chicot. „Heb ik daartoe het recht niet? Waarom zou de eene man niet vrijmoedig tot ien ander mogen spreken, en ronduit zeg gen wat hij waarheid acht? Ik matig me niet aan u te veroor- deelen of te beschuldigen. Wie onzer is rein genoeg, om zijn broeder van zonde te beschuldigen? Wie onzer is rgin genoeg, om zijn broeder van zonde te beschuldigen? Maar waarom zou ik voorwenden u niet te begrijpen? Waarom zou ik me aan stellen als hield ik u voor een innig liefhebbend echtgenoot?» 't Is veel beter, dat ik openhartig tegenover* u ben. Ja, Mr. Chicotl Ik geloof, dat deze zaak op 't punt staat af te loopen' zooals gij het verlangt, en niet zooals ik het gewenscht zou hebben." VERHAAL UIT HET ZW1TSERSCHE VOLKSLEVEN. (Vervolg). '„Niet op het oogenblik en morgen ook nog niet, maar in latere tjjden!” antwoordde Schumacher. „Ziet gjj dan niet in, dat deze jonge patriciërs als halve Franschen uit Ver. eailles terugkeeren. De Fransche zedeloos heid en verachting onzter eenvoudige Zwit- eersohe zeden en gewoonten bereiken met de pensions, met de traktementen of jaargelden one land en dat is de oorzaak van bet ver derf der bevolking. En als het te eenigertijd tot een erfopvolgers-oorlog in Oostenrijk komt, zijn wjj door dat ongelukkige verbond gedwongen, wederom onder de Fransche vaan eene onrechtvaardige veroveringekrjjg mede te strijden, zooals in den oorlog tegen Holland en in de Pfalz, waarbij stroomen van Zwiteersch bloed vergoten werden voor.... eene onrechtvaardige zaak.” Zoo politiseerden de beide mannen, tot zü de stad bereikten, waar zij, tamelijk verhit het gesprek eindigden natuurlijk, zonder dat de een den ander overtuigd had van de deugdelijke gronden, waarop zijne meening berustte. Integendeel! Schumacher, door de tegenspraak opgewonden, had door zijne re- deneenngen nog des te meer de overtuiging gekregen, dat net recht aan zijne zijde was. En ’t meest ergerde hem hetgeen Reding hem omtrent de houding van het kleine kanton Zug zeide, dat namelijk Schumacher, als pre sident van het kleinste, weinig beteekenende kanton zich diende te voegen naar de ziens wijze van de overige katholieke landschap pen, hem waarschuwende, dat den heeren van Zug binnenkort op de vergadering der kantons te Baden een scherp verwijt te wach ten stond. „Wij zullen zien, wat onze lieve mede-eed- genooten one hebben te zeggen en zullen ons alvast over de rechten onzer souvereini- teit bezinnen!” had Schumacher ten slotte gezegd, waarna hij met een zeer koele bui- staren op de morsige straat daar beneden, waar de kruiwagen met aardbeien zich langzaam voortbewoog, terwijl de forsche stem van den fruitverkooper zijn wonderlijk koeterwaalsch uit-,' schreeuwde. Hij had geen woord te antwoorden op de open-> hartige taal van den dokter. De beschuldiging was waar. Hij kon' het niet tegenspreken. „Ja, ik heb haar eenmaal bemind," sprak hij nu bij zich zei-, ven, toen hij weder bij het bed aat, nadat George Gerard ver trokken was, en ik had alle hoop opgegeven, om ooit weder terug te kunnen keeren op het gebaande spoor van een fat soenlijk leven, en het deed er, naar 't me voorkwam, bitter wei nig toe, wat ik deed met mijn leven, of met wat soort van vrouw ik trouwde; zij was de schoonste vrouw, die ik ooit gezien had, en zij was verliefd op mij. Waarom zou ik niet met haar trouwen? Met elkander zouden weüop een of andere manier wel zoo wat kunnen leven, au jour la journée, van de hand tob den mond. Wij hielden er beiden eene luchtige levensbeschou wing op na. Dat waren prettige dagen) Toen, wanneer ik op dat verleden terugzie, bevreemdt het me, dat ik alzoo heb kun nen leven. Tot welk een laag peil kan een man van geboorte en fatsoen vervallen, wanneer hij eenmaal ophoudt, eerbied voor zich zelven te hebben! Wanneer ben ik het eerst begon nen dat leven moede te worden? Wanneer ben ik begonnen haar te haten? Niet dan nadat ik haar had ontmoet O, Pa radijs, dat ik door den half geopenden ingang heb aanschouwd, zal ik waarlijk vrijheid verkrijgen, om uwe schitterende velden, uw lusthof van vreugde en genot binnen te gaan?" Zwijgend en in gepeins verdiept, bleef hij bij het bed zitten, tot dat de ziekenverpleegster zijne plaats kwam innemen, en toen ging hij de deur uit, de stoffige straten op, en wandelde Noordwaarts, om frissche lucht te zoeken. Hij had aan de zie kenverpleegster beloofd, dat hij tegen tien ure des avonds terug zou wezen; dan kon zij haar avondmaal gebruiken en naar bed gaan, terwijl hij zich dan weder met de verpleging gedurende den nacht zou belasten. Zoo werd eiken dag de ar- beid verdeeld. „Alles kan wel afgeloopen zijn, wanneer ik van avond thuis kom," sprak hij bij zich zelven, en 't was hem te moede, alsof de laatste jaren het tijdperk van zijn huwelijksleven een deel uitmaakten van een verwarden droom. Het was nu geheel voorbij, dat leven. Zijn dwaasheden en genot behoorden tot het verleden. Hij kon er op terugzien en medelijden hebben met zijne vrouw en met zich zelven. Beiden waren zij dwaas geweest, beiden hadden zij gezondigd, 't Was afgedaan. Zij waren genaderd aan de laatste bladzijden van een boekdeel, dat welhaast voor altijd gesloten zou worden. Hij kon dat geheele dwaze verleden vergeven eu betreuren, nu het op zou houden, de toekomst aan boeien te leggen. Hij zwierf ver af dien dag hij was vlugger te voet de atmosfeer buiten Londen was helderder, of scheen helderder te zijn, dan gewqonlijk. Hij wandelde naar Harrow, en strekte zijne vermoeide leden uit op het gras aan den voet van Byron's graf, van waar hij droomerig nederzag op de nevelige wereld van Londen. 't Was over elven, toen hij in de Cibher-Street terug kwam. Het koffiehuis op den hoek was gesloten, en de laatste buur-l vrouwen hadden hare stoepen verlaten. Hij zag op naar de vensters der eerste verdieping. La Chicot's ledikant was oveaa

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1927 | | pagina 7