langdurige ziekte.
(Wordt vervolgd).
zijn beeld
4
bladen. Een ander bericht naar het heette, van gewoon goed
onderrichte zijde afkomstig deelde aan het Londensche pu
bliek mede, dat Madame Chicot’s schoonheid een nieuwen luis-
s gedwongen afzondering barer
Smolendo kende zijn publiek.
HOOFDSTUK IX.
„Zij gelooft alk dingen; zij hoopt alle dingen."
’t Was* in ‘t laatst van November, en de boomen van Hazle
hurst Manor waren kaal geworden. Het groote oude huis, spreid-
•de een ernstige waardigheid ten toon onder den grauwen herf-
stigen hemel, maar de liefelijkheid en de bekoorlijkheid van den
zqmer was verdwenen, en er was iets droefgeestigs in de stilte
van het huis en van den tuin en van dat aardige omheinde plek
je, te groot voo^ eene weide, en te klein voor een park, waarbo
ven tegen den avond eene zwarte wolk van kraaien zweefde,
die met luidruchtig geschreeuw huiswaarts vlogen, naar hunne
nesten in de hooge olmen achter het huis.
In dit sombere jaargetijde woonde Laura Malcolm geheel al
ken in het Manor-house. Celia Clare had een uitnoodiging ont
vangen om een maand te komen doorbrengen bij eene rijke
tante te Brighton, en Brighton in het winterseizoen vertegen
woordigde het hoogse wereldsche genot, waarvan Celia ooit er
varing had opgedaan. Zij maakte zich nevelachtige voorstellin
gen van Parijs, als van eene stad, die nog oneindig meer genot
opleverde dan zelfs Brighton; maar zij had geen hoop, dat zij
Parijs ooit te zien zou krijgen, tenzij zij mocht gaan trouwen, als
wanneer zij er bij haar echtgenoot op aanstaan zou, daar hunne
wittebroodsweken te gaan doorbrengen.
„Natuurlijk zou de arme man dan alles doen wat ik hem zei-
is, en omdat ik geloof, dat hij van me houdt
„Zooveel als hij
aanmerking neemt, dat er geen groot bedrag van genegenheid
voor een ander kan overschieten bij iemand, die zoo ontzaggelijk
ingenomen is met zichzelf,” viel Celia haar op minzamen toon in
de rede.
„Maar wat ik voor hem gevoel is niets meer dan eene zeer
alledaagsche vriendschap, en meer zal ik ook nooit voor hem ge
voelen.”
„Arme Tedl Het spijt me voor hem, maar het verheugt me
om uwentwil."
Celia vertrok in alle glorie naar Brighton met drie koffers en
twee hoededoozen, en het Manor-house verzonk op eens in som.
bere stilte. Celia’s dwaas gebeuzel was dikwijls lastig, maar haar
voortdurend vroolijk humeur had een aangename levendigheid
bijgezet aan het groote ontvolkte huis. Hare geestigheid was op
zijn best niets meer dan eene schoolmeisjesgeestigheid, maar zij
was natuurlijk en ongekunsteld, en de vrucht van een gelukkig
temperament. Celia zou even vroolijk hebben zitten babbelen bij
een kopje thee en een haring, op een zolderkamertje van vijf
shillings in de week, als te midden van de vleeschpotten van
Hazlehurst Manor. Zij was een vroolijk, luchthartig, onnaden
kend schepseltje, dat zonder te redeneeren het leven liefhad
om zichzelfs wil, met eene liefde als die, welke een Napolitaan-
schen bedelaar zich gelukkig doet voelen in den zonneschijn, en
een Engelschen Zigeuner in zijn linrer tent, op den met gras
begroeiden zoom van den weg, vanwaar hij elk oogenblik
door een onbarmhartigen politiedienaar kan verdreven wor-
den.
Celia was vertrokken, en Laura had tijd in overvloed voor
ernstige overdenkingen. Gedurende den eersten dag of wat
vond zij het aangenaam alleen te zijn, zich aan haar eigen ge
dachten te kunnen overgeven, zonder dat zij behoefde te vree-
zer door den scherpen blik van Celia’s doordringende oogen te
worden gadegeslagen. Maar het -’uurde niet lang, of eene som
bere droefgeestigheid maakte zich meester van hare ziel, een
bitter gevoel van teleurstelling, dat zij maar niet van zich kon
zetten.
Zij had dat langgerekte afscheid in de laan, onder de kastan-
jeboomen niet kunnen vergeten. Zeker, indien iets een enga
gement kon beteekenen, dan beteekenden de toen gesproken
woorden, de toen gegeven kus het plechtige engagement.
Toch was er sedert dien avond een tijd van zes maanden voor,
bij gegaan, gedurende welken John Treverton niets van zich
had laten merken.' En gedurende al dien tijd was zijn beeld
naar de kwijnende herfstrozen, die met hare ziekelijke schoon-
pronkten, evenals die belles van de balzaal, die het hoofd
hebben willen buigen voor het vonhis des tijds. 't Was
den tijd van het jaar een buitengewoon zachte morgen;
de pijlpunt van den ouderwetschen windwijzer wees naar het
Zuidwesten; de bladeren der altijd groene hulsten werden nauw-
lijks bewogen door den wind; de hooge Schotsche pijnboomen,
roode en ruig begroeide pilaren, wier toppen prijkten met eene
dichte massa zwart gebladerte, staken donker af bij den kalmen,
helderen hemel.
Deze tuin was Laura's grootste genot in haar eenzaamheid.
God had haar begiftigd met die innige en voortdurende liefde
voor de natuur, welke misschien een Zijner rijkste gaven is.
Zij, die deze liefde bezitten, kunnen nooit volslagen troosteloos
zijn. f
Zij had gedurende meer dan een uur in tuin en boomgaard
gewandeld, toen zij weder bij de opening in de oude iepenhaag
kwam, op dezelfde plaats, waar zij hem 'n groot half jaar geleden
had gezien, zag zij John Treverton thans daar weder staan.
Wat een onbestendig iets is toch de toorn eener vrouw op
den man, dien zij bemintl Laura's eerste gevoelen op het zien
van John Treverton was verontwaardiging. Zij was op het punt
hem te ontvangen met eene verpletterende beleefdheid, of hem
met de koelste hoffelijkheid af te stooten, toen zij merkte, dat
hij er ziekelijk en afgetobd uitzag, en dat hij baar aanstaarde met
oogen, vol smachtende teederheid. Toen vergat zij in een oogen
blik tijds wat hij tegen haar misdaan had, en liep zij naar hem
toe, en gaf zij hem haar hand, terwijl zij met zachte, vriende
lijke stem zeide:
„Waar zijt ge zoolang gebleven, en wat hebt ge in al dezen
tijd gedaan?”
„Ik heb rond gezworven in en om Londen, en ik heb weinig
goeds voor me zelven of voor iemand anders uitgericht," klonk
zijn openhartig antwoord.
Toen scheen hij geheel op te gaan in het genot van weer
bij haar te zijn. Hij wandelde aan hare zijde, zonder een woord
te spreken; hij zag haar slechts aan met een innigen blik, vol
bewondering, als ware zij hem plotseling en onverwachts ver
schenen als een openbaring eener hem tot nu toe onbekende
bekoorlijkheid en schoonheid.
Eindelijk voelde hij zich in staat iets te zeggen, maar het
was niet een schitterend, welsprekend woord.
„Zijt ge werkelijk een weinig blijde, dat ge mij weer ziet?"
vroeg hij. „Bedenk, dat ge mij sen welkom beloofd hebt"
„Ge hebt u niet gehaast, om op de vervulling mijner belofte
aan te staan, 't Is meer dan zes maanden geleden, dat ik de
belofte gedaan heb. Ge zijt zonder twijfel in dien tusschentijd
door anderen welkcm geheeten, en hebt zeker om Hazlehurst
Manor in het geheel niet meer gedacht."
„Het Manor-house en zijn bewoonster zijn me nooit uM de
gedachten geweest"
maar zelden uit hare gedachten geweest. Van dag tot dag, van
uur tot uur had zij verwacht, hem onaangemeld den tuin te zul
len zien binnentreden, evenals toen zij, door de opening in de
iepen haag komende, hem gezien had, zooals hij toen bedaard
om hem heen stond te zien naar de lentebloemen en het vrien
delijke zonnige grasperk, waar de schaduwen der boomen kwa
men en gingen ah levende wezens, waar de eerste bijen gons-
den, en de eerste vlinders vlogen boven de perken met roode
en gele tulpen.
Zij had hem dagelijks gezien en gesproken gedurende zijn
laatste verblijf bij de Sampsons, 1 die eene week van vriend
schappelijk samenzijn had hen ir eene zeer nauwe betrekking
tot elkander gebracht. In al dien tijd had hij geen woord ge
sproken over de zonderlinge positie, waarin zij tegenover elkan
der stonden, en zij had zijne kieschheid bewonderd, waaraan
zij zijn stilzwijgen had toegeschreven. Het kwam haar voor, dat
er geen woord moest gesproken worden vóór dat laatste, be
slissende woord, door t welk Jasper Treverton’s wensch ver
vuld, en hun beider lot voor altijd vereenigd zou worden. En
Laura zag niet in, waarom dat woord niet ten behoorlijken tij
de gesproken zou worden. Zij verbeeldde zich, dat John Trever
ton haar beminde. Hij was was wat grillig gestemd geweest ge
durende die week van zonneschijn en hagelbuien, onbestendig
als het weder; nu eens uitgelaten vroolijk, Celia's dolste scherts
beantwoordende met eene die nog doller was; bij andere ge
legenheden ten prooi aan eene droefgeestige somberheid, welke
Celia deed beweren, dat hij in zijne jonge jaren zeker een
moord moest begaan hebben, en dat de herinnering aan zijne
misdaad hem zeker vervolgde.
„Precies zooals Eugene Aram," had zij gezegd; „ja waar
lijk, Laura, hij is precies als Eugene Aram, en ik ben overtuigd,
dat de beenderen van den een of ander ergens liggen te ver-
bleeken in e%n hol of kelder, om bijeen gevoegd te worden
als de stukjes eener legkaart, en vervolgens op het daartoe
door het Noodlot bestemde oogenblik tegen hem te getuigen.
Ik raad je aan niet met hem te trouwen, Laura. Ik houd me
er van verzekerd, dat hij iets ijselijks op zijn geweten heeft."
Zij waren onbeschrijfelijk gelukkig met elkander geweest,
op de meest ongekunstelde wijze, met de onbezorgde blijmoe
digheid van kinderen, wier berekeningen nooit verder zich uit
strekken dan tot het tegenwoordige oogenblik. Misschien werk
je daar zeer toe mede het heerlijke Aprilweder, dat een warme
tint van zonnig geheel over de aarde uitspreidde, en de jonge
bladeren als in een blad van levend licht dompelde, en den
hemel Italiaansch blauw verfde, en de merels en de lijsters deed
zingen van een uur vóór zonne-opgang tot een uA na zonne-
onaergang. Dit zou op zichzelf reeds eene bron vati geluk ge
weest zijn. En dan was daar hun jeugdige leeftijd, een schat
zóó groot, dat niemand onzer ooit geleerd heeft hem op de
rechte waarde te schatten, voordat we hem verloren hebben,
wanneer we op hem terugzien en zijn gemis betreuren, als dat
van den dierbaarste van al de dierbare vrienden, die we naar
het graf hebben gebracht; want was het dit niet, wat die
anderen zoo innig dierbaar voor ons deed zijn?
Wat er ook de oorzaak van moge geweest zijn, deze drie
en inzonderheid deze s twee, waren gelukkig
niettemin was John Treverton na die weei
gezegd, dat zij bekoorlijk was; en hij had den lof harer Bekoor*
lijkheid verheven in zijne verzen, met al de gemaaktheid en
iets van de buitensporigheid dier nieuwe school van dichters, van
welke hij een onbekend lid was; maar Laura had al die lof
uitingen beschouwd meer als een dwaze dichterlijke overdrij
ving, dan wel als eene rechtmatige waardeering harer bekoor
lijkheid. Thans, vervuld van toorn tegen John Treverton, keek
zij op een winteravond in haar spiegel, en vroeg zij zich zelve
af, of zij waarlijk schoon was.
Ja, als de Guido beneden in de eetzaal schoon was indien
onberispelijk zuiver gevormde gelaatstrekken, donkerbruine
oogen, en eene gelaatskleur, zachtkens getint met een fijn
inkarnaat indien oogleden, die aan beeldwerk deden denken,
met donkere wimpers, een mondje, waarom een half droeve,
half spijtige trek zich vertoonde, en kuiltjes in de wangen, die
op dit oogenblik werden te voorschijn geroepen door een spot
tend glimlachje indien dit een en ander schoonheid mocht
<"'heeten, Jan was Laura Malcolm werkelijk schoon. Zij bezat te
veel kunstgevoel, om niet te weten, dat het schoonheid was, die
haar met bitteren spot glimlachend aanstaarde daar in dien don
keren spiegel
„Misschien ben ik zijn genre niet," sprak zij, half lachend.
„Die uitdrukking heb ik Edward Clare wel hooren gebruiken
ten aanzieu van meisjes, die ik mooi genoemd had. Ja zij ziet
er niet onaardig uit, maar zij is mijn genre niet," alsof de Voor
zienigheid, zoo vaak zij eene schoone vrouw schiep, met zijn
smaak te rade had moeten gaanl „Zij is mijn genre niet," had
Edward dan met flauwe stem gezegd, wat zooveel beteekende
als: „en daarom is hare schoonheid de ware nietl"
Laura kon nu niet meer aan John Treverton denken zonder
bitterheid. Zij was zoo verstoord op hem, dat zij hem niet in
staat kon achten tot één enkele waardige daad, of tot één enkel
edel gevoelen. In zooverre een zoo edelmoedig gemoed haten
kan, begon zij nu over te hellen tot de zonde van den haat
Dit was de stemming, waarin zij verkeerde op zekeren
dag in het begin van December, gelijk zij trouwens gedurende
de laatste drie maanden altijd in deze stemming verkeerd had;
maar de eenzaamheid van den laatsten tijd had haar toorn in
bitterheid doen toenemen. In deze stemming verkeerde zij,
terwijl zij liep te wandelen in den tuin, in den kouden zonne
schijn, en keek naar de fletsche bloemen der verwelkende chry
santhemums, naar de veelkleurige Chineesche asters, die aan
het wegstervende jaar de laatste heldere kleuren bijzetten
naar de kwijnende herfstrozen, die met hare ziekelijke schoon
heid pronkten, evenals die belles van de balzaal, die het hoofd
niet
voor
g geweest. En des-
ek van onschuldige
vertrouwelijkheid, na dien afscheidskus langer dan een half jaar
weggebleven, en had hij zelfs niet met een brief Laura verze
kerd, dat zij nog steeds eene plaats in zijn hart innam, a
Zij dacht thans aan hem met het bitterste zelfverwijt. Zij was
boos op zichzelve, omdat zij hem had laten blijken, wat haar
hart voor hem gevoelde, omdat zij zich door dien afscheidskus
stilzwijgend geëngageerd had,
„Bij slot van rekening is het hem alleen om de nalatenschap
te doen," sprak zij bij zichzelve, „en na mijne dwaasheid van
dien avond verbeeldt hij zich, zoo zeker van mij te zijn, dat hij
gerust in Londen blijven en zich daar naar hartelust vermaken
kan, om op het laatste oogenblik terug te komen en zijn aan
spraken op mij te laten gelden, nog juist bijtijds genoeg, om aan
de voorwaarden van den uitersten wil zijns neefs te voldoen.
Hij wil het volle genot smaken van het laatste jaar zijner vrij
heid. Hij begeert niet meer van me te hebben, dan waartoe
de wet hem verplicht. Het jaar is bijna voorbij, en hij heeft me
slechts ééne week het genot van zijn gezelschap gegund. Een
koei minnaar is hij, zeer zeker. En ook een huichelaar, want
zijne woorden en zijne blikken zouden doen vermoeden, dat hij
de innigste en vurigste liefde voor mij gevoelde, 't Is een op
zettelijke veinzerij," vervolgde Laura, lucht gevende aan hare
verontwaardiging, „want ik heb hem gesmeekt, openhartig te
genover mij te zijn. Ik heb hem aangeboden een oprecht en
vriendschappelijk verbond met me te sluiten. Maar hij is een
man, en het ligt, geloof ik, in de natuur eens mans, valsch te
zijn. Hij heeft mij liever eene liefdesverklaring willen doen, ver
getende, dat zijn handelwijze de onwaarheid zijner woorden aan
het licht zou brengen. Ik zal 't hem nooit vergeven, dat ik me
zoo gemakkelijk heb laten misleiden. De nalatenschap zal be
stemd worden voor de oprichting van het hospitaal. Al kwam
hij morgen zich voor mij op de knieën werpen, ik zou zijn
aanzoek van de hand wijzen. Ik ken de valschheid zijner voor
gewende liefde. Ik zal me niet voor de tweede maal door hem
laten misleiden."
Zij was nooit ijdel geweest op hare schoonheid. Het afgezon
derde leven, dat zij met haar stiefvader geleid had, had haar
zoo eenvoudig doen blijven als eene kloosterzuster in al hare
gedachten en gewoonten. Edward Clare had haar meermalen
de," verzekerde Celia; „maar later zou het anders worden. Ik
weet heel goed, dat hij, nadat we een jaar getrouwd waren ge
weest, mij den voet op den nek zou zetten."
„Ik kan me niet verbeelden, dat iemand u den voet op den
nek zou zetten."
„Nu, ik geloof wel, dat ik het hem zeer moeilijk zou maken.
Maar alle mannen zijn tyranner.. Denk maar eens om papa; hij
is de beste man ter wereld, en hij heeft een hart van goud;
maar laat de keukenmeid maar eens eene fout begaan, dan
raast en tiert hij, zoolang we aan tafel zitten, als een heiden.
Och, die mannen, zij zijn geen van allen veel bizonders, geloof
me. Daar hebt ge uw jongen man, Laura hij heeft een gunstig
voorkomen, hij heeft iets zeer gedistingueerds over zich, maar
hij is zoo week als water."
„Wien bedoelt ge met mijn jongen man?" vroeg Laura.
„Dat weet ge heel goed, anders zoudt ge niet zoo n geweldige
kleur krijgen. Natuurlijk bedoel ik John Treverton, je aanstaan
den echtgenoot. En ge weet wel ge moet binnen een
jaar na het overlijden van den ouden Mr. Treverton met hem
getrouwd zijn. Ge zijt, hoop ik, begonnen je trousseau in orde
te brengen?"
„Spreek toch zoo'n onzin niet, Celia I Ge weet zeer goed,
dat ik niet met Mr. Treverton geëngageerd ben. Misschien zal
dat wel nooit het geval worden."
„Wat hadt ge dan met u beiden te bepraten, dien avond onder
de kastanjeboomen, toen ge zoo ver achter ons bleef?"
„We zijn niet geëngageerd, t Is voldoende dat ge dat weet."
„Indien dat zoo is, indien gij niet geëngag' 3rd zijt, dan moet
ge zorgen, dat ge 't wordt. Dat is alles wat ik er van zeggen
kan. 't Is bespottelijk de zaak tot het laatste oogenblik uit te
stellen, ook al zijt ge nog zoo zeker van elkaar. De oude Mr.
Treverton is in 't begin van Januari overleden, en 't is nu 't
laatst van November. Het spijt me zeer, dat ik je moet verlaten,
terwijl er nog zooveel aan uwe zaken te regelen valt."
Celia, die de grootste beuzelaarster was, die men zich denken
kan, mocht zich gaarne aanstellen, alsof zij talent bezat om za
ken te regelen en kon zij tegenover Laura Malcolm het air aan
nemen van een oudere zuster, wat in al zijn ongerijmdheid ver
makelijk was.
„Ge behoeft je nergens ongerust over te maken, Celia. Ik Imo
mijn eigen zaken wel regelen.”
„Ik geloof niet, dat ge dat kunt. Ge zijt ijselijk knap en ge
hebt meer boeken gelezen, dan waarvan ik ooit de omslagen
gezien heb gedurende mijn geheele leven. Maar ge zijt geen zier
tje praktisch. Ge loopt gevaar dit lieve oude huis, en het daarbij
behoorende landgoed voor je verloren te laten gaan, zonder je
gezicht er om te vertrekken, als betrof het eene nietsbeteeke-
nende kleinigheid. Ik begin te vreezen, dat ge een heimelijke ge
negenheid koestert voor dien onwaardigen broeder van mij."
„Daarover behoeft ge je niet bevreesd te maken. Ik voel ge
negenheid voor je broer, omdat hij zulk een oude kennis van me
5— J— A !1_ Lil La..
ij in staat is van iemand te houden, als men in
gebracht naar de voorkamer, omdat het daar wat vroolijker
voor haar was, had de ziekenverpleegster gezegd; maar het
was Mrs. Mason, en niet La Chicot, die uitkeek door het raam.
Het ziekelijke gele licht scheen door de morsige jaloezie heen,
zooals het altijd des avonds deed. Niets was er te bespeuren,
dat eenige verandering aanduidde. Maar alles zou zonder twijfel
ook in gelijken toestand zijn, indien de dood in de kamer mocht
zijn binnengedrongen.
Terwijl Jack op de stoep stond, en in zijn zak naar den sleu
tel zocht, werd de deur geopend, en kwam Desrolles, de bewo
ner van de tweede verdieping naar buiten.
„Ik ga zien, of ik nog een druppeltje brandewijn kan krijgen
in „De Kroon en Scepter," zeide hij ter opheldering; „ik heb
weer een van mijn oude aanvallen gehad."
Mr. Desrolles was lijdende aan een of andere chronische kwaal
waarop hij nu en dan wel eens zinspeelde, en die hem n'vidzaak-
te dikwijls zijne toevlucht te nemen tot prikkelepde middelen.
„De Kroon en Scepter is gesloten," zeide Jack; „maar ik heb
boven wel wat brandewijn; ik zal je wel wat geven.''
„Dat is heel vriendelijk van je," zeide Desrolles, „Ik zou een
verschrikkelijken nacht krijgen, als ik niet hier of daar een wei
nig brandewijn kon krijgen. Maar «fat komt ge laat thuis!”
„Ik heb verder gewandeld dan gewoonlijk, ('t Was zoo’n prach-
tigen avond.”
„Waarlijk? Hier hebben we een donkere, grauwe lucht ge
had; ik had gedacht, dat we een donderbui zouden gekregen
hebben, 't Zal plaatselijk geweest zijn, vermoed ik. Ik kan je
goed nieuws mededeelen.”
„Goed nieuws voor mij? De zeldzaamheid van de zaak zal het
mij welkom doen zijn."
„Je vrouw is beter, bepaald veel beter. Ik ben een paar uur
geleden op je kamer geweest, om er naar te vragen. De zie
kenverpleegster houdt het er voor, dat de ziekte een keer ge
nomen heeft. Mr. Gerard is omstreeks acht uur hier geweest,
en hij is van hdlzelfde gevoelen, 't Is vreemd. Tusschen drie en
vijf uur zijn zich merkbare teekenen van beterschap begonnen
te vertoonen, en voor 't eerst sedert zij ziek geworden is, heeft
zij met eenige eetlust haar voedsel gebruikt. Mrs. Mason ver
heugt er zich zeer over, 't Is verwonderlijk, niet waar?"
„Zeer verwonderlijk!” riep Jack Chicot uit; en wie zal het
beschrijven, in welk een bittere stemming hij het oog zijns gees-
tes afkeerde van het schitterend vizioen der toekomst het
vizioen, dat hem gedurende den geheelen avond voor den
geest gestaan had, om de werkelijkheid van het heden onder de
oogen te zien.
Mrs. Mason was opgewonden vah blijdschap. Zij had nooit
te voren eene zoo duidelijke en plotselinge verandering ten
goede gezien.
„Zij is zoo zwak als een pas geboren kind, het arme schep
sel," zeide de ziekenverpleegster; „maar 't is precies alsof het
leven langzaam en zachtkens terugkeert, evenals de vloed over
het strand begint te spoelen, nadat de eb haar allerlaagste
punt heeft bereikt"
Van die ure af nam de lijderes in beterschap toe. De geest, die
zoo lang beneveld was geweest, ontwaakte als uit den slaap.
Zaïre kreeg langzamerhand hare krachten, haar verstand, hare
schoonheid, haar onbeschaamdheid en hare vrijpostigheid te
rug. Vóór September was zij de oude Chicot" weder, de vrouw,
wier portret geprijkt had op al de muren van Londen. Mr.
Smolendo was er verrukt over. Het gebroken been was zoo ge
zond als het ooit geweest was. La Chicot zou in 't begin van No
vember wéér in staat ziju te dansen. Een bericht, dat dit heuge
lijke nieuws vermeldde, had reeds de ronde gedaan in de nieuws-
1
zijde afkomstig deelde aan het Londensche pu-
dat Madame Cl
ter gekregen had, gedurende de
Mr. r
t -