langdurige ziekte. (Wordt vervolgd). zijn beeld 4 bladen. Een ander bericht naar het heette, van gewoon goed onderrichte zijde afkomstig deelde aan het Londensche pu bliek mede, dat Madame Chicot’s schoonheid een nieuwen luis- s gedwongen afzondering barer Smolendo kende zijn publiek. HOOFDSTUK IX. „Zij gelooft alk dingen; zij hoopt alle dingen." ’t Was* in ‘t laatst van November, en de boomen van Hazle hurst Manor waren kaal geworden. Het groote oude huis, spreid- •de een ernstige waardigheid ten toon onder den grauwen herf- stigen hemel, maar de liefelijkheid en de bekoorlijkheid van den zqmer was verdwenen, en er was iets droefgeestigs in de stilte van het huis en van den tuin en van dat aardige omheinde plek je, te groot voo^ eene weide, en te klein voor een park, waarbo ven tegen den avond eene zwarte wolk van kraaien zweefde, die met luidruchtig geschreeuw huiswaarts vlogen, naar hunne nesten in de hooge olmen achter het huis. In dit sombere jaargetijde woonde Laura Malcolm geheel al ken in het Manor-house. Celia Clare had een uitnoodiging ont vangen om een maand te komen doorbrengen bij eene rijke tante te Brighton, en Brighton in het winterseizoen vertegen woordigde het hoogse wereldsche genot, waarvan Celia ooit er varing had opgedaan. Zij maakte zich nevelachtige voorstellin gen van Parijs, als van eene stad, die nog oneindig meer genot opleverde dan zelfs Brighton; maar zij had geen hoop, dat zij Parijs ooit te zien zou krijgen, tenzij zij mocht gaan trouwen, als wanneer zij er bij haar echtgenoot op aanstaan zou, daar hunne wittebroodsweken te gaan doorbrengen. „Natuurlijk zou de arme man dan alles doen wat ik hem zei- is, en omdat ik geloof, dat hij van me houdt „Zooveel als hij aanmerking neemt, dat er geen groot bedrag van genegenheid voor een ander kan overschieten bij iemand, die zoo ontzaggelijk ingenomen is met zichzelf,” viel Celia haar op minzamen toon in de rede. „Maar wat ik voor hem gevoel is niets meer dan eene zeer alledaagsche vriendschap, en meer zal ik ook nooit voor hem ge voelen.” „Arme Tedl Het spijt me voor hem, maar het verheugt me om uwentwil." Celia vertrok in alle glorie naar Brighton met drie koffers en twee hoededoozen, en het Manor-house verzonk op eens in som. bere stilte. Celia’s dwaas gebeuzel was dikwijls lastig, maar haar voortdurend vroolijk humeur had een aangename levendigheid bijgezet aan het groote ontvolkte huis. Hare geestigheid was op zijn best niets meer dan eene schoolmeisjesgeestigheid, maar zij was natuurlijk en ongekunsteld, en de vrucht van een gelukkig temperament. Celia zou even vroolijk hebben zitten babbelen bij een kopje thee en een haring, op een zolderkamertje van vijf shillings in de week, als te midden van de vleeschpotten van Hazlehurst Manor. Zij was een vroolijk, luchthartig, onnaden kend schepseltje, dat zonder te redeneeren het leven liefhad om zichzelfs wil, met eene liefde als die, welke een Napolitaan- schen bedelaar zich gelukkig doet voelen in den zonneschijn, en een Engelschen Zigeuner in zijn linrer tent, op den met gras begroeiden zoom van den weg, vanwaar hij elk oogenblik door een onbarmhartigen politiedienaar kan verdreven wor- den. Celia was vertrokken, en Laura had tijd in overvloed voor ernstige overdenkingen. Gedurende den eersten dag of wat vond zij het aangenaam alleen te zijn, zich aan haar eigen ge dachten te kunnen overgeven, zonder dat zij behoefde te vree- zer door den scherpen blik van Celia’s doordringende oogen te worden gadegeslagen. Maar het -’uurde niet lang, of eene som bere droefgeestigheid maakte zich meester van hare ziel, een bitter gevoel van teleurstelling, dat zij maar niet van zich kon zetten. Zij had dat langgerekte afscheid in de laan, onder de kastan- jeboomen niet kunnen vergeten. Zeker, indien iets een enga gement kon beteekenen, dan beteekenden de toen gesproken woorden, de toen gegeven kus het plechtige engagement. Toch was er sedert dien avond een tijd van zes maanden voor, bij gegaan, gedurende welken John Treverton niets van zich had laten merken.' En gedurende al dien tijd was zijn beeld naar de kwijnende herfstrozen, die met hare ziekelijke schoon- pronkten, evenals die belles van de balzaal, die het hoofd hebben willen buigen voor het vonhis des tijds. 't Was den tijd van het jaar een buitengewoon zachte morgen; de pijlpunt van den ouderwetschen windwijzer wees naar het Zuidwesten; de bladeren der altijd groene hulsten werden nauw- lijks bewogen door den wind; de hooge Schotsche pijnboomen, roode en ruig begroeide pilaren, wier toppen prijkten met eene dichte massa zwart gebladerte, staken donker af bij den kalmen, helderen hemel. Deze tuin was Laura's grootste genot in haar eenzaamheid. God had haar begiftigd met die innige en voortdurende liefde voor de natuur, welke misschien een Zijner rijkste gaven is. Zij, die deze liefde bezitten, kunnen nooit volslagen troosteloos zijn. f Zij had gedurende meer dan een uur in tuin en boomgaard gewandeld, toen zij weder bij de opening in de oude iepenhaag kwam, op dezelfde plaats, waar zij hem 'n groot half jaar geleden had gezien, zag zij John Treverton thans daar weder staan. Wat een onbestendig iets is toch de toorn eener vrouw op den man, dien zij bemintl Laura's eerste gevoelen op het zien van John Treverton was verontwaardiging. Zij was op het punt hem te ontvangen met eene verpletterende beleefdheid, of hem met de koelste hoffelijkheid af te stooten, toen zij merkte, dat hij er ziekelijk en afgetobd uitzag, en dat hij baar aanstaarde met oogen, vol smachtende teederheid. Toen vergat zij in een oogen blik tijds wat hij tegen haar misdaan had, en liep zij naar hem toe, en gaf zij hem haar hand, terwijl zij met zachte, vriende lijke stem zeide: „Waar zijt ge zoolang gebleven, en wat hebt ge in al dezen tijd gedaan?” „Ik heb rond gezworven in en om Londen, en ik heb weinig goeds voor me zelven of voor iemand anders uitgericht," klonk zijn openhartig antwoord. Toen scheen hij geheel op te gaan in het genot van weer bij haar te zijn. Hij wandelde aan hare zijde, zonder een woord te spreken; hij zag haar slechts aan met een innigen blik, vol bewondering, als ware zij hem plotseling en onverwachts ver schenen als een openbaring eener hem tot nu toe onbekende bekoorlijkheid en schoonheid. Eindelijk voelde hij zich in staat iets te zeggen, maar het was niet een schitterend, welsprekend woord. „Zijt ge werkelijk een weinig blijde, dat ge mij weer ziet?" vroeg hij. „Bedenk, dat ge mij sen welkom beloofd hebt" „Ge hebt u niet gehaast, om op de vervulling mijner belofte aan te staan, 't Is meer dan zes maanden geleden, dat ik de belofte gedaan heb. Ge zijt zonder twijfel in dien tusschentijd door anderen welkcm geheeten, en hebt zeker om Hazlehurst Manor in het geheel niet meer gedacht." „Het Manor-house en zijn bewoonster zijn me nooit uM de gedachten geweest" maar zelden uit hare gedachten geweest. Van dag tot dag, van uur tot uur had zij verwacht, hem onaangemeld den tuin te zul len zien binnentreden, evenals toen zij, door de opening in de iepen haag komende, hem gezien had, zooals hij toen bedaard om hem heen stond te zien naar de lentebloemen en het vrien delijke zonnige grasperk, waar de schaduwen der boomen kwa men en gingen ah levende wezens, waar de eerste bijen gons- den, en de eerste vlinders vlogen boven de perken met roode en gele tulpen. Zij had hem dagelijks gezien en gesproken gedurende zijn laatste verblijf bij de Sampsons, 1 die eene week van vriend schappelijk samenzijn had hen ir eene zeer nauwe betrekking tot elkander gebracht. In al dien tijd had hij geen woord ge sproken over de zonderlinge positie, waarin zij tegenover elkan der stonden, en zij had zijne kieschheid bewonderd, waaraan zij zijn stilzwijgen had toegeschreven. Het kwam haar voor, dat er geen woord moest gesproken worden vóór dat laatste, be slissende woord, door t welk Jasper Treverton’s wensch ver vuld, en hun beider lot voor altijd vereenigd zou worden. En Laura zag niet in, waarom dat woord niet ten behoorlijken tij de gesproken zou worden. Zij verbeeldde zich, dat John Trever ton haar beminde. Hij was was wat grillig gestemd geweest ge durende die week van zonneschijn en hagelbuien, onbestendig als het weder; nu eens uitgelaten vroolijk, Celia's dolste scherts beantwoordende met eene die nog doller was; bij andere ge legenheden ten prooi aan eene droefgeestige somberheid, welke Celia deed beweren, dat hij in zijne jonge jaren zeker een moord moest begaan hebben, en dat de herinnering aan zijne misdaad hem zeker vervolgde. „Precies zooals Eugene Aram," had zij gezegd; „ja waar lijk, Laura, hij is precies als Eugene Aram, en ik ben overtuigd, dat de beenderen van den een of ander ergens liggen te ver- bleeken in e%n hol of kelder, om bijeen gevoegd te worden als de stukjes eener legkaart, en vervolgens op het daartoe door het Noodlot bestemde oogenblik tegen hem te getuigen. Ik raad je aan niet met hem te trouwen, Laura. Ik houd me er van verzekerd, dat hij iets ijselijks op zijn geweten heeft." Zij waren onbeschrijfelijk gelukkig met elkander geweest, op de meest ongekunstelde wijze, met de onbezorgde blijmoe digheid van kinderen, wier berekeningen nooit verder zich uit strekken dan tot het tegenwoordige oogenblik. Misschien werk je daar zeer toe mede het heerlijke Aprilweder, dat een warme tint van zonnig geheel over de aarde uitspreidde, en de jonge bladeren als in een blad van levend licht dompelde, en den hemel Italiaansch blauw verfde, en de merels en de lijsters deed zingen van een uur vóór zonne-opgang tot een uA na zonne- onaergang. Dit zou op zichzelf reeds eene bron vati geluk ge weest zijn. En dan was daar hun jeugdige leeftijd, een schat zóó groot, dat niemand onzer ooit geleerd heeft hem op de rechte waarde te schatten, voordat we hem verloren hebben, wanneer we op hem terugzien en zijn gemis betreuren, als dat van den dierbaarste van al de dierbare vrienden, die we naar het graf hebben gebracht; want was het dit niet, wat die anderen zoo innig dierbaar voor ons deed zijn? Wat er ook de oorzaak van moge geweest zijn, deze drie en inzonderheid deze s twee, waren gelukkig niettemin was John Treverton na die weei gezegd, dat zij bekoorlijk was; en hij had den lof harer Bekoor* lijkheid verheven in zijne verzen, met al de gemaaktheid en iets van de buitensporigheid dier nieuwe school van dichters, van welke hij een onbekend lid was; maar Laura had al die lof uitingen beschouwd meer als een dwaze dichterlijke overdrij ving, dan wel als eene rechtmatige waardeering harer bekoor lijkheid. Thans, vervuld van toorn tegen John Treverton, keek zij op een winteravond in haar spiegel, en vroeg zij zich zelve af, of zij waarlijk schoon was. Ja, als de Guido beneden in de eetzaal schoon was indien onberispelijk zuiver gevormde gelaatstrekken, donkerbruine oogen, en eene gelaatskleur, zachtkens getint met een fijn inkarnaat indien oogleden, die aan beeldwerk deden denken, met donkere wimpers, een mondje, waarom een half droeve, half spijtige trek zich vertoonde, en kuiltjes in de wangen, die op dit oogenblik werden te voorschijn geroepen door een spot tend glimlachje indien dit een en ander schoonheid mocht <"'heeten, Jan was Laura Malcolm werkelijk schoon. Zij bezat te veel kunstgevoel, om niet te weten, dat het schoonheid was, die haar met bitteren spot glimlachend aanstaarde daar in dien don keren spiegel „Misschien ben ik zijn genre niet," sprak zij, half lachend. „Die uitdrukking heb ik Edward Clare wel hooren gebruiken ten aanzieu van meisjes, die ik mooi genoemd had. Ja zij ziet er niet onaardig uit, maar zij is mijn genre niet," alsof de Voor zienigheid, zoo vaak zij eene schoone vrouw schiep, met zijn smaak te rade had moeten gaanl „Zij is mijn genre niet," had Edward dan met flauwe stem gezegd, wat zooveel beteekende als: „en daarom is hare schoonheid de ware nietl" Laura kon nu niet meer aan John Treverton denken zonder bitterheid. Zij was zoo verstoord op hem, dat zij hem niet in staat kon achten tot één enkele waardige daad, of tot één enkel edel gevoelen. In zooverre een zoo edelmoedig gemoed haten kan, begon zij nu over te hellen tot de zonde van den haat Dit was de stemming, waarin zij verkeerde op zekeren dag in het begin van December, gelijk zij trouwens gedurende de laatste drie maanden altijd in deze stemming verkeerd had; maar de eenzaamheid van den laatsten tijd had haar toorn in bitterheid doen toenemen. In deze stemming verkeerde zij, terwijl zij liep te wandelen in den tuin, in den kouden zonne schijn, en keek naar de fletsche bloemen der verwelkende chry santhemums, naar de veelkleurige Chineesche asters, die aan het wegstervende jaar de laatste heldere kleuren bijzetten naar de kwijnende herfstrozen, die met hare ziekelijke schoon heid pronkten, evenals die belles van de balzaal, die het hoofd niet voor g geweest. En des- ek van onschuldige vertrouwelijkheid, na dien afscheidskus langer dan een half jaar weggebleven, en had hij zelfs niet met een brief Laura verze kerd, dat zij nog steeds eene plaats in zijn hart innam, a Zij dacht thans aan hem met het bitterste zelfverwijt. Zij was boos op zichzelve, omdat zij hem had laten blijken, wat haar hart voor hem gevoelde, omdat zij zich door dien afscheidskus stilzwijgend geëngageerd had, „Bij slot van rekening is het hem alleen om de nalatenschap te doen," sprak zij bij zichzelve, „en na mijne dwaasheid van dien avond verbeeldt hij zich, zoo zeker van mij te zijn, dat hij gerust in Londen blijven en zich daar naar hartelust vermaken kan, om op het laatste oogenblik terug te komen en zijn aan spraken op mij te laten gelden, nog juist bijtijds genoeg, om aan de voorwaarden van den uitersten wil zijns neefs te voldoen. Hij wil het volle genot smaken van het laatste jaar zijner vrij heid. Hij begeert niet meer van me te hebben, dan waartoe de wet hem verplicht. Het jaar is bijna voorbij, en hij heeft me slechts ééne week het genot van zijn gezelschap gegund. Een koei minnaar is hij, zeer zeker. En ook een huichelaar, want zijne woorden en zijne blikken zouden doen vermoeden, dat hij de innigste en vurigste liefde voor mij gevoelde, 't Is een op zettelijke veinzerij," vervolgde Laura, lucht gevende aan hare verontwaardiging, „want ik heb hem gesmeekt, openhartig te genover mij te zijn. Ik heb hem aangeboden een oprecht en vriendschappelijk verbond met me te sluiten. Maar hij is een man, en het ligt, geloof ik, in de natuur eens mans, valsch te zijn. Hij heeft mij liever eene liefdesverklaring willen doen, ver getende, dat zijn handelwijze de onwaarheid zijner woorden aan het licht zou brengen. Ik zal 't hem nooit vergeven, dat ik me zoo gemakkelijk heb laten misleiden. De nalatenschap zal be stemd worden voor de oprichting van het hospitaal. Al kwam hij morgen zich voor mij op de knieën werpen, ik zou zijn aanzoek van de hand wijzen. Ik ken de valschheid zijner voor gewende liefde. Ik zal me niet voor de tweede maal door hem laten misleiden." Zij was nooit ijdel geweest op hare schoonheid. Het afgezon derde leven, dat zij met haar stiefvader geleid had, had haar zoo eenvoudig doen blijven als eene kloosterzuster in al hare gedachten en gewoonten. Edward Clare had haar meermalen de," verzekerde Celia; „maar later zou het anders worden. Ik weet heel goed, dat hij, nadat we een jaar getrouwd waren ge weest, mij den voet op den nek zou zetten." „Ik kan me niet verbeelden, dat iemand u den voet op den nek zou zetten." „Nu, ik geloof wel, dat ik het hem zeer moeilijk zou maken. Maar alle mannen zijn tyranner.. Denk maar eens om papa; hij is de beste man ter wereld, en hij heeft een hart van goud; maar laat de keukenmeid maar eens eene fout begaan, dan raast en tiert hij, zoolang we aan tafel zitten, als een heiden. Och, die mannen, zij zijn geen van allen veel bizonders, geloof me. Daar hebt ge uw jongen man, Laura hij heeft een gunstig voorkomen, hij heeft iets zeer gedistingueerds over zich, maar hij is zoo week als water." „Wien bedoelt ge met mijn jongen man?" vroeg Laura. „Dat weet ge heel goed, anders zoudt ge niet zoo n geweldige kleur krijgen. Natuurlijk bedoel ik John Treverton, je aanstaan den echtgenoot. En ge weet wel ge moet binnen een jaar na het overlijden van den ouden Mr. Treverton met hem getrouwd zijn. Ge zijt, hoop ik, begonnen je trousseau in orde te brengen?" „Spreek toch zoo'n onzin niet, Celia I Ge weet zeer goed, dat ik niet met Mr. Treverton geëngageerd ben. Misschien zal dat wel nooit het geval worden." „Wat hadt ge dan met u beiden te bepraten, dien avond onder de kastanjeboomen, toen ge zoo ver achter ons bleef?" „We zijn niet geëngageerd, t Is voldoende dat ge dat weet." „Indien dat zoo is, indien gij niet geëngag' 3rd zijt, dan moet ge zorgen, dat ge 't wordt. Dat is alles wat ik er van zeggen kan. 't Is bespottelijk de zaak tot het laatste oogenblik uit te stellen, ook al zijt ge nog zoo zeker van elkaar. De oude Mr. Treverton is in 't begin van Januari overleden, en 't is nu 't laatst van November. Het spijt me zeer, dat ik je moet verlaten, terwijl er nog zooveel aan uwe zaken te regelen valt." Celia, die de grootste beuzelaarster was, die men zich denken kan, mocht zich gaarne aanstellen, alsof zij talent bezat om za ken te regelen en kon zij tegenover Laura Malcolm het air aan nemen van een oudere zuster, wat in al zijn ongerijmdheid ver makelijk was. „Ge behoeft je nergens ongerust over te maken, Celia. Ik Imo mijn eigen zaken wel regelen.” „Ik geloof niet, dat ge dat kunt. Ge zijt ijselijk knap en ge hebt meer boeken gelezen, dan waarvan ik ooit de omslagen gezien heb gedurende mijn geheele leven. Maar ge zijt geen zier tje praktisch. Ge loopt gevaar dit lieve oude huis, en het daarbij behoorende landgoed voor je verloren te laten gaan, zonder je gezicht er om te vertrekken, als betrof het eene nietsbeteeke- nende kleinigheid. Ik begin te vreezen, dat ge een heimelijke ge negenheid koestert voor dien onwaardigen broeder van mij." „Daarover behoeft ge je niet bevreesd te maken. Ik voel ge negenheid voor je broer, omdat hij zulk een oude kennis van me 5— J— A !1_ Lil La.. ij in staat is van iemand te houden, als men in gebracht naar de voorkamer, omdat het daar wat vroolijker voor haar was, had de ziekenverpleegster gezegd; maar het was Mrs. Mason, en niet La Chicot, die uitkeek door het raam. Het ziekelijke gele licht scheen door de morsige jaloezie heen, zooals het altijd des avonds deed. Niets was er te bespeuren, dat eenige verandering aanduidde. Maar alles zou zonder twijfel ook in gelijken toestand zijn, indien de dood in de kamer mocht zijn binnengedrongen. Terwijl Jack op de stoep stond, en in zijn zak naar den sleu tel zocht, werd de deur geopend, en kwam Desrolles, de bewo ner van de tweede verdieping naar buiten. „Ik ga zien, of ik nog een druppeltje brandewijn kan krijgen in „De Kroon en Scepter," zeide hij ter opheldering; „ik heb weer een van mijn oude aanvallen gehad." Mr. Desrolles was lijdende aan een of andere chronische kwaal waarop hij nu en dan wel eens zinspeelde, en die hem n'vidzaak- te dikwijls zijne toevlucht te nemen tot prikkelepde middelen. „De Kroon en Scepter is gesloten," zeide Jack; „maar ik heb boven wel wat brandewijn; ik zal je wel wat geven.'' „Dat is heel vriendelijk van je," zeide Desrolles, „Ik zou een verschrikkelijken nacht krijgen, als ik niet hier of daar een wei nig brandewijn kon krijgen. Maar «fat komt ge laat thuis!” „Ik heb verder gewandeld dan gewoonlijk, ('t Was zoo’n prach- tigen avond.” „Waarlijk? Hier hebben we een donkere, grauwe lucht ge had; ik had gedacht, dat we een donderbui zouden gekregen hebben, 't Zal plaatselijk geweest zijn, vermoed ik. Ik kan je goed nieuws mededeelen.” „Goed nieuws voor mij? De zeldzaamheid van de zaak zal het mij welkom doen zijn." „Je vrouw is beter, bepaald veel beter. Ik ben een paar uur geleden op je kamer geweest, om er naar te vragen. De zie kenverpleegster houdt het er voor, dat de ziekte een keer ge nomen heeft. Mr. Gerard is omstreeks acht uur hier geweest, en hij is van hdlzelfde gevoelen, 't Is vreemd. Tusschen drie en vijf uur zijn zich merkbare teekenen van beterschap begonnen te vertoonen, en voor 't eerst sedert zij ziek geworden is, heeft zij met eenige eetlust haar voedsel gebruikt. Mrs. Mason ver heugt er zich zeer over, 't Is verwonderlijk, niet waar?" „Zeer verwonderlijk!” riep Jack Chicot uit; en wie zal het beschrijven, in welk een bittere stemming hij het oog zijns gees- tes afkeerde van het schitterend vizioen der toekomst het vizioen, dat hem gedurende den geheelen avond voor den geest gestaan had, om de werkelijkheid van het heden onder de oogen te zien. Mrs. Mason was opgewonden vah blijdschap. Zij had nooit te voren eene zoo duidelijke en plotselinge verandering ten goede gezien. „Zij is zoo zwak als een pas geboren kind, het arme schep sel," zeide de ziekenverpleegster; „maar 't is precies alsof het leven langzaam en zachtkens terugkeert, evenals de vloed over het strand begint te spoelen, nadat de eb haar allerlaagste punt heeft bereikt" Van die ure af nam de lijderes in beterschap toe. De geest, die zoo lang beneveld was geweest, ontwaakte als uit den slaap. Zaïre kreeg langzamerhand hare krachten, haar verstand, hare schoonheid, haar onbeschaamdheid en hare vrijpostigheid te rug. Vóór September was zij de oude Chicot" weder, de vrouw, wier portret geprijkt had op al de muren van Londen. Mr. Smolendo was er verrukt over. Het gebroken been was zoo ge zond als het ooit geweest was. La Chicot zou in 't begin van No vember wéér in staat ziju te dansen. Een bericht, dat dit heuge lijke nieuws vermeldde, had reeds de ronde gedaan in de nieuws- 1 zijde afkomstig deelde aan het Londensche pu- dat Madame Cl ter gekregen had, gedurende de Mr. r t -

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1927 | | pagina 8