1 stemd, Laura voelde (Wordf verVölgdy Igbben; nuR een ;d?h zou het moeilijk geweest zijn aan de innigheid zijner liefdt ie twij- - felen. Geen enkele meal na dien eersten avond had Laura's hoofd aan zijn borst gerust, geen enkele maal had zich eenige hartstocht bij hem geepenbaard. Zijn houding was die eener eerbiedige genegenheid, zoodat het was als ware zijn eerbied voor zijne verloofde bijna te groot, om veel te laten blijken van warmer gevoelens ten haren opzichte, als stond zij in zijne ge dachten aangaande haar zóóver boven hem, dat liefde een soort van vereering meest zijn, „Ik geloof, dat ik de voorkeur oogen zoo vreem met een fraaien nieuwen gouden ring, breed en soliede, en sterk genoeg om het uit te houden tot aan haar gouden bruiloft. De weinige gasten gevoelden, dat er voor hen niets meer te doen viel dan afscheid te nemen, onder veelvuldige herhaling van goede wenschen en vroolijke zinspelingen op de festivi teiten, die een ongewone levendigheid zouden bijzetten aan het oude huis, wanneer de wittebroodsweken zouden zijn ten einde gebracht. En nu waren allen vertrokken: de korte winterdag spoedde ten einde, het nieuwe jaar naderde met haastige schreden. Al leen de laatste uren van het oude jaar waren nog overgeble ven. Hoe stil was het huis in de winterschemering; 't was eene stilte als die des doods. Laura en Celia hadden haar af scheid uitgesteld tot haar laatste oogenblik, en toefden nog in de vestibule, lang nadat de overigen vertrokken waren. Celia had zooveel te zeggen, zooveel raad te geven betreffen de manchetten en kragen, en aangaande de tijden en seizoenen, waarin Laura hare verschillende japonnen moest dragen; en daarop volgden eenige ontboezemingen van genegenheid en eenige teedere omhelzingen. „Ik zal je zeker totaal onverschillig zijn, nu ge een man hebt," mompelde Celia. bare pleegvader komt te sterven; zijn uiterste wil is van dien aard, dat het ons beiden rampzalig had kunnen maken, dat het u in verzoeking had kunnen brengen, om eene liefde voor te wenden, welke gij niet kon gevoelen, mij om de vrouw te worden van een man, die ik niet beminnen kon. Maar in plaats van deze ellende, vatten we liefde voor elkander op, bijna bij onze eerste ontmoeting, en gevoelen we, dat de Voorzienig heid ons voor elkander bestemd heeft, zoodat we met elkan der gelukkig zouden kunnen zijn, al ware ook volslagen armoe de ons deel?' „Ja," sprak John peinzend, ,,’t is wel vreemd, dat mijn neef Jasper er zoo zeker van geweest is, dat wij zoo met elkander zouden overeenstemmen.” „De hand der Voorzienigheid is hier merkbaar," mompelde Laura. „Kon ik er ook maar zoo over denken!" sprak haar minnaar meer tot zifih zelven, dan tot haar. HOOFDSTUK XII Een huwelijk onder ongunstige voorteekenen. 't Was de laatste dag van het jaar, midden in den onaange- namen, somberen tijd tusschen den rijkdom van den herfst en de frissche, jeugdige schoonheid der lente. Geen bloem was er te zien in den netten, ouderwetschen tuin van het Manor-house, behalve een droefgeestige theeroos, die daar bleek en fletsch zich vertoonde onder den dopkeren, grauwen hemel, en een stuk of wat chrysanthemums, met gehavende bloembladen en over 't geheel in vervallen toestand. „Wat een akelige morgen!" riep Cel’a huiverend uit, terwijl zij door het raam van Laura's boudoir tuurde op het kale gras perk en de van ijzel glinsterende iepen haag, achter welke de bladerlooze appelboomen eene sombere vertooning maakten, evenals de hooge zwarte populieren, die de grens vormden van de weilanden, waar in de Jente en den zomer de mooie grijze Jersey-koeien zoo n gelukkigen tijd hadden. Laura en hare vriendin waren bezig met haar ochtendmaal een maaltijd, waarbij het beiden ónmogelijk was te eten bij het haardvuur in het boudoir. Beide meisjes verkeerden in een toestand van zenuwachtige ontroering, maar terwijl de eene druk was en aanhoudend praatte, zat de ander daar met een bleek gelaat en zonder een woord te spreken, en haar inner, lijke ontroering was te groot, om voor 't uiterlijk eenige aan doening te laten blijken. akeligste uur nadat we geloopen kwalijk n stige voorteekenen „Ik geloof, dat ik de voorkeur zou geven aan een ietwat hartstochtelijker minnaar," merkte Celia met een kritischen blik op. „Mr. Trevcrton is zoo ijselijk ernstig." „En kunt ge, nu ge hem wat beter hebt leeren kennen, nog gelooven, dat hij slechts met geldzuchtige bedoelingen han delt, en dat het hem om de nalatenschap, en niet om mij te doen is, Celia?” vroeg Laura, zonder zich ook maar eenigs- zins over het te ontvangen antwoord ongerust te maken. „Neen, lieve, ik ben er innig van overtuigd, dat hij je aan bidt, dat hij verschrikkelijk, bijna wanhopig verliefd op je is," antwoordde Celia, op zeer ernstigen toon; „maar dat laat niet na, dat hij toch niet het soort van minnaar is, dat in mijn smaak zou vallen. Hij is me al te neerslachtig." Laura kon daar niets tegen inbrengen Terwijl de dagen van dit aan gebeurtenissen zoo rijke jaar ten einde spoedden, was zeker de stemming haars minnaars niet opgewekter geworden. Hij was meest in gepeins verdiept, en soms was het of zijne gedachten geheel afzwierven. Zij ook werd ernstig onder den indruk van zijn ernst. ,,’t Is zulk een gewichtig keerpunt in ons beider leven," dacht zij bij zich zelve. „Soms is het mij te moede alsof het niet goed zal afloopen, alsof er iets gebeuren zal, waardoor we op het allerlaatst, op den avond vóór ons huwelijk, van elkander ge scheiden zullen worden." De avond voor den trouwdag kwam, en er gebeurde niets noodlottigs, 't Was een zeer rustige avond. De verloofden di neerden samen in de pastorie, en wandelden daarna naar het Manor-house, zonder eenig ander gezelschap, bijna voor de eer ste maal na den avond, toen zij zich met elkander verloofd hadden. Alles was voot de huwelijksplechtigheid van den vol genden dag in orde gebracht. Wat een stille huwelijksplechtig heid! Niemand was genoodigd, -behalve Mr. Sampson en zijne zuster. De vrouw van den predikant zou natuurlijk aanwezig zijn. Zij zou om zoo tc zeggen de moeder der bruid vertegen woordigen, en Celia zou de eenige bxudsjuffer zijn. Het huwe lijk zou niet in het openbaar voltrokken worden, en niemand in het dorp wist nog iets van de zaak ai. Aan de dienstboden van het Manor-house was eerst een paar dagen te voren mede- deeling gedaan van den datum des huwelijks, en men had hun verboden er over te spreken; en daar het oude dienstboden wa ren, die al lang geleerd hadden, zich met „de familie" te ver eenzelvigen, was het met waarschijnlijk dat zij ongehoorzaam zouden wezen aan Miss Malcolm's bével. Het huis, dat altijd een toonbeeld van netheid wis, was schoongemaakt en opgesierd voor deze belangrijke gelegenheid. De sitsen overtrekken waren van de stoelen en de sofa s in den salon genomen, waardoor bloemenkransen en bouquetten van tapisserie-werk voor den dag kwamen, doo- Jasper Treverton's moeders en tantes ontzaggelijk lang geleden geborduurd. De huishoudster had haar eerlijk oud gelaat geblakerd voor een groot keukenvuur, terwijl zij hare geleien omroerde, en het oog hield op hare taarten, en haar wiltipastei omkeerde. Zij had een ontbijt gereed gemaakt, dat voldoende zou geweest zijn voor de prachtigste bruiloft, niettegenstaande Miss Malcolm aan Mrs. Trimmer maar een zeer eenvoudigen maaltijd had besteld. „Ge moet me 't genoegen gunnen, voor zulk eene gelegenheid mijn best tc doen,” had de getrouwe dienstbode daartegen ingé bracht. „Ik zou t me zelve gedurende geheel mijn overig leven verwijten, indien ik dat niet deed. Overdaad zal er niet zijn, miss, maar er behoort een keurig ontbijt op tafel te staan. Ik ben wat blij, dat onze berberissen van 't jaar zoo goed gedra gen hebben. Ze leveren zulk een lekkeren schotel voor een koud maal. Mrs. Trimmer was bezig zich zelve en baar gevogelte te roos ten in de ruime oude keuken, omstreeks tien uur des avonds, toen John en<Laura van de pastorie kwamen; zij liepen gearmd. Laura was wonderwel in haar schik, dat zij hem geduende een half uurtje voor zich alleen had; hij was in 't oogvallend stil. Celia was in het Manor-house, en lag te bed met hoofdpijn en met een nieuwen roman. Zij had niet mede gedineerd in de ouderlijke woning, en had zich deswege verontschuldigd op den haar eigen dwazen toon. „Groet hen hartelijk van mij," had zij gezegd, „en zeg hun, dat ik niet gestemd was, om deel te nemen aan den maaltijd, 't Is al te onzinnig, bij je ouders te gaan dineeren. Ik heb, gelijk ge weet, op Kerstdag bij hen gedineerd; en de Kerstdag in de pastorie is de quintessens van vervelendheid. Waar ik me het meest over verwonderd heb, toen ik den volwassen leeftijd bereikt had, het was, hoe ik tegen een en twintig van die Kerst dagen bestand ben geweest." Zij waren dus, door een gelukkig toeval, zoo dacht Laura er over alleen met elkander; en ziel de minnaar, de bruide gom had geen woord te zeggen. „John," zoo begon Laura eindelijk met zachte stem, half vreezend dit sombere stilzwijgen af te breken; „er is iets, dat gc mij niet gezegd hebt, en toch is het iets, dat de meeste meisjes in mijn toestand eene zeer gewichtige zaak zouden noemen." „En wat is dat, lieve?" „Ge hebt me nog niet gezegd, waar we onze wittebroods weken zullen doorbrengen. Celia heeft bet me lastig genoeg gemaakt met vragen aangaande onze plannen, en het heeft me moeite gekost, haar telkens een ontwijkend antwoord te geven. Ik wilde niet gaarne laten blijken, dat ik zelve er niets van wist." 't Was eene doodeenvoudige en natuurlijke vraag, maar toch ontstelde John Treverton, toen hij haar hoorde, als ontving hij den pijnlijksten slag, dien het Noodlot hem toebrengen kon. „Liefste mijne ik ik heb er wïrkelijk niet over nage dacht," antwoordde hij, blijkbaar verlegen. „We zullen daar heen gaan, waar gij het liefst wezen wilt. We zullen morgen na afloop van de huwelijks-plechtigheid een besluit nemen." „Is dat niet eene zeer ongewone wijze van handelen?" vroeg Laura met een flauw lachje. Zij voelde zich een weinig gegriefd door dit betoon van on verschilligheid betreffende de eerste pleisterplaats op hunne reis door 't leven. Zij had hem zoo gaarne hooren betuigen, dat hij overal met haar heen wilde gaan naar de Engadine, naar het Schwarz-wald, naar de Engelsche Meiren, naar Killarney, naar de Trossachs alles in één adem e „Zijn niet al de omstandigheden van ons huwelijk ongewoon?" vroeg hij op ernstigen toon. „Een ding is maar zeker, en dat is het wat de geheele zaak liefelijk en heilig maakt, wij hebben elkander oprecht en innig lief. Dat is zeker, is het niet, Laura?” „Mijnerzijds is het onvoorwaardelijk zeker." „En mijnerzijds is het even zoo zeker als dat ik op dit oogen blik leef en eenmaal sterven zal. Onze liefde is innig, geworteld in den grond van ons beider leven, is het niet waar, Laura? Niets, tijd noch lotswisseling kan er verandering in brengen." „Tijd noch lotswisseling kan verandering brengen in mijne liefde voor u," sprak zij op plechtigen toon. „Dat is alles wat ik wensch te weten. Dat is de zekerheid, die vreugde en hope schenkt aan mijne ziel." „Waarom zou het anders zijn? Zijn ooit twee menschen nv door de fortuin begunstigd geweest dan gij en ik? Mijn dier- Laura wendde zich glimlachend naar haar om, in de verwach ting iets zeer belangrijks te zullen hooren; „ge hebt verreweg de mooiste struisveer op je hoed, die ik ooit van mijn leven gezien heb. Als het je goed dunkt, moogt ge haar aan mij vetJ maken in je testament. Het heeft me ock waarlijk moeite ge noeg gekost zoon mooie veer voor je machtig te worden, eo ge moogt me er ook wel dankbaar voor zijn, dat ik gezorgd neb een hoed voor je te koopen, die zoo precies bij je japon past." En nu reden ze weg langs den modderigen weg tusschen ie rijen donkere druipende boomen, en onder een zoo donkeren, kleurloozen hemel, als zich nooit boven Hazlehurst vertoonde. De oude kerk, met haar wonderlijke hoeken en donkere zijvleu gels, hare merkwaardige oploopende banken tegenover het orgel, die deden denken aan loges in een schouwburg, en waar de aristocratie hare bevoorrechte zitplaatsen heeft, met hare wapenschilden, haar ouderwetschen preekstoel en voorlezers- lessenaar, met hare verkleurde paarsche kussens en gordijnen eene kerk, die nooit wat opgeknapt is, voor welker ver siering geen vrome dames zich uitgeslcofd hebben, de sombere ouderwetsche dorpskerk van de voorgaande eeuw zag er van daar op haar donkerst en somberst uit. Zelfs de aanwezig heid van jeugd en schoonheid was niet bij machte haar wat te verlevendigen en op te fleuren. John Brighton en Mr. Sampson, die de bruid ten huwelijk zou geven, kwamen het laatst. De bruidegom was doodsbleek, en de glimlach, waarmede hij zijn bruid begroette, ofschoon vol van de teederste liefde, openbaarde geen spoor van blijdschap. Celia kweet zich van hare taak als bruiasjuffer zoo uitnemend, dat haar daarvoor alle lof toekwam. Mr. Clare las bedaard en duidelijk het formulier; de bleeke bruidegom liet met mannelijke stem zijn antwoord hooren, toen het zijn tijd was, en Laura's zachte stem stamelde niet, toen zij de woorden uitsprak, die verbindend waren voor haar leven. Aan het ontbijt na afloop der huwelijksplechtigheid heersch- te eene kalme, blijmoedige stemming. Dat de bruidegom zeer weinig te zeggen had, en dat de bruid bleek zag, bevreemdde niemand, De predikant en de notaris waren zeer vroolijk ge stemd, en Celia’s bewegelijk mondje liet zich bij elke gelegen heid hooren. Mrs. Clare sprak met vriendelijke belangstelling over de wijze van leven, door het jonge echtpaar te volgen, wanneer het zich eenmaal op Hazlehurst Manor zou geves tigd hebben. De donkere, vochtige morgen had den eetlust der aanwezigen geprikkeld, en meer dan eens werd de lof verkon digd van de wildpastei en van den getruffelden kalkoen, terwijl de oude wijnen, die, gehuld in spinrag, te voorschijn gebracht waren uit de donkere schuilhoeken van Jasper Treverton's kelder, goed genoeg waren om aan een dat deed denken aan eene kleine familie-bijeenkomst, zeer ge- dc bruidegom zouden eerst des avonds op reis aanwezigen geprikkeld, en meer dan de oude wijnen, die, gehuld in spinrag, te voorschijn gebracht iper Treverton's het logste brein nu en dan geestigen inval te ontlokken. Zoo liep dit bruilofts-ontbijt, deed denken aan eene kleine familie-bijeenkomst, zeer ge- noegelijk af. De bruid en dc bruidegom zouden eerst des avonds op reis gaan. Zij zouden met den spoortrein het Noorden ingaan, om zich verder naar Dover te begeven. Er was zeer weinig gesproken over de wittebroodsweken. In het algemeen had men slechts begrepen, dat John Trever ton en zijne vrouw naar het Zuiden van Frankrijk dachten te gaan. De predikant moest zich spoedig na afloop van het ontbijt verwijderen, om de lijkdienst te lezen bij de doodkist van een achtenswaardig gemeentelid, en de overige leden van het gezelschap beschouwden dit vertrek als een sein om heen te gaan. Er was niets, dat hun tot langer blijven bewoog. Dit huwelijk was niet zooals andere huwelijken. Er waren geen avondvermakelijkheden te wachten; er was geen oogverblin dende tentoonstelling van huwelijksgeschenken, die mén be wonderen, en waarover men praten kon. Laura bad zoo weinig vrienden, dat haar huwelijksgeschenken wel opgeteld konden worden op de vingers der kleine blanke hand, die er in haar oogen zoo vreemd en wonderlijk uitzag, versierd als zij was met een fraaien nieuwen gouden ring, breed en soliede, „Mag ik je vragen, wat je broer in te brengen heelt tegen mijn huwelijk?" vroeg zij op hooghartigen toon. „Wel, lieve, ge kunt niet verwachten, dat hij er bizonder mee in zijn schik is, daar ge weet gelijk ge moet weten hoe verliefd hij op je was, en hoe hij gedurende de laatste drie jaren steeds gehoopt heeft, dat gij de zijne zoudt worden. Ik wil niet gaarne iets onaangenaams zeggen, maar ik moet be kennen, dat Edward zeei ongunstig over Mr. Treverton denkt." „Gelukkig zal Mr. Treverton zich staande kunnen houden, ook zonder dat Edward gunstig over nem denkt." „Hij vindt, dat er iets uiterst geheimzinnigs in zijne wijze van handelen is dat er iets kwetsen Is voor u was in de om standigheid, dat hij zoolang wegbleef, cm niet voor het aller laatste oogenblik terug te komen, nog juist tijdig genoeg, om zich van het bezit der nalatenschap te verzekeren." „Ik kan het best oordeclen over Mr. Treverton's handel wijze," antwoordde Laura, blijkbaar diep gegriefd. „Indien ik meen hem te kunnen vertrouwen, mogen anderen zich de' moeite sparen, te gissen naar zijne beweegredenen." „En meent ge waarlijk hem te kunnen vertrouwen?" vroeg Celia op bezorgden toon, „Van ganscher harte „Dan moet er ook eene goede trouwjapon zijn," riep Celia uit, alsof de geheele kwestie van gelutc of onheil in dat ééne détail lag opgesloten. De eerste maal dat Miss Malcolm Edward Clare weder ont moette, had de wijze, waarop zij hem begroette, iets zoo koels en stijfs, dat de jonkman het wel moest opmerken. „Waarmede heb ik je beleedigd, Laura?" vroeg hij, op deer- niswekkenden toon. „Ik acht me beleedigd door ieder, die twijfelt aan de eer mijns aanstaanden echtgenoots,” antwoordde zij. „Dat doet me leed,” zeide hij op somberen toon. „Men kan 't niet helpen, dat men dit of dat denkt." „Maar men kan wel zijn tong in bedwang houden," merkte Laura op. s „Nu, ik zal voortaan zwijgen. Vaarwel!" „Waar gaat ge heen?” „Ik ga deze wereld verlaten dat is te zeggen deze kleine wereld van Hazlehurst. Ik denk, dat ik naar Londen ga. Ik zal daar kamers huren in de nabijheid van het Britsch Museum, om mij ijverig aan de letterkunde te wijden, 't Wordt tijd, dat ik mijne sporen verdien." Laura dacht er ook zoo over. Edward had gedurende de laatste vijf jaar er aanhoudend van gesproken, dat hij zijne sporen zou verdienen, maar er was tot dus verre nog maar zeer weinig van gekomen. Den volgenden dag was hij vertrokken, en zich door zijn afwezigheid meer op haar gemak. Celia logeerde op Hazlehurst.Manor redurende den tijd, die nog aan het huwelijk voorafging. Zij hield steeds het verloofde paar gezelschap, reed met hen, wandelde met hen, zat met hen bij 't vuur, des schemeravonds omstreeks theetijd, wanneer die geheimzinnige schaduwen, die zich als beschermengelen ver toonden, kwamen en weer verdwenen op de muren. John Tre verton scheen niets tegen het gezelschap van Celia te 1“"’ veeleer toonde hij zich er mee ingenomen. Hij was ril hartstochtelijk minnaar, dacht Celia bij zich zelve; en tc dien eersten avond had Laura's en aanhoudend praatte, zat de ander daar met lijke ontroering was te groot, om voor 't uiterlijk eenige doening te laten blijken. ,,’t Isriep Celia op gemelijken toon uit, „een van die aller- Schotsche nevels, die even goed een week als een ;an aanhouden. We zullen er allerliefst morsig uitzien, in zoo’n motregen het lange pad over het kerkhof lanrts zullen zijn. Inderdaad, Laura, ge moet het me niet kwalijk nemen, als ik zeg, dat ik dit een huwelijk onder ongun stige voorteekenen noem." „Denkt ge er zoo over?" sprak Laura, met een tlauw glim lachje. „Gelooft ge werkelijk, dat het e-.nig verschil zal maken ▼oor mijn aanstaand leven, of ik getrouwd ben op een regen- achtigen dag, dan wel bij mooi weer? Ik heb nog al wat op met het denkbeeld van een overgang van somber weer in zonne schijn, en ik weet zeker, dat ons huwelijksleven rijk aan zonne schijn zal zijn.” „Wat zijt ge vol vertrouwen aangaande de toekomstl" riep Celia verbaasd uit „Wat zou ik te vreezen hebben! We hebben elkander innig HeL Hoe zouden we met gelukkig zijn?" „Dat is alles heel mooi en wel, maar ik zou me meer gerust gevoeld hebben, als ge eene trouwjapon gehad had. Denk eens hoe raar het staan zal, wanneer ge na je trouwen op diners gevraagd wordt. Men zal verwachten je te zien verschijnen in je bruidstooi, in 't wit satijn met oranjebloesems. De menschen zullen nauwlijks willen gelooven, dat ge degene zijt, voor wie ge je uitgeeft." „Hoeveel diners zullen er tien mijlen m den omtrek van Haz lehurst gedurende de eerst volgende zes maanden waarschijnlijk gegeven worden?" vroeg Laura. „Niet veel, dat erken ik,” antwoordde Celia met eene zucht. Men kan even goed wonen aan de Goudkust, of in een of ander afgelegen gedeelte van Bengalen. Papa cn mama zullen natuur lijk u ter eere een diner geven, en Miss Sampson zal je op de thee noodigen. O. we kennen Miss Sampson’s thec-visites, met de thee en koffie rondgediend op een nieuw-zilveren blad, en Rossellen’s Rêverie in G. op de rammelende oude piano, en „vingt et un” aan de speeltafel, en met boterhammetjes met an sjovis, blancmangé en frambozen-gelei, om de buitensporighe den van den avond te besluiten. Dan heot ge de families van het graafschap, ten Oosten begrensd door Sir Joshua Parker, en ten Noorden door de Douairière Lady Barker. Ge zult plechtige uitnoodigingen van die lui ontvangen. Lady Barker zal haar leedwezen er over te kennen geven, dat zij opgehouden heeft diners te geven na het overlijden van haar diep betreurden echtgenoot. Lady Parker zal zich van haar plicht kwijten, door je een uitnoodi^ingskaart te sturen voor een buitenpartijtje in de maand Juli. Dit gesprek werd gevoerd omstreeks half acht. Ten tien ure waren de beide meisjes gekleed en gereed om naar de kerk te rijden. Laura zag er heel lief uit in haar grijs zijden rciscostuum, en met haar grijs hoedje met zijn neerhangende struisveer. ^Eén ding kan ik je eerlijk verzekeren," riep Celia uit. en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1927 | | pagina 8