1 M l I I „Innig geliefde Laura!" in den gang zal (Wordt vervolgd] at' en naar zij wel teleurgesteld; hare vrienden deugd in hem HOOFDSTUK XIII. De beschikking. de kamer en. Zij ge- maar Ik mij als*de eigenaar van het landgoed van mijn neef Jasper zal mogen vertoonen. „Geliefde Laura, ik kan niet meer zeggen; ik durf niet meer openbaren. Zoo ge u nog verwaardigen wilt te denken aan iemand, die u zoezeer misleid heeft, denk dan met deernis aan mij, als aan den rampzaligsten man ter wereld. Schenk me ver giffenis, als het u mogelijk is, en ik durf zelfs op vergiffenis hopen, op grond van uwe eindelooze goedhartigheid. Onder al mijn ellende is het voor mij eene verkwikkelijke gedachte, dat gij mijn naam draagt, dat er een band tusschen ons bestaat, die nooit verbroken kan worden, zelfs al mocht het Noodlot wreed genoeg zijn, om ons voor ons geheele leven van elkander te scheiden. Maar ik hoop betere dingen van de toekomst; ik hoop, dat er een tijd zal komen, en met smachtend verlangen zie ik naar dien tijd uit, wanneer ik, met grooter fierheid en vreugde.dan de smart is, die mij thans foltert, mij zaï mogen teekenen Uw u „Wanneer gij dezen brief in handen krijgt, zal ik u reeds verlaten hebben, naar alle waarschijnlijkheid voor langen tijd. Ik heb u zoo innig, zoo teeder, zoo hartstochtelijk lief als ooit een man eene vrouw bemind heeft, en de smart, die ik lijd, omdat ik u moet verlaten, is erger dan de smart des doods. Het leven is tne niet zoo dierbaar als gij. Deze wereld heeft geen ander genot voor mij, dan het genot van uw bijzijn, van uw edele liefde; toch moet ik, de rampzaligste aller mannen, mij het genot ontzeggen. „Liefste mijne, ik heb me aan een schandelijke en misschien onzinnige handeling schuldig gemaakt. Ik heb eene misdaad bedreven, met het doel om uw leven aan het mijne te verbin den. daar ik de onbezonnen hoop voedde, dat die verbintenis eenmaal wettig en volledig mocht worden. Twee doeleinden zijn door deze handeling van mij bereikt. Ik heb boven alle andere mannen het voorrecht u de mijne te mogen noemen geen minnaar zal werk maken van John Treverton's vrouw en ik heb u het bezit verzekerd van uwe dierbare oude woning en van het vermogen uws pleegvaders. Zijn verlangen is tenminste verwezenlijkt door dirlreurige en afgebroken huwelijk van ons. „Liefste mijne, ik moet u verlaten, omdat er een oude band bestaat, die mij als man van eer verbiedt, meer voor u te zijn dan ik thans ben uw echtgenoot in naam; uw verdediger en kampioen, als het noodig mocht zijn, voor de geheele wereld; uw slaaf, die u aanbidt, in het verborgen en bij afwezigheid, tot aan den dag mijns doods. Indien het Noodlot zich gunstig toont, zal die band, van welken ik spreek, niet altijd blijven bestaan. Mijne kluisters zullen eenmaal afvallen, en dan zal ik tot u wederkceren als een vrij man. 0, liefste mijne, heb deernis met me en schenk me vergiffenis; houdt altijd eene plaats in uw hart voor mij open, en geloof me, dat, handelende zooals ik gehandeld heb, liefde alleen mijn drijfveer geweest is. Ik geen sixpence van het fortuin mijns neefs aanroeren, voor dat ik tot u kan wederkeeren. als een vrij man. en rijkdom en geluk uit uw hand zal kunnen ontvangen. Tot zoolang zult gij de eenige bezitster zijn van Hazlehurst Manor en van alles wat •r bij behoort. Mr. Sampson zal u mededeelen. wat voor eene beschikking ik gemaakt heb eene beschikking, die getrou- relijk door mij zal worden nagekomen tot op den dag, waarop „Nu, ik kan er niets van zeggen," merkte Mr. Trimmer, de hofmeester, op plechtigen toon op. ,,'t Kan wel wezen, dat een trouwdag niet de aangenaamste dag is in het leven eens mans. Er zijn te veel oogen op hem gevestigd. Hij voelt zich het voor werp van ieders opmerkzaamheid, en als hij een wat fijn ge voelig man is, dan moet hem dat wel hinderen. Ik kan 't me heel goed begrijpen, dat Mr. Treverton zich vandaag niet op zijn gemak voelt. En dan moet ge niet uit het oog verliezen, dat hij, om zoo te zeggen, door een buitenkansje, in het bezit van de nalatenschap is gekomen, en dat deze nog niet aan hem is over gedragen, en dat hij zich niet onafhankelijk zal gevoelen, voor dat het jaar voorbij is, en hij heer en meester van alles zal wezen." Het uur was verloopen. Gedurende de laatste twintig minu ten had Laura met haar horloge in de hand gezeten. Nu stond zij op met een onstuimig kloppend hart, en met haastige schre den liep zij de breede oude trap af, brandend van verlangen, om de ophelderingen van haar echtgenoot ten aanzien van zijn vreemd gedrag te vernemen. Hij had haar toch opheldering beloofd. Was het niet nog dwazer van haar geweest, dat zij zich dit laatste uur had afgemarteld met pogingen, om het raadselach tige geheim op te lossen? Was het niet nog dwazer van haar geweest, dat zij zich had laten verleiden tot het maken van gevolgtrekkingen, en het als een uitgemaakte zaak was gaan beschouwen, dat John Trever ton haar niet beminde? Er konden immers wel twintig andere redenen voor zijne droefheid bestaan, sprak zij bij zich zelve, nu dat uur van vreeselijke spanning voorbij was. en zij zich naar hem toe begaf, om de door hem beloofde ophelderingen te ont vangen. Zij beefde, toen zij de deur naderde, en 't was haar te moede, alsof zij het volgende oogenblik zou neerstorten, en flauw zou vallen op den drempel. Het kritiekste oogenblik haars levens was nabij, het eigenlijke keerpunt van haar lot. Alles zou af hangen van 't geen John Treverton in de volgende minuten te zeggen zou hebben. Zij deed de deur open, en ging binnen, ademloos, niet in staat een woord te spreki voelde, dat zij hem niets zou kunnen vragen, dat zij daar alleen zou kunnen staan luisteren naar t geen hij te zeggen had. Het vertrek was ledig, zooveel kon Laura nog juist zien bij den ongeStadigen gloed van het haardvuur; en toen wakker de de vlam plotseling een weinig op, en bij dat licht ontdekte zij een brief, die op de tafel lag. Hij had aan haar geschreven. Hetgeen hij haar had mede te deelen was a> te ijselijk voor eene m^dedeeling in woorden, en daarom had hij het op schrift gebracht. Alle hoop en troost begaven hare ziel, op het zien van dien brief. Met haastige schreden liep zij naar haar bou- -dbir terug, waar zij de kaarsen aangelaten had, deed de deur op slot, en terwijl zij daar trillend bij den schoorsteenmantel stond, brak zij het enveloppe open, en las zij den brief haars echtgenoots: s gevoelt, dat zij een eerzaam en vervelend leven zal hebben met hem.'* „Ge zult beter doen met je koffer te gaan pakken,” zeide nu de huishoudster, „en daar niet te blijven staan babbelen. Wat weet gij van de manieren der groote lui af, hetzij ze getrouwd zijn of niet? Dat zou 'k wel eens willen weten. Wanneer ge eens zoo lang gediend zult hebben als ik, moogt ge mee praten Vóór half acht had Mary haar koffer gepakt, en dien in het voorhuis neergezet. Mrs. Treverton's koffers en reistas- schen waren ook beneden gebracht. Tegen kwartier over ach ten kwam het rijtuig voor de deur, een ouderwetsche lan dauer, waarin Jasper Treverton dagelijks zijn lucht je placht te gaan scheppen, met een span dikke paarden er voor, die het leven voor de ploeg begonnen waren. Nadat de lampen waren opgestoken, had niemand iets gezien van den bruidegom. Het theeblad was in de boekenkamer klaar gezet, en het water in de theeketel was langzamerhand aan de kook geraakt, maar niemand was daar gekomen om thee te drinken. Alleen Laura kwam van boven, toen het rijtuig voor de deur stond. „Joe, loop zoo hard ge kunt, en zoek Mr. Treverton,” riep de hofmeester zijn knecht toe. „Mr. Treverton wacht ons op aan het station," haastte Laura zich te zeggen; en daarop steeg zij in 't rijtuig en gelastte zij Mary haar te volgen. „Zeg aan Berrows, dat hij stevig doorrijdt naar het station," zeide zij tegen den hofmeester, en nauwlijks hoorden de over- moede paarden het geluid van de zweep, of zij deden het zware rijtuig omzwaaien, als waren ze van plan het goede oude hui, te vernietigen, en reden zij de laan in met het geweld van een van Barclay en Perkin’s bierwagens. „Wel heb ik ooit van mijn leven!" riep de huishoudster uit. „Hij haar aan het station afwachten, in plaats van als minnende echtgenooten aan elkanders zijde in het rijtuig plaats te ne men, en zoo op reis te gaan!” „Ik vrees, dat er niet veel ware liefde in 't spel is, Martha,” sprak haar echtgenoot op een toon van gewicht; en, daarop van toon veranderend, liet hij er op volgen: „toen gij en ik trouwden, overlegden we 't anders, is het niet zoo, oude?” „*t Baat hoegenaamd niets, of ik al mijn best doe hem te ha ten,” sprak zij tot zich zelve, met jammerlijke zelfvernedering, „want ik bemin hem met geheel mijn hart en geheel mijne ziel. Ik moet wel een onnoozele stumper van eene jonge vrouw zijn, want ik kan niet ophouden hem te beminnen, niettegenstaande hij mij zeer wreed behandelde, en mij het hart bijna heeft doen breken.” Zij sloot den brief weg in eene geheime lade van hare toilet- doos, ging toen in een lagen stoel bij het vuur zitten, en stortte stille tranen over dezen nieuwen, wonderlijken rampspoed. „Celia had gelijk," sprak zij eenige ©ogenblikken later bij zich zelve met een bitteren glimlach, ,,'t Was een huwelijk on der ongunstige voorteekenen. Zij had zich niet zooveel moeite behoeven te geven voor mijne kragen en manchetten!" En wederom wat later begon zij te denken aan het moeilijke, het ongerijmde van haar toestand. „Vrouw en weduwe," dacht zij bij zich zelve, „met een echt genoot, die van me is weggeloopen op mijn trouwdag Hoe zal ik aan de wereld rekenschap geven van mijn handelwijze? Als wat een dwaas, ongelukkig schepsel zal men mij beschouwen!” a Op eens bedacht zij, dat zij bet niet zou kunnen dulden vooralsnog niet tenminste ophelderingen te moeten geven aangaande de handelwijze haars echtgenoots redenen te moeten opgeven, waarom hij haar verlaten had. Alles zou beter zijn dan dat. Zij moest zich uit de voeten maken. Zij moest de openbaring van het gebeurde aan den tijd overlaten, t Zou haar gemakkelijker vallen van eene verwijderde plaats aan haar ouden vriend, den predikant te schrijven. Zij zou alles beter kunnen uitstaan, dan ondervraagd te wor den door Celia, die John Treverton gewantrouwd had. en die zich misschien heimelijk er over verheugen zou, als hij het be wijs geleverd had, dat hij een bedrieger was. „Ik moet dadelijk weggaan," besloot zij; „van avond nog II moet alleen mijn huwelijksreisje ondernemen." Zij schelde, en Mary kwam spoedig binnen, blozende van de thee en van de geroosterde boterhammen, en van de pret, die er beneden gemaakt werd. „Hoe laat komt het rijtuig voor ons voor, Mary?” vroeg Mrs. Treverton. „Tegen kwart over achten, mevrouw. De sneltrein vertrekt twintig minuten voor negenen." „En 't is nu even over half zeven. Mary, zoudt ge. dankt je, klaar kunnen komen, om over vijf kwartier met met op reis te gaan?" „Ik zal wel zorgen, dat ik bij tijds klaar ben. mevrouw.’ riep Mary uit, van verrukking in haar handen klappend, en <karop vloog zij als een bezetene de trap af, om aan de aanwtzigrn in de kamer der huishoudster te gaan mededeelen. dat aj met hare mevrouw op reis ging naar Frankrijk. „Dat is eene plotselinge verandering," merkte de hofneester op. „En waar is Mr. Treverton zoolang? 't Is niet behoorlijk, dat bij daar buiten m duister zijne sigaar loopt te rocken, in plaats van zijne vrouw gezelschap te houden." „*t Is een schande," sprak Mary op verontwaardigd* toon; „ik heb me van een goed echtgenoot altijd vrij wat anders voorgesteld haar daar zoo alleen te laten zitten pruilen cp haar trouwdag, het arme Schepsel! Ik ben er van cvertoigd. dat zij zoo pas bitter heeft zitten schreien, ofschoon zij sli» genoeg was, om haar gelaat van me afgewend te houden, terwijl zij met me sprak. Zij heeft zeker besloten mij mee te n«n hst buitenland, om haar gezelschap te houden, omdfct Laura was drie weken en een da£ getrouwd geweest, en het nieuwe jaar was precies drie weken oud. 't Was een onaange naam en onvriendelijk jaar gedurende dit eerste tijdperk zijns bestaans. 't Was in die drie weken tijds haast geen dag mooi weer geweest, niets dan regen en sneeuwjacht, en natte koude, en morgennevels en avonddampen. T Was niet een goede, eer zame, ouderwetsche winter, als waaryan we in,de geschied boek en lezen, en die maar één maal in de tien jaar schijnen te komen, 't Was om kort te gaan vervelend, naar weer, dat van geen der seizoenen het eigenaardig kenmerk ver toonde. 't Was juist een dag na de verjaring van Jasper Treverton's overlijden, en Tom Sampson verwijlde met zijne gedachten bij zijn voormaligen patiënt, terwijl hij in zijn kantoor bij den haard op zijn gemak een kopje thee zat te drinken, 't welk hij zich daar had laten bezorgen, omdat hij het zoo allervreeselijkst druk had. Hij had echter zijne pen nog geen enkele maal in den inkt gedoopt, en 't was al balf tien; maar Eliza Sampson kwam daar niets van te weten. Men had haar van jongs af aan leeren gelooven, dat wanneer haar broer zijn avonden in het kantoor doorbracht, hij heel har<^ zat te werken „dubbels schoften" noemde hij het. Als zij daar binnenkwam om hem even toe te spreken, was hij geweldig druk aan 't schrijven met eene veeren pen, die krassend over het papier vloog, op de manier van een sneltrein, die langs een dorps-station vliegt; en zij kwam er niets va»4e weten, dat Thomas zijne pen in de hand genomen had, en zich was gaan aanstellen alsof hij het zoo vreeselijk druk had, toen hij hare voetstappen zijne deur had hooren naderen. Och, het huiselijk leven bestaat voor een groot gedeelte in zulke kleine geheimen. Hedenavond was Tom Sampson bizonder traag gestemd. Hij was op weg om een rijk man te worden, niet doordat hij zooveel verdiende, maar doordat hij weinig uitgaf, en. het leven, dat voor menigeen een onoplosbaar probleem is, was voor hem even gemakkelijk als een dier negen eenvoudige aksioma's van Eukli- des, die zóó kinderachtig duidelijk schijnen te zijn, dat zelfs de kleinste schooljongen het onnoodig vindt ze te betoogen zooals bijv.: „als van gelijksoortigen gelijksoortigen afgetrok ken worden, blijven er gelijksoortigen over," enz. Tom meende, dat hij wel eens aan trouwen mocht gaan denken. Hij was niet verliefd, en hij was het geen enkele maal geweest, sedert hij zijn schooljongens-buis met een jas verwisseld had; maar hij hield zich zelven voor, dat de tijd gekomen was, waarop hij verliefd zou mogen worden, zonder zich aan onvoorzichtigheid schuldig te maken. Wat hij wilde, 't was niet eene dwaze, hartstoch telijke, maar eene verstandige liefde. „Lizzie is een goed meisje, en zij is bekend met mijn eigen aardigheden," sprak hij bij zich zelven; „maar zij wordt oude- vrijster-achtig, en dat is een gebrek, dat zich m toenemende mate bij baar zal openbaren. Ja, bepaald, het wordt tijd, dat ik om eene vrouw ga denken. De keuze is voor een man ver vloekt beperkt in zoon ellendig gat als dit. Ik begeer niet eene boerendochter tot vrouw te nomen, ofschoon ik eene knappe gezonde jonge vrouw, met een aardig duitje zou kunnen krij-ï gen, als ik me tevreden wilde stellen met iemand uit den land- bouwersstand; maar Tom Sampson heeft zijn gebreken, en trotschheid is er een van^Ik zou gaarne eene vrouw hebben, die in stand een weinig hooger stond dan ik. Daar hebt ge bijvoor beeld Celia Clare. Zij is een meisje, dat wel in mijn smaak valt; zij ziet er aardig uit, en is levendig en geestig. De arme Lizzie heeft gemaakt, dat ik van sentimentaliteit schoon mijn bekomst gekregen heb. Ja, het zou niet zoo dwaas zijn, ajs ik Celia tot vrouw nam. En ik geloof ook, dat zij mij wel lijden mag." Mr. Sampson werd thans in zijn overleggingen gestoord, door het geluid van voetstappen op het modderige grintpad, dat langs zijn kantoor liep. Ér was daar een half-glazen deur, die in den tuin uitkwam, maar ook eene deur, die in den gang uitkwam, en deze laatste was de toegang tot het kantoor voor Mr. Sampson's cliënten. Alleen zijne vrienden en goede ken nissen maakten van de tuindeur gebruik, en hij kon zich niet verbeelden, wie hem zoo laat kwam bezoeken. t Is tien Uur,sprak hij bij zich zelven. ,,'t Moet iets bui tengewoons zijn. De oude Pulsby heeft misschien weer een aanval van jicht in de maag gehad, en wil wellicht zijn testa ment veranderd hebben. Hij maakt altijd verandering in zijn testament, als hij zoo'n hevigen aanval krijgt, De pijn maakt hem zoo woedend, dat het hem wat opbeurt als hij iemand onterven kan.” Zoo dacht Mr. Sampson bij zich zelven, terwijl hij den gren del weg schoof en de glazendeur opende. De man, die daar vóór hem stond, was niet iemand met een boodschap van den ouden Pulsby, maar^John Treverton, gehuld in eene witte re genjas, van welke het water met stralen neerliep. „Zijt g>j zelf het of uw geest?" vroeg Sampson achteruit wij kende, om zijn cliënt binnen te laten. Er ontstond eenige réden voor deze vraag. John. Treverton's gelaat was even wit, als zijn regenjas, en dat bleeke vermagerde gelaat, in vereeniging met die lange witte jas, deed onwille keurig aan eene geestverschijning denken. „Vleesch en bloed, waarde Sampson, dat verzeker ik je," ant woordde de ander op koelen toon, terwijl hij zich van zijn regenjas ontdeed, en voor het koesterend haardvuur ging staanj „vleesch en bloed, maar bevroren tot op het gebeente." „Ik dacht, dat ge u in 't Zuiden van Frankrijk ophieldt." ,,'t Doet er niet toe, wat gij dacht; zooals ge ziet, ben ik hier. De dag van gisteren heeft mij in 't wettig bezit gesteld van de nalatenschap mijns neefs. Ik ben hier gekomen, om de beschik king, die ik u gezegd heb te willen maken, te onderteekenen. Gij hebt natuurlijk net stuk gereed, niet waar?" „O zeker; maar ik zie niet in, waarom ge daarmee zooveel haast behoeft te maken. Ik had gedacht, dat ge er eerst toe zoudt zijn overgegaan na het einde uwer wittebroodsweken." „Mijne wittebroodsweken zijn van zeer weinig belang, ver geleken bij de toekomst mijner vrouw. Kom, Sampson, vlug! wie zullen getuigen zijn bij het onderteekenen der akte?" „Mijne zuster en eene der dienstboden kunnen dat doen." „Roep ze dan hier. Ik ben gereed, het stuk te ondertee kenen." „Zou het niet beter zijn, dat ge eerst de akte laast?" „Ja, dat is misschien beter. Men kan niet te voorzichtig zijn. Ik verlang, dat de positie mijner vrouw vast verzekerd zal zijn, onwankelbaar als een rots. Ge hebt den raad van een advocaat er bij ingewonnen; de akte is immers voldoende?" „Zoo voldoende als iets. Uwe schenking is zoo doodeenvou dig, dat niet moeilijk kon wezen er een akte van op te stellen. Gij draagt alles op uwe vrouw over. Ik vind het eene dwaasheid van u, en zoo dacht ook de door mij geraadpleegde advocaat er over; maar dat doet er niet toe." „O neen, volstrekt niet." John Treverton ging voor den kantoor-lessenaar zitten en las de akte van 't eerste woord tot het laatste. Hij droeg de ge heele nalatenschap, roerend en onroerend goed, waarvan hij de rechtmatige eigenaar was, over op zijne geliefde huisvrouw, Laura Treverton, in geheel en onverdeeld bezit. Er kwam in het stuk vrij wat koeterwaalsch voor, maar de strekking det akte was duidelijk genoeg. „Ik ben gereed," zeide John. Mr. Sampson trok aan de schel van de dienstbode, en riep in den gang om zijne zuster. Eliza kwam spoedig in het kantoor en op het zien van John Treverton's bleek gelaat gilde zij het uit en stelde zij zich aan, alsof zij op bet punt waa van flauw te vallen. „Lieve Hemel, Mr. Treverton," riep zij hijgend uit; „ik «brirt dat we door oceanen van elkander gescheiden waren. Wat t» 's Hemels naam is er gebeurd?" „Niets onrustwekkende. Ik ben slechts overgekomea, en. mijne beschikkingen ten aanzien van mijne vrouw te ondertee kenen, welke ik niet vóór gisteren bij machte geweest ben te maken." „Hoe vreeselijk voor de arme Mrs. Treverton, zoo alltM achter te blijven in een vreemd landl" liefhebbenden Echtgenoot, John Treverton." Zij bleef daar gedurende eenige minuten staan, bleek als marmer, met den brief in haar hand, en toen bracht zij het ge- voellooze papier aan hare lippen, en kuste het hartstochte lijk. „Hij bemint mij!" riep zij onwillekeurig uit. „God zij daar voor gedankt! Nu ik daarvan verzekerd ben, voel ik mt in staat alles te dragen." Zij geloofde onvoorwaardelijk in den brief. Eene vrouw met meer kennis van de boosheid dezer wereld zou in dit harts tochtelijk geschrijf van John Treverton slechts een samen weefsel van leugens gezien hebben; maar voor Laura was het waarheid en niets dan waarheid. Hij had zeer slecht gehandeld; maar hij beminde haar. Hij had haar misleid en hij had haar bespottelijk gemaakt in het oog van en kennissen; maar hij beminde haar. Die eene was een< verzoening voor al zijne misdrijven. 1 -i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1927 | | pagina 8