2
y*
HOOFDSTUK XV.
den
aardig gedichtje op
ernstig
van Jasper
-i meest
Edward Clare ontdekt eene gelijkenis.
„Uit de pastorie te Hazlehurst, 22 Februari.
„Waarde Nedl
„Herinnert ge je nog, hoe ik beweerde, toen Laura weigerde
zich eene behoorlijke trouwjapon aan te schaffen, dat haar hu
welijk onder ongunstige voorteekenen voltrokken werd? Ik
heb dat aan haar, ik heb het aan u gezegd, ja, ik geloof waar
lijk, dat ik het aan edereen gezegd heb, indien het niet een on
vergefelijke overdrijving is, het handjevol slonsen en feeksen
in zoo'n gat als Hazlehurst „iedereen” te noemen. Welnu, ik heb
gelijk gehad. Het huwelijk is een compleet fiasco geweest. Wat
dunkt je van de omstandigheid, dat onze arme Laura van haar
huwelijksreisje alleen is terug gekomen? Zonder ook maar het
valies baars echtgenootsl Zij heeft zieh opgesloten in het Manor
House, waar zij het l<*ven leidt van eene kluizenaarster, terwijl
zij zoo achterhouden;, is tegenover mij, haar oudste vriendin,
die altijd zoo goed a's eene zuster voor haar geweest ben, dat
zelfs mij niets hcegena..~>d bekend is van de oorzaak vac dezen
buitengewonen stand van zaken.
„Lieve Celia, ge moet me daarnaar niet vragen.” zeide zij,
toen wij elkander gekust en een weinig geschreid hadden, en
nadat ik haar kraag en hare manchetten bekeken had, om te
zien, of zij ook iets nieuwmodisch uit Parijs had medegenomen.
„Liefste Laura, ik moet je er naar vragen,” antwoordde ik,
„ik wil me niet voor een bovenmenschelijk wezen uitgeven en
ik brand van nieuwsgierigheid en gesmoorde verontwaardiging.
Wat moet dit alles beduiden? Waarom hebt ge de openbare
meening getart door alléén thuis te komen? Hebt gij en Mr. Tre-
verton oneenigheid met elkander gehad?”
„Neen," zeide zij, aarzelend; „en dat is de laatste vraag be
treffende mijn huwelijksleven, waarop ik ooit eenig antwoord
geven zal, Celia; ge behoeft me dus niet meer te vragen."
„Waar hebt ge hem verlaten?" vroeg ik, vast besloten het
niet op te geven. Mijn ongelukkige vriendin bewaarde halstar-
rig het stilzwijgen.
„Ge moogt me zoo dikwijls bezoeken als het je behaégt, zoo
lang ge niet tot me spreekt over mijn echtgenoot," sprak zij
eenige oogenblikken later. „Maar zoo ge volhoudt met over hem
te willen spreken, zal ik je den toegang tot mijn huis verbieden."
„Ik hoor, dat hij zeer edelmoedig gehandeld beeft ten aanzien
van de beschikkingen dien hij na zijn huwélijk gemaakt heeft, en
daaruit zou ik opmaken, dat hij niet zoo'n erg slecht mensch
kan zijn," zeide ik want ge weet wel, dat ik me niet gemak
kelijk van mijn voornemens laat afbrengen maar Laura was
niet te vermurwen.
Ik kon geen woord meer uit haar krijgen.
king
voor
Misschien moest ik je dit niet mededeelen, Ned, in aanmer-
genomen mijne bekendheid met je vroegere genegenheid
Laura; maar ik had behoefte, mijn hart voor iemand uit te
storten. Ouders zijn zoo onbevattelijk, dat men hun onmoge
lijk zoo iets vertellen kan.
„Ik kan me niet voorstellen wat dit arme meisje met haar le
ven zal uitrichten. Hij heeft de gdheele nalatenschap op haar
overgedragen, zegt papa, en zij is ijselijk rijk. Maar zij leeft als
een nonnetje, en geeft niet meer uit dan haar eigen klein inko
men. Zij spreekt er zelfs van, de koetspaarden Tommy en Har
ry, te verkoopen, of ze weer voor de ploeg te laten loopen, of
schoon ik weet, dat zij op de beesten verzot is. Als dit gierig
heid is, dan is het wezenlijk ijselijk. Indien gewetensbezwaren
haar weerhouden John Treverton's geld uit te geven, dan han
delt ze eenvoudig weg als een idioot. En ik kan me, moet ik
zeggen, mijne vriendin nog eer voorstellen als gierig dan als 'n
idioot.
„En nu, waarde Ned, daar er niets meer valt te berichten aan
gaande de vervelendste plaats van het heelal, leg ik de pen ne
der, na je in alles het beste gewenscht te hebben.
„Je liefhebbende zuster
„CELIA”.
zeggen kon, dat hij
maar de
het genot, waarop zijn smaak viel. Hij was te
Kd voor zijn eigen
welzijn, om jeugd, gezondheid en lichaamskracht weg te smij
ten in de modderpoelen en riolen van een losbandig leven. Hij
hield er eene verfijnde zelfzucht op na, die er op berekend
v»-1- ygjj grove zonden. Geen eerzucht
te bestijgen, maar hij bezat eene
voor zich zelven, om moddnrpoe-
(Woedt vervolg^
„P.S. Ik hoop, dat ge bezig zijt een bundel gedichten te
schrijven, die den Hofdichter van jaloerschheid uit zijn vel zal
doen springen. Ik heb persoonlijk niets tegen hem; maar gij
zijt mijn broeder, en, het spreekt van zelf, uw belang moet me
meer ter harte gaan dan het zijne."
Edward Clare ontving dezen brief op zijne slordige kamer, in
een nauwe dwarsstraat in de nabijheid van het Britsch Museum
eene kamer, zoo slordig, dat het zijn op 't land geboren moe
der bitter zou gegriefd hebbenhaar jongen in zoo'n hol te zien.
Maar de woning was eigenlijk nog duur genoeg voor zijne zeer
beperkte middelen. De wereld was nog niet bekend geworden
met het verbazingwekkende feit, dat er een nieuw dichter as
opgestaan. Onnoozele halzen van schrijvers in tijdschriften ble
ven steeds leuteren over Tennyson, Browning en Swinburne, en
de naam van Clare was nog onbekend, zelfs niettegenstaande
die naam vrij vaak geprijkt had onder een
de laatste bladzijde van een tijdschrift.
o
„En dan naar 't hospitaal,” zeide zijn vriend.
Mr. Smolendo haalde de schouders op.
„Als mijn artisten niet meer onder mijne directie werkzaam
zijn, bekommer ik me verder niet op hunne carrière," ant
woordde hij schertsend.
huizes voor de voeten; „ge zijt bang, dat ge je zelf geen meester
zoudt kunnen blijven. Indien ge een oogenblik toegaaft aan je
woede, zoudt ge me vermoorden. De verzoeking zou je al te
machtig zijn."
Jack Chicot sprak geen woord, maar bleef met zijn armen
over elkander tegenover haar staan; hij zag haar met een glim
lach aan, maar de Hemel alleen weet, hoe bitter zijn gemoed
gestemd was.
„Gij zijt verliefd op een andere vrouw," riep zij hem toe. „Ik
weet het."
„Ik heb eene vrouw ontmoet, die niet op u gelijkt," antwoord
de hij met eene zucht.
„En ge zijt verliefd op haar geworden."
„Omdat zij niet op u gelijkt? Dat zou baar zeker behoorlijk
maken in mijn oog.'
„Ga naar baar toe. Ga naar je
De volzin werd besloten met een gemeen woord een det
vergiftige bloemen der Parijsche straattaal.
,De reis is te groot," zeide hij. ,,'t Is niet gemakkelijk van de
hel naar den hemel te reizen.”
Jack Chicot was éénmaal in het Prince Frederick Theatre ge
weest, nadat zijne vrouw weder ten tooneele verschenen was.
Hij was er heen gegaan bij gelegenheid van de eerste voorstelling
van het komieke spektakel-stuk, dat Mr. Smolendo zooveel geld
opgebraebt had. Hij had daar met een ernstig, onveranderlijk ge
laat gezeten, terwijl het publiek om hem heen gedurig in lachen
uitbarstte; en toen La Chicot hem naar zijn oordeel over de
voorstelling gevraagd had, had hij onverholen te kennen gege
ven, dat hij het walgelijk vond.
„Zijn mijne costumes niet mooi?" had zij gevraagd.
„O ja! Maar ik zou de voorkeur geven aan wat minder fraai
heid, en wat meer betamelijkheid."
Het overige publiek was gemakkelijker te voldoen. De toe
schouwers zagen geen onbetamelijkheid in de costumes. Inder
daad, zij kregen datgene te zien wat zij voor hun geld wensch-
ten te zien, en dientengevolge waren zij voldaan.
Nooit ging eene vrouw meer haar eigen gang, dan La Chicot
na haar wonderbaar herstel. Zij ging werwaarts 't haar lustte,
zij dronk zooveel zij lustte, zij gaf elke sixpence van haar groot
salaris uit voor haar eigen genot, en niemand vroeg haar reken
schap. Haar echtgenoot was een echtgenoot alleen maar in naam
Zij kwam meer in aanraking met Desrolles dan met Jack Chicot.
Er was maar een persoon, die het wel eens waagde haar
te berispen of haar over haar gedrag te onderhouden, en dat
was de man, die haar leven gered, en daarvoor zooveel tijd en
zorg ten offer gebracht had. George Gerard kwam haar nu en
dan een bezoek brengen, en zeide dan openhartig, hoe hij er
over dacht.
„Gij hebt weder gedronken," zeide hij bij voorbeeld, terwijl
zij elkander de hand gaven.
„Ik heb niets gehad sedert gisterenavond, toen ik een glas
champagne bij mijn souper gebruikt heb."
„Ge wilt zeggen eene flesch; en van morgen hebt ge een
halve flesch brandewijn opgedronken, om de uitwerking van de
champagne te verdrijven."
Zij wendde geen poging meer aan, om tegen de beschuldiging
op te komen.
„Welnu, waarom zou ik niet drinken?" riep zij op uitdagen
den toon uit. „Wie bekommert er zich om, wat er van mij
terecht komt?"
„Ik bekommer me er om, ik die eenmaal uw leven gered
heb, na eene langdurige worsteling. Ge zijt mij daarvoor wat
verschuldigd. Maar ik zal u niet weer kunnen redden, als ga
u voorneemt u dood te drinken, 't Gebruik van brandewijn Is
een langzame zelfmoord, maar voor eene vrouw van uw gestel
is het een even zeker werkend vergift als Pruisisch zuur."
Als zij dit gehoord had, barstte La Chicot in dronkemanstra-
nen uit. 't Was een akelig gezicht, en het hart van den jeugdi
gen dokter bloedde er van. Hij zou zooveel met haar opgehad
hebben, hij zou zijn uiterste best gedaan hebben om haar te
redden, indien het mogelijk geweest ware. Hij wist het niet dat
deze schoone vrouw evenmin gevoel, evenmin een hart had als
een prachtig stuk marmer. Hij beschouwde de omstandigheid,
dat haar echtgenoot haar geheel verwaarloosde, als de oorzaak
harer verkeerdheden.
„Ware zij mijne gade geweest, zij zou eene geheel andere
vrouw geworden zijn," sprak hij bij zich zelven, daar hij niet
kon gelooven aan de aangeboren verdorvenheid van een zoo
volmaakt schoon schepsel als La Chicot.
Hij dacht er
zijn, welk een
der nachtscha
heggen
Zoo
liepen haar leven en hare leden geen gevaar daarin kwam
L
wijn als zij lustte,
bespeurde, wanneer zij ten tooneele verscheen, zeide Mr. Smo
lendo er niets van.
„Ik vrees, dat zij zich de waterzucht op den hals zal drinken,
het arme schepsel," zeide hij op medelijdenden toon op zekeren
dag tot een vriend in de Garrick-club. „Maar ik hoop, dat zij 't
mijn tijd wel zal volhoudén. Van eene danseuse van haar genre
was het haast niet te verwachten, dat zij langer dan drie sei
zoenen in trek zou blijven, en afs La Chicbt het nog een jaar ol
zoo volhoüdt, ben ik tevreden."
„Ik zal nooit naam maken in tijdschriften," sprak de jonkman
tot zich zelven. ,,'t Is erger dan in 't geheel niet te schrijven. Ik’
zal onbekend verrotten op mijn zolderkamertje, oi sterven van
honger en opium, evenals die arme jongen, die op nog geen kwart
mijl afstands van dit akelige hol omgekomen is, tenzij ik een
of anderen rijken uitgever tegen 't lijf mocht loopen, die me op
geschikte manier op stap kan helpen."
Maar intusschen moet een mensenleven, en Edward was zeer
in zijn schik, als hij nu en dan een paar guineas aan een tijd
schrift kon verdienen. De toelage, die hij van huis kreeg, was
aanmerkelijk lager dan zijn aanvragen, ofschoon de toezending
de financiën zijns vaders zeer drukte. De nog ongeboren hof
dichter hield veel van een lekker leventje. Hij dineerde liefst
in een gunstig bekend restaurant, en gaarne mocht hij zijn maal-,
tijd doorspoelen met goeden Rhijnwijn, of met zuivere Bordeaux.
Hij was een liefhebber van goede sigaren. Hij kon geen goed-
koope laarzen dragen. Als hij 't niet al te ruim had, kon hij 't
wel zonder handschoenen stellen, maar de handschoenen, die hij
aan had, moesten van de beste zijn. Was hij goed bij kas, dan
hield hij meer van rijden dan van loopen. Dit was, zoo maakte
hij zich zelf wijs, een der eigenaarigheden van een poetischen
aanleg. Alfred de Musset was ongetwijfeld precies zoo'n man.
Hij kon zich ook verbeelden, dat Heine 't zelfde soort van leven
te Parijs geleid had, voordat ziekte hem aan zijn bed gekluis
terd had.
Die brief van Celia deed de uitwerking van vitriool in een
open wonde. Edward had het Laura niet vergeven, dat zij John
Treverton tot man genomen had, om dat moest zijns inziens
haar eenige beweegreden geweest zijn in 't bezit te komen
van de nalatenschap haars pleegvaders. Hij haatte John Tre
verton met een geweldigen haat, die niet licht uitslijten zou. Hij
peinsde lang over Celia s brief, en zocht naar de oplossing van
de in dienjbrief vermelde raadselachtige omstandigheid. De zaak
was, naar 't hem voorkwam, tamelijk helder. Mr. en Mrs. Tre
verton waren na onderling overleg besloten, voor elkander ge
negenheid voor te wenden, die zij geen van beiden voor elkan
der gevoelden. Zij waren overeen gekomen te trouwen en ge
scheiden van elkander te leven, de rijke nalatenschap van den
overledene te verdeelen, en zóó wel de letter, maar niet den
geest der wet te vervullen.
„Ik noem het een eerlooze handelwijze in den volsten zin des
woords,” sprak Edward bij zich zelven .„Het verwondert me, dat
Laura zich tot zulk een geknoei heeft willen leenen."
Het klonk heel mooi, dat John Trevertpn zoo edelmoedig ge
weest was, de geheele nalatenschap op zijne vrouw over te dra
gen. Zij hadden zeker een onderhandsche overeenkomst geslo
ten, naar behooren op schrift gebracht. De man zou zijn deel van
het vermogen krijgen, en mocht dat verkwisten zooals hij ver
koop, te Londen of te Parijs, of in welk oord der wereld ‘t hem
het best voorkwam.
„De kerel is vervloekt gelukkig geweest," riep Edward uit,
toornig op het Noodlot, dat aan dezen man zooveel, en aan hem
zoo weinig toebeschikt had; „een kerel, die drie maanden gele
den niet veel meer was dan een bedelaarl"
Aldus mijmerende, dacht hij er over na, wat hij zou gedaan
hebben in John Treverton's plaats, met de vrije beschikking
over een jaarlijksch inkomen van zevenduizend zegge zeven-,
duizend pond.
„Ik zou kamers huren in de Albany," dacht hij bij zich zelven,
„gemeubeld naar de strengste eischen der aesthetika. Ik zou
er een jacht op nahouden te Cowes, en drie of vier jachtpaar
den te Melton Mowbray. Ik zou Februari en Maart in het
Zuiden doorbrengen, en April en Mei te Parijs, waar ik een
„pied a terre" zou willen hebben in de Champs Elysées. Ja,
men zou een allergenotrijkst leventje kunnen hebben, als on
gehuwd heer, met een jaarlijksch inkomen van zevenduizend
pond!”
Zoo zal de lezer merken, dat, ofschoon Mr. Clare
verliefd geweest was op miss Malcolm, 't het geld van
Treverton was, waarvan hij het bezit John Treverton het
benijdde.
Op zekeren namiddag in de maand Februari, ’t was een
dier weinige namiddagen, dat de winterzon de sombere stra
ten-van Londen beschijnt bracht Mr. Clare een bezoek
aan het bureau van een humoristisch tijdschrift, welks redac
teur eenige luchtige versjes van hem geplaatst had. Twee of
drie zijner bijdragen waren in den loop der laatste maand
verschenen, en hij meldde zich aan het bureau aan, met de
aangename verzekering, dat daar wat geld voor hem te beu
ren was.
„Ik zal me zelven onthalen op een keurig dineetje in het
Restaurant du Pavilion," sprak hij bij zich zelven, „en verder
op eene plaats in het Prince of Wales Theatre, om den avond
aangenaam door te brengen."
Hij was niet iemand, van wien men zeggen kon
slecht leefde, 't Was niet de „aqua fortis" der zonde,
champagne van h* J
zeer met zich zelven ingenomen, te bezorgd voor
welzijn, om jeugd, gezondheid en lichaamskracht
ten in de modderpoelen en riolen van een losbani
1
was om hem rein te houden
bezielde hem om bergtoppen
voldoende mate van achting
len te mijden.
zwart boven het bleeke voorhoofd en de groote fonkelende
oogen.
„Is hij werkelijk zoo rijk als hij zich voorgeeft te zijn?" vroeg
La Chicot, terwijl zij mijmerend met den zwaren rooden kwast
van haar gordel speelde, en met droomerigen blik in het vuur
tuurde.
„Naar ik zeker meen te weten," zeide Mr. Desrolles zonder
aarzelen, „is Joseph Lemuel een der rijkste mannen van Lon
den."
„Ik zie niet in, dat dat er veel toe doet," hernam La Chicot
peinzend. „Ik heb veel met geld op, maar zoolang ik genoeg
heb, om me alles aan te schaffen wat ik verlang, begeer ik niet
meer; en ik mag ook dien Jood met zijn grimmig gezicht niet
lijden."
„Vergelijk eens een huis in Mayfair met dit hok,'* merkte
Desrolles op.
„Waar is Mayfair?"
Desrolles gaf eene beschrijving van die buurt<
„Eene wildernis van vervelende straten," zeide La Chicot,
met een minachtend schouderophalen. „Wat onderscheid is er
tusschen de eene straat en de andere? Ik zou gaarne een huis
in de Champs Elysées hebben een huis te midden van een
tuin, verblindend wit, omringd van bloemen, met schitterende
ramen en een Zwitsersch koetshuis."
„Een huis als uit een doos met speelgoed," zeide Desrolles.
„Welnu, Lemuel kan je er zoo een koopen, even gemakkelijk als
ik een hand vol suikerboonen voor je koopen kan. Ge hebt het
maar voor 't zeggen."
„Ik zal dat nooit zeggen,” riep La Chicot op beslisten toon
uit. „Ik ben eene fatsoenlijke vrouw. En bovendien ben ik daar
toe ook te hooghartig."
Desrolles vroeg bij zich zelven, of hef wel hooghartigheid was
eene deugd, dan wel overdreven halstarrigheid, wat La Chi
cot zulke schitterende aanbiedingen van de hand deed wijzen.
Het kostte hem moeite in deugd mannelijke of vrouwelijke
te gelooven. Zijne levensreis had hem niet gevoerd langs paden,
waarop d^Jeugden wassen en tieren, maar met de zonde had hij
op zesu<vertrouwelijke wijze kennis gemaakt. Na zeker onder-
houd/met La Chicot's echtgenoot, waarin hij had beloofd, een
vaderlijk oog te laten gaan over de dame, had Mr. Desrolles
zich ten eenenmale in het vertrouwen der vrouw ingedrongen.
Hij had zich bij haar even nuttig als aangenaam weten te ma
ken. Alhoewel zij haar rijken minnaar op een afstand hield,
mocht zij gaarne over hem spreken. De kasbloemen, die hij haar
stuurde, versierden hare tafel, en maakten eene zonderlinge ver-
tooning in de wel opgeschikte maar slordige kamer, waar het
stof van gisteren gewoonlijk lag te wachten, om morgen wegge
veegd te worden.
Een ding wist La Chicot niet, en dat was, dat Mr. Desrolles
kennis gemaakt had met haar bewonderaar, en door Mr. Lemuel
betaald werd, om bij haar diens zaak te bepleiten.
„Gij schijnt het wat ruimer te hebben dan het geval placht
te ^ijn, waarde vriend," zeide zij op zekeren dag tegen hem.
„Als ik me niet bedrieg, dan is het eene nieuwe jas, die ge daar
aan hebt."
„Ja," antwoordde de man van de wereld, zonder te blozen.
„Ik heb een beetje gespeculeerd, en het geluk heeft me beter
gediend dan gewoonlijk."
Desrolles pookte het vuur wat op, zoodat het begpn te vlam
men, en schonk zich een derde glas cognac in.
,,'t Is zoo fijn als een likeurtje," merkte hij op, met zijne
lippen smakkende, ,,'t Zou zonde zijn, zulk vocht met water
te verdunnen. Maar zeg me eens, wanneer verwacht ge
je man thuis?"
„Ik verwacht hem nooit," antwoordde La Chicot. „Hij gaat
en komt wanneer het hem goed dunkt. „Hij doet denken aan
den Wandelenden Jood.”
„Hij is zeker voor zaken naar Parijs gegaan, niet waar?"
„Voor zaken of voor zijn pleizier. Ik weet er niets van, en
ik bekommer me er ook niets om. Hij voorziet in zijn eigen
onderhoud. Die bespottelijke teekeningen van hem vallen in den
smaak, zoowel te Londen als te Parijs. Zie eens hier!”
Zij schoof hem een'verfrommeld stapeltje humoristische bla:
den, Engelsche en Fransche, toe. De naam van haar echtgenoot
prijkte onder alle, onder de dolste carrikaturen tooneelen
uit het schouwburgleven en uit het leven der Parijsche Bohe
mers, schetsen vol leven en geest.
„Naar deze teekeningen te oordeelen, zou men meenen, dat
hij een heel gezellige kameraad moest zijn," sprak La Chicot,
„en toch is hij droefgeestiger dan eene begrafenis."
„Hij stort al zijn aardigheid uit op de houten blokken, waarop
hij zijne teekeningen graveert," merkte Dersrolles op.
In den laatsten tijd was Jack Chicot een rustelooze zwerve
ling geweest, die maar een zeer gering gedeelte van zijn leven
in de woning in Cibber-Street doorbracht. Er werd zelfs niet
voorgewend, dat er nog een band tusschen hem en zijne vrouw
bestond, en zoo iets had er ook niet bestaan sedert La Chicot's
herstel. Zij waren doorgaans beleefd tegenover elkander; maar
soms gebeurde het, dat de vrouw bittere taal uitsloeg, en dat
haar slecht humeur tot een uitbarsting kwam, bij wijze van het
onheilspellend weerlicht, dat des zomers den donkeren hemel
klieft. De man was altijd beleefd. La Chicot kon hem niet zoo
verbitteren, dat hij haar hatelijkheden met hatelijkheden beant
woordde.
„Ge haat me te zeer om boos op me te worden," wierp zij
hem op zekeren dag in tegenwoordigheid van de eigenares des
niet aan, hoe schoon sommige vergiftige planten
prachtig schouwspel de scbarlaken-roode bessen
de opleveren, waqneer in den herfst de bruine
daarmee als bezaaid zijn.
ging La Chicot in triumf haar weg. In het nieuwe stuk
haar le>
geen gevaarlijke hemelvaart voort. Zij dronk zooveel brar.de-
en zoolang het publiek er maar nietsvan