liet om die ondergaande dag om u HOOFDSTUK XVL a het dansen krij- (Wordf vervolgd). kost rond in en ver- van den beginne af gezegd, Ge denkt toch niet, dat ik van plan ben, dit halssnoer te geheel in de schaduw gelegen was. langzaam op en aêSes idelde. Eindelijk kwam La Chicot te voorschijn, eene rijzige vorste lijke gestalte, gedost in een zwart zijden japon, die langs de straat sleepte, met een bukskin paletot, en met een rond hoedje, dat zwierigop hare sombere lokken stond. Zij nam Derolles arm, als ware het eene gewone zaak voor hem. haar te geleiden; en zoo verwijderden zij zich samen, ter wijl zij zeer luidruchtig praatte, bijna even luidruchtig als eene dame van den h oogsten rang. „Hoe vreemd?" dacht Edward tij zich zelven. „Waar is haar man al dezen tijd?” De echtgenoot der danseres bracht zijn avond door in een letterkundige club van een ietwat Boheemsch karakter, waar zijn verslagen ziel zich wat opfleurde met de in dien kring heer- scbende geestigheid, en waar men de dolste gesprekken hoor de, bij welke niets tusschen hemel en aarde gespaard werd, waarin met de diepste minachting werd gesproken over stum pers op het gebied der kunst, en met e«U?eiligen afschuw over vormdienst en onnatuurlijkheid van allerlei soort, over de kunst, die de mode van den dag volgt, over de literatuur, die alle oorspronkelijkheid mist. In zulk een kring kon Jack Chicot voor korten tijd zijn leed vergeten. Deze roerige bijeenkomsten, deze altijd levendige gesprekken waren voor hem als de wate ren der Lethe. ,,’t Ziet er wel uit, of het echt spul is, vindt ge ook niet?" vroeg La Chicot. Deze vraag was gericht tot Mr. Desrolles. Zij stonden naast elkander in de winterschemering voor een der ramen van La Chicot's kamer, die op Cibber Street uitzagen, en waren bezig met het bezien van een juweelkistje, dat de danseres geopend in de hand had. Op het zachte bekleedsel van wit fluweel lag daarin een hals snoer, zooals Desrolles zich niet herinneren kon er ioit een ge zien te hebben, ook niet bij de juweliers, voor wier vensters hij soms had staan te kijken, als hij niets beters te doen had, om dergelijke sieraden te bewonderen. „Echt!” herhaalde hij. „Ik heb je dat Joseph Lemuel een vorst was.” houden?" vroeg La Chicot. „Ik geloof niet, dat gij of eenige andere vrouw dit kostbaar voorwerp terug zoudt willen zenden, indien het een geschenk ware, u vereerd, zonder dat er aan de aanneming voorwaarden verbonden waren," antwoordde Desrolles. „Maar dat is het geval niet. Dit halssnoer is voor mij bestemd, als ik er in toestem, van mijn man weg te loopen, naar Parijs, om daar te gaan leven als Mr. Lemuels bijzit. Ik zal dan een villa te Parijs hebben, en vijftienhonderd pond 's jaars." „Vorstelijk!" riep Desrolles uit. „En dan moet ik aan Jack de vrijheid schenken, om gehe* zijn eigen gang te gaan. Gelooft ge niet, dat hij zich er over verheugen zou?” Er was iets tijgerachtigs in den oogopslag, waarmee zij deze vraag vergezeld deed gaan. „Ik geloof, dat het er voor u heel weinig op aan zou komen, of hij zich er over verheugde, dan wel bedroefde. Hij zou woe dend zijn, vermoed ik, maar gij zoudt veilig aan db overzijde van het Kanaal wezen." „Hij zou een ontbinding van ons huwelijk kunnen verkrijgen," merkte La Chicot op. „De Engelsche wet ontbindt een huwelijk even gemakkelijk, als zij het sluitp En dan zou hij met een andere vrouw trouwen." „Wat voor andere vrouw?" „Dat kan ik niet zeggen maar er is een andere. Toen we de laatste maal ruzie hadden, heeft hij zelf het erkend." „Door een echtscheiding zoudt gij eene groote dame kunnen worden. Joseph Lemuel zou je trouwen. De man is je slaaf; ge kunt hem om je pink winden. En dan zoudt ge in plaats van js kleine villa te Passy een huis’kunnen krijgen in de Champs Ely- sées, te midden van de paleizen der ambassadeurs. Ge zoudt met een vierspan naar de wedrennen kunnen rijden. Ge zoudt num mer één worden." „En ik ben begonnen vuil linnen te wasschen in de rivier te Auray, onder een troep nijdige waschvrouwen, die een hekel aan me hadden, omdat ik jong en schoon was. Dat waren geen prettige dagen, mijn vriend!" „Je leven te Parijs zou eene groote verandering voor je zijn. Ge moet, dunkt me, je bekomst wel hebben van Londen „Of ik er mijne bekomst van heb? 0, ik verfoei je akelige stad met hare smalle straten en vervelende Zondagen." „En me dunkt ge moet ook je bekomst van het dansen krij gen?" „Ik begin er mijne bekomst van te krijgen. Nadat dat ongeval mij overkómen is, heb ik er niet zooveel meer mee op als vroeger." Zij had het juweelkistje nog in haar hand; zij bekeek het halssnoer van alle kanten en bewonderde de pracht der steenen, 4die in het schemerlicht fonkelden. Zij keerde nu terug naar haar lagen stoel bij het haardvuur, en liet het geopende kistje op haar schoot liggen, zoodat de vuurgloed op de diamanten scheen, en een zag toen, in plaats van Mr. het koffiehuis langzaam naar 1 een oude poncho, vervaar digd van eene ruige stof, zoodat het kleedingstuk deed denken aan de huid van een wild dier, en eene reusachtige sigaar roo- kende. Deze heer ging aan de buitenzijde van de tooneeldeur staan, waar hij geduldig gedurende ongeveer tien minuten wachtte, terwijl Edward Clare aan de overzijde van de straat, houdt Toen ik hem de laatste maal ontmoette, was hij in *t Wes ten van Engeland.” „O, dat is daar een mooie streek!" sprak Desrolles. door plot selinge nieuwsgierigheid aangeprikkeld „In Somersetshire of in Devonshire meent ge zeker, niet waar?” „Ik bedoel Devonshire „Een lieve streek een bekoorlijk landschap!" „Heel aardig voor u, Londenaars. die u met een sneltrein derwaarts begeeft, om er een veertien dagen door te brengen. Maar minder aardig voor den inboorling, die zich gedoemd ziet om te verrotten in een godvergeten gat als Huzlehurst. het dorp, van waar ik afkomsti; ben. Maar hoe kent gij die plaats? riep Edward uit, want de man had verbaasd opgekeken, alsof de naam hem bekend voorkwam „ik ken een dorp dat Hazlehurst heet, maar dat ligt in Wilts." antwoordde de ander zonder te blikken of tc blozen. „Is dus de heer, die zoo sprekend op mijn vriend Chicot gelijkt, uit De vonshire geboortig, en een buurman van u?” „Ik heb noch het een noch het ander gezegd.” antwoordde Ed ward, die zich niet begeërde te laten uithooren door een onbe kende van verdacht allooi. „Ik zeide, dat ik hem het laatst te Hazlehurst gezien heb. Dat is alles. En nu moet ik, daar ik ten vijf ure ergens verwacht word, u goedenavond wenschen." Zij verlieten samen de gelagkamer, en liepen Long Acre in, waar de winter-zonneschijn thans verdwenen was, en plaats had gemaakt voor dien somberen dikken nevel, die zich tegpfi den avond als een gordijn over Londen uitbreidt. Voor hen. die de City liefhebben, zooals Charles Lamb bijvoor beeld haar heeft lief gehad, heeft zelfs deze alles omhullende nevel, door welke de lantarens zoo aardig, als vriendelijke oogen heen schitteren, iets bekoorlijks. ,,'t Spijt me, dat ik mijne naamkaartjes niet bij me heb,” zeide Desrolles, in zijn borstzak voelend „Dat komt er niet op aan," antwoordde de ander kortaf. „Vaarwel!" En zoo scheidden zij, en Edward Clare liep met haastige schre den naar het kleine Fransche restaurant in de nabijheid van St. Anna's Church, waar hij zich voorgenomen had zich eens te goed te doen aan een lekker dineetje. „Een ploert van een kerel!" mompelde Desrolles, terwijl hij hem achterna zag. „Een plattelander en een ploert! Zonderling, dat hij v an Hazlehurst komt.” Mr. Clare dineerde geheel naar hartelust, en, naar hij meende, ook^met inachtneming van de strengste zuinigheid; want hij stel de zich tevreden met een halve flesch Bordeaux, en gebruikt! slechts een glaasje groene Chartreuse na zijn klein kopje sterk koffie. Hij w|s van gedachte veranderd wat betreft het Prinre of Waks Theatre. In plaats van zich zelven te onthalen op een „slallc” in dien weelderigen schouwburg, wilde hij zich met wat minders tevreden stellen, en plaats nemen in het parterre van het Prince Theatre, om Madame Chicot te zien. Hij had wel overal op de muren van Londen haar naam ge zien. maar nog nooit was het verlangen bij hem opgekomen, om haar te gaan zien. Nu was op eens zijne nieuwsgierigheid op gewekt. Hij ging er heen en bewonderde de danseres, zooals de geheele wereld haar bewonderde. Hij was vroeg genoeg, om eene plaats te krijgen op de eerste bank van het parterre, van waar hij goed de stalles kon overzien, die bezet waren met hec- ren, allen verklaarde vereerders van La Chicot. Daar was eene gezette gestalte. een forsch man met een donker* voorkomen, die inzonderheid Edward's aandacht trok. Deze man sloeg van zijne zitplaats, aan het uiteinde van eene rij stoelen, de danseres gade, met een uitdrukking op zijn gelaat, die in 't oogvallend verschilde van de ijdele bewondering, die op andere gezichten te lezen stond. In 't gelaat van dezen man. hoe dof en afgeleefd het er ook uitzag, was iets, dat sprak van een verborgen hartstocht, van eepe stalen volharding bij het eiajagen van een bepaald doel. Hij was een gevaarlijke bewonderaar voor iedere vrouw, gevaarlijk allermeest voor eene vrouw als La Chicot. Zij zag hem en herkende hem, als een bekende te midden van een onbekend publiek. Een enkele schitterende blik van hare donkere oogen was voldoende om dat te laten merken en ^misschien was deze blik ook eene voldoende belooning voor Joseph Lemuel s toewijding. Een flauwe glimlach speelde om zijne dikke lippen, en verloor zich in de plooien zijner vette kin. Hij wierp de danseres geen bouquet toe. Hij begeerde niet zijne bewondering aan de klok te hangen. Toen het gordijn viel na het schitterende tableau, waarmede het komieke specta- kelstuk eindigde e'en tafreel saamgesteld uit schoone vrou wen in oogverblindende costumes en in excentrieke houdingen, verlicht door den feilen gloed van een magnesiumlamp ver liet Edward het parterre, en liep om den hoek van het schouw- burggebouw heen naar de smalle dwarsstraat, waar de deur van het tooneel uitkwam. Hij dacht, dat misschien de echtgenoot der danseres haar daar zou staan op te wachten, om haar naar huis te geleiden. Hij bleef daar in die donkere tochtige straat ongeveer kwartier lang staan wachten, en zag toen, in plaats van Chicot, den artist, zijn "kennis van 1 de tooneeldeur stappen, gehuld in te zien een klein, langwerpig gezichtje met V’ize ooöenl een niet te beschrijden neus, een grooten mond. Eene geestige uit drukking en een innemende glimlach waren de eenige bekoor lijkheden dier befaamde schoonheid. Cosmetiques en Worth hadden al het overige moeten doen. Maar de overleden courti sane was in haar tijd eene der geestigste en meest ontwikkelde vrouwen van Frankrijk geweest. Doch dat bracht La Chicot niet in rekening. „Ik ben tienmaal schooner," had zij toen bij zich zelve gezegd, „en toch zal ik er nooit een eigen rijtuig op kunnen nahouden." Zij had dikwijls gemijmerd over het verschil tusschep haar lot en dat van de vrouw, wier huis, paarden, rijtuigen et schoothondjes zij gezien had, waarvan de verkooping Parijs negen dagen achtereen in verbazing gebracht had. Zij dacht aan die doode vrouw hedenavond, terwijl zij daar met den spiegel in de hand de diamanten en haar eigen schoonheid zat* te be wonderen, terwijl Jack Chicot zijn best deed om haar in zijn Bohemer Club in de nabijheid van het Strand te vergeten. Al de verhalen kwamen haar in de gedachte, die zij gehoord had van die ondergaande zon haar aanmatiging, hare buitensporigheid, de verachtelijke slavernij harer aanbidders, haar triumftocht door het leven, die het voorwerp zoowel van verachting als van bewondering geweest was. 't Waren niet de deugdzamen, die haar verachtten, maar zij was het, die de deugdzamen verachtte. Vooral met eerbare vrou wen dreef zij den spot. Het Parijsche publiek was bekend met al da détails van haar onbeschaamd, schandelijk leven. Zeer weini gen waren bekend met de geschiedenis van haar sterfbed. Maar de priester, die haar de biecht afnam, en de pleegzuster, die ge tuige was van hare laatste uren, hadden er een verhaal van kun nen doen, in staat om de haren der lichtzinnigheid zelfs ter berge te doen rijzen. ,,'t Was een kort, maar een vroolijk leven," dacht La Chicot bij zich zelve. „Hoe goed herinner ik mij haar in dien winter, toen het meertje in het Bois de Boulogne bevroren was, en er schaatsen gereden werd bij fakkellicht! Zij placht te rijden in eene slede, geheel overdekt met zilveren belletjes, en zij placht schaatsen te rijden in een costuum van rood fluweel met sabel bont. Het publiek week op zijde om haar te laten passeeren, als ware zij eene keizerin geweest.' Toen namen hare gedachten een anderen loop. „Indien ik he’m verliet, zou hij zich van me laten Scheiden, ons huwelijk laten ontbinden, en met die andere vrouw trouwen," sprak zij bij zich zelve. „Wie zij toch wezen mag? Waar heeft hij haar ontmoet? Niet in den schouwburg. Daar is niemand, die hem eenige belangstelling inboezemt. Ik heb hem al te nauw keurig gade geslagen, om me daarin te kunnen vergissen." Daarop schonk ze een bierglas half vol brandewijn, en deed er een ziertje water bij, met het doel om zich zelve wijs te ma ken, dat zij brandewijn-grog dronk; en toen verviel zij al spoe dig in eén toestand van halve dronkenschap een droomerig half-bewustzijn, waarin het leven, als doos een nevel bezien, een wat vroolijker tint aannam zij smeet haar spiegel van zich af, en wierp zich half gekleed op haar bed. Jack Chicot, die de gewoonte had aangenomen om lang na middernacht thuis te komen, sliep op een canapé in het kleine vertrekje op de derde verdieping, waar hij placht te werken. Er was niet veel kans, dat hij de juweelen te zien zou krijgen. Hij en zijne vrouw leefden zoo gescheiden van elkander als mogelijk was voor twee menschen, die in hetzelfde huis woonden. La Chicot bekeek en bewondeide verscheiden avonden ach- tereen de diamanten, en gaf zich dan aan denzelfden gedachten loop over; en nu kwam de laatste avond van de week, die Mr. Lemuel haar had toegestaan, om zich over zijn aanbieding te beraden. Den volgenden dag moest zij hem antwoorden. Hij wachtte haar op bij de tooneeldeur, toen zij na afloop van de voorstelling het schouwburggebouw verliet. Desrolles, haar gewone glleider, was niet op zijn post, „Zaïre, er is geen uur voorbij gegaan, nadat we de laatste maal elkander gesproken hebben, dat ik niet aan je gedacht heb," zoo ving Joseph Lemuel aan, wien het verheugde, dat hij haar alleen aantrof. „Ge zift zoo ongenaakbaar als eene prinses van den bloede." „Waarom zou ik me minder rekenen dan eene prinses?" vroeg - zij op onbeschaamden toon. „Ik ben een eerbare vrouw." „Ge zijt schooner dan eenige prinses in Europa," zeide hij. „Maar ge moet medelijden hebben met een aanbidder, die zoo lang en zoo geduldig gewacht heeft. Wanneer zal ik je antwoord ontvangen? Zal het „ja” zijn? Ge kunt niet zoo wteed zijn om „neen" te zeggen. Mijn notaris heeft de akte van onze overeen komst opgesteld. Ik wacht slechts op je antwoord, om dat stuk te ondertefekenenJ’ „Ge zijt zeer edelmoedig,” zeide La Chicot, op minachtenden toon, „of zeer halsstarrig. Als ik met u wegloop, en mijn echtge noot zich van me laat scheiden, zult ge mij dan trouwen?" „Vertrouw op mij, en ik zal je niets weigeren." Hij vergezelde haar tot aan de deur harer woning, en gedurende al dien tijd bepleitte hij zijne zaak met al de welsprekendheid, waarover hij te beschikken had, en dat was niet veel. Hij was een man die het geld had leeren kennen afs een alles vermogend middei om alles te verkrijgen wat hij begeerde, en zelden had hij daar toe veel woorden te gebruiken. zdfverwftte’ steenen al de kleuren van den regenboog aan- r namen. „Ik kan me voorstellen, hoe ik daar gezeten zou zijn in eene loge in de opera, gedost in eene nauwsluitende japon van don kerrood fluweel, met geen andere ornamenten dansalleen dit halssnoer en een paar enkele* diamanten als oorbellen," mom pelde La Chicot. „Er zouden, geloof ik, niet veel vrouwen te Parijs zijn, die me overtroffen. „En ik zou kunnen toezien, terwijl andere vrouwen voor sriijn vermaak dansten," vervolgde zij. „Alles te samen genomen, is het leven eener ballet-danseres op zijn mooist een armoedig spel. Er zijn maar eenige sporten van de ladder tusschen mij en een meisje, dat op de kennis danst. Ja, ik krijg er me bekomst van." „En ge zult er nog meer je bekomst van krijgen, wanneer ge 9 een jaar of wat ouder zijt," merkte Desrolles op. „Op zes en twintig jarigen leeftijd behoeft men nog den ouden dag te denken.” „Neen; maar als ge zes en dertig zijt, zal de oui denken.” „Ik heb een week tijds geêischt, om me over zijn aanbieding te beraden, "s zeide La Chicot. „Vandaag over epne week geef ik hem mijn antwoord, ja of neen. Als ik de diamanten houd, dan zal dat „ja" beteekenen. Stuur ik ze terug dan zal dat „neen" beteekenen." „Ik kan me niet voorstellen, dat eene vrouw „neen" zou kun nen zeggen tegenover een halssnoer als dat daar," zeide Des rolles. „Wat is het met dat al waard? Vijftien jaar geleden zou een streng glazen kralen, gekocht op de markt te Auray, mij geluk kiger gemaakt hebben dan die diamanten me thans kunnen ma ken." „Als ge zedepreken ,gaat houden, kan ik je niet volgen. Bij ruwe gissing zou ik zeggen, dat die diamanten wel drieduizend pond moeten waard zijn." „Ik moet ze aannemen of er voor bedanken,” zeide La Chicot in het Fransch, op hare zorgelooze wijze de schouders ophalend. „Waar zijt ge van plan ze te leggen?” vroeg Desrolles. „Als je man ze onder de oogen kreeg, zou er een standje komen. Ge moet zorgen, dat hij er niets van te zien krijgt.” „Pas béte" antwoordde La Chicot. „Zie hier.” Zij duwde den lossen kraag van hare kasjemieren ochtend japon naar achteren, en maakte het halssnoer om haar hals vast. Daarna trok zij den kraag er weder over heen, en de dia manten waren verborgen. „Ik zal het halssnoer bij nacht en overdag dragen, totdat ik besloten zal hebben, of ik het zal houden of niet," zeide zij. „Waar ik ga, zullen de diamanten ook gaan niemana zal ze zien niemand zal er mij van berooven, zoolang ik leef,Wat scheelt je?" vroeg zij op eens, schrikkend van de akelige uit drukking, die zich op Desrolles' gelaat vertoonde. ,,’t Is niets, 't Js maar eene krampachtige aandoening." „Ik dacht waarachtig, dat ge op 't punt waart een toeval te krijgen." „Ik voelde me voor 't oogenblik wat raar, 't Is mijn oude kwaal.” „Ja, dat dacht ik wel. Ge moet maar een glaasje brandewijn drinken." Ofschoon zij tegenover Desrolles op zeer luchtigen en onver schilligen toorf over ME Lemuel’s aanbieding sprak, had deze desniettemin indruk op haar gemaakt. Toen zij dien avond uit den schouwburg thuis was gekomen, ging at in hare morsige slaapkamer zitten, met een spiegel in de hand, en staarde zij op haar beeld met die streng juweelen tfm haar hals. Zij draaide haar prachtigen hals naar alle kanten, om het licht van de kaars op te vangen, en dacht er over, welk eene schitterende vertooning zij zou maken met die fonkelende sterren om haar ivoren hals, en welk een nieuw en genotrijk leven de schatten van Joseph Lemuel haar zouden kunnen verschaffen; een leven .an buitensporige uitspatting, met prachtige toiletten, epikuristi- sche diners, durende tot laat in den nacht, een leven zonder in spanning of arbeid. Zij dacht zelfs aan al de beroemde restau rants te Parijs, waar zij bij voorkeur zou gaan dineeren; toover- paleizen op de Boulevard, alles licht en goud en purperkleurig fluweel, waarvan zij nooit anders dan de buitenzijde had leeren kennen; huizen, waar de zonde meer thuis is dan de deugd, en waar een enkele kotelet in haar papieren omhulsel meer dan de maaltijd van 'i geheele gezin eens armen. Zij zag 4iaar onoogelijke slaapkamer, met haar morsig plafond kleurd behangsel, waarop de vochtigheid leelijke vlekken te voorschijn had geroepen, met die opgeschikte gordijnen, die wag gelende greenenhouten toilettafel, overtrokken met vuil netel doek en gescheurde Nottinghamsche kant en het versleten tapijt. Hoe armoedig was daar alles! Zij en haar echtgenoot wa ren eens het huis gaan bezien van eene Fransche courtisane, die in het zepith harer dagen overleden was. Zij herinnerde zich, hoe het publiek met een soort van eerbied had opgezien bij de keurige satijnen draperieën van boudoir en salon, het tapisse riewerk, de antieke kant, de kleine verzameling schilderijen, die als juweelen aan de satijnen wanden schitterden. Zonde, met zooveel heerlijkheid omgeven, was bijna deugd. In het eet-salon, die al het overige overtrof, hing het portret van de overleden godin, een medaillon in een lijst van fluweel en goud. La Chicot herinnerde het zich zeer goed, hoe het haar bevreemd had, zoo weinig schoonheid op dat gevierde gelaat Zal het „ja” zijn of „neen?" -R i die wandelde. „Geen enkele."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1927 | | pagina 8