Wederzien. van (Wordt vervolgd). „En heeft hij waarin gehan- dezen zelfden dag, trekken. ..I» die zijne zilveren brui* er niets van wist, dat déze stee- het recht niet hebben zou, u de „Zou die kerel een onnoozele hals of een schurk wezen?" vroeg Mr. Mosheh bij zich zei ven. HOOFDSTUK XTC „Ik toe. echt waren." en hij stond elig was om aan te zien. Hij schreef den volgenden brief aan de „Times”, waarin hij Gerard's i. Zulk eeae i een dolk, en bezwaarlijk door eenigen anderen in de i vorm van mes of dolk. Het dunne zooveel handelaars in .ge zult ondervinden Goeden avond." „Goeden avond antwoordde de ander met flauwe stem, en zoo verdween hij in den kouden nevel, die de straat als in een sluier hulde. bladen namen het denkbeeld ->ver. Zij schilderden de geheele gebeurtenis met zoo levendige kleuren at als hadden zij het in een droomgezicht aanschouwd. Zi; waren welsprekend in hunne beschrijving van de schoonheid der vermoorde vrouw; gewaagden van haar onmatige gewoonten, derden zij met de donkerste tinten af als •en type van goddeloosheid. Een man. die een lekker leventje geleid had van het door zijne vrouw verdiende geld een kerel, die tot niets deugde een klaplooper lui. buiten sporig, onmatig, zoodat er niet aan te twijfelen viel, of zijne vrouw, dat schitterende schepsel, was door zijn verderfelijk voorbeeld aan den drank geraakt. Zij schilderden een akelig tafereel van den moord; hoe de man te middernacht was thuis gekomen uit deze of gene holen der zonde hoe de vrouw hoe zij, en 't kon niet De arme Mr. Smolendo was wanhopig gestemd 12, had eene zeer talentvolle dame weten op te sporen, om La Chieot s plaats te vervullen in bet komieke spektakel-siuk; maar het publiek geloofde met in de zeer talentvolle dame die oud genoeg was on La Chicot's moeder te kunnen wezen en Mr S solendo moest zien, boe zun schouwburg eene woestenij van ledige ban ken werd, t Scheen met te baten dat zijne decoraties, zijn bal let-personeel, zijn o-kest, zijn kalklicht het beste en kostbaarste was van wat men in dat genre in Loeder te 'zien kreeg. Het oubhek was 't om La Chieot te doen geweest en haar ongeluk kig uiteinde wierp een somber waas over den schouwburg, dat zich nut gemakkelijk liet verdrijven. Andere schouwburgen -cnetpn aan de beur, te liggen om in trek te komen, en bet schip, waarop Mr S.nolendo's fortuin geladen was, geraakte op strand De pers was zeer heftig ten aanzien het geval van La Chi cot De meest gelezen pennv-bladen voeren met de grootste verontwaardiging uit tegen ieder, die bij de zaak betrokken was Zn spraken met minachting over den lijkschouwer; zij noemden den dokter een idioot; zij lieten zich allerongunstigst int over de eigenares van bet huis waarin de vermoorde dan seres gewoond had; zij stelden de getuigen als meineedigen aan de kaak maar hunne woedendste aanvallen waren qtëgen de politie gericht Hier was een gruwelijke moord gepleegd in het hartje van Bet beschaafde Londen; te midden van een rustig sluimerende huishouding; in een buis, waarvan bijna elke kamer bewoond was; en toch had men den moordenaar laten ontsnappen, en toch was de zoo hooggeroemde Londenscbe politie niet in staat geweest, ook maar een straaltje licht te doen opgaan in de duisternis dezer geheimzinnige zaak. De echtgenoot van bet slachtoffer, op wien het zwaarste ver moeden rustte wiens eigen gedrag reeds voldoende is. om hem te veroordeelen, deze ellendeling mag rondzwerven over de aarde, als een hedendaagsche Kaïn, zonder het brandmerk op zijn voorhoofd, waaraan zijn medemenschen hem zouden kunnen herkennen Wellicht bezoekt hij te dezer zelfde ure onze koffie huizen dineert hij in onze restaurants, bezoedelt hij de onschul dige atmosfeer onzer schouwburgen, ja durft hij, met een uit drukking van gehuichelde vroomheid op bet gelaat, den gewij- den drempel eener kerk te overschrijden! Waar is de politie? Wat voert zij uit. dat deze schurk nog nief opgespoord is? Zij moest hem dadelijk kunnen herkennen, zelfs zonder het Kains- teeken Bestaan er geen fotografieën van het monster, dat vol gens de beschrijving een gunstig voorkomen moet hebben, en zonder twijfel een ijdel tnensch is. Er werden massa's brieven in de Morning Shrieker ingezonden, welker schrijvers ieder een eigen zelfbedachte methode er op na houden en aan de hand doen om een moordenaar op te sporen en te vangen. Zonderling mag het heeten, dat Jack Chieot, ofschoon een schoon voorwerp voor de camera, geen lust schijnt gehad te hebben, om te zien, wat soort van afbeelding de zon van hem kon maken. Hoe dat ook zij, geen portret van hem, groot of klein goed, slecht, of tamelijk, is er te vinden in Cibber Street, waar de politie natuurlijk gekomen is. om er een te zoeken. Mr. Des- rolles. die zich in 't geheele geval handelbaar toont, zonder be paald dienstvaardig te zijn, geeft eene zoo duidelijk mogelijke beschrijving van zijn voormaligen kontubernaal; maar geen be schrijving in woorden is ooit bij machte geweest iemands beeld „op volkomen herkenbare wijze weder te geven, en de ambte naren der defectieve politie verlaten Cibber Street, met de voor stelling van een persoon, die niet meer gelijkt op Jack Chieot. dan Jack Chieot geleek op den keizer van China. Dezen Chieot, die alleen in hunne verbeelding bestaat, trachten zij«met den meest volhardenden ijver op te sporen in de ongunstigst beken de gedeelten van Londen, en vaak meenen zij op het punt te zijn, hem te snappen. Zij meenen hem het middagmaal te zien gebruiken in onaanzienlijke restauraties, hem te zien biljarten in slecht befaamde koffiehuizen, zij achtervolgen hem op'penny- stoombootjes, en vergezellen hem op den spoortrein, altijd, om tot de ontdekking te komen, dat de jaersoon, wiens spoor zij volgden, hoepel schurkachtig genoeg, evenwel Jack Chieot niet is. Terwijl de politie aldus haar uiterste best deed, moest het voor haar wel hard zijn zoo vreeselijk doorgehaald te worden door den Morning Shrieker en door eene schare van brief schrijvers. u Zeker was de schijn tegen den nergens te vinden echtgenoot sterk genoeg, om de koord te vlechten, waaraan hij moest op gehangen worden. Een brief aan den „Times" van George Gerard, behelzende de beschrijving van den in de schilderskist gevonden dolk had de aandacht getrokken van den beroemden chirurg, die La Chicot's gebroken been gezet had. en deze heer had zich met haastige schreden naar Cibber Street begeven, om de wond te onderzoeken. Hij nam daarna den dolk in oogenschouw, die met de overige goederen van den vermisten persoon door de politie in bewaring genomen was. Hij schreef den volgenden dag een brief aan de „Times", waarin hij Gerard's verklaring bevestigde. Zulk eeae wonde kon zeer goed zijn toegebracht door zulk l beschaafde wereld bekenden buigzame lemmet was geheel anders dan het emmet van eeni gen anderen dolk, dien de heelkundige ooit had gezien de wond kwam overeen met den vorm van het lemmet. De schrijvers van de hoofdartikelen in de meestgelezen dag- „Hoe, zijn ze niet gezet!" riep de diamanten-koopman uit. „Hoe komt dat?” „Mijn vriend is een hooghartig man. Hij wilde niet, dat d« juweelen zijner vrouv^ herkend zouden worden." „En heeft hij ze daarom losgebroken uit het goud ze gemonteerd waren? Uw vriend heeft zeer dwaas de ld. air. Waartoe behooren deze steenen?" mompelde Mr. Mosheh. terwijl hij de diamanten zachtkens met den top van zijn vleezigen wijsvinger aanraakte, en ze in een kring legde „Blijkbaar behooren zij tot een halssnoer, en een zeer fraai halssnoer moet het geweest zijn. Uw vriend heeft heeb dom gedaan, met dat kostbare sieraad te vernielen." "Is geloof dat het een halssnoer was, stemde de bezoeker „Mijn vriend heeft verleden jaar zijn zilveren bruiloft ge vierd, en de diamanten waren een geschenk van hem aan zijne vrouw bij die gelegenheid." Het vertrek was flauw verlicht met één enkele kaars, die de meid op de tafel had neergezet, toen zij den onbekende had binnengelaten. Mr. Mosheh haalde eene beweegbare gutta pcrcha gaspijp naar beneden en stak eene kantoorlamp aan die naast zijn les senaar stond. Bij dit licht onderzocht hij de juweelen. Niet tevreden met een zorgvuldig onderzoek, haalde hij een klein vijltje uit zijn vestzak voor den dag, en beproefde daarmee een der sjeenen. „Uw vriend is een dubbele dwaas, zoo hij geen schurk is," sprak Mr. Mosheh. „Deze steenen zijn valsch.'' Het gelaat van den man met den grijzen baard kreeg eene zoo akelige uitdrukking, dat het aanzien van den dood zelf bezwaarlijk akeliger zou kunnen zijn. „Dat is een leugenl" riep hij* hijgend uit. „Ge zijt een onbeschaamde vlegel, sir, dat ge met zulke prullen bij me durft komen, en een domme ezel, dat ge meent Benjamin Mosheh te kunnen oplichten met je valsere stee- nen, mij een man. die af en aan gedurende bijna dertig jaar handel in edelgesteenten gedreven heb. De steenen zijn na gemaakt, maar ze zijn uitstekend nagemaakt, en heel goed van kleur. Zie eens hier, sir; ziet ge het schrapje, dat mijne vijl op de oppervlakte van dezen steen achtergelaten heeft? Vader Abraham, wat trilt de man! Wilt ge me wijs maken, dat men u beet genomen heeft met deze steenen dat ge er geld voor gegeven hebt? Ik geloof geen woord van uw vertelseltje betreffende uw Londenschen koopman en loft En wilt ge zeggen, dat ge nen valsch waren, en dat ik beschuldiging naar het hoofd te werpen, dat ge geld poogt te krijgen op valsche wissels?'* „2oo waarachtig als ik leef, ik dacht dat ze betuigde hijgend de man met den grijzen baard, zenuwachtig te trillen, zoodat hei aki „En hebt gij er misschien geld op voorgeschoten?" „Ja." „Veel?” „Al wat ik in de wereld bezit. Allesl Alles!" herhaalde hij op hartstochtelijken toon. „Ik ben een geruïneerd man; om Gods wil, geef me een half glas brandewijn, zoo ge niet wilt, dat ik dood zal nedervallen in uw huis." De man zag er zoo wanhopig verslagen uit. dat Mr. Mosheh. ofschoon niet ongeneigd hem voor een oplichter te houden, medelijden met hem kreeg. Hij opende de deur, die in zijn eetvertrek uitkwam, en riep tot zijne vrouw: „Rachel, breng me den brandewijn en een bierglas!" Mrs. Mosheh gehoorzaamde. Zij was eene groote vrouw, prachtig uitgedost in zwart satijn met gouden ornamenten, evenals een kabinet van ebbenhout, met gegalvaniseerd ko per gemonteerd. Niemand bad kunnen vermoeden, dat zij op alvorens haar* prachtig costuum aan te epne groote bezending visch gebakken had beer ongesteld?" vroeg zij op vriendelijken toon. „Hij voelt zich een weinig flauw Ziedaar mi;n waarde dat zal wel helpen. Gij kun! wel weer naar de kinderen gaan, Rachell" „Ze zij» buitengewoon goed nagemaakt,vervolgde Mr. Mosreh terwijl hij de steenen betastte en ze een voor een onderzocht nu eens met zijn vijltje dan weer op eenvoudiger manier door ze met de punt van zijn tong nat te maken, om te nen, or ze nat zijnde hun gloed behielden. „Maar er is geen enkele diamant onder. Zoo ge er geld op voorgeschoten hebt, heelt men u beetgenomen, t Is rransch fabrikaat. Dat staat bij me vast. Ik zal u zeggen wat ik voor u doen wil. Als gij ze mij toevertrouwt, zal ik mijn best doen om er achter te ko- a men, waar ze vervaardigd zijn en waar men ze gekocht heeft." „Neen, neen.” antwoordde de ander, terwijl hij nog steeds hijgend het pakje onder Mr. Moheh's handen weghaalde, en haastig de watten oprolde, ,,'t Is de moeite niet waard, bet komt er niet op aan. Men heeft mij bedrogen, dat is alles, 't Kan mij niets bafen of ik al te weten kom, wie de steenen vervaardigd heeft, of waar ze gekocht zijn. Ze zijn valsch, zegt ge. en indien ge gelijk hebt, ben ik een geruïneerd man Ik wenséh u goeden avond.” Hij had een half bierglas klaren brandewijn opgedronken; en die brandewijn had dat zenuwachtige trillen aoen ophouden, waarvan hij een minuut of wat te voren zoo'n last gehad had. Hij stak zijn pakje in zijn borstzak, knoopte zijn jas dicht en verliet met langzame schreden en stijve houding de kamer en huis, waarbij Mr. Mosheh hem vergezelde tot aan de voordeur. „Ge kunt deze steenen laten zien aan diamanten als ge verkiest.” zeide de jood; dat hetgeen ik er van gezegd heb waar is. I 't Was weder zemer, het begin van de maand Juni, wanneer de zomer het schoonst en frisch is. de jonge bladeren in de bos- schen nog teer en doorschijnend genoeg zijn, om het zonlicht door te laten, de varens hunne breede pluimen beginnen te ont plooien. de rozen ontluiken, de bloeiende brerq. een waas van goud over het land spreidt, de hemel zich met een ItaliSansch blauw vertoont, en de dag zóó lang is. dat men bijna vergeet, dat er iets in de wereld is, 't welk men nacht noemt. 't Was een jaargetijde, dat Laura altijd lief gehad had. en zelfs thans, niettegenstaande er zoo'n somber waas lag uitge spreid over haar jeugdig levpn, gevoelde zij zich opgewekt door den vroolijken gloed, die over 't land lag. Haar opgewekte stem ming bracht Celia in verbazing, die .voortdurend vervuld was met verontwaardiging tegen John. Treverton, en dat wel te er ger, omdat het haar verboden was over hem te spreken. „Ik heb nooit iemand gekend, die de dingen zoo luchtig op vatte als gij, Laura," riep zij op zeReren middag uit, toen zij Mrs. Treverton tegenkwam, die zoo juist teruggekeerd was van een langen zwerftocht door het kleine bosch, dat aan het grond gebied van Treverton Manor grensde. „Waarom zou ik me neergeven onder mijn verdriet? De aarde vertoont zich zoo vol vreugde en hope in dit jaargetijde, dat men onwillekeurig zelf ook vol hope is." „Gij misschien; ge moet niet zeggen van men," voerde Celia op snibbigen toon daartegen aan; „zoo ge tenminste mij daar onder begrijpen wilt. Ik heb vóór mijn achttiende jaar reeds op gehouden te hopen. Wat heeft iemand te hopen in een dorpje, waar maar twee ongehuwde heeren wonen, die in aanmerking verdienen te komen, waarvan de een zoo leelijk is als de nacht, en de ander een onverbeterlijk complimentenmaker, die altijd 'n declaratie op de lippen schijnt te hebben, zonder zich ooit té declareeren?" „Ge hebt je vurige bewonderaar, Mr. Sampson, niet medege- teld. Hij is nummer drie!" „Een dorps-notaris met rossig haar! Dank je hartelijk, Laura! Zoo min is het nog niet met me gesteld. Als ik met hem trouwde, zou ik er zijne zuster Eliza bij trouwen, en dat zou al te ijselijk zijn. Neen, mijn waarde, ik kan 't wel uithouden in mijn tegen- woordigen toestand. Wanneer ik me verander, verwacht ik me ook té* zullen verbeteren. Wat u betreft, Laura, ik sta versteld van je. Ge hebt er nog nooit zoo goed uitgezien- Toch houd ik het er voor dat ik me in uw omstandigheden de oogen uit het hoofd geschreid zou hebbeh." „Daar zouden de omstandigheden niet beter van geworden zijn. Ik heb alle hoop nog niet verloren, Celia, en wanneer ik me neerslachtig gevoel, dan ga ik aan mijne bezigheden, met het doel om zoo mijn leed te verzetten Men moet op een landgoed als dit zooveel acht geven het huis, den tuin, de armen zoodat er altijd wel wat voor me te doen valt" „Gij zijt een toonbeeld van werkzaamheid. Ik heb den tuin nooit zoo mooi gezien als bij van 't jaar is." „Ik ben er op gesteld dat alles er zoo goed mogelijk uit ziet,M' zeide Laura, blozend over haar eigen gedachten. De eenige troost haars levens had in den laatsten tijd bestaan in het goed onderhouden en verfraaien van het oude huis en zijn toe^ehdoren. De heimelijke hoop, daj John Treverton vroe ger of later zou terugkeeren, en dat het Teven weder schoon en liefelijk voor haar zou worden, was de verborgen drijfveer van al haar handelingen. Eiken morgen zeide zij tot zich zelve: „mis schien komt hij vandaag wel terug"; iederen avond troostte zij zich met de gedachte, dat hij misschien den volgenden morgen zou komen. „Wellicht zal ik jaren moeten wachten," sprak zij bij zich zel ve, als zij bijzonder ernstig gestemd was; „maar laat hem ko men wanneer hij wil, hij zal zien, dat ik een getrouwe rentmees- teresse geweest ben Zij had geen enkele maak Treverton Manor verlaten, sedert zij van haar huwelijasreisje teruggekeerd was. Zij had onder scheiden gastvrije uitnoodigingen ontvangen van de aanzienlijk- ste families uit het graafschap, die er op uit waren haar alle be leefdheid \te bewijzen, nu zij voor goed onder haar als landeige- naresse gevestigd was; maar zij had voor alle dergelijke uitnoo digingen bedankt, en zich verontschuldigd wegens de gedwon gen afwezigheid van haar echtgenoot Wanneer hij in Engeland zou zijn teruggekeerd, zou het haar aangenaam zijn met hem be zoeken af te leggen, en zoo voort; en op die wijze werd aan de families van het graafschap te kennen gegeven dat er niets buitengewoons of onverantwoordelijks was ia Mr. Treverton afwezigheid van het Manor House. hem hare verwijtingen naar het hoofd geslingerd had s, lucht gegeven had aan hare ja loezie hoe er van weerszijden booze woorden gesproken wa ren. De man. verdierlijkt door den drank, in woede ontstoken door de wel verdiende verwijtingen zijner vrouw, neemt den dolk van de tafel, waar hij het voorwerp kort te voren na een spoedig afgebroken half-uur arbeidens had neergesmeten, en stoot het lemmet in den boezem zijner vrouw. De dagblad schrijver aanschouwde de geheele gebeurtenis, als afgemaaid op eene schilderij. Het publiek las, en op de hoeken der stra ten, en boven op de omnibussen praatte het publiek drie we ken lang bijna over niets anders dan over Jack Chicot's mis daad. en over de ellendige stomheid der politie, die hem niet op het spoor kon komen. Tueechen' acht en negen uur des avonds na de begrafenis van La Chieot meldde zich een man van gevorderden leeftijd aan bij Mr. Mosheh, een koopman in diamanten op kleine schaal, die in eene der straten in de buurt van Brunswick Square woonde. De heer was fatsoenlijk gekleed, en had eene lange overjas aan; hij droeg een grijzen baard, dien hij zoo lang had laten groeien, dat bet onderste gedeelte van zijn ge zicht er geheel door bedekt waa Onder zijn slappen vilten hoed droeg hij een zwart fluweel en kalotje, dat zijn dun haar ten eenenmale bedekte, waaruit men mocht opmaken, dat het doel van het fluweelen kapje waa de kaalheid van den sche del te verbergen. Onder den rand van het kapje, dat hij laag over het voorhoofd getrokken had, vertoonden zich een paar borstelige, grijze wenkbrauwen, die de uitpuilende oogen over schaduwden. Mr. Mosheh kwam uit zijn eetvertrek, van waar de smakelijke geur van in de zuiverste olijfolie gebakken visch, hem als een soort van wierook volgde, en vond den onbekende op hem staan wachten in de voorkamer, die half als kamer, half als kantoor dienst deed. De diamanten-koopman had een scherp oog voor het on derscheiden van menschelijke karakters, en zag met één en kelen blik, dat zijn bezoeker eer tot het geslacht der havikken dan tot dat der duiven behoorde. „Hij is vin plan me beet te nemen, als hij het kan," sprak hij bij zich zelven. „Waarmede kan ik u van dienst zijn?" vroeg hij met honig zoete vriendelijkheid. „Gij koopt diamanten, en ik wil er verkoopen; en daar ik ze verkoop onder den druk van bizondere omstandigheden, ben ik bereid ze zoo aan u over te doen, dat gij er een koopje aan hebt,” antwoordde de onbekende, vriéndelijk^ maar toch ook op den toon van een man van zaken. „Ik heb weinig met koopjes pp. Ik wil u een mooien prijs voor een goed artikel geven, bijaldien gij op eerlijke wijze er aan gekomen zijt," zeide Mr. Mosheh, met een achterdochtigen blik. „Ik ben geen opkooper van gestolen goederen. Voor zoo iets zoudt ge hier aan 't verkeerde kantoor gekomen zijn." „Indien ik u daarvan verdacht had, zou ik niet hier gekomen zijn." zeide de oude man met den grijzen baard. „Ik wil han del drijven met een fatsoenlijk man. Ik ben zelf een fatsoenlijk man. zij het ook een. die in verval geraakt is. Ik kom hier niet voor me zelven, maar voor een vriend, een man, die u bij naam en gerucht even goed bekend is als de Prins van Wales een man, die aan 't hoofd staat van eene der bloeiendste handelszaken van Londen. Ik zal u zijn naam niet noemen. Ik deel u alleen de feiten mee. iMijn vriend moet morgen nood- zakelijk eenige wissels voldoen. Worden die niet gehonoreerd, dan zou in de volgende week zijn naam in de „Gazette” ver meld worden. In zijn moeilijken toestand heeft hij zich tot J zijne vrouw gewend en haar openhartig medegedeeld wat he» geval was. Zij heeft gedaan zooals eene goede vrouw behoort te doen; zij heeft haar armen om zijn hals geslagen en hem gezegd, dat hij den moed niet moest verjiezen. en teen is zij naar haar juweelenkistje geloopep, en hééft zij hem hare dia manten gegeven.” „Laat ons die diamanten ,eens bekijken," sprak Mr Mosheh zonder zich te verwaardigen iets tot lof\jan de zelfverlooche ning der vrouw te zeggen De man haalde een klein pakje voor den dag en vouwde het open. Daar lagen op een vel wa|tën de diamanten, vijf en dertig groote witte steenen. waarvan de kleinste zoo groot als een erwt waren. ft 9 i ft zij weenden, als zi; Den echtgenoot sch ft

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1927 | | pagina 8