•i
I
No 47
199.
Hoe Indianen bidden.
DRUKKERIJ „ONS BLAD**<
Modern
Drukwerk.
MODELBOEK TER INZAGE.
■t
De Kerkvervolging lx*
Mexico.
- Vrytag M®Te®ber i
EPJSTEL EN EVANGELIE.
De menschen op Kei.
f
i
is.
Telefoon 433 en 633.
Hofplein
Alkmaar.
■I
deur
voor jou en de kin- bekomen, daar kwamen
JOS. UBER> Secretarie
-
I
U steunt ons ook veel door geld tegen
matige rente ter leen te geven, of, nog beter,
tegen rente gedurende uw leven.
omhoog
toeëerd
Indiaan half luid:
1
j bend?.... Die bij pret storend-ruw gil
den en lachten, bij smart wanhopig uit
gelaten lammerden?....
OFFICIEEL KERKBERICHT
van het „Noord-Hollandsch Dagblad”
34
15
13
1
12
12
8
8
8
8
7
6
5
6
4
4
6
4
4
3
8
8
8
8
8
8
8
8
8
1
1
1
I
1
1
1
1
1
1
1
•1
de klas gestaan, altyd naar de Missie ver
langd en het einde: U laat 'n mensch nog
eens lachen.
Ik zat u eene een verhaaltje vertellen:
’t Wae kermis te X. Kramen en tenten en
mallemolens en stoomdraaiinolens zonder
end. Vooral gingen de menechen naar een
j tent toe, waarboven geschreven stond:
lachen, lachen, lachen!! En er werd gelachen,
onbedaarlyk gelachen. Neen, zoo hadden de
menschen nog nooit gelachen. Wat was die
kerel een grappenmaker! Wat een geestige
vent! Waar haalt ie ’t vandaan!!
Op een morgen onder de kermis wandelt er
iemand naar de pastorie en vraagt er den
Pastoor te spreken. De bezoeker ziet er .zeer
zwaarmoedig uit en hy zegt dan: „Meneer
Pastoor, wat geen dokter kan, kunt u mis
schien. Kunt u my niet aan wat levensvreug
de helpen, wat blijmoedigheid. Ik wordt op
meten van zwaarmoedigheid”.
-stoor doet zijn beet, maar vordert niet
61 man zorgen, een nieuw huis bouwen voot
twee en een halve ton, (noodgedwongen).
Waar moet ’t toch allemaal vandaan komen.
Nu roep ik al weken lang (in sommige bla-
den maandenlang) om Stichters, die mij in
eens of bjj gedeelten honderd gulden schen
ken, maar vindt u wel dat het hard gaat?
Toe, Vrienden, wordt nu eens wakker. Als
u
dan even dat ik zelf
Missiehuis, Hoorn
Postreken. 120937
u een hekel hebt aan geld sturen, schryft
bij u mag komen.
FATHER LEFEBER
Directeur.
gegett
Pas
veel. De man is een echte zielszieke. Ten
slotte zegt de Pastoor: „Kom nog maar eens
praten. Misschien doet het je goed”.
„Ja, ja, maar, meneer Pastoor, ik woon
niet in de stad”.
„Wacht”, zegt Pastoor, „Dat is ’n idee.
Weet je wat je eene doen moet? Er is een
reuze grapjas hier in de stad. De vent moet
onbetaalbaar zyn. Ga daar eens naar toe. 't
Kan enorm veel goed doen, als ’n mensch
eens flink kan lachen”.
„Ach, Pastoor”, antwoordde de man. „Die
grapjas ben ik zelf
Nu moet u niet denken dat ik ook al zwaar
moedig ben, maar ik zit wèl eens met een
ernstig gezicht een grap voor de krant te
echryven. Nu al. in een tydelgk verblijf, voor
Werddactie der Maria-Congregaties.
De Hoofdcongregatie der Mariacongrega-
ties (Prima Primaria Romans) zond voor
Nederland door bemiddeling van het Alge
meen Secretariaat „Loyola”, Vught on
derstaande uitnoodiging aan alle Mariacon-
gregaties der wereld:
De Congregatie Mariana Prima Pri-
maria te Rome, aan alle geaggre
geerde Mariacongregatiee der wereld.
ZALIGHEID IN DEN HEER!
In Zyn Encycliek „Iniquis afflictisque" van
18 November 1926, over de alelrdroevigste
toestanden, waarin de Katholieke Kerk van
Mexico verkeert, heeft onze roemryke regee-
rende Paus Pius XI met alle kracht van Zijn
Apostolisch Gezag de wereld in kennis ge
steld met de smadelyke lasteringen en
wreedaardige verguizingen, die aldaar onze
Moeder de H. Kerk worden aangedaan en
tevens met de hardvochtige vervolgingen
spottend met alle rechtvaardigheid en liefde
waarmede onze geliefde Mexicaansche
broeders en zusters in *t Heilig! Geloof wor
den gefolterd.
Onder aanroeping van de goddelyke Al
macht, Die alleen in staat is ’s menschen
geest en harte te veranderen, en Die aldus
een einde kan maken aan deze» meeat wreed
aardige en barbaareche vervolging, hoeft
de H. Vader aUe Katholieken herhaaldelyk
aangeepoord om onverpoosd, krachtdadig en
geestdriftig door te gaan met bidden zoo
wel iedei* afzonderlek als allen te samen
opdat deze goddeloose kwelling moge op
houden.
Hoorn
Alkmaar
Zwaag
’t Zand
Spierdijk
X
Hem en Venhuizen
Nibhiz woud
Bovenkarspel
Wervershoef
Weere
H .ug w< >ud
W esterblokker
Obdam
Wugnum
Spanbroek
Ooeterblokker
Heerbuguwaard <8k Dion.)
Hoogkarspel
Purmerebd
Orootebroek
Weslwoud
Castricum
Luljebroek
Onderdjjk
M-Pmtdk
Enk huizen
Goorn
Zwaagdyk
Br<>ek w haven
Wad way
Llrsem
W aariand -
Nrd.- Scbarwoude
Schermerhorn
Akersloot
Oudorp
Oudkarspel
Beemster
Heiloo
Welkom, Heiloo. Al lang op zitten wachten.
O ja, ik moet altijd nog zeggen dat Mutua
Fidee van de Hoornsche Gezellen dit jaar
weer voor het Missiehuis met succes gespeeld
heeft, ’n Echt lachnummer. Wie volgt in de
andere plaatsen dit goede voorbeeld?
„Ik heb veel liever dat u wat vroolyker
schryft dan dat u zoo zwaar op de hand zyt.
U laat 'n mensch nog eens lachen”.
- „U laat ’n mensch nog eens lachen.” Ja,
terwijl bij het refrein^allen in de han- het jg je toch wat. Lagere studies doorloo-
t pen, hoogere studies afgemaakt, jaren voor
engeltjes witte bloemblaadjes op den
In deze nette jonge meisjes waren die
niet meer terug te kennen. Welk een re
den voor dank aan God. Weer stond de
pastoor op. Weer bewogen.
Gij hebt een .edele roeping in de we
reld te vervullen: edel en grootsch.
Reeds heeft God u gezegend en geëerd-
Van de vijf eerste bruiden, die God zich
koos op uw eiland, zijn er twee uit uw
midden. Wie weet vraagt God er nog
meer, of geeft God er u later een of
meer op te voeden. Misschien legt God
u later een kleinen Toewan Broeder,
of God geve het, een kleinen Toewan
Padri in de armen. Zoo droeg Hij uw
Lieve Moeder Maria op, den kleinen Je
zus op de voeten, zoo gaf Hij mij aan
mijn lieve Moeder! Meisjes, als ik u zie,
denk ik aan haar en haar roeping
Hier stokte de stem van den priest »r.
Al eenige oodenblikken keek hij strak
over de hoofden heen, maar hier kon
hij niet meer beletten, dat iets over zijn
oogrand gleed en een vochtige lijn trok
over zijn wang. Dat kan zoo gebeuren
als een priester het „misereor super tur-
bam" doorvoelt, en het „Pater, quos
dedisti mihi"....
Dit is de jeugd, die op Kei in wording
Aau het einde van Zyn Encycliek roept
Paus Pius XI de hulp in van onze lieve Moe
der onder den titel van „Maria van Guade
loupe”, om door Hare alvermogende voor
spraak voor Zijn volk te verkrygen de wel
daad van vrede en eenheid, óf, indien on-
doorgrondelyke goddelyke Voorzienigheid
het anders wenscht, tenminste voor onze
Mexicaansche broedere en zusters troost en
sterkte tot verderen stryd.
Diep ontroerd door den geweldigen ramp
spoed, die reeds zoolang het Mexicaansche
land en volk teistert, en meerderen onzer
medecongreganisten met den martelpalm
sierde; daarenboven er niet aan twyfelend,
dat wy geheel in den geest van den H. Va
der handelen: vragen wy u nederig en ver-
trouw'elyk, om allen te zamen, als Congre-
ganisten byzonder toegewyd aan Maria, Haar
te smeeken, opdat door de tueschenkomst
van onze „Koningin, Beschermster en Moe
der” na deze barbaarsche tyrannie der hel-
sche machten zoo spoedig mogelyk de zonne
van vryheid voor onze vervolgde broeders
en zusters in Mexico moge opgaan
Om eendrachtig vereend onverwyld te ver-
krygen, wat wij vragen, noodigen wy u uit,
om:
op den derden Zondag van den Advent
(11 December dezer jaars) ’s morgens onder
de H. Mis te counnuniceeren, en
’s avonds in een plechtige vergadering
van uwe Congregatie, of van alle Congrega
ties uwer parochie of kerk, naast de gewo
ne oefeningen het Rozenhoedje te bidden.
Moge daarenboven een aalmoes naar draag
kracht en een of andere versterving ons ge
meenschappelijk gebed dien dag vergezellenl
Tot troost en bemoedigüng belast onze
Congregatie zich om aan onze zwaar be
proefde broeders en zusters in Mexico om
gezamenlijk pogen te melden. Mogen wy
verlichting brengen aan hen, die ter wille
van het H. Katholiek Geloof zoo manhaftig
en edelmoedig stryden tot voorbeeld en
stichting van geheel de Katholieke wereld!
Voor de Congregatio Mariana Prima
Primaria te Rome:
Pater AUG. GARAGNAN1 S.J., Dir.
PIUS FRANCHI DE’CAVALIERI,
drie dagen hebben we gevast. Cabatien
heeft honger en Jacht nog meer. Mijn
liev. Curubipom is zoo bedroefd, omdat
'xauhen, het „lieve kleine beentje" dag
en nacht van honger huilt. Als mijn goe
de „Parelhoen" vasten moet heeft ook
1 ou Tauhen niets te drinken. Hij kan
immers nog geen mandloka eten. O, goe
de God, geef ons toch morgen een klei
nen tapir!” Daarop maakt h.j eerbiedig
het kruisteeken en gaat —iet zijn zoon
den weg oo, die door het bosch naar het
meest nabyzynde dorp voert. Hoe meer
hij zijn hut nadert, des te langzamer
wordt AÜn tred, v«n» Wi sc’ a”nt zi'h
voor zijn vrouw, dat hij voor de derde
maal zonder buit naar huis komt. En het
doet hem leed, dat zijn „Parelhoen"
gelijk hij zijn vrouw graag noemt en
de kinderen honger moeten lijden-
Het lucht hem op, dat Pedro vooruit
loopt en zijn moeder het onaangename
nieuws al vertellen gaat. Nu hoeft hij
het zelf niet meer te zeggen en de eerste
bittere teleurstelling te zien. Voor de
met stroo bedekte hut zit Maria, de In
dianenvrouw, op een mat, een huilend
kindje in haar armen.
..O, André" klaagt ze, als baar man
dicht genoeg bij is. „José sterft van hon
ger en heb je alweer niets gescheten?"
Heete tranen druppelen neer op het
weenende kind.
„Ween, niet, Curubipom, mijn aart is
zoo bedroefd* als ik je tranen zie Kijk
eens, ik breng eieren mee van hazel-
hoenders- Probeer ze maar eens. Ze zijn
goed.”
De moeder neemt de eieren en slurpt
het eene na het andere op. Tegelijk
wrijft ze met haar hand over haar ge
rimpeld gezicht en veegt de tranen weg,
terwijl ze zegt: „Dat doet goed, André,
ik dank je. Ik zal er José ook wat van
ingeven."
„Doe dat liever niet, Curubipom, daar
kan hij niet tegen. Ik heb voor onzen
zoeten Tauhen honing in mijn gummi-
zakje zitten. Ik vond dien in «en boom
stam. Dat zal den jongen geen kwaad
doen-"
Reeds haalt hij water in een uitgehol
de kalebas en doet er wat honing door,
terwijl de Indianenvrouw opademt en
fluistert: „O lieve God, wat zyt G(j
goed. Nu zal ons kind niet sterven."
Innig dankbaar kust ze de gehavende
handen van haar man, als hij haar de
schaal toereikt. En getroost gaat hij dan
naast vrouw en kind zitten en kijkt met
gelukkige oogen toe, hoe de kleine gre
tig den honing van het mango-biad zuigt,
dat als lepel dienst doét. Hij wordt lang
zamerhand bedaard en na een poosje
gaat heel bevredigd het kopje naar één
kant en vallen de oogjes toe.
Vader en moeder vouwen de handen
en bidden een dankgebed. En dan reikt
de vrouw de schaal aan haar man toe en
zegt: „Ik kan niet, eten van vreugde,
omdat mijn lieve Curubipom en de klei
ne Tauhen hun honger gestild hebben.”
Hij kust zachtjes het kind 'n geeft de
schaal aan Pedro, die inmiddels zich
aan mandioka te goed heeft gedaan-
„Je moet niet altijd Curubipom zeg
gen,” zegt de Indianenvrouw, „Maria is
veel mooier. Je kunt je die oude namen
maar niet afwennen. Ik zeg toch ook niet
meer Cabatien, maar André
De Indiaan lacht, en zegt: „Lieve
Maria, morgen breng ik je eeu tapir. Ik
bet- net bij onzen Lieven Heer geweest
en heb heel eerbiedig gebeden: „Geef
mij morgen een kleinen tapir."
„Dat is goed André, jnaar weet je wat
nog beter zou zijn?"
¥Wat dan wel, Maria?"
„Wanneer je morgen eerst naar de
Mis ging, voor je het oerwoud ingaat of
den stroom op. Want je bent nu al drie
dagen bij zonsopgang op jacht gegaan,
zonder Mis te hooren."
„Ik deed het, om
deren te zorgen-"
„Dat weet ik wel, André, maar dat
heeft onzen Lieven Heer zeker niet be
vallen, dat je niet eerst gebeden hebt
„Geef ons heden ons dagelijksch brood!”
Én daarom heb je in drie dagen zelfs
niet een eend of een hazelhoen gescho
ten.”
„Denjc je dat?"
„Ja zeker.”
„Maria, dan ga ik morgen vroeg eerst
naar de missiestatie en dan oidden we
samen: „Lieve God, geef ons een tapirl’'
„Doe dat André en God zal ons niet
langer honger laten lijden."
De zon stond den dag daarop tamelijk
hoog aan den hemel toen André en Pe
dro bij de missiestatie aankwamen. Het
zweet liep langs hunne gehavende li
chamen, want het was erg heet en....
ieder droeg een vierde deel van een
flinken tapir
zwarten toog. En dat alles met hoogern
stige gezichtjes. Blijf daar nu eens koel
bij
Daar was het echter niet mee gedaan.
Er klonk fluitmuziek en een groote trom
en daar kwamen de jongelingen-Con-
greganisten van de kampong: een 30-tal.
Een kort lied, een kort woordje door
een van ben, weer een kort lied, en daar
stonden ze stil; stemmig.
Nauwelijks hadden wij tijd om wat te
i weer de jonge
I meisjes-Congreganisten, een kleine 40-
Opvallend, hoe netjes zij zich voorde
den, bescheiden en toch kordaat. Het
haar op gelijke wijze gekapt volgens de
stemmige Keieesche gewoonte, net ge
streken en gesloten baadjes met lange
mouwen, nette gekleurde arongs, af
hangend tot de enkels, bloote voeten.
Waren deze meisjes nu de dochters
of de zusters van die vrouwen, of mis
schien wel die meisjes zelf, die voor
eenige jaren nog schuw en ruw door de
kampongs en bosschen liepen, met on
verzorgde, dikwijls loshangende haren;
den mond viesrood van pruimsap, het
lichaam slechts ten deele bedekt met een
slordige versleten sarong? Niet zelden
bedekt met huidziekten of vervuilde
loopende wonden, krauwend en krab-
Bij het zusterhuis lieten ze hun buit in
het grcn iilyden en bliezen zo eenige
oogenblikken uit. Toen nam André zijn
gedeelte, bracht bet in de kapel, knielde
ér naast en bad: „Lieve God, ik heb U
gebeden om één Ideinen tapir, en
hebt me twee groote gegeven Ik heb
aan één genoeg- Den anderen schenk ik
U."
Toen de Indiaan de kapel uitkwam
stonden bijna alle bewoners der statie
bij den buit. André ging den missionaris
tegemoet en zeide glimlachend tegen
hem, „Pater, ga eens in de kapel kijken.
De goede God geeft u wat.”
Toen de pater de deur opende, lag er
een flink achterstuk van een tapir voor
zijn voeten. De Indiaan fluisterde achter
zijn rug: „Neem het, ik geef het uit dank
baarheid, omdat God mij verhoord heelt.
Wanneer u een paar mannen meestuurt,
krijgt u nog twee stukken. Wij konden
niet meer dragen
Maria, het lieflijke „parelhoen”, ver
goot dien dag tranen van vreugde.
(De Kath. Missiën).
Ie ZONDAG VAN DF.N ADVENT.
Epistel uit den brief van den H. apostel
Paulus aan de Romeinen; XTÏÏ, 11—14.
Broeders! wy weten, dat het uur nh diar is,
om uit den slaap te entwaken. Want nu is
anze zaligheid nader, dan toen wij het geloof
jerst aannamen. De nacht ia voorby en de
dag nadert I-aten wy dan de werken der
duisternissen afleggen en de wapenen des
lichts aandoen. Laten wy, als by dag, eer
baar wandelen: niet in brassen en in dron-
kenschappen, niet in slaapkamers en ontneh-
tigheden. biet in twist en afgonst: maar doet
aan den Heer Jeans Christus.
Evangelie volgens den H. Lucas;
XXI, 25—33.
In dien tyde zeide Jesus aan zyne leerlin
gen: In zon en maan en sterren zullen tee-
kenen zyn, en op de aarde angst onder de
volken uit verbaasdheid van het gerui<ch
der zee en der baren; de menschen zullen
bezwyken van vrees en verwachting van
hetgeen der geheele wereld zal overkomen;
}want de krachten der hemelen zullen be-
réëfd“worden. En dan zullen zy den Zoon
des menschen in eene wolk zien komen met
groote macht en heerlykbeid. Als dan deze
dingen beginnen te geschieden, zoo niet om
hoog en heft uwe hoofden op; omdat uwe ver-
lossiug naby is. En Hy zeide hun eene ge-
iykenis: Beschouwt den vygenboom en alle
boomen; als zy nu uitschieten, dan weet gy
dat de zomer naby Is. Zoo ook, als gy deze
dingen ziet geschieden, weet dan, dat het Ryk
Gods naby is. Voorwaar, ik zeg u, dat dit
geslacht niet zal voorby'gaan, eer aLJeze din
gen geschieden. Hemel en aarde z*en voor
bijgaan, maar myne woorden zullen niet
voorbygaan.
Helder en vol hangt de maan boven
het Braziiiaansche oerwoud. Mild
strooit ze haar zilveren licht over de
donkere massa's van het verre gebergte,
over grazige steppen, over slapende In
dianendorpen en eenzame mofoca'e (In-
dianen-hutten).
Een millioenenleger van flonkerende
sterren schittert aan den nachtetijken
tropenhemel- Zachte koeltjes glijden
langs de oude, door groene woekerplan
ten omrankte palmen. Aardige aapjes
buitelen en turnen aan takken en twij
gen en uit de verte klinkt nu en dan het
akelige huilen van een jaguar.
Met pijl en boog en op de naakte
schouders een bos hout stappen twee
Indianen stil over de steppe, vader en
zoon. Hun bruine lijven zitten vol bloe
dige schrammen, want als de mannen op
jacht gaan, hebben ze alleen een broek
aan. De kleeren van den missionaris ge
kregen, toen ze gedoopt werden, moes
ten ze ontzien, om netjes voor den Groo-
ten God en voor de blanke mannen en
vrouwen bij het Heilig Offer te kunnen
verschijnen.
Ook de missionarissen zijn arm en we
ten dikwijls niet, waarvandaan ze de
kleeren moeten krijgen, want de htdp is
zoo ver.
Moe en zwijgend gaan de jagers naast
elkander voort. Als op niet te verren af
stand twee groote stroohutten In zicht
komen, zegt de vader: „Kom Pedro, we
moeten Onzen Lieven Heer nog even
begroeten. We zijn vandaag nog niet bij
Hem geweest.”
„Onze Lieve Heer slaapt al, vader,"
antwoordt de jongen, want hij is heel
moe en verlangt naar zijn hangmat in de
hut thuis, aar de oude man vermaant
hem: „Onze groote God slaapt nooit.
Jachi (heidensche voornaam) dat heeft
de pater of de zuster je toch geleerd,
niet?”
„Ja vader, maar ik wou zeggen, dat de
deur van Zijn woning al op slot zal zijn,
zegt de jongen.
„Dat hindert niet", luidt het antwoord
„God hoort en ziet ons door de gesloten
deur. Kom maar gauw."
En spoedig hebben zij beiden de sta
tie bereikt. Een verheven stilte om
zweeft de twee langwerpige gebouwen-
In de breedgekruinde mangoboomen om
het zusterhuis suist zacht de wind. Door
de tralievensters dringt het regelmatig
ademhalen der slapende bewoonsters.
En als Pedro dat hoort, fluistert hij zijn
vader toe: „Hoort u, vader? Ze slapen
al allemaal. O, ik heb óók zoo'n slaap!"
De vader antwoordt niet, maar knielt
neer onder de ramen van het zusterhuis.
Hij weet dat daarbinnen de eucharisti
sche God aanwezig is. En de zoon volgt
zijn voorbeeld. Pijl en boog en bundel
hout glijden op den grond En de ge
schramde bruine handen in aanbidding
heffend en met zijn oud, geta
toeëerd gezicht diepgebogen, bidt de
Indiaan half luid: „O, goede God, geef
.xaii toch morgen een kléinen tapir- Al
In het jongste nummer van de „An
nalen van O. L. Vr. van het H- Hart",
treffen we 'n schets aan van de viering
van 'n priesterfeest op Kei, welke een
frappanten kijk geeft op door missiona
rissen en missiezusters tot stand ge
bracht geestelijk en cultuurwerk.
Wij lezen o.a.:
Zelf gezienI En het heeft mij ontroerd!
Niet om de schitterende betoogingen en
uitvoeringen. Die ontbraken geheel.
Maar om den geest, die er uit spreekt.
Mijn ontroering begon bij het begin
van de Hoogmis. Juist was i-i nog in de
sacristie. Daar steekt plotseling een
grootmoeder haar hoofd en hand door
de deur en biedt twee halve stuivers
aan, terwijl ze zegt: „Kahai ni lim: bij
drage van de baby.”
Iedereen beeft voor deze Hoogmis bij
gedragen, verklaarde mij de pastoor.
Men was door de kampong gegaan en
had gezegd: ieder een paar centen, dan
vragen wij den past or om voor hem en
voor ons allen een Hoogmis op te dra
gen. De goeroe was de tijding en het
bedrag, dat ruim boven het tarief ge
komen was, bij den pastoor komen
brengen- Dit grootmoedertje bracht nu
nog gauw vijf centen voor haar klein
kindje.
Onder de Hoogmis was er algemeene
H. Communie voor elkanders welzijn.
Ver over de 200 heb ik er geteld. De
pastoor zei: ongeveer alle communican
ten van de plaats. En dat bij deze
menschen! Zulk een christelijke saam-
hoorigheid!
Maar er kwam nog meer Nauwelijks
was het ontbijt verorberd daar komt de
goeroe:
Toewan Je schoolkinderen willen
u geluk wenschen.
En daar kwamen ze aan, in hun Zon-
dagsche pakjes- Ze stonden daar zoo
frisch, zoo vroolijk en blij. De vier klein
ste, in witte jurkjes, met kroontjes op
het hoofd, kwamen rond dén stoel van
den pastoor staan. Er werd gezongen
en 1
den klapten, strooiden deze vier zwarte