r •I iv I sprak geen woord. TWEEDE DEEL. HOOFDSTUK L Onweer aan de lucht (Wordt vervolgd). aan vlekken prijkende handschrift op zijne schrijf- ’en arbeid; maar het scherpziende Jat het werk maar langzaam vor derde. Er moest vrij wat gepeinsd, en er moesten vrij wat si garen gerookt worden, zou nC of .tweemaal was Edward overvallen, terwijl hij bezig Franschen roman te lezen. Na dat portret van Lady Barker teekende John Treverton geen karikaturen meer. Hij had, naar het scheen, de pen van den karikatuur-teekenaar weggelegd, omdat hij wist, dat zijne vrouw een afkeer had van die ietwat boosaardige kunst. Maar hij had de kunst in haar meer verheven genres niet opgegeven, want hij had een der logeerkamers, die op het Noorden uitzag, ingericht tot een atelier, waar hij werkte aan een portret van zijne vrouw, eene zeer dichterlijk en idealistisch opgevatte schilderij, waaraan hij dagelijks met een onbeschrijfe'ijk genot arbeidde. Hij had vele genotrijke bezigheden in dit tijdperk zijns levens. De boerderij, het jachtveld, de talrijke kleine bemoeiin gen. die van zelf verbonden waren aan het bezit van een uit gestrekt landgoed, dat hij naar den eisch wenschte te behee- ren, dat alles verschafte hem aangename bezigheid. Hij wilde zijne talenten niet in de aarde begraven, maar legde zich ijverig toe op de verbetering van de bezitting, welke Jasper Treverton gedurende zijn lang leven aanmerkelijk uitgebreid had. maar waaraan de oude man wat al te weinig geld had willen besteden, 't Was een in alle opzichten gelukkig leven, dat John Treverton met zijne vrouw leidde gedurende dit eerste jaar van hun huwelijksleven, en, naar bet scheen, tiet beider geluk niets te wenschep over. Maar toen het vooruitzicht kwam, dat er een kind zou worden geboren in het ernstige oude huis, waar men in zoo langen tijd geen kindervoetjes had hooren trappelen, toen was het of de verwezenlijking van die liefe lijke hoop het eenige heeten mocht, dat nog ontbrak, om den beker hunner levensvreugde ten boorde toe te vullen Terwijl op het Manor House alles geluk en zonneschijn was, ging het leven kalmpjes zijn gang in de pastorie, waar de goede, blijmoedige, ijverige predikant begonnen was zich te verzoenen met het denkbeeld, dat zijn eenige zoon zijn leven lang een leeglooper zou blijven, tenzij wellicht deze schijnbare onvrucht bare plant op zekeren dag den heerlijken bloesem van het genie mocht voor den dag brengen. En dan zou het geduld des vaders, de liefde der moeder op een* eene rijke vergoeding ontvangen voor een zoo langdurig en moedeloos wachten. Edward had zijn best gedaan, om zich zoo aangenaam mo gelijk te maken na zijne terugkomst onder het ouderlijke dak. Hij was minder cynisch dan vroeger, en voer minder hevig uit tegen het Noodlot, omdat het zijne snoeren niet in liefelijke plaatsen had doen vallen Zelfs Celia was gaan gelooven, dat haar broeder geheel ge nezen was van zijne liefde voor Laura. „Ik houd het er voor, dat zijne liefde dergelijk was als de liefde van dien ouden sentimenteelen Petrarcha", dacht Celia bij zichzelve, die gedurende haar geheele leven ongeveer een half dozijn sonnetten van den beroemden Italiaan gelezen had; „en hij zal nog wel twintig jaar lang voortgaan met verzep te maken op de dame, die hij lief heeft, zonder onder zijne Plato nische genegenheid veel te lijden. Naar 't schijnt is 't voor hem een genot, het Manor House te bezoeken; en hij en John Tre verton kunnen heel goed met elkander overweg, in aanmer king genomen, hoezeer zij van karakter verschillen." Edward maakte zich het leven zoo gemakkelijk als het hem mogelijk was in zijne landelijke woning. Hij had zijne bekomst gekregen van het leven in Londen, en tuinder dan vroeger was hij geneigd te pruttelen over de saaiheid van een dorp in Devonshire. Wat kon het hem schelen, dat hij eiken dag dezelfde domme scbaapachtige gezichten voor zijn oogen kreeg? Waren ze niet beter en mooier om aan te zien dan de menigte vreemde gezichten scherp en vermagerd, als ware het winst bejag een fyzieke honger die hem plachten voorbij te loo- pen in de zwart berookte straten van Londen? De lui hier ken den hem. Zij brachten de hand aan den hoed, als hij voorbij ging. De menschen namen er notitie van, of hij er goed dan wel slecht uitzag- Hier was hij tenminste iemand, eene met on belangrijke gestalte onder de dorpelingen. Zijn dood zou ont roering teweeg brengen, zijn afwezigheid een ledig achterlaten. Edward bekommerde zich geen zier om deze eenvoudige dor pelingen; maar hij vond het aangenaam, dat zij zich om hem bekommerden. Hij vestigde zich op zijn gemak in zijn oude woning de goede, degelijke oude pastorie, een ruim huis met steenen muren, booge gevels en zware schoorsteenen, van den weg gescheiden door een hulsthaag, die wel een eeuw oud was, aan de achterzijde tegen den wind beschut door de steil oploopende heide, terwijl de ramen aan de voorzijde het uit zicht hadden op golvende weidevelden en bosschen in de verte. Hier richtte Edward eene studeerkamer voor zich in,' een vertrekje, waar hij werken kon aan zijn „magnum opus", en waar hij niet behoefde te vreezen, dat men hem in zijn een zaamheid zou komen storen. Het liet zich begrijpen, dat hij zich verbazend inspande in dit heiligdom van het genie. Hier Het hij zijne ziel overgeven aan zenuwachtige worstelingen, als die van de Pythia op haar drievoet. De kamer was aan het einde van een langen gang, en had een tralievenster, dat op de heide uitkwam. Hier was het gebruik van taoak niet verboden, alhoe wel de predikant geen rooker was, en een ouderweuchen af keer van sigaren had. Edward achtte veel rooken noodig tot ontspanning zijner zenuwen, terwijl hij aan zijn gedicht bezig was. Als de deur onverwachts werd geopend door Celia of Mrs. Clare, bestond er veel kans, dat zij den dichter achterover in zijn schommelstoel zagen zitten, met eene sigaar tusschen de lippen, met een droomerigen blik turende op de hoogste pun ten der heuvige heide Bij zulke gelegenheden vertelde hij k; zijne moeder en zuster, dat hij zat te denken. Het met vele ^doorhalingen en 1 r_-- 'tafel getuigde van zijn ernstig) oog.van^ Celia merkte wel, dat het werk maar langzaam vor- ipeinsd, en er moesten vrij wat si- het zijne voltooiing naderen. Eens was een echtgenoot zljt fngenomen." „Kunt ge dan verwachten, dat ik van hem houden zal innig veel van hem houden zal in den eersten tijd? Ge be- hoort me tenminste tijd te geven, om me te gewennen aan het denkbeeld, dat hij je echtgenoot is- De tijd beeft ie meeste wonden. Geef me tijd, Laura, en oordeel niet al te hard over me. De vloek des dichters is mijn deel eene ziel, die fijner gevoelt dan de zielen van gewone menschen; hartstochtelijk ben ik in mijne liefde, in mijn haat, in mijne verachting." „Ik hoop, dat ge die eigenschap van je buiten zult laten blijven, wanneer ge den drempel deze» woning overschrijdt," sprak Laura, met een glimlach, waaruit meer miq^chting dan medelijden sprak. „Ik kan geen vriendschap aannemen van iemand, die iets tegen mijn echtgenoot heeft/' „Dan zal ik den ouden mensch in mijn binnenste bestrijden, en mijn best doen, om van John Treverton te gaan houden. Geloof me, Laura, ik wil gaarne je vriend zijn gij moet het mij vergunnen, een eerlijke ondubbelzinnige vriendschap voor je te gevoelen." „Dat is het soort van vriendschap, dat ik verwacht van uws vaders zoon," sprak Laura op minzamer toon. Zij was te gelukkig, zij gevoelde zich te verzekerd van haar eigen geluk, om niet vergevensgezind te zijn. Zij overlegde de zaak bij zich zelve zij redeneerde tegen haar instinkt en tegen haar overtuiging in en trachtte zich zelve wijs te ma ken, dat Edward Clare'; booraardige blik minder te beduiden gehad had. dan zij had gemeend. Edward gaf zijn oogen den kost, en zag John Treverton zijne rol als gastheer vervullen op eene wijze, die hij niet an ders dan onberispelijk kan noemen. De nieuwe squire open baarde niets van die zelfverheffing, of van die trotschheid op zijn omgeving, die men allicht verwacht zou hebben bij een man, die zoo onverwachts in het bezit van een groot vermogen ge komen was- Hij roemde niet op zijn wijn, of op zijne paarden en schilderijen, of op zijne boerderij. Hij bewoog zich zoo kalm en natuurlijk in zijne positie, als ware hij bij zijne geboorte reeds bestemd geweest, de erfgenaam van een vast, onver- vreembaar erfgoed te worden. „Op mijn woord, 't is een bekoorlijk paar,” getuigde Sir Joshua Parker met zijne volle stem, „en zij zijn een ware aanwinst voor de families van ons graafschap." Sir Joshua mocht zeer gaarne spreken van „de families van ons graafschap", ofschoon hij zelf niet van oudsher tot dien schitterenden kring behoord had, daar zijn vader en zijn groot vader hun fortuin gemaakt hadden met de zeepzieder.), te mid den van de achterbuurten van Lambeth. Lady Barker, de douairière, was van de „vieille riche", daar zij eene Trefusis geweest was en een erfdochter, toen zü, met wijlen Generaal Sir Rodney Barker K. C. B. trouwde. Na die kleine uitbarsting van toorn op den avond van hst diner, was Edward Clare de vriendelijkheid zelf. Celia sleet een groot gedeelte van naar leven op het Manor House, waar zij altijd welkom was; en 't scheen niet meer dan natuurlijk te zijn, dat haar broeder Edward daar dikwijls kwam aanloopen, bijna even dikwijls als in de dagen van weleer, toen Jasper Treverton nog leefde. Hij had zoovele redenen om daar te ko men. De bibliotheek op het Manor House was veel uitgebrei- der en beter dan de zeer bescheiden verzameling ouderwetsche boeken, die de predikant er op nahield- De tuin was een ver kwikkelijk genot voor *s jongelings dichterlijke ziel. John Tre verton toonde zich niet bepaald afkeerig van hem. Hij scheen den dichter als een weinig beteekenend persoon te beschou wen, wiens gaan of komen weinig verschil kon maken. „Ik moet e lijk zeggen, dat ik niet veel op heb met dat soort van mannen," zeide hij openhartig tegen zijne vrouw. „Zoon verwijfd wezen, met mooie blanke handjes, die zich op werpt als venster, maar met niets dan ledige planken binnen in zijn magazijn! Maar, het spreekt van zelf, Laura, dat hij zoo- I lang gij van hem houdt, hier welkom zal zijn." „De houd van hem terwille van zijn ouders, die mijn oudste en beste vrienden zijn," antwoordde Laura. ,,'t Welk is overgezet zijnde in gewoon Engelsch, dat ge hem slechts duldt," hernam John op onverschilligen toon. „Nu, hij is een onschuldig voorwerp, en soms is hij vermakelijk. Laat hem maar komen.” Edward kwam en scheen zich in den kleinen familiekring thuis en gelukkig te voelen. Hij zat bij het vuur in de gezellige boekenkamer, en nam deel aan de gemeenzame gesprekken, wanneer de herfstschemering begon te vallen, en Laura thee schonk aan haar mooi tafeltje, met haar echtgenoot naast haar, terwijl Celia, die veel liefhebberij had in excentrieke posities en houdingen, op het haardkleedje zat. Op zekeren Novemberavond, omstreeks eene maand na het diner, viel bet gesprek op de voorname lui van het graafschap, die den maaltijd met hunne tegenwoordigheid vereerd hadden- „Heeft iemand ooit zoo'n kluchtig figuurtje gezien als:Ladv Barker, met die pruik op het hoofd?" riep Celia uit. „Ik geloof werkelijk, dat hare naaister heel knap moet wezen, om voor haar eene japon te maken, die haar past. Ik beklaag haar niet, omdat zij zoo dik is. Eene vrouw kan wel honderddertig pond wegen, en er toch een houding als een hertogin op nahouden. Maar Lady Barker is zoo'n wonderlijk figuur. Er is geen sa menhang in haar. Wanneer zij zich laat nedervallen opeen sofa, dan verwacht men haar ineen te zien zakken, evenals een gelei, die niet behoorlijk afgekoeld is. 0, Edward, ge moet het portret eens zien, dat Mr. Treverton van haar gemaakt heeft een alleraardigst karrikjtuurt" „Karikatuur!" herhaalde Edward." Wel. dat is al weer een nieuw talent Als Treverton op deze manier voortgaat, dan zul len we hem spoedig den bewonderenswaardigen Crichton moe ten noemen. Veneden week eerst heb ik ontdekt, dat hij schil deren kon. en nu zegt gij, dat hij een karikatuur-teeaenaar is- Wat zal er nu verder volgen?" „Ik geloof, dat ge nu aan het einde gekaderd zijt van mijn kleinen voorraad talenten," zeide John Treverton lachend. ,Jk placht me 'vroeger wel eens te vermaken met een. poging, om met pen en inkt de dwaasheden des menschdoms *e illustree- ren. Mijn? medeofficieren hadden er aardigheid aan, en we maakten er ons het leven dragelijk mee, als we' ergens in een vervelend garnizoen lagen." „Van karikaturen gesproken," zeide Edward op onverschil ligen toon, terwijl hij langzaam met zijn lepeltje zijne thee om roerde, „hebt ge de Vliegende Dwaasheid wel eens gezien?" „Het humoristische blad? C ja, dikwijls.” „O, dan moeten ook de teekeningen van dien Chicot je aandacht getrokken hebben va ndien man, die zijne vrouw vermoord heeft. Zij waren uitstekend verreweg het beste wat ik in dat genre gezien heb na de dagen van Gavarni; wat al te Fransch misschien, maar voortreffelijk." ,,'t Is niet meer dan natuurlijk, dat de stijl Fransch was, daar de man een Franschman was." „Met je verlof,” zeide Edward, „hij was een Engelschman, zoo goed als gij en ik." Celia was van den vloer opgestaan en stak een paar kaarsen aan op Laura's geopende schrijfbureau, naast welke Edward gezeten was. Zij zocht een blad papier op uit een hoop losse bladen, die daar lagen, en liet het, met de kaars in de .land, aan haar broeder zien. „Is dat niet allerliefst?" vroeg zij. Edward bekeek de schets met het oog van een criticus. „De wil je niet doen denken, dat ik je wil vleien,” sprak hij eindelijk; „maar op mijn woord, dit schetsje is even goed als eenige schets van Chicot, en 't is geheel in zijn stijl." ,,'t Is het eenige talent mijns echtgenoots, dat ik niet prijzen kan," merkte Laura op vriendelijk verwijtenden toon op; „want het kan Jntet uitgeoefend worden zonder onwelwillend heid ten opziente van hem of haar, die het onderwerp der karikatuur is." „Als iemand bestolen is, en het gestolene niet mist, laat hij 't niet weten, en hij is niet bestolen," reciteerde Celia, die we der aan Laura's voeten op den vloer was gaan zitten. „Shakspe- re's onuitsprekelijke wijsheid is tot die ontdekking gekomen; en kan niet hetzelfde gezegd worden van eene karikatuur? Indien Lady Barker nooit te weten komt, welk een sprekend gelijkend portret gij van haar geteekend hebt, in een half dozijn pennekrassen, dan kan de gelijkenis der teekeuing haar niet onaangenaam aandoen.” „Maar is 't niet het gewone beloop van zoo iets, dat men het aan al de bizondere vrienden der dame laat zien, totdat het feit doordringt tot de dame zelve?” vroeg Edward met zijn onverschilligen glimlach. ,;Ik zou me liever mijne rechterhand afhouwen, dan een on- schtildige, goedhartige oude dame verdriet aan te doen," zeide Laura met warmte. „Stroop je manchetten op, Mr. Treverton, en maak je pols gereed- voor het hakmes* riep Celia hem toe. „Maar, zonder gekheid, indien Lady Barker's figuur gelijkt op een ineenge zakt vormpje gelei, dan behoort zij het te weten- Heeft niet een van die zeven oude plagen van Griekenland, wier namen een christenmensch zich onmogelijk altijd herinneren kan, al de wijsheid zijns levens saamgeperst in dat eene voorschrift: „ken u zelven?'1 Celia rammelde vroolijk door; Laura en Edward namen deel aan haar luchtig gebabbel; maar John Treverton zat ernstig in het vuur te kijken en sprak geen woord. een toonbeeld van smaak en elegance, en doet haar uiterste best, om haar in haar toilet te volgen. Hoe zal zij paal en perk stellen aan hare rekening bij de modemaakster, wanneer zij weet, dat al de dagbladen der groote wereld op de loet liggen, om haar Idatste japon te besenrijven, om den lof te verkon digen van haar nieuwsten hoed, om een epigram op haar para sol te dichten, om in verrukking los te barsten over bare laars jes? Kan zij in een huurrijtuig rijden? Neen. Kan zij afwezig zijn bij Goodwood, of gemist worden bij Cowes? Neen Zij moet staande sterven. Ijc zeg dat zij, daar zij aan het publiek een aangenaam schouwspel biedt en het publiek vermaakt vesl meer dan de Lord Mayor dat gewoonlijk doet eene mooie toelage ndoest ontvangen uit de publieke schatkist" Toen hü het zijne gezegd had over schilderijen, en over de schoonheden van den dag, en over den prijswinner bij de wed rennen, begon Edward te praten over misdaden. „De lui in Londen hebben er slag van een onderwerp letter lijk uit te putten," zeide hij. „Ik dacht, dat noch de dagbladen, noen nei puLllek het ooit moede zouden worden over den moord van La Chicot." „La Chicot? O, dat was die ballet-danseres, niet waar?" vroeg Lady Barker, die zoo geboeid werd door dezen leven- digen jonkman aan hare rechterband, dat zij nauwlijks de ver schuldigde aandacht kon wijden aan Mr. treverton, die aan hare linkerhand gezeten was. „Ik herinner me, dat destijds die r geheimzinnige zaak zeer mijne belangstelling wekte. Dit was zeer* zeker een satanische moord. En hoe dom van de politie, dat zij den moordenaar niet heeft kunnen opsporenl" „Of, hoe knap van den moordenaar, dat hij de politie dus heeft 'weten te verbijsteren,” merkte Edward op. „0, hij heeft ongetwijfeld weten te ontkomen naar de kolo- nieën, of naar een of ander vreemd land," riep Lady Barker uit. „Er gaan tegenwoordig zooveel schepen uit Engeland naar( elders- Ge zult toch geen oogenblik meenen, dat de moordenaar' dier rampzalige vrouw in Engeland zal gebleven zijn?" „Ik acht het zeer waarschijnlijk, dat hij in Engeland ge bleven is, en dat hij zich weet schuil te houden onder het mom J yan een zeer fatsoenlijk man.' „Gij houdt het er zeker voor, dat haar echtgenoot den moord tepleegd heeft, niet waar?" liet nu ook Sir Joshua Parker ach hooren, van zijne plaats aan Laura s rechterhand. „Ik weet geenerlei- reden te bedenken om er aan te twijfe len," antwoordde Edward. „Indien haar echtgenoot niet de schuldige is, waarom zou hij dan verdwenen zijn op het oogen blik, dat de misdaad ontdekt werd?" „Hij heeft er misschien zijn eigen redenen voor gehad, om zich uit de voeten te maken, redenen, die wellicht in het geheel piet samenhingen met de wijze, waarop zijne vrouw om net leven gekomen was,waagde John Treverton op te merken- „Wat redenen zou hij gehad kunnen hebben, krachtig ge noeg om hem te bewegen, zich aan 'f gevaar bloot te stellen van voor een moordenaar gehouden te worden?" vroeg Edward op ongeloovigen toon. „Geen onschuldig man zou zich ooit in zulk eene positie brengen.' „Niet voorbedachtelijk," zeide John; „maar deze man kan wel gehandeld hebben onder den indruk van het oogenblik, zon der rekening te houden met de mogelijke gevolgen zijner han delwijze." „Dan zou hij al een onnoozele hals hebben moeten zijn," voer de Edward daartegen aan; „en naar al 't geen ik aangaande den kerel gehoord heb, was hij alles behalve een onnoozele hals." «Bedoelt ge, dat hij een schurk was?" „Ik bedoel, dat hij een vent was, die wel wist wat hij deed. Hij was er geen man naar, om zijne vrouw met afgesneden hals te vinden liggen, en dan zich uit de voeten te maken, om zoo doende aan elk nieuwsblad in Londen de vrijheid te geven, om hem te brandmerken als een lafhartigen moordenaar," zeide Edward op beslisten toon- John Treverton liet het onderwerp verder rusten. Lady Par ker, die aan zijne linkerhand gezeten was, was hem- juist be gonnen te vragen naar den laatsten uinvoer van Jerseykoeien, in welke zaak zij veel belang stelde, waarop hij ter. haren gqnoege uitvoerig verslag deed aangaande de schoonheid en de voortreffelijke eigenschappen dier dieren. Laura had toevallig de oogen opgeslagen naar Edward Clare, toen deze ophield te spreken, en de uitdrukking van zijn gelaat had haar zoowel bevreemd, als onaangenaam aangedaan. Nog nooit had zij zulk een boosaardige uitdrukking op een menschelijk gelaat gezien. Alleen op het gelaat van Judas op een oude Italiaansch^ schil derij had zij zooveel valschheid en boosaardigheid geiezen. En dat boosaardige oog wierp een blik kort als een bliksem straal op haar echtgenoot, die er niets van merkte, en die ernstig en beleefd zijn schoon gelaat naar Lady Parker ge richt hield, terwijl hij haar het een en ander mededeelde aan gaande de Jersey-koeitm. „Goede hemel!" dacht Laura angstig bij zich zelven. „Is het mogelijk, dat deze jonkman zoo verbitterd kan wezen op mijn echtgenoot, omdat ik hem mijne liefde geschonken heb? Wat liefde moet het zijn, waaruit zulk een boosaardigheid kan voortkomen?" Later op den avond, toen Edward bij de ottomane kwam staan, waarop Laura zat, keerde zij zich met een onwillekeu rig gebaar van afkeer van hem af. „Heb ik je beleedigd?" vroeg hij met zachte stem. „Ja. Toen we aan tafel zaten, heb ik een uitdrukking op je gelaat gezien, die me te kennen gaf, dat ge tegen mijn 1 ■3 i ,-r 5’ tuis.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1928 | | pagina 8