rri VrUdB* IO Febrwari 1998. N« /J 226. NAAR CHINA. Conferentie voor niet-Katholleken. BRIEF UIT AUSTRALIS. 1 a reis- moet anders twee dagen over doe. Ik wilde hier ongeveer een week blijven, om de lui ditmaaa de gelegenheid te geven hun kleine kinderen te brengen, om gedoopt te worden. Reeds hadden ze iets van het Katholiek geloof be grepen en wisten, dat iemand die het Doopsel ontvangen heeft en sterft, gelukkig sterft. Zoo had ik dan ook op Zondagmorgen de ge legenheid gegeven, om de kinderen ter doop brengen. De opkomst was buiten al mijne verwach ting. Vele moeders waren gekomen, zoodat het getal 60 bereikt werd.. Het was heerlijk te zien welk een ijver en sympathie die men- schen hebben om katholiek te worden. WeeK» daarop hield ik dezelfde oproep op de andere statie en zo wilden niets omjer doen voor de andere plaats en brachten al hun kleintjes, 49 in getal. Dat was na veel narigheidjran de zen langen tocht een heerlijke vrucht die Goa heeft doen rijpen op dit bij uitstek heerlijk stukje grond aan de kust, waar de menschen zich meer tot het christendom getrokken ge voelen, dan op andere plaatsen en telt een bevolking van meer dan 1500 menschen, waar direkt één, ja twee Paters werk hebben en nu hebben ze er nog géén. Reeds lang hebben ze om missionarissen gevraagd, maai tot nog toe kon bun er geen gegeven worden, en wat is het, dat ik daar doen kan, daar ik meer dan twee dagen van hen verwijd era ben. De Protestanten probeeren het er in tv komen/ maar het gelukt hen nog niet; wan neer we echter nog lang wachten met er een Pater heen te zenden, wie weet of ze dai. geen plekje gronds daar kunnen krijgen, om ook te beginnen? Zou'dat niet eeuwig jam mer zjjn? Vraagt O. L. Heer, dat Hy arbei ders zende in Zijnen wijngaard, want de oogst is rjjp, maar de maaiers ontbreken, om den oogst binnen te halen. En zullen dan an deren komen, om dezen buit te stelen? Zoo kwam ik na twee weken wederom in Bogia terug na een afwezigheid van 5 .1 6 wo ken. Ik was blij, mijn statie Bogia weder ti» zien met zjjn lieve spelende jeugd, die altoos vroolijk zijn en heen en weer loopen en springen, juist zooals de Hollandsche jeug-i vroolijk en blij met elkander speelen en stoeten. Ik dankte God voor de goede thuis komst en voor de heerlijke aanwinst van 10'J, die Hij aangenomen had als Zijne geliefde kinderen en hen gemaakt had tot heerlijke tempels des H. Geestea. JLE. VAN BAAR. ons tweetjes onzen weg vervolgen en niet zonder hindernissen. Het was al donker ge worden. De weg was ons nog onbekend, maar we volgden het kanakken-paatje, dit zou ons wel op den breeden weg brengen. Is hier nog wel een weg? vroegen we mekaar. We konden geen hand meer voor de oogeu zien. De voeten optillent anders struikel je ieder oogenblik over de vele boomwortels, die boven den grond uitsteken. Kijk uit daai ligt een boom over den weg! zeg loop niet te vlug! ik kan je niet meer zien; hé daar gaai het wat omlaag; zeg we zijn van bet pat af, denk, en we staken eventjes een lucifertje aan, zoo rijk waren we toch nog; en vonden weer het smalle pad. Zoo ging het verder en er scheen wel geen eind aan te komen; want we hebben al meer a’s een uur in de duister nis geloopen. We fl< en eens op onze kleine fluit, maar geen ante oord, als alleen het ge zaag der v We gingen niet ver meer zjjn. Nog eens en nog eens go- flooten en jawel, het werd nu beantwoord door een andere fluit. Gelukkig, we zijn er! Hé, dat is mijn Broer, die daar roept. Zeg, hoe kom jij hier? O jongen, ik heb een reuze tour gehad vandaag, zei bij my. Zoo! Van Mugil kwam ik vandaag te paard hier heen en ging te voet van hier naar de punt van de haven (één en een half uur loopen») en liet mjjn horen schetteren. Al gauw kwa men ze met de boot en daoht ik, dat ze .mi kwamen afhalen, maar jawel, ze gaven m» een brief Monsigneur, dat ik weer rechtsom keert «noest maken en tenigkeeren. Een moot kommetje soep! Ik ging dan weer met eeM ijskoud gezicht terug, ofschoon het hier niet zoo koud is. Nu ben ik juist hier en komen jullie aan. Dat treft, dan kunnen we morgen weer tezamen naar Mugil loopen, 8 17 uur te voet. Dat zal niet gaan mannetje, zei ik hem, want we moeten morgen eerst weer terug, om die paarden te halen. Nou nog mooier! En dan nog hee] naar Mugil? We zullen tenminste probeeren. Maar wo moesten eerst eens gaan zitten en een hapje gebrui ken, mjjn maag jeukt wat Veel te vertellen hadden we nu juist niet; want de dag wa» lang en vermoeiend geweest, maar toch klet sten we door tot diep in den nacht, aan sla pen viel niet te denken. Het was slechts ee<, klein huisje en nu waren we er met ons zes sen in. De nacht was gauw om en na de R. MIs gelezen te hebben, gingen Br. Yacobu» en ik weer op stap om te zien of onze paard je» nog leefden. Mjjn Broeder en nog eeu Eerw. Broeder met twee Eerw. Zusters zou den vooruitgaan, w(j kwamen we] achteraan. We namen eenlge kanakken mee, die ons be hulpzaam konden zyn bij de rivier. Het was nog een tippel van anderhalf uur en gelukkig daar staan de paarden nog, we maakten ze ios en zochten, oen goede plaats, waar d» paarden zonder eenlge moeite door konden gaan, die ook gauw gevonden was. Zoo kwa men we om 11 uur weer op de statie aan, waar we vanuit gegaan waren. We moesten eerst wat uitrusten, wat eten en dan zouden we ook maar weer verder gaan en trachten in Mugil te komen. Om half één gingen we dan maar weer op stap. Of we nog voor donker zouden aanko men? Het ging goed, ofschoon de moeheid niet uit de beenen was. Om half vjjf kwamen we voor de laatste rivier, die nu juist niet van de minste was. En hoe door te komen met die nieuwe paarden, die nog nooit met een groote en sterke strooming kennis ge maakt hadden. Het had wat in, om die beest jes in het water te krijgen, maar toen ging het ook en waren we geholpen. Ik zelf ging en klauterde over een boomstam, die over de rivier lag. Het ging langzaam maar zeker aan de hand van een kanak, anders toch Jou ik het evenwicht kunnen verliezen en in de sterkstroomende rivier vallen, wat nu juist niet zoo aangenaam zou zyn, zoo niet zeer gevaarlijk. Nog een uurtje verder en w» kwamen op een b(jstatie aan van Mugil. Ge lukkig waren we zoo ver en ik was heele- maa) niet van plan verder te gaan, want mjjn beenen konden me nauwelijks meer dragen. Ik was bljj. dat er een bed was en kon mi) direkt wat teruste leggen. De vrouw van den Katechist zette direkt wat thee en kon ik wat gebruiken. De Eerw. Br. Yacobus ver koos verder te gaan, om ineens door te ko men naar Mugil, dat nog twee en een half uur verder lag. Ik had er genoeg‘van. Om half negen kwam hij in Mugil aan. Ik ging den volgenden dag te paard verder en kwam 's Zaterdags ’s morgens weer in Mugil, dat ik dien week 's Maandags verlaten had pei motorboot. Dat Was een fijna week, die me nog lang in het geheugen zal blijven. Nu wil den wo hier in Mugil onze retraite houden, om dan over land weer terug te gaan naai Bogia, 4 dikke dagreizen. Eerst wat uitrusten van deze week, die ons de vriendelyke dok toren van Madank bereidden en geen tijd ga ven, om tenminste op ons gemak van Alexis weg te kunnen gaan. Alle eer aan hen! We trokken ons dan terug In 0e eenzaam heid, om alleen met Hem te zyn en te ver- keeren, Die lederen dag voor ons bezorgd is als voor zijn goede kinderen Na de retraite kwam al gauw onze pinasse, die ons weg zou brengen naar Bogia. Dat was een boffer. Ik wilde ook mee gaan, maar tot halfweg, om in Sapara weer uit te stap pen en al do staties weer te bezoeken, even als ik tevoren had gedaan. Ook Zijne Door luchtige Hoogwaardigheid was aan boord van do kleine pinas. Monsigneur wilde een Vorm reis. houden naar eenige staties in het Noor delijke gebied. Om 7 uur voeren we in zee, ditmaal was de zee als een gladde spiegel. Om 1 uur waren we al in Sapara, waar ik „Ja, Pater, ik heb myn goeden man zaliger nooit zoo gelukkig zien kjjken als toen Jan 'n keer van de Catechismus thuis kwam (hy was toen pas acht jaar) en zei dat hQ naar de Missie wilde om de arme heiden kindertjes te gaan bek veren waarvan de Pastoor verteld had. Vrouw, zeide hij. al» dat nog eens gebeurde dat een onzer kin deren geestelijke werd. Als God ons zoo blyft zegenen, dan kunnen we het betalen ook. „Dat is nu vyf jaar geleden, Pater. (De vrouw begon tes nikken) Nu is bij al drie jaar dood. Toen woonden we mooi bel-etage, ik had een dienstbode, wat wel noodig wan met zes kinderen; en nu zit ik hier vierhoog te naaien voor een magazijn.... „En wat moet ik nu met Jan aan, Pater?" ’t Kind spreekt niet meer over zyn verlan gen, omdat hij weet dat het mij pijn doet iedere keer te moeten antwoorden: Als vader nog maar leefd. Maar ik zie het, hij Ijjdt er onder. Ach, Pater, u moet hem zien bidden! En iedere dag te Communie. Gisteren kwam hij huilende thuis, omdat de Onderwijzer hem gevraagd had of hij nooit over Priester worden gedacht had. Hij denkt er dag en nacht aan Geode lezers, u verwacht toch niet van mij dat ik voor u een le» ga trekken uit bo venstaande? f t Missiehuis, Hoorn Father Lefebetr Postrek. 120987 Directeur. Notaris, dit Missiehuis bezit rechtspersoon, lijkheid onder de trtol: bet Sint Bonifaciw Missiehuis te Hoorn. haar man te telegrafeeren dat buiten de haven zou stilliggei daar zyn vrouw-van boord ko len. Zoo gebeurde, ’s Morgens half vijf waren we daar. Ook de agent met een sleepboot Maar die sleepboot ging door de deining zoo op en neer, dat er geen denken aan was, de groote trap te kunnen gebruiken. Of me vrouw bang was, langs de stormladder te gaan. O nee, beelmaal niet Dus de storm ladder (touwladder) werd uitgegooid. Om alle ongelukken te voorkomen kreeg me vrouw een dik touw om baar lichaam, dat door twee man werd vastgehouden. Toen mevrouw haar voet over de verschansing heen op de touwladder zette, keek ze toch een beetje benauwd en zei: ,,’t Valt me toch niet mee”. Maar de gedachte, dat haar man met open annen haar zou ontvangen, gaf haar den noodigen moed, en nu ging het voete voor voetje naar beneden, waar ze tusschen twee armen terecht kwam. «Is, die hun avond-lied zongen, ue maar weer verder; het kon 26 October. Vandaag voor het eerst leelyk weer, regenachtig en tamelyk veel wind. Op een goeden avond vertel ik, dat ik be zig ben aan een reisbeschrijving. Dat gaf le ven in de brouwerij. De eerste stuurman vraagt of zij daar ook ih vóórkomen. „Waar schijnlijk wel”. De hoofdmachinist vindt dat goed op voorwaarde, dat er gelegenheid is tot repliceeren. De stuurman belooft voor taan zeer vriéndelijk te zyn, enz. Als ik hem den volgenden morgen ont moet, is het terstond: „Morgen Eerwaarde, goed geslapen? Hoe gaat het sinds giste ren?” En dan: „Komt dit ook in uw bericht?” Ik zeg: „Ja natuurlijk, er toch iets goeds van U in komen?*’ Tusschen haakjes kan ik bier zeggen, dat ik niets anders dan goed over de heeren kan schrijven.. Ze zyn den geheelen reis buiten gewoon voorkomend en vriendelyk voor ons geweest, wat niet weinig heeft bijgedra gen om onze zeereis tot een echt genoegeljj- ke en aangename te maken. We zijn hun* daarvoor zeer dankbaar. Kalm en rustig gingen nu onze dagen voorbij, totdat we op 8 November een van de passagiers door ontscheping moesten ver liezen. Het was by Sabang, eiland en havenplaats aan de Noordkust van Sumatra. Het was een bijzonder geval. Een vrachtboot, zooals de onze, loopt in den regel alleen die havens aan, waar te lossen of te iaden Ia Gewoon lijk weet men van te voren niet of men hier of daar zal landen. Voor passagiers alleen loopt men geen haven binnen. Nu wilde het geval, dat we voor Sabang geen lading hadden (behalve één dame) en dat daar evenmin iets geladen moest worden. Dus regel zou zijn: „Doorvaren”. Maar ja! Die dame was de vrouw van de Maatschap? py-agent op Sabang. En ter wille van zoo’n agent doet men al wat. (Voor de vrouw van den agent misschien nog meer). In ieder ge val, de kapitein had opdracht gekregen aan onze boot >n en dat hij on komen ha- Men schrijft ous uit Beemsier; Gisteren hield de Weleerw. Pater Wynaa- dus Sluys zyn vierde conferentie voor niet- kathoiicKen, met het onderwerp: „Heeft God aan den mensch eeu levensdoel gegeven.” In elk menschvnuart is een araug naar geluk ingeschapen. Gelukkig te zyn, dat ia het doel, waarop het streven van eiken mensch is gericht. Buiten God is geen duur zaam geluk te vinden. Gesteld, dat iemand alle zaken bezit, welke aardscb geluk kun nen uitmaken; hoe weinig is echter noodig om dit aardsch geluk te verstoren, de dood kan zyn dierbaren wegrukken, brand en stor men kunnen zyn bezittingen vernielen. Maar gesteld, dat hij al deze zaken 10, 20 of zelf» 50 of 60 jaren geniet, dan nog zal zyn geluk niet volkomen zyn door het vooruitzicht, dat alles weldra een einde zal nemen, het trom geroffel van den naderenden dood zal alle aardsch geluk vergallen, want, wie is er ze ker van, dat hy over 10, 20 jaar nog zal leven, ja wie is zelfs maar een uur zeker van zijn leven. Het ware geluk, dat de mensch de volle bevrediging kan schenken bestaat in God. Naar God moet dus het leven en streven zijn gericht. Zooals de planeten het licht, dat z|j uitstralen ontleenen aan de zon, zoo is ook de voortreffelijkheid in de schepping, het meest volmaakt mechanisme van het men- schelijk lichaam, het verstand en de vrije wil een afstraling van de oneindige volmaaktheid van God. Laat ons den mensch maken naar ons beeld en gelijkenis, zoo sprak God, aldus staat in den bijoel geschreven. Hieruit mt- wikkelt spr., het einddoel van 's menschen leven is in God. Wat wy hebben te doen om dat levensdoel te bereiken? De •mensch heeft een vrije wil. en kan du» - Gods wetten naleven of deze overtreden Als hij zich aan Gods wetten niet stoort, staat hij op tegen zyn Schepper. Hij misbruikt de gaven der schepping om zyn Schepper te grieven. Bij voorbeeld wat te zeggen van iemand die de gaven van zyn weldoener aan wend om hem te beleedigen of te mishande len. Dit is grove ondankbaarheid. Zoo is het ook met den mensch die zondigt onverschil lig op welke manier, hjj misbruikt een of meerdere van zjjn zintuigen om, God te belee- digen. Maar God laat den m«nsoh niet alleen is het bewerken van zijn geluk. hij blijft bjj hern met Zijne genade. H(j heeft daartoe een eigen organisatie gesticht, de organisatie, welks God tot voorlichting en ondersteuning van den mensch heeft gesticht noemen wij zijne kerk. Tenslotte moet spreker nog een ernstig woord tot zyn gehoor richten Waar gaan wjj heen? Moeizaam la de reis, maar big het vooruitzicht De oprecht zoekende-naar-de- waarheid zal. haar niet gevonden hebbende, toch tot de eeuwige gelukzaligheid kunnen geraken. Maar voor degenen, die. hoewel d* waarheid kennende haar.niet willen aanvaar den, is spr. bevreesd, dat het hun zal gaan als in den bybel staat, dat in het oordeel de goeden van de kwaden gescheiden zullen worden, dat de goeden ten hemel zullen wor den gevoerd, de kwaden daarentegen ver worpen lullen worden. Spr. drukt zyn toehoorders op he* hart dit allerbelangrijkst vraagstuk toch niet te licht te schatten. O mochten er onder u die nu zoe kende zyn de veilige haven bereiken en in de schoot der moederkerk te worden opge nomen. reeds hier op aarde zullen zij de be- looning genieten van een gelukkige tevreden heid. In de volgende conferentie zal spr. de middelen behandelen om tot het ideaal, do eeuwige zaligheid te geraken. officieel kerkbericht van het „Noord-Hollandsch Dagblad” Voort gingen we nu weer, eerst langs de mooie Noord-Oostkust van Sumatra, die we na enkele uren uit het oog verloren. En dan hadden we weer ons gewone uitzicht: lucht en water, water en lucht. Den volgenden morgen 4 November waren we in Penang. Hier bleven we een dag lig gen. Dus eigenlijk onze eerste haven na 12 October. Natuurlyk gingen we aan wak Een mede passagier, een Duitsche hand elsreiziger brachten we eerst naar zyn hotel. Daarna een rytoer door de omstreken. We tuften wol twee uur lang door één groote plantentuin. Dat hier al heel veel Chtneezen wonen, be- wyst de tegen den berg aangebouwde af godstempel. We hebben ons overal rond la ten rgden. Het zijn verschillende gebouwen, allen met elkaar verbonden. Hier hebben de Chincezen voor millioenen geofferd om een schitterend duivelsmonumcnt op te richten, tr zullen nog heel wat jaren over heen gaan, eer er zoo’n dure Roomsche kerk in China zal gebouwd worden. Penang zelf is een echt Oostersche stad. Overal het drukke, ongegeneerde straatle ven. Huiselijkheid is onbekend. Alles leeft op straat-, en aiïse krioelt door elkaar. De in landers zyn prachtkerels, groot, lenig, pik zwart lang haar, baard en snor, en oogen als kolen gloeiend Je zou er bang van wor den. Later zag ik die mannen overal in 't Oosten terug en wel dienstdoend als politie agenten. Dat hebten ze vast te danken aan hun vreeswekkend voorkomen. Hier ziet men ook de wandelende winke liers, met hun geheele hebben en houden aan de twee uiteinden van hun bamboestok- Ze loopen met vlugge, kleine trippelpasjes, precies op de maat van het .buigen van hun bamboestok. Het zyn bijna allemaal Chinee- zen. 's Middags hebben we een klein toertje gemaakt in een rikschau. Dit een klein één- porsoonskarretje op twee wielen, dat door een mensch getrokken wordt. Al komt ons gevoel daar tegen in opstand, toch bewijst men zoo’n rikschau-koelie een soort liefde daad. Trouwens, als je niet instapt, en van plan bent de stad op je eigen voeten door te kuieren, dan moet ie niet op een rustige wandeling rekenen. Twee of drie rikschau- koelies loopen met je mee. straat in, straat uit, net zoo lang tot je instapt. Of ze dat nu doen uit medeigen. of omdat ze bang zyn dat je moe wordt dus uit bezorgdheid, of dat het zoo bun manier vap geldverdlenen is, dat weet ik niet Ik vermoed het laatste. n den namiddag gingen we weer aan boord. Evenals 's morgens met een roei bootje. Zulke roeiers en soortgelyke zaken- menschen in de Oost zijn toch schobbejak ken. Hij kreeg van ons zeker het dubbele van wat ie verdiend had, en nog begon hfl te razen en te tieren, dat het niet genoeg was. We lieten hem rustig zyn gang gaan »n gingen aan boord *8 Avonds omreveer B nur werd de reis weer voortgezet en we) naar Singapore. Onderweg viel niet veel te beleven. Alleen dit: Pater Philotheus vierde zijn naamfeest wat hem natuurlyk een paar goeie sigaren kostte In Singapore had ik een klein ongelukje Ik plaatste de altaartafel op myn bril, die op de sofa lag, tegen welke behandeling zjj '(myn bril; protesteerde door te breken. Ge lukkig hadden we een passagier die iu Sin gapore moest zyn en daar goed bekend was. Hy bracht me naar een brillenwinkel, waar het zaakie spoedig weer voor elkaar was. Terwyl we daar in die zaak zaten te wach ten en te praten mengde zich op eens een Armenisch meneer die aan een schrüfma- chine zat, in ons gesprek. Vloeiend Hol- landsch sprak de kereL Dat was, geloof ik, de eerste buitenlander dien ik Hollandsch heb hooren spreken Na dus myn bril weer in bezit genomen te hebben brachten we onzen medepassa gier naar z’n hotel en gingen van daar per auto naar de haven terug. Dat ritje duurde 5 minuten. En raadt eens wat de kerel vroeg? Twee dollar!! Wat jammer dat ik geen klein geld had. Anders bad ie precies 25 centen gekregen. Ik moest hem helaas een dollar geven en er was natuurlyk geen denken aan er iets van terug te krijgen. Om half drie gingen de kabels los. Een naar duikers vertoonden nog gauw hun kunsten. Ze duiken naar geldstukjes. Ge zeten in hun kleine lichte bootjes kyken ze rustig het heele schip af, of er niemand z'n portemonnaie opendoet. Dan zyn ze er als de kippen by. Het is gerust wel wat waard om de vlugheid van die jongens te zien. Je gooit b.v. op een meter of 20 afstand een wit geldstukje te water. De duiker schiet er met z’n bootje op af, neemt een handigen sprong, duikt, en is in een oogwenk weer boven. En weet u hoe-d-ie bovenkomt? Niet poestend en spuwend, neen heel rustig z’n vangst onderzoekend, of het wel de moeite waard Aas. Zoo ja, dan grinnikt ie dankbaar naar z’n weldoener; zoo niet, dan raast en tiert hy net zoolang tot er weer wat komt. Als de geldstroom ophoud en de heeren zijn tevreden, dan gaan ze met een kaatsbal spe len welke vertooning mij nog meer verwon derde dan hun duiken. Ze slaan met hun roeiriem de bal naar elkaar toe of tegen het boord van de boot en dat een minuut of 10 lang zonder dat de bal in het water komt. Maar onze „Gemma” begon haar vlerken uit te slaan en de zwemmers bleven achter totdat we ze eindelyk geheel uit het oog verloren. We richtten onzen koen nu naar Manilla. fr. ALBERTUS POTVEER O.F.M. (Vervolg). Hier trof ik dan toch weer medebroeder», o.a. Br. Yacobus. Mugil ligt nog een dagreis van Alexis, waar we dan den 16 Aug. heen wilden gaan. Den 15 Aug. echter voer er een Motorboot en wilden we graag meeva ren, want dat is toch altyd nog weer ge- makkelykei Omstreeks 10 uur ging het dan eoo in, maar een mooi vooruitzicht hadden wenu juist niet. In den haven was bét zeer onrustig, maar naderhand zou het beter wor den, zeide de Kapitein. En het werd ook be ter. Toch ging het aardig op en neer en ging het nootedopje nu op deze, dan op gene zyde liggen, maar de stuurman kende de zee en zyn bootje, zoodat we niets te vreezen hadden Na een uur gevaren te heb ben, werd de wind sterker en of we nog wel naar Alexis konden komen? Twee Eerw. Zusters waren ook aan boord, zoodat er niet te veel mocht gewaagd worden. En daar Ik, ook heelemaal niet zwemmen kan, ben ik zeer voorzichtig, en toch kwam ik met al die voorzichtigheid bijna weer in gevaar. Ik dacht al bij mezelf: was ik maar over land gegaan, dan was er niets te doen geweest Zoo hier en daar komen al groote golven aan gerold. De motorboot ligt echter vast en giyt heel kalm over de hooge zee. We kunnen het einde zien, maar we zijn er nog niet De wind wordt sterker, de golven grooter. Ik raad den kapitein maar aan land te varen, daar juist dAAr een goede landingsplaats* was. HIJ stuurde dan met veel beleid naar den wal, want de golven waren reeds zeer groot ge worden. Het werd tijd dat we binnen kwa men. Het duurde dan ook niet langer of we waren in veilige haven. Ik haalde weer ruim adem en was verzekerd, dat de verede re!» wel bteer zou afloopen. Vaste grond ondet de voeten is toch maar beter; het water wat te dun. men valt er te gauw door. Na ons was gesterkt te hebben, werd dau de reis te voet voortgezet. Het zou echter nog een lange tocht zyn van minstens twen en een half uur. De weg was wel goed, maar op zoo iets hadden we toch niet gerekend. En nog wel voor donker zouden we aan dv punt van de haven in Alexis moeten aanko men, anders toch zouden ze ons niet kunnen zien en we zoo genoodzaakt zouden zijn nog een twee uur om te loopen. Het laatste stukj» liep ik, wat Ik loopen kon en ja wel. on» kwart voor zes kwam ik aan de pont van de haven en door zwaajen van mijn zakdoek te kennen geven, dat er lui waren, die ga arm. overgezet zouden worden. Op onze kleine fluit, floot ik wat ik fluiten kon, maar daar hadden ze niets van gehoord. Ze hadden on» echter gezien en spoedig kwam oen kleine motorboot om ons af te halen. Gelukkig wa ren we aan het einde van onze reis gekomen. We behoefden dus nu nog maar te wach ten op den Pater die de retraite zou leiden. Na twee dagen kwam hij van de bergen naar beneden: want hoog in de bergen heeft d» Pater zijn statie. Doch er ging een onheimeiyk gerucht rond. Er was n.l. een hesmettelyk» ziekte in Alexis uitgebroken, ofschoon geheel niet gevaariyk, maakten toch de doktoren van Madang zulk een opspraak ervan alsol het ergste voor de deur stond. In de dagen te voren had ik juist een nieuw paard pro beeren in te rfjden. wat ik dan gaarne op mijn terugweg zon meenemen. Juist haden we er ons den geheelen mor gen mee afgeplaagd, toen het bevel kwam der isoleering van geheel Alexis. Om 12 uur ’s middags kwam het bericht: 1e van de blanken nog weg wüde gaan, zou nog den zelfden middag Alexis moeten verlaten. Hoe lang da isoleering zou duren? Het kon wel één. twee of nog meer maanden duren. We konden dus niet biyven en moésten terug keeren. Maar ik wilde toch myn nieuwe paar den meenemen. En het waren nog wel twee onberedenen. De weg was nog zeer lang, voordat we de naastbiizynde statie zoude» bereiken, waar we wilden overnachten, on. dan den volgenden dag onzen terugtocht verder te aanvaarden. Reeds moede van det. geheelen morgen, wilden Br. Yacobus en ik net op ons nemen de nieuwe paarden mee t» ■«men. want wie zou ze naderhand brengen of halen? We gingen dan op stap en na een uur kwa- men we op de naastbyzljnde plantage, waar de twee paarden nog in het land liepen en eerst nog moesten gehaald worden. Dat duur de nog genomen tyd, zoodat het laat werd eer we konden vertrekken. Hoe voor donker Op de by sta tie aan te komen? Het was wc. tamelyk onmogeiyk en toch wilden we het probeeren. Br. Antonins zou ons een eind weegs begeleiden, daar we het eerste stuk van den weg niet kenden. Tegen zes uur ver liet Br. Antemius ons en keerde terug naar plantage. Er kwamen geen rivieren mee-, zeide hij en zouden we alleen den weg we) vinden. We gingen dus met ons twee verder, maar jawel; nog waren we geen kwartier vertier of daar komen we aan een riviertje. wal was heel styl en dan ging men oive- ▼eer een halve meter In den modder. Hoe «aar daar te komen! Het begon al donker te Y>O< a,t we °°k £een andere plaat» «raden uitzoeken, om er door te gaan. We ^^,eD paarden er niet in krijgen en maat e weet of daarbï niet oem paard b(j zouden verloren hebben. Goede duar- bonden de paarden kort «n den boom vast, zoodat ze zich niet zou- oPhangen. Den volgenden mQF- I We ter?skeeren «n een andere -door d® rivier ‘o komen. o doorwaadden de rivier en gingen nu met

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1928 | | pagina 15