rri
VrUdB* IO Febrwari 1998.
N«
/J
226.
NAAR CHINA.
Conferentie voor
niet-Katholleken.
BRIEF UIT AUSTRALIS.
1
a
reis-
moet
anders twee dagen over doe. Ik wilde hier
ongeveer een week blijven, om de lui ditmaaa
de gelegenheid te geven hun kleine kinderen
te brengen, om gedoopt te worden. Reeds
hadden ze iets van het Katholiek geloof be
grepen en wisten, dat iemand die het Doopsel
ontvangen heeft en sterft, gelukkig sterft.
Zoo had ik dan ook op Zondagmorgen de ge
legenheid gegeven, om de kinderen ter doop
brengen.
De opkomst was buiten al mijne verwach
ting. Vele moeders waren gekomen, zoodat
het getal 60 bereikt werd.. Het was heerlijk
te zien welk een ijver en sympathie die men-
schen hebben om katholiek te worden. WeeK»
daarop hield ik dezelfde oproep op de andere
statie en zo wilden niets omjer doen voor de
andere plaats en brachten al hun kleintjes, 49
in getal. Dat was na veel narigheidjran de
zen langen tocht een heerlijke vrucht die Goa
heeft doen rijpen op dit bij uitstek heerlijk
stukje grond aan de kust, waar de menschen
zich meer tot het christendom getrokken ge
voelen, dan op andere plaatsen en telt een
bevolking van meer dan 1500 menschen,
waar direkt één, ja twee Paters werk hebben
en nu hebben ze er nog géén. Reeds lang
hebben ze om missionarissen gevraagd, maai
tot nog toe kon bun er geen gegeven worden,
en wat is het, dat ik daar doen kan, daar ik
meer dan twee dagen van hen verwijd era
ben. De Protestanten probeeren het er in tv
komen/ maar het gelukt hen nog niet; wan
neer we echter nog lang wachten met er een
Pater heen te zenden, wie weet of ze dai.
geen plekje gronds daar kunnen krijgen, om
ook te beginnen? Zou'dat niet eeuwig jam
mer zjjn? Vraagt O. L. Heer, dat Hy arbei
ders zende in Zijnen wijngaard, want de
oogst is rjjp, maar de maaiers ontbreken, om
den oogst binnen te halen. En zullen dan an
deren komen, om dezen buit te stelen?
Zoo kwam ik na twee weken wederom in
Bogia terug na een afwezigheid van 5 .1 6 wo
ken. Ik was blij, mijn statie Bogia weder ti»
zien met zjjn lieve spelende jeugd, die altoos
vroolijk zijn en heen en weer loopen en
springen, juist zooals de Hollandsche jeug-i
vroolijk en blij met elkander speelen en
stoeten. Ik dankte God voor de goede thuis
komst en voor de heerlijke aanwinst van 10'J,
die Hij aangenomen had als Zijne geliefde
kinderen en hen gemaakt had tot heerlijke
tempels des H. Geestea.
JLE. VAN BAAR.
ons tweetjes onzen weg vervolgen en niet
zonder hindernissen. Het was al donker ge
worden. De weg was ons nog onbekend,
maar we volgden het kanakken-paatje, dit
zou ons wel op den breeden weg brengen.
Is hier nog wel een weg? vroegen we mekaar.
We konden geen hand meer voor de oogeu
zien. De voeten optillent anders struikel je
ieder oogenblik over de vele boomwortels,
die boven den grond uitsteken. Kijk uit daai
ligt een boom over den weg! zeg loop niet te
vlug! ik kan je niet meer zien; hé daar gaai
het wat omlaag; zeg we zijn van bet pat af,
denk, en we staken eventjes een lucifertje
aan, zoo rijk waren we toch nog; en vonden
weer het smalle pad. Zoo ging het verder en
er scheen wel geen eind aan te komen; want
we hebben al meer a’s een uur in de duister
nis geloopen. We fl< en eens op onze kleine
fluit, maar geen ante oord, als alleen het ge
zaag der v
We gingen
niet ver meer zjjn. Nog eens en nog eens go-
flooten en jawel, het werd nu beantwoord
door een andere fluit. Gelukkig, we zijn er!
Hé, dat is mijn Broer, die daar roept.
Zeg, hoe kom jij hier? O jongen, ik heb een
reuze tour gehad vandaag, zei bij my. Zoo!
Van Mugil kwam ik vandaag te paard hier
heen en ging te voet van hier naar de punt
van de haven (één en een half uur loopen»)
en liet mjjn horen schetteren. Al gauw kwa
men ze met de boot en daoht ik, dat ze .mi
kwamen afhalen, maar jawel, ze gaven m»
een brief Monsigneur, dat ik weer rechtsom
keert «noest maken en tenigkeeren. Een moot
kommetje soep! Ik ging dan weer met eeM
ijskoud gezicht terug, ofschoon het hier niet
zoo koud is. Nu ben ik juist hier en komen
jullie aan. Dat treft, dan kunnen we morgen
weer tezamen naar Mugil loopen, 8 17 uur
te voet. Dat zal niet gaan mannetje, zei ik
hem, want we moeten morgen eerst weer
terug, om die paarden te halen. Nou nog
mooier! En dan nog hee] naar Mugil? We
zullen tenminste probeeren. Maar wo moesten
eerst eens gaan zitten en een hapje gebrui
ken, mjjn maag jeukt wat Veel te vertellen
hadden we nu juist niet; want de dag wa»
lang en vermoeiend geweest, maar toch klet
sten we door tot diep in den nacht, aan sla
pen viel niet te denken. Het was slechts ee<,
klein huisje en nu waren we er met ons zes
sen in. De nacht was gauw om en na de R.
MIs gelezen te hebben, gingen Br. Yacobu»
en ik weer op stap om te zien of onze paard
je» nog leefden. Mjjn Broeder en nog eeu
Eerw. Broeder met twee Eerw. Zusters zou
den vooruitgaan, w(j kwamen we] achteraan.
We namen eenlge kanakken mee, die ons be
hulpzaam konden zyn bij de rivier. Het was
nog een tippel van anderhalf uur en gelukkig
daar staan de paarden nog, we maakten ze
ios en zochten, oen goede plaats, waar d»
paarden zonder eenlge moeite door konden
gaan, die ook gauw gevonden was. Zoo kwa
men we om 11 uur weer op de statie aan,
waar we vanuit gegaan waren. We moesten
eerst wat uitrusten, wat eten en dan zouden
we ook maar weer verder gaan en trachten
in Mugil te komen.
Om half één gingen we dan maar weer op
stap. Of we nog voor donker zouden aanko
men? Het ging goed, ofschoon de moeheid
niet uit de beenen was. Om half vjjf kwamen
we voor de laatste rivier, die nu juist niet
van de minste was. En hoe door te komen
met die nieuwe paarden, die nog nooit met
een groote en sterke strooming kennis ge
maakt hadden. Het had wat in, om die beest
jes in het water te krijgen, maar toen ging
het ook en waren we geholpen. Ik zelf ging
en klauterde over een boomstam, die over de
rivier lag. Het ging langzaam maar zeker
aan de hand van een kanak, anders toch Jou
ik het evenwicht kunnen verliezen en in de
sterkstroomende rivier vallen, wat nu juist
niet zoo aangenaam zou zyn, zoo niet zeer
gevaarlijk. Nog een uurtje verder en w»
kwamen op een b(jstatie aan van Mugil. Ge
lukkig waren we zoo ver en ik was heele-
maa) niet van plan verder te gaan, want mjjn
beenen konden me nauwelijks meer dragen.
Ik was bljj. dat er een bed was en kon mi)
direkt wat teruste leggen. De vrouw van den
Katechist zette direkt wat thee en kon ik
wat gebruiken. De Eerw. Br. Yacobus ver
koos verder te gaan, om ineens door te ko
men naar Mugil, dat nog twee en een half
uur verder lag. Ik had er genoeg‘van. Om
half negen kwam hij in Mugil aan. Ik ging
den volgenden dag te paard verder en kwam
's Zaterdags ’s morgens weer in Mugil, dat
ik dien week 's Maandags verlaten had pei
motorboot. Dat Was een fijna week, die me
nog lang in het geheugen zal blijven. Nu wil
den wo hier in Mugil onze retraite houden,
om dan over land weer terug te gaan naai
Bogia, 4 dikke dagreizen. Eerst wat uitrusten
van deze week, die ons de vriendelyke dok
toren van Madank bereidden en geen tijd ga
ven, om tenminste op ons gemak van Alexis
weg te kunnen gaan. Alle eer aan hen!
We trokken ons dan terug In 0e eenzaam
heid, om alleen met Hem te zyn en te ver-
keeren, Die lederen dag voor ons bezorgd is
als voor zijn goede kinderen
Na de retraite kwam al gauw onze pinasse,
die ons weg zou brengen naar Bogia. Dat
was een boffer. Ik wilde ook mee gaan, maar
tot halfweg, om in Sapara weer uit te stap
pen en al do staties weer te bezoeken, even
als ik tevoren had gedaan. Ook Zijne Door
luchtige Hoogwaardigheid was aan boord van
do kleine pinas. Monsigneur wilde een Vorm
reis. houden naar eenige staties in het Noor
delijke gebied. Om 7 uur voeren we in zee,
ditmaal was de zee als een gladde spiegel.
Om 1 uur waren we al in Sapara, waar ik
„Ja, Pater, ik heb myn goeden man zaliger
nooit zoo gelukkig zien kjjken als toen Jan
'n keer van de Catechismus thuis kwam
(hy was toen pas acht jaar) en zei dat hQ
naar de Missie wilde om de arme heiden
kindertjes te gaan bek veren waarvan de
Pastoor verteld had. Vrouw, zeide hij. al»
dat nog eens gebeurde dat een onzer kin
deren geestelijke werd. Als God ons zoo
blyft zegenen, dan kunnen we het betalen
ook.
„Dat is nu vyf jaar geleden, Pater. (De
vrouw begon tes nikken) Nu is bij al drie
jaar dood. Toen woonden we mooi bel-etage,
ik had een dienstbode, wat wel noodig wan
met zes kinderen; en nu zit ik hier vierhoog
te naaien voor een magazijn....
„En wat moet ik nu met Jan aan, Pater?"
’t Kind spreekt niet meer over zyn verlan
gen, omdat hij weet dat het mij pijn doet
iedere keer te moeten antwoorden: Als vader
nog maar leefd. Maar ik zie het, hij Ijjdt er
onder. Ach, Pater, u moet hem zien bidden!
En iedere dag te Communie. Gisteren kwam
hij huilende thuis, omdat de Onderwijzer
hem gevraagd had of hij nooit over Priester
worden gedacht had. Hij denkt er dag en
nacht aan
Geode lezers, u verwacht toch niet van
mij dat ik voor u een le» ga trekken uit bo
venstaande? f t
Missiehuis, Hoorn Father Lefebetr
Postrek. 120987 Directeur.
Notaris, dit Missiehuis bezit rechtspersoon,
lijkheid onder de trtol: bet Sint Bonifaciw
Missiehuis te Hoorn.
haar man te telegrafeeren dat
buiten de haven zou stilliggei
daar zyn vrouw-van boord ko
len.
Zoo gebeurde, ’s Morgens half vijf waren
we daar. Ook de agent met een sleepboot
Maar die sleepboot ging door de deining zoo
op en neer, dat er geen denken aan was, de
groote trap te kunnen gebruiken. Of me
vrouw bang was, langs de stormladder te
gaan. O nee, beelmaal niet Dus de storm
ladder (touwladder) werd uitgegooid. Om
alle ongelukken te voorkomen kreeg me
vrouw een dik touw om baar lichaam, dat
door twee man werd vastgehouden. Toen
mevrouw haar voet over de verschansing
heen op de touwladder zette, keek ze toch
een beetje benauwd en zei: ,,’t Valt me toch
niet mee”. Maar de gedachte, dat haar man
met open annen haar zou ontvangen, gaf
haar den noodigen moed, en nu ging het
voete voor voetje naar beneden, waar ze
tusschen twee armen terecht kwam.
«Is, die hun avond-lied zongen,
ue maar weer verder; het kon
26 October. Vandaag voor het eerst leelyk
weer, regenachtig en tamelyk veel wind.
Op een goeden avond vertel ik, dat ik be
zig ben aan een reisbeschrijving. Dat gaf le
ven in de brouwerij. De eerste stuurman
vraagt of zij daar ook ih vóórkomen. „Waar
schijnlijk wel”. De hoofdmachinist vindt dat
goed op voorwaarde, dat er gelegenheid is
tot repliceeren. De stuurman belooft voor
taan zeer vriéndelijk te zyn, enz.
Als ik hem den volgenden morgen ont
moet, is het terstond: „Morgen Eerwaarde,
goed geslapen? Hoe gaat het sinds giste
ren?” En dan: „Komt dit ook in uw
bericht?” Ik zeg: „Ja natuurlijk, er
toch iets goeds van U in komen?*’
Tusschen haakjes kan ik bier zeggen, dat
ik niets anders dan goed over de heeren kan
schrijven.. Ze zyn den geheelen reis buiten
gewoon voorkomend en vriendelyk voor
ons geweest, wat niet weinig heeft bijgedra
gen om onze zeereis tot een echt genoegeljj-
ke en aangename te maken. We zijn hun*
daarvoor zeer dankbaar.
Kalm en rustig gingen nu onze dagen
voorbij, totdat we op 8 November een van de
passagiers door ontscheping moesten ver
liezen.
Het was by Sabang, eiland en havenplaats
aan de Noordkust van Sumatra. Het was een
bijzonder geval. Een vrachtboot, zooals de
onze, loopt in den regel alleen die havens
aan, waar te lossen of te iaden Ia Gewoon
lijk weet men van te voren niet of men
hier of daar zal landen.
Voor passagiers alleen loopt men geen
haven binnen.
Nu wilde het geval, dat we voor Sabang
geen lading hadden (behalve één dame) en
dat daar evenmin iets geladen moest worden.
Dus regel zou zijn: „Doorvaren”. Maar ja!
Die dame was de vrouw van de Maatschap?
py-agent op Sabang. En ter wille van zoo’n
agent doet men al wat. (Voor de vrouw van
den agent misschien nog meer). In ieder ge
val, de kapitein had opdracht gekregen aan
onze boot
>n en dat hij
on komen ha-
Men schrijft ous uit Beemsier;
Gisteren hield de Weleerw. Pater Wynaa-
dus Sluys zyn vierde conferentie voor niet-
kathoiicKen, met het onderwerp: „Heeft God
aan den mensch eeu levensdoel gegeven.”
In elk menschvnuart is een araug naar
geluk ingeschapen. Gelukkig te zyn, dat ia
het doel, waarop het streven van eiken
mensch is gericht. Buiten God is geen duur
zaam geluk te vinden. Gesteld, dat iemand
alle zaken bezit, welke aardscb geluk kun
nen uitmaken; hoe weinig is echter noodig
om dit aardsch geluk te verstoren, de dood
kan zyn dierbaren wegrukken, brand en stor
men kunnen zyn bezittingen vernielen. Maar
gesteld, dat hij al deze zaken 10, 20 of zelf»
50 of 60 jaren geniet, dan nog zal zyn geluk
niet volkomen zyn door het vooruitzicht, dat
alles weldra een einde zal nemen, het trom
geroffel van den naderenden dood zal alle
aardsch geluk vergallen, want, wie is er ze
ker van, dat hy over 10, 20 jaar nog zal
leven, ja wie is zelfs maar een uur zeker van
zijn leven.
Het ware geluk, dat de mensch de volle
bevrediging kan schenken bestaat in God.
Naar God moet dus het leven en streven zijn
gericht. Zooals de planeten het licht, dat z|j
uitstralen ontleenen aan de zon, zoo is ook
de voortreffelijkheid in de schepping, het
meest volmaakt mechanisme van het men-
schelijk lichaam, het verstand en de vrije wil
een afstraling van de oneindige volmaaktheid
van God. Laat ons den mensch maken naar
ons beeld en gelijkenis, zoo sprak God, aldus
staat in den bijoel geschreven. Hieruit mt-
wikkelt spr., het einddoel van 's menschen
leven is in God. Wat wy hebben te doen om
dat levensdoel te bereiken?
De •mensch heeft een vrije wil. en kan du»
- Gods wetten naleven of deze overtreden Als
hij zich aan Gods wetten niet stoort, staat hij
op tegen zyn Schepper. Hij misbruikt de
gaven der schepping om zyn Schepper te
grieven. Bij voorbeeld wat te zeggen van
iemand die de gaven van zyn weldoener aan
wend om hem te beleedigen of te mishande
len. Dit is grove ondankbaarheid. Zoo is het
ook met den mensch die zondigt onverschil
lig op welke manier, hjj misbruikt een of
meerdere van zjjn zintuigen om, God te belee-
digen.
Maar God laat den m«nsoh niet alleen is
het bewerken van zijn geluk. hij blijft bjj hern
met Zijne genade. H(j heeft daartoe een eigen
organisatie gesticht, de organisatie, welks
God tot voorlichting en ondersteuning van
den mensch heeft gesticht noemen wij zijne
kerk.
Tenslotte moet spreker nog een ernstig
woord tot zyn gehoor richten Waar gaan wjj
heen? Moeizaam la de reis, maar big het
vooruitzicht De oprecht zoekende-naar-de-
waarheid zal. haar niet gevonden hebbende,
toch tot de eeuwige gelukzaligheid kunnen
geraken. Maar voor degenen, die. hoewel d*
waarheid kennende haar.niet willen aanvaar
den, is spr. bevreesd, dat het hun zal gaan
als in den bybel staat, dat in het oordeel de
goeden van de kwaden gescheiden zullen
worden, dat de goeden ten hemel zullen wor
den gevoerd, de kwaden daarentegen ver
worpen lullen worden.
Spr. drukt zyn toehoorders op he* hart dit
allerbelangrijkst vraagstuk toch niet te licht
te schatten. O mochten er onder u die nu zoe
kende zyn de veilige haven bereiken en in
de schoot der moederkerk te worden opge
nomen. reeds hier op aarde zullen zij de be-
looning genieten van een gelukkige tevreden
heid. In de volgende conferentie zal spr. de
middelen behandelen om tot het ideaal, do
eeuwige zaligheid te geraken.
officieel kerkbericht
van het „Noord-Hollandsch Dagblad”
Voort gingen we nu weer, eerst langs de
mooie Noord-Oostkust van Sumatra, die we
na enkele uren uit het oog verloren. En dan
hadden we weer ons gewone uitzicht: lucht
en water, water en lucht.
Den volgenden morgen 4 November waren
we in Penang. Hier bleven we een dag lig
gen. Dus eigenlijk onze eerste haven na
12 October.
Natuurlyk gingen we aan wak Een mede
passagier, een Duitsche hand elsreiziger
brachten we eerst naar zyn hotel. Daarna
een rytoer door de omstreken. We tuften wol
twee uur lang door één groote plantentuin.
Dat hier al heel veel Chtneezen wonen, be-
wyst de tegen den berg aangebouwde af
godstempel. We hebben ons overal rond la
ten rgden. Het zijn verschillende gebouwen,
allen met elkaar verbonden. Hier hebben
de Chincezen voor millioenen geofferd om
een schitterend duivelsmonumcnt op te
richten, tr zullen nog heel wat jaren over
heen gaan, eer er zoo’n dure Roomsche
kerk in China zal gebouwd worden.
Penang zelf is een echt Oostersche stad.
Overal het drukke, ongegeneerde straatle
ven. Huiselijkheid is onbekend. Alles leeft
op straat-, en aiïse krioelt door elkaar. De in
landers zyn prachtkerels, groot, lenig, pik
zwart lang haar, baard en snor, en oogen
als kolen gloeiend Je zou er bang van wor
den. Later zag ik die mannen overal in 't
Oosten terug en wel dienstdoend als politie
agenten. Dat hebten ze vast te danken aan
hun vreeswekkend voorkomen.
Hier ziet men ook de wandelende winke
liers, met hun geheele hebben en houden
aan de twee uiteinden van hun bamboestok-
Ze loopen met vlugge, kleine trippelpasjes,
precies op de maat van het .buigen van hun
bamboestok. Het zyn bijna allemaal Chinee-
zen.
's Middags hebben we een klein toertje
gemaakt in een rikschau. Dit een klein één-
porsoonskarretje op twee wielen, dat door
een mensch getrokken wordt. Al komt ons
gevoel daar tegen in opstand, toch bewijst
men zoo’n rikschau-koelie een soort liefde
daad. Trouwens, als je niet instapt, en van
plan bent de stad op je eigen voeten door
te kuieren, dan moet ie niet op een rustige
wandeling rekenen. Twee of drie rikschau-
koelies loopen met je mee. straat in, straat
uit, net zoo lang tot je instapt. Of ze dat
nu doen uit medeigen. of omdat ze bang zyn
dat je moe wordt dus uit bezorgdheid, of
dat het zoo bun manier vap geldverdlenen
is, dat weet ik niet Ik vermoed het laatste.
n den namiddag gingen we weer aan
boord. Evenals 's morgens met een roei
bootje. Zulke roeiers en soortgelyke zaken-
menschen in de Oost zijn toch schobbejak
ken. Hij kreeg van ons zeker het dubbele
van wat ie verdiend had, en nog begon hfl
te razen en te tieren, dat het niet genoeg
was. We lieten hem rustig zyn gang gaan
»n gingen aan boord
*8 Avonds omreveer B nur werd de reis
weer voortgezet en we) naar Singapore.
Onderweg viel niet veel te beleven. Alleen
dit: Pater Philotheus vierde zijn naamfeest
wat hem natuurlyk een paar goeie sigaren
kostte
In Singapore had ik een klein ongelukje
Ik plaatste de altaartafel op myn bril, die
op de sofa lag, tegen welke behandeling zjj
'(myn bril; protesteerde door te breken. Ge
lukkig hadden we een passagier die iu Sin
gapore moest zyn en daar goed bekend was.
Hy bracht me naar een brillenwinkel, waar
het zaakie spoedig weer voor elkaar was.
Terwyl we daar in die zaak zaten te wach
ten en te praten mengde zich op eens een
Armenisch meneer die aan een schrüfma-
chine zat, in ons gesprek. Vloeiend Hol-
landsch sprak de kereL Dat was, geloof ik,
de eerste buitenlander dien ik Hollandsch
heb hooren spreken
Na dus myn bril weer in bezit genomen
te hebben brachten we onzen medepassa
gier naar z’n hotel en gingen van daar per
auto naar de haven terug.
Dat ritje duurde 5 minuten. En raadt
eens wat de kerel vroeg? Twee dollar!!
Wat jammer dat ik geen klein geld had.
Anders bad ie precies 25 centen gekregen.
Ik moest hem helaas een dollar geven en
er was natuurlyk geen denken aan er iets
van terug te krijgen.
Om half drie gingen de kabels los. Een
naar duikers vertoonden nog gauw hun
kunsten. Ze duiken naar geldstukjes. Ge
zeten in hun kleine lichte bootjes kyken ze
rustig het heele schip af, of er niemand z'n
portemonnaie opendoet. Dan zyn ze er als
de kippen by. Het is gerust wel wat waard
om de vlugheid van die jongens te zien. Je
gooit b.v. op een meter of 20 afstand een
wit geldstukje te water. De duiker schiet er
met z’n bootje op af, neemt een handigen
sprong, duikt, en is in een oogwenk weer
boven. En weet u hoe-d-ie bovenkomt? Niet
poestend en spuwend, neen heel rustig z’n
vangst onderzoekend, of het wel de moeite
waard Aas. Zoo ja, dan grinnikt ie dankbaar
naar z’n weldoener; zoo niet, dan raast en
tiert hy net zoolang tot er weer wat komt.
Als de geldstroom ophoud en de heeren zijn
tevreden, dan gaan ze met een kaatsbal spe
len welke vertooning mij nog meer verwon
derde dan hun duiken. Ze slaan met hun
roeiriem de bal naar elkaar toe of tegen het
boord van de boot en dat een minuut of 10
lang zonder dat de bal in het water komt.
Maar onze „Gemma” begon haar vlerken
uit te slaan en de zwemmers bleven achter
totdat we ze eindelyk geheel uit het oog
verloren. We richtten onzen koen nu naar
Manilla.
fr. ALBERTUS POTVEER O.F.M.
(Vervolg).
Hier trof ik dan toch weer medebroeder»,
o.a. Br. Yacobus. Mugil ligt nog een dagreis
van Alexis, waar we dan den 16 Aug. heen
wilden gaan. Den 15 Aug. echter voer er
een Motorboot en wilden we graag meeva
ren, want dat is toch altyd nog weer ge-
makkelykei Omstreeks 10 uur ging het dan
eoo in, maar een mooi vooruitzicht hadden
wenu juist niet. In den haven was bét zeer
onrustig, maar naderhand zou het beter wor
den, zeide de Kapitein. En het werd ook be
ter. Toch ging het aardig op en neer en
ging het nootedopje nu op deze, dan op
gene zyde liggen, maar de stuurman kende
de zee en zyn bootje, zoodat we niets te
vreezen hadden Na een uur gevaren te heb
ben, werd de wind sterker en of we nog wel
naar Alexis konden komen? Twee Eerw.
Zusters waren ook aan boord, zoodat er niet
te veel mocht gewaagd worden. En daar Ik,
ook heelemaal niet zwemmen kan, ben ik
zeer voorzichtig, en toch kwam ik met al die
voorzichtigheid bijna weer in gevaar. Ik
dacht al bij mezelf: was ik maar over land
gegaan, dan was er niets te doen geweest
Zoo hier en daar komen al groote golven aan
gerold. De motorboot ligt echter vast en giyt
heel kalm over de hooge zee. We kunnen het
einde zien, maar we zijn er nog niet De wind
wordt sterker, de golven grooter. Ik raad
den kapitein maar aan land te varen, daar
juist dAAr een goede landingsplaats* was. HIJ
stuurde dan met veel beleid naar den wal,
want de golven waren reeds zeer groot ge
worden. Het werd tijd dat we binnen kwa
men. Het duurde dan ook niet langer of we
waren in veilige haven. Ik haalde weer ruim
adem en was verzekerd, dat de verede re!»
wel bteer zou afloopen. Vaste grond ondet
de voeten is toch maar beter; het water
wat te dun. men valt er te gauw door.
Na ons was gesterkt te hebben, werd dau
de reis te voet voortgezet. Het zou echter
nog een lange tocht zyn van minstens twen
en een half uur. De weg was wel goed, maar
op zoo iets hadden we toch niet gerekend.
En nog wel voor donker zouden we aan dv
punt van de haven in Alexis moeten aanko
men, anders toch zouden ze ons niet kunnen
zien en we zoo genoodzaakt zouden zijn nog
een twee uur om te loopen. Het laatste stukj»
liep ik, wat Ik loopen kon en ja wel. on»
kwart voor zes kwam ik aan de pont van de
haven en door zwaajen van mijn zakdoek te
kennen geven, dat er lui waren, die ga arm.
overgezet zouden worden. Op onze kleine
fluit, floot ik wat ik fluiten kon, maar daar
hadden ze niets van gehoord. Ze hadden on»
echter gezien en spoedig kwam oen kleine
motorboot om ons af te halen. Gelukkig wa
ren we aan het einde van onze reis gekomen.
We behoefden dus nu nog maar te wach
ten op den Pater die de retraite zou leiden.
Na twee dagen kwam hij van de bergen naar
beneden: want hoog in de bergen heeft d»
Pater zijn statie. Doch er ging een onheimeiyk
gerucht rond. Er was n.l. een hesmettelyk»
ziekte in Alexis uitgebroken, ofschoon geheel
niet gevaariyk, maakten toch de doktoren
van Madang zulk een opspraak ervan alsol
het ergste voor de deur stond. In de dagen
te voren had ik juist een nieuw paard pro
beeren in te rfjden. wat ik dan gaarne op mijn
terugweg zon meenemen.
Juist haden we er ons den geheelen mor
gen mee afgeplaagd, toen het bevel kwam
der isoleering van geheel Alexis. Om 12 uur
’s middags kwam het bericht: 1e van de
blanken nog weg wüde gaan, zou nog den
zelfden middag Alexis moeten verlaten. Hoe
lang da isoleering zou duren? Het kon wel
één. twee of nog meer maanden duren. We
konden dus niet biyven en moésten terug
keeren. Maar ik wilde toch myn nieuwe paar
den meenemen. En het waren nog wel twee
onberedenen. De weg was nog zeer lang,
voordat we de naastbiizynde statie zoude»
bereiken, waar we wilden overnachten, on.
dan den volgenden dag onzen terugtocht
verder te aanvaarden. Reeds moede van det.
geheelen morgen, wilden Br. Yacobus en ik
net op ons nemen de nieuwe paarden mee t»
■«men. want wie zou ze naderhand brengen
of halen?
We gingen dan op stap en na een uur kwa-
men we op de naastbyzljnde plantage, waar
de twee paarden nog in het land liepen en
eerst nog moesten gehaald worden. Dat duur
de nog genomen tyd, zoodat het laat werd
eer we konden vertrekken. Hoe voor donker
Op de by sta tie aan te komen? Het was wc.
tamelyk onmogeiyk en toch wilden we het
probeeren. Br. Antonins zou ons een eind
weegs begeleiden, daar we het eerste stuk
van den weg niet kenden. Tegen zes uur ver
liet Br. Antemius ons en keerde terug naar
plantage. Er kwamen geen rivieren mee-,
zeide hij en zouden we alleen den weg we)
vinden. We gingen dus met ons twee verder,
maar jawel; nog waren we geen kwartier
vertier of daar komen we aan een riviertje.
wal was heel styl en dan ging men oive-
▼eer een halve meter In den modder. Hoe
«aar daar te komen! Het begon al donker te
Y>O< a,t we °°k £een andere plaat»
«raden uitzoeken, om er door te gaan. We
^^,eD paarden er niet in krijgen en maat
e weet of daarbï niet
oem paard b(j zouden verloren hebben. Goede
duar- bonden de paarden kort
«n den boom vast, zoodat ze zich niet zou-
oPhangen. Den volgenden mQF- I
We ter?skeeren «n een andere
-door d® rivier ‘o komen.
o doorwaadden de rivier en gingen nu met