VERBROKEN BANDEN. DE ZWARTE SCHOENMAKER euc wrd, 4 b’^Sr —•I VERHAAL UIT HET ZW1TSER8CHE VOLKSLEVEN. Voorde Huiskamer :2 „dan nemen we met XXI S HOOFDSTUK XXVI. K, weinig stamelend; Al indien ge Hoe ie 't met van het drukke van Tom Samp- kend. Maar zjj herinnerde zioh, dat Seppeli haar meermalen van mijnheer Heinrich ver telde. dit haar de mooie pop schonk. En zij gaf Zurlauben vertrouwelijk de hand, wjjl te in de oogen harer zuster de vreugde las, - welke bet onverwachte wederzien haar ver lor raakte. Kapitein Krant had ook die blijd schap bemerkt, en begreep de reden daar van. Hij werd bleek van ergernis en wierp een vijandigen ppgopalag naar den vreem den indringer. Zurlauben scheen nog forseher dan voor tes laren; toch kon men in zijn oogen neg altijd een zekeren overmoed tezen, en vooral thans, wfjl bij den vertoornden blik van den kapitein met een schaikaeh laatje baant- t r woordda. „Nogmaals vergeving'’, wide hij, eene bui ging makende. Ik hoog nader kennis te mar ken met den heer kapitein, wfjl ik voorne mens ben. een patent als officier in bet Oostenrijk sche leger aan te vragen. U, jutter Joseph*. alsmede uwe moedor en ZisileH. hoop ik binnenkort enketo gedachteniwen en mijne hoop voor de toe- uit Rome kornet. Zurlauben drukte de meters de hand boog voor den officier en keerde naar de wacht kamer terug. „Van uwe hoop voor de toekomst gfl bluffer! Maar ik denk hem nog wel eens te ontmoeten!” bromde de kapitein, terwijl hij afscheid nam. Dat onder deze omstandig heden 1 ia h gezicht van het onsettings- legsr, dat zoo onverwacht aangerukt was een bestorming van de vesting Josephs zon mislukken, zag de Oosten rijk sche strateeg teer wqj in. „Vernietigen wfj het ontxettings- leger”, sprak hü. slag de vesting, r (Vervolg). Kapitein Kranz besloot een stormloop te wagen en zocht de Laube op, waar hq reeds .gwermalen, zonder gunstig gevolg, met Jo- eepha gesproken had. „Vandaag moet de vesting rich overgeven!” reide hq en draai de tie snor tusschon de ringers. Hij grootte zoo beleefd mogeljjk, zeggende ..Genadige juffer, is het geoorloofd?” zün in Zug geen genadige juffers”, antwoordde Seppeli lachend. „Zizilefi, breng even een stoel..„Neen, ga niet heen kind! De kapitein verhaalt on.- stellig iets uit Walshtit van zijne lieve moeder, die ons de- sar dagen zulke heerlijke mispels zond. U is immers met het feest van kerkwijding to Waldsbut geweeot? En hoe gaat bet met uwe lieve goeder?” „Neen, de kapitein wae niet te Walshut geweest”, luidde het antwoord min of meer verlegen De man hoorde bovendien niet gaarne over zijne moeder spreken. Hij her innerde zich dan teikens eene deemoediging, welke zjj hem door hare plotselinge versehq- ning in het huis des burgemeesters veroor- «aaate, toen zij vernomen had, dat haar zoon ie Zug vertoelde- „De vesting tracht den storm* door een onaangemamen uitval te voorkomen” bromde de krijgsman tusschen de tanden en wilde bet gesprek op een ander onderwerp over brengen. Tevergeefs! SeppeH hield vol en - onderhield ham op schorteenden toon, maar •p een onbarmhartige wijze over hot vierde gebod. Ten Hotte moest Caecilia de belofte hsiriaien, daar de kapitein zich op dit oogen- blik de woorden niet duidelijk herinnerde. „Opdat gjj lang moogt leven op aarde!” „Heel goed Zizilleli! Dat moogt ge niet vergoten kapitein opdat het uwe aanstaan de vrouw goed ga on zij niet voor den tjid ‘eea treurende weduwe zij’’. Daar scheen do aanvaller eon bres te kun nen schieten. „Op mijn woord van eer!" begon hij. met de verklaring alles te zullen doen om zijn beminde tot het gelukkigste schepsel ter we reld te maken. Maar nauwelijks had hij dien zin voltooid om te beginnen met een vol genden do hand, plechtstatig op de borat leggende hom behendig aet de vermaning in de flank aantastte, dat hij jegens de me- dobtngers verdraagzamer moest zijn, wjjl anders de vrouw met recht mocht vreesen steeds in onvrede met de buren te leven. „Zooals ik hoor, heeft men u gisteren we derom heelemaal alleen in „Het Hert” laten zitten”, aldus eindigde zij. Ja, men heeft mijn vader in allen ernst verzocht, u uit de •tad te bannen. Dat strekt u niet tot aanbe veling als gij ooms van plan sijt een mjjner medeburgereeeen te vragen „Op mjjn woord van eer! De schuld ligt niet aan mij. Ik beschuldig de ellendige kleinstadsebe bakker», slagers e.d. Een Oos ten rijk sch officier mag zich gene beleedigin- gen laten welgevallen! Overigens beschimp ten ze mq, wjji ik uwen vader verdedigde. Ik bad daarom eerder recht op dankbaarheid ▼am uwe ijjde, dan dat ik een berisping zou verwachten. Maar wij willen elkander niet door spitsvondige gezegden beantwoorden, lieve Josephs! Wql ik binnenkort denk te vertrekken, wilde ik met toestemming van uw vader maar wie stoort ons daar zoo onaangediend?" „Zurlauben! G(j hier?" riep Seppeli beur telings bleek en rood wordende, terwijl zij opstond en de hand van den binnenkomen de drukte. „Ik wil u niet lang storen", zeide Zurlau- ben, met een beleefde buiging voor den Ooe- tenrjjkschen officier- Hij had stellig 't laatste gedeelte van bet gesprek moeten hooren, zooaU een spotachtige glimlach om zijne lip pen verried „Ik had zooeven uw vader wil len spreken, zeide hij zich tot Seppeli wen dend, „maar hij beeft bezoek. En wijl ik in de wachtkamer uwe stem hoorde, kon ik mfla ongeduld niet langer bedwingenHoe rj|t XÜ geworden. Zes jaren geleden t knop en thans eene heerlijke blos don, ze h nu al een heele J Kent ge uwen ouden vriend nog die u bet schoone Titlbabeli schonk? goed meer? Nu, ge waart toen ook nog (Trie jaar ood, Wat die tfld toch siw goorbü gaat". ZbfleB had hem ntet meer her- Dentelfden dag en kort daarop ontvingen Schumacher, zijne-vrouw en dochter van verschillende zijden eene waarschuwing, dat waarschijnlijk sjtoedig een hevir onweer bo ven het hoofd van den voormal iiren dictator zou losbarsten. Zijne vrienden gaven hem den raad te vluchten en te zorgen dat hij zijne bezittingen ten gelde zou maken, om niet beelemaal zonder middelen van bestaan in den vreemde te trekken. Mevrouw Schu macher drong er op aan. dat haar man, zoo niet naar Oostenr^k, dan toch tenminste naar Diestw-nhofen vertrok Eenmaal zoo ver gevlucht, zou bet hem weinig moeite kosten den Rijn over te trekken. „Schumacher bljjft!” zeide hfl. „Ge zult zilen. dat ik in de groote vergadering weer de meerderheid aan mQne zijde beb. Boven dien. flt ben mfj niet bewust onrecht te heb ben gepleegd En al ware dit zoo, dan wilde Ik de straf niet ontloopen. Gü kent tn(jn zinspreuk; „Naar recht en gerechtigheid.” (Wordt vervolg^ boersch voorko- ,-i nrar iet huis te bescher- ooze aanslagen van den onbekenden Laura liep naar den vreemdeling toe en gaf hem vonrim- M woord te spreken de hand. Zij was xeer bleek, en men kon het haar aannen, dat de komst van den bezoeker even onverwacht als onwelkom voor haar was. w ucui „t Zal het best wezen, dat ge met mij naar mim. ^.4.. Schumacher durfde Zurlauben niet weige ren, vrouw en kinderen de vrome gedachte nissen uit Rome aan te bieden en noodigde den bezoeker teg*n den volgenden avond uit, bij hem het souper te gebruiken. H(j be merkte heel goed, dat Seppeli zich veel meer bekommerde om den „Romein" dan on den ..Oostenrijker”. En ook, niettegenstaan de zijne vooringenomenheid met kapitein Kranz moeet de oud-burgemcester bekennen dat Zurlauben veel in zijn voordeel veran derd was Het verheugde hem tevens, dat heer Heinrich den keizer van Oostenrijk wil de dienen, waarom hij beloofde, hem een pa tent als officier te bezorgen. Maar kapitein Kranz wdde daarvan niets weten. „Als de heer Zurlauben als grenadier of korporaal handgeld verlangt, mij goed. Officier wordt bij echter niet.. Dat worden alleen adelijke lui. Zijn Fransclie adel is daar echter niet geldig.” Schumacher begreep heel goed om welke roden dit antwoord gegeven werd en zweeg. Ter wille van den kapitein wilde hij Seppeli echter niet dwingen tot een besluit, waar van zfj later wellicht spijt had. als hü haar ooit zou kunnen dwingen. Intusfw-hen lette hij nauwkeurig op het doen en laten van den anderen candldaat. Het onderzoek leerde hem. dat Zurlauben had leeren werken, ja dat hij met succes de schilderkunst beoefende, waarom hij heer Heinrich dan ook toestond zijn portret te schilderen. „Hy is werkelijk heel anders, dan ik hem mij voorstelde, sprak de oud-burgemeester. Bljjft hij, zooals ik hem de laatste dagen heb leeren kennen, dan geloof ik dat Seppeli ’n verstandige keus gedaan heeft M;iar wij willen nog een poosje wachten of de verbe tering ook stand hondt, ja of neen!” Hoe gunstiger de vooruitzichten voor Zur- lauben waren, des te onheuscher bejegende hem de Oostenrijksche officier. .Waar zij el kander troffen, trachtte Kranz den „adel lijken kladschilder" te sarren. Maar Zurlau ben verstond de knnet hem zeer kalm te ant woorden. Altijd had hf| een grappig woord ter zijnet beschikking waardoor hfl de lachers op zflne rijde had. „Die beiden ranselen elkaar nog «mm duchtig af’, zei de waard nit ..Het Hert" op zekeren avond, toen de kapitein, door het hoongelach der bezoeker» achtervölgd, zoo wit als een doode de herberg verliet „Ik maf Ujdem, dat hst niet ia „Het Hert” ft- Een belangeloos bloedverwant „Er is iemand, die u wenscht tc spreken, mevrouw. Hij ver zoekt u, 't hem niet ten kwade te duiden, dat hij zoo laat komt maar hij komt van verre en zal u zeer erkentelijk zijn, als hü u te spreken kan krijgen Dit was het, wat de hofmeeser Mrs. Treverton in 't oor ge fluisterd had, terwijl hij haar een kaartje overhandigd had. waarop een naam was geschreven; „KOLONEL MANSFIELD." Op het zien van dezen naam was Laura onmiddellijk opge- staan, en was zij, na zich bij Mrs. Clare verontschuldigd te .‘ebben, stil de kamer uitgegaan. „Waar hebt j». dezen heer gelaten?" vroeg zij aan den hof- meester. „Ik heb hgm in de voorkamer gelaten, mevrouw. Ik wist niet of ge hem te woord wildet staan.” „Hij is familie van me," zeide Laura, een karkniet weigeren hem te woord te «taan- Deze korte woordenwisseling had plaats in den gang die van de dienstbodenkamer naar het voorste gedeelte van het huls voerde. Een rijzig persoon, gehuld in een wijde ruige over jas, stond daar bij de deur, terwijl de onder Trimmer t beve len staande bediende, een jonkman met een I ™enJinvle*“ don^erbr'*ine Hvrei, op zijn gemak bij het stond, blijkbaar daar op post gesteld, om het huia te bei men tegen alle mogelijke b indringer. beurt; maar toch zou ik wenschee dat Zur lauben dien praalhans eens onderhanden Mm!" Is sdhande, dat die twistzoeker eoo lang in Zug geduld wordt”, riep SchlIL „WQ willen er bij de eerstvolgende vergadering over spreken en zien, of soo’n. vechtersbaas hier blijven mag, terwijl achten»waardige burgers nog aitijd in den vreemde rondswer- ven!” „Geduld! Geduld," sprak de raadsheer Weiss. Morgen bq de rekening en verant woording, zullen wjj den stadhouder* eens voorrekenen, wat hem minder aangenaam b!” „Ja vrienden!" schreeuwde de slager. „Er komt verandering. Het nieuwe jaar brengt andere tijden: dat profeteert^ de I slager BchAU zonder dat hü rich daarom nog tot de groote of de kleine profeten rekent?' Deze woorden werden gesproken op Ou dejaarsavond 1734- Men had de tegenpartij verteld, dat de stadhouder eigenmachtig eene aanzienlijke geldsom.uit de gemeentekas genomen en dat bedrag aan den Oosten rijk schee officier voorgeschoten bad. Weliswaar had hQ pand- brdieven van dezelfde waarde verstrekt; maar toch was het «en onregelmatigheid wijl hü den raad daarvan tevoren in kennis had moeten stenen. Deze onregelmatigheid werd door de „Linden” als een bedreiging beschouwd. Sehumaeher was verontwaardigd over dete aantijging en verklaarde rich bereid, de pandbrieven dadelijk in te loesen. En wijl hü de beschuldiging voor esn blijk van wan trouwen hield, lei'hfj zü» ambt als stadhou der neer. Wellicht hoopte hü, dat de meeste burgers zouden verlangen, dat hfl z^n ambt weer aanvaardde. Maar dit gebeurde niet. En in zijn plaats werd de raadsheer Wetas gekozen. Op dese nederlaag volgde spoedig een tweede. De burgers verlangden, dat de ge hate Oootenrijker de stad zou verlaten. Schumacher verklaarde editor, dat Krans, ab agent eener vreemde mogendheid, niet verbannen mocht worden, wijl hü rich als agent des keizers van Oostenrijk hier be- vond. Hiertegen viel niéts te zeggen; maar met den haat tegen den kapitein groeide te vens de vijandschap aan testen den'raads heer. Enkele dagen daarna bracht Zurlauben het portret. Nog een paar penseelstreken en het beeld was klaar. De schilder wilde daar mede echter wachten, tot het portret in de I^st zat _Hoe sprekend!" riep Seppeli uit, toen zq het kunstwerk zag. „Men zou gelooven, dat de mond zich slecht* behoefde te openen om een redevoering te houden. En die oogen. Hoe schoon!" „Als het u bevalt, ben ik tevreden!” zeide de schilder. „Wat dunkt u er van, me vrouw?” De moeder van SeppeH vond het portret sprekend en Schumacher wist ook niets op het werk af te dingen. „Zoodra de lijst klaar is. kunt ge de setrii- dcrij brengen!" sprak hq. ,JE!ii wat moet er ouder staan?" Ik had ge dacht: Zugiorum quondam Dictator.” „Daarover kunnen wij later spreken. Dat heeft geen haast. Dus tot weerziens, mijn heer Zurlauben. Nog iete vermjjd zooveel moglqk met kapitein Kranz in aanraking te komen! Niet, dat ik mqo ver uwe handelin gen te beklage^ heb! Den kapitein hoop ik onder dc hand mijn meening kenbaar te ma ken!" son, zijne zuster en Celia Clare op banken geplaatst, en war den nu onthaald op gebak en wannen wijn. Celia had een klein tafeltje, met een paar kaarsen en een glas water er op, achter in de kamer gereed gezet voor den spreker. „Stiltel" commandeerde Mr. Sampson, toes Edward naar de voor hem bestemde plaats liep, en het gewone voorbereidende kuchje liet hooren- Stilte voor „De Kerkkraai van Rheims!" Edward maakte een aanvang met zijn voordracht; maar nauw, lijks was hij begonnen, of een luid schellen aan de voordeur deed hem verschrikt opzien. Hij zweeg een oogenblik en zag Laura aan, die met den predikant en zijne vrouw bij den haard aan het andere einde van het vertrek gezeten was. Het ge luid van de sehel deed haar haastig de oogen opslaan, en met een ontsteld gelaat staarde zij op de deur, als verwachtte zij, dat iemand daar binnen zou komen. Hij kon geene verontschuldiging bedenken, om met zijne voordracht uit te scheiden, hoezeer ook zijne nieuwsgierigheid was gaande gemaakt door dat geschel en door Laura's blijkbare ontroering. Hij vervolgde werktuigelijk zijne voordracht, geheel vervuld van nieuwsgierige bespiegelingen, aangaande hetgeen er mocht voorvallen in dé vestibule, en hij haatte de kleine kinderen, die met open monden en groote oogen aan zijne lippen hingen; terwijl Celia, die aan het uiterste einde van de voorste rij gezeten was, het gelach en de toejuichingen onder de kleinen aan den gang bracht. „Waar heb ik dien man ontmoet?” vroeg hij herhaaldelijk bij zich zelven, onder het voorlezen. Het antwoord op die vraag kwam hem op eens voor den geest, midden in een volzin. ,,'t Is de man, dien ik in Drurylane in gezelschap vaa Chi cot gezien heb de man, met wien ik in het koffiehuis heb zitten praten De kamerdeur werd geopend, en de zwaarlijvige Trimmer kwam langzaam bifinen en liep zonder gedruisch te maken naar de plaats toe, waar zijne mevrouw gezeten was. Hij fluisterde haar wat toe, en toen zeide zij fluisterend iets tegen Mrs. Clare zonder twijfel eene verontschuldiging, omdat zij zich moest verwijderen en verliet daarop met Trimmer het ver trek. „Wat kan die man indien hij het namelijk geweest is, die aangescheld heeft met haar uit te staan hebben?” vroeg Edward bij zich zelven, en hij was zoo vervuld met de zaak, dat het hem haast ónmogelijk was, zijne voordracht voort te zetten. „Zal het geheim vanavond aan het licht komen? Zul len mij de kaarten uit de hand genomen worden?" (Vervolg). „Vindt ge? Indien ge wist, hoezeer ik kleine schoolkinderen verfoei, dan zoudt ge dat met recht zeggen; maar indien ge wist, hoe ik Hij liet den volzin onvoltooid- „7 Treverton?" vroeg hij. „Veel beter, Mr. Morton zegt, dat hij over een paar dagen hersteld zijn.” „Ik liep daar op den weg, vlak buiten het hek van Hazle hurst een persoon voorbij, met een wonderlijk voorkomen geheel en al een Londensche Bohemer; een man, wiens gang reeds herinnerde aan de gemeenste wijken dier buitengewone me niet voorstellen, wat voor een kerel dat is; er op durven zweren, dat het een Londenaar, stad. Ik kan maar ik zou een zwendelaar, een avonturier is, en ik heb een flauw idee, dat ik hem meer gezien heb.” „Inderdaadl Was het dat, wat zoo zeer je aandacht getrok ken heeft?" „Neen, 't waren de geheele houding en manieren van den man. Hij stond te wachten bij het hek, blijkbaar met eenige bedoeling, mogelijk wel niet de eerlijkste. Hebt ge wel eens gehoord van het soort van diefstal, dat bekend staat onder den naau van de warande-rooverij?” „Neen- Ik ben, wat dergelijke onderscheidingen betreft, niet op de hoogte.” ,,'t Is een misdrijf, dat heden ten dage aan de orde ia. Eene landelijke woning met eene warande is eene mooie gelegenheid voor het genie der inbrekers. Een van den troep klimt, als het donker is, boven op de waranda liefst tegen den tijd, dat de familie aan tafel zit; hij weet zich dan een weg te banen door het venster, dat hem daarvoor het geschiktst voor komt, en laat dan op zijn gemak zijne medeplichtigen binnen. Bij al zulke schurkenstreken is er gewoonlijk één lid van de bende, de bekwaamste en meest ontwikkelde, die geen werk zaam aandeel heeft aan het misdrijf. Hij doet al het verstande lijke werk, maakt plannen en bestuurt de geheele onderneming; maar ofschoon de politie hem wel kent, en er alles voor over zou hebben om hem te betrappen, gelukt het baar nooit hem in den val te krijgen. Ziet, zoo'n soort van snuiter scheen me de kerel te zijn, dien ik van avond bij je hek zag," Laura zette een heel ernstig gezicht, als verontrustte haar het denkbeeld van diefstal. „Was het een jonge of een oude man?" vroeg zij op bezorg den toon. „Geen van beide, 't Is iemand van middelbaren leeftijd, mis schien wat er over, maar in geen geval een oud man. Hij is zoo recht als een kaars, mager maar breed geschouderd, en bij heeft iets militairs over zich.” „Wat deed je vermoeden, dat hij tegen dit huis iets verkeerds van zins was?" vroeg Laura, en een angstige uitdrukking ver toonde zich op haar gelaat. „De manier, waarop hij daar stond te wachten, beviel me niet, 't Was, of hij naar iemand of iets uitzag, en eene goede gelegenheid afwachtte. Ik wil je niet noodeloos ongerust ma ken, Laura. Ik wil je alleen wr-arschuwen, dat ge op ie hoede Zift, en dat ge ér goed voor zorgt, dat al de deuren en b’inden van avend goed gesloten worden, t Kan evenwel heel goed wezen, dat de man volmaakt onschadelijk en misschien wel een of andere berooide kennis van je man is- Men kan niet in de Londensche wereld verkeeren zonder dat men met zulk soort van aanhangers te doen krijgt.'1 „Ge vleit mijn man niet, door zoo iets te vermoeden zeide Laura, en men kon 't haar aanzien, dat zij zich door Edward's opmerking beleedigd voelde. „Beste Laura, gelooft ge dan, dat een man zijn weg door 't leven kan gaan, zonder kennismakingen aan te knoopen, waarmee hij liefst niet op klaarlichten dag te voorschijn zou willen komen? Ge kent het oude spreekwoord, dat van ar moede en vreemde slaapkameraden spreekt, 't Zal je, hoop ik, niet beleedigen, als ik je er aan herinner, dat Mr. Treverton niét altijd rijk is geweest," „Neen. Ik schaam me er niet over, dat hij arm geweest is; maar wel zou ik me ter over schamen, als ik geloofde, dat hij in zijn armoede een f kennis gehad had, dien hij niet zonder blozen zich zou herinneren, nu hij rijk Is. Maar zoudt ge nu een aan vang willen maken met je voordracht? De kinde ren zijn gereed." De kinderen, hijgend en blozend tengevolge tpele*> waren door de vereenigde bemoeiingen Zes jaren geleden nog Md T node roos! Én kfjk daar is mQn lieve kleine CiMflia juffer L.- Met

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1928 | | pagina 7