MMM
i
VERBROKEN BANDEN.
DE ZWARTE SCHOENMAKER
1
Voor de Huiskamer
1
J
Ind.
kind. 't Is op haar verlangen, dat
4
Overat
■ja*
een
Weet zij dit? Erkent zij u als haar
(Vervolg).
<Wnrdt vervolg^).
f" iW4l
kenaar, en de echtgenoot tenminste daar ging hij bij het
publiek voor door van de danseres, wier naatn op al de
muren van Londen placht te prijken."
„Neen," zeide John Treverton; „dat is eene donkere blad
zijde in het boek mijns levens, die ik er gaarne uitgescheurd
zou zien; maar altijd heeft het me voor den geest gestaan,
hoe zeer waarschijnlijk vroeger of later het aan den dag zou
komen, wat mijn verleden geweest is. Deze wereld is monster
achtig groot^wanneer een man het er op toelegt daarin eenige
beteekenis te krijgen; maar zij is zeer klein, wanneer hij zich
voor zijne medemenschen wenscht te verbergen. Ik heb aan
mijne vrouw medegedeeld alles wat ik haar kan mededeeien,
zonder den sluier van mijn verleden op te lichten. Door haar
meer te openbaren zou ik haar ongelukkig maken- Gij kunt
geene beweegreden hebben, om haar meer mede te deelen dan
ik haar medegedeeld heb. Kan ik op u vertrouwen in deze aan
gelegenheid?"
„Dat kunt ge," antwoordde Desrofles, een zonderlingen blik
op hem.werpend, „maar ik verwacht dan ook, dat gij mij royaal
zult behandelen, zooals een schoonzoon, die door zijn huwelijk
een rijk man geworden is, den vader zijner vrouw behoort te
behandelen."
„Wat noemt ge eene royaale behandeling?" vroeg Treverton.
„Dat zal ik je zeggen. Mijne dochter, die de bekrompen be
grippen eener vrouw in geldzaken heeft, heeft mij zeshonderd
pond 's jaars aangeboden. Ik wil duizend pond hebben."
„Ja?" vroeg Treverton met half verheelde minachting. „Nu
leid een fatsoenlijk leven, en noch uwe dochter, noch
ik zal u duizend pond 's jaars misgunnen."
„Ik zal het leven gi
in Engeland- Mijne do
zal begeven. Zij heeft mij dat zooeven te I
tenminste, zij heeft genoeg gezegd, om mij dat te doen ver
staan. Het leven op het Vasteland zou wel in mijn smaak val
len, en misschien gunstig werken op mijn gestel. Zij,' die in
't genot eener lijfrente zijn, leven dikwijls lang."
„Niet wanneer zij dagelijks eene flesch brandewijn drinken."
„In een zachter klimaat zal ik misschien met eene kleinere
hoeveelheid toekunnen. Geef me honderd pond in contanten a
om mee te beginnen; en dan keer ik morgenochtend met den
eersten trein naar Londen terug, om morgen avond naar Parijs
te vertrekken. Ik vraag niet om de plaats eens vaders aan uw
Kerst-maaltijd. Ik verlang niet, dat het gemeste kalf voor mij
geslacht zal worden."
„Ik begrijp het,” sprak Treverton, en onwillekeurig vertoon
de zijn gelaat een uitdrukking van minachting; „het eenige
wat gij begeert is geld. Ge zult het hebben."
Hij haalde een ring met 'sleutels uit zijn zak, en opende
eene cassette, waarin hij gewoon was het geld te bergen, dat
hij van zijn rentmeester ontvangen had, totdat hij het naar de
bank verzond. Er was een weinig meer dan honderd pond in
de cassette, in bankbiljetten en in geld. John Treverton telde
honderd pond uit; de gekreukelde bankbriefjes, het glinsteren
de gaud lag daar verleidelijk op een hoop op de tafel voor
hem, maar hij hield gedurende «yen paar minuten zijn hand op
het geld, terwijl hij blijkbaar in gepeins verdiept was.
..v<
hij, nadat hij eenigen tijd luid zitten peinzen; „toen gij, na
Irtntt van vaavoIo inron li aan isia/A rlswzvlslA»
De waard. een krachtig en gespierd man
en een paar moedige burgers hadden moeit*
den raadsheer tegen de woedejide menigte
te beschermen. Gelukkig kwam de Stadhou
der tijdig aansnellen.
Het volk maakte ruimte, toen deze be
loofde, den schuldige streng te tullen straf
fen. Kapitein Kranz had zich met enkele
soldeniers in de achterste gelagkamer ver
schanst en de belegeraars waren voornemens
de deur te vernielen, toen de agenten de her-,
berg binnenkwamen. De Stadhouder gebood
Krant te voorschijn te komen. Eerst toen
deze Schumacher’s stem herkende en ver
nam, dat de raadsheer verzekerde, dat hem,
als keizerlijk agent, in Zng geen letsel zou
geschieden, trad de „dapjjere" officier uit
zjjne verschansing en gaf zijn wapen niet aan
den stadhouder, maar aan den raadsheer.
wilde hem arresteeren: maar Schu
macher kwam daar tegen op en de stadbon
der moest er zich mee vergenoegen, dat
'Kranz op «erewoord huisarrest en verant
woording voor den rechter beloofde.
Hot volk was woedend.
„Wacht maar!” schreeuwde Schal), „wfj
zullen het den zwarten schoenmaker wel in
peperen. De aanstaande landsgememde zal
weer iets nieuws brengen!’’
Het was een geluk voor den kapitein, dat
de wonden van den algemeen beminden Zur
lauben niet zoo gevaarlijk waren, als men
in den beginne vreesde. „Als hjj zich heel
kalm houdt, thuis blijft en geen aanval van
kootte’ krijgt, kan bij met een paar weken
weer opgvknant zijn”, verklaarde dokter
Hens. „Maar die Oostenrjjkache druktemaker
brengt en onze party nog in het ongeluk",
zeide hjj tot dén raadsheer. „Men is in de
stad gisteren nog tienmaal meer verbolgen
op de „Harten” dan op den dag der alge-
moene vergadering. Als vriend waarschuw
ik u: ga niet naar de raadszitring.”
De waarschuwing maakte weinig indruk
op den raadsheer; evenmin het dringende
verzoek van zijn vrouw en de tranen der
^Jtiiwieren. Toen hij zich den volgenden mor
gen voor de vergadering kleedde, wierpen
zij zich voor hem op de knicBn en smeekten.
„Vader, ga toch niet! Hoor eene hoe zij
nu reeds op het plein en b(j het stadhuis
schreeuwen en tieren. Niemand, die bet
\waagt zulk een storm tc trotswren!"
-Toch, toch! Ik zal hem bezweren! Ik weet
wat ikzeggen moet en ik heb mij er op voor
bereid. «h zult zien, dat ik de schreeuwers
weer op nnjye zijde krijg. Er is geen gevaar.
Zlzillen, bid gü een Onze Vader en nu
laat mij in Godsha^un gaan.”
Schumacher wrong zich los en naderde
spoedig het raadhuis. Op de trap ontmoette
hjj byna uitsluitend woedende blikken. Toch
vertrouwde hjj op de macht van het woord
en de belangrijkheid zijner mededeelingen.
Maar nauwelijks had Weiss,de stadhouder,
de vergadering geopend, of een oorverdoo
vend tumult ontstond. De gemeenteraad de«o
zyn plicht; het was ongehoord, dat de regee-
ring een besluit van den gemeenteraad ver
nietigde.... ten gevolge tan een vreemden
oproerling”, schreeuwde Seh&ll.
Schumacher wilde de regeering verdedigen.
„Niemand is meer ijverzuchtig op de rech
ten van stad en land dan ik begon hij.
„Maar het Volkenrecht neemt een agent van
een bevriende natie.
„Wat? Volkenrecht? Advocatenstreken en
woordverdraaiingen. Wij weten, dat gy een
glad tongetje bobt, Schumacher! Houd uw
woordcr maar voor u! Wij hebben-u lang
genos„ aangehoord. In elk geval ts het niet
in strijd m<U het Volkenrecht, dat wij u einde
lijk uit den Raad werpen. En daar hoop ik
voor te zorgen, ik. Kamper Schlill! En wie -
met met mjj instemt, is een schelm!”
't Was tevergeefs, dat Schumacher tan den
stadhouder vorderde hem de vrjjheid vau het
woord toe te staan. Men onderbrak hem zo<-
va.ik hij den mond ojtende. Ja. de schreeu-
wer- dwongen den voorzitter het voorstel-
8chMll in stemming te brengen. En nu bleek
het. dat Schumacher geheel alleen stond.
Nauwelijks twintig jmrsonen hadden moed
genoog hunne hand voor Schumacher op te
«teken! Zulk een smaad had hy niet kunnen
verwachten! Een traan rolde over zijn bleeks
wir.gen toen bfj den raadszetel van zich
stootte en het gemeentehuis wilde verlaten.
Enkelen trachtten hem tegen te houden en
te zijnen gunste te «preken. Hun protest
VERHAAL UIT HET ZWITSERSCHE VOLKSLEVEN.
(Vervolg),
Inderdaad, nog eenmaal zegevierde Schu-
-*y**w' bestuur van stad en land moest,
willens of onwillens, verklaren, dat de
Oostenrijksche officier ais „keirerijjk agent",
beeohermd moest worden; het raadsbesluit,
t.e verbanning van den kaoitein behelzende,
werd vernietigd.
Dit gebeurde ddn Hen Februari 1735. Op
den laten avond van denzelfden dag bezocht
magister Frey zijn ouden beschermheer
Schumacher.
,JHm! Ik ontvang tegenwoordig niet zoo-
veei bezoek als vroeger. Men denkt on
willekeurig aan de ratten, die het zinkende
schip verlaten. Des te hartelyker moet ik
de weinige vrienden ontvangen.” En Schu
macher riep zyne dochter, opdat zy mon
sieur Frey een glas wijn zou presenteeren.
Frey kwam om den oud-burgeineester te
waarschuwen. Er wa« in de laatste dagen
door Fransohe agenten en door do vrienden'
der bannelingen veel geld onder het volk
gestrooid, met het doel, by de groote verga
dering de party der „Harten” een volkomen
nederlaag toe te brengen. Ook werden er
jdannen gesmeed, Schumacher, zoo mogcljjk,
gevangen te nemen. Daarom smeekte hij
zijnen vriend en beschermer, kever de stad
te verlaten. To Einsiedeln zouden de scho
lieren, waaronder Rudolf, een Latijnsch stuk:
Fïdes sanguine triumphant, of „Legiones
Thebaicae” opvoeren, waarbjj Schumacher
verzocht werd, tegenwoordig te zijn.
„Dat is wel zeer aangenaam, doch ik kom
niet!” sprak |chumaoher. „Maar doe mij het
genoegen, de Fransohe gezanten te noemen.
■<Hj zyt daartoe verpHcbt ais trouwe vader-
De oüd-bypgemeester moest zjju verzonk
meermalen bemalen, voor de goede magister
de schuldigen noemde.
Frey zou juist vertrekken, toen
Sehumacher zenuwachtig de deui
r
uit
„Wilt ge me wijsmaken, dat Steven Malcolm weder hersteld
ia dat hij nog jaren lang geleefd heeft dat hij zijne dochter
in 't vermoeden gelaten heeft, dat zij eene wees was, en zijn
vriend in 't geloof, dat hij dood was?"
„Met de waarheid te zeggen zou hij het geluk zijner dochter
op spel gezel hebben. Als wees, als het aangenomen kind van
Mn rijken ouden vrijer, was haar lot verzekerd. En wat zou
haar lot geweest zijn, als men haar weer terüggegêvhn had aan
haar werkelijken vader, en zij zijn wisselvallig bestaan had
moeten deelen? Dit overlegde ik bij me zelven, en ik be
schouwde de z«ak uit een geheel onbaatzuchtig oogpunt. Ik had
mijn aanspraken op mijne dochter kunnen laten gelden; ik had
kunnen klaploopen op Jasper s beurs. Ik deed noch het een,
noch het ander eenzaam zette ik mijn tocht voort langs den
moeilijken levensweg, vreugdeloos, zonder iemand die me lief
had!"
„Gijl" riep John Treverton uit, ..gij!"
A „Ja. In mij ziet ge het armzalig overblijfsel van Stephen
Malcolm"
„Gij Laura's vader! Groote Hemel! Geen trek, geen uitdruk
king van uw gelaat vertoont eenige gelijkenis op haar Haar
vader? Dat is inderdaad een openbaring!"
„Je verbazing is niet vleiend voor mij. Mijn kind gelijkt op
hare moeder, die eene der bekoorlijkste vrouwen was, die ik
ooit gézien heb. Toch kan ik u verzekeren Mr. Treverton,
dat op uw leeftijd Stephen Malcolm zich een weinig mocht be
roemen op een goed uiterlijk."
„Dat zal ik u niet betwisten, man. 't Is mogelijk, dat ge zoo
schoon zijt geweest als Adonis; maar de vader mijner Laura
moest toch eenige gelijkenis op haar vertoonen een glim
lach, een oogopslag, de houding van het hoofd, iets dat den
geheimzinnigenPxtiltt TEifaadt, die daar bestaat tusschen
vader en zijn
vader?"
„Dat doet zij, het a rib*
ik mij aan u geopenbaard
„Hoe lang heeft zij het gewetekJT
,,'t Zal ruim vijf jaar geleden zijivtfttik het haar medege
deeld heb. Ik was even te voren teruggekeerd van het Vaste
land, waar ik zeven jaar mijns levens had doorgebracht in eene
ballingschap, die ik me zelve had opgelegd. Op eens kwam ik
aangegrepen door het heimwee van den balling, om zijn ge
boortegrond weer te betreden, en om de plaatsen nog eens
weer te zien, wa&r hij de dagen zijner jeugd heeft doorgebracht
alvorens zijn oogen zich voor goed sluiten. Ik keerde terug
ik kon geen weerstand bieden aan mijn verlangen om mijne
dochter weder te zien en op zekeren dag begaf ik mij tot
haar en deelde ik haar mijne geschiedenis mede- Van dien tijd
af heb ik haar nu en dan gezien en gesproken.”
„En hebt ge geld van haar gekregen," voegde John Trever
ton er aari toe.
„Zij is rijk, en ik ben arm. Zij heeft het hare gedaan, om in
mijn levensonderhoud te voorzien."
„Ge hadt van het geld, dat zij u gaf, een weinig fatsoenlijker
kunnen leven dan gij deedt in Cibber Street, toen wij daar
kontubemalen waren."
„Aan welke zonde maakte ik me schuldig in Cibber Street?
Ik leidde daar een onschuldig leven."
„Nachtbraken en de brandewijn-flesch een verderf voor
lichaam en ziel."
„Ik lijd aan eene slepende kwaal, die maakt, dat ik niet
zonder brandewijn leven kan."
„Zou het niet juister .uitgedrukt wezen, dat de brandewijn
uwe slepende kwaal is? Maar, Mr. Mansfield, ik zal in mijne
betrekking als uw schoonzoon u een voorstel doen."
„Ik heb een paar woorden te zeggen, voordat gij zulk een
voorstel doet. Ik heb u mijn geheim medegedeeld, dat de ge-
heele wereld, wat mij betreft, weten mag. Ik heb geene mis
daad begaan met mijn oude vriepd te laten gelooven, dat ik
dood was. Ik heb slechts mijn eigen belangen aan die van mijne
dochter ten offer gebracht; maar gij, Mr. Treverton, hebt uw
geheim, en dat wel een, dat ge, naar ik meen, niet gaarne
geopenbaard zoudt zien aan de wereld, in welke gij nu zulk
een gewichtig persoon zijt. De heer en meester van Hazlehurst-
Manor zou het zeker niet gaarne aan het licht gebracht zien,
dat hii dezelfde persoon ia als Jack Chicot, da karikatuur-tee-
Jaan leiden van een fatsoenlijk man. Niet
in Engeland- Mijne dochter verlangt, dat ik me buiten 's lands
kennen gegeven; of
ij dat te dc-
ergun me, dat ik u iets vraag, Mr. Mansfield," zoo begon
1 r*r-
loop van zoovele jaren, u aan uwe dochter bekend maaktet,
welke geloofsbrieven kondt ge toen vertoonen?"
„Geloofsbrieven?"
„Ja. Met andere woorden gezegd; hoe hebt ge toen bewe
zen, dat gij werkelijk de persoon waart, die ge beweerdet te
zijn? Gc hadt haar van u laten gaan, toen zij een kind van Ma
jaar was. Herinnerde zij zich uwe gelaatstrekken, toen zij als
een meisje van zeventien jaar u wederzag, of heeft zij u op uw
woord geloofd, toen gij zeidet, dat gij de vader waart, dien zij
dood had gewaand?"
„Zij herinnerde zich mij, toen ik haar weder bezocht, In het
eerst was haar herinnering natuurlijk maar flauw- Zij herinnar.
de zich wel, dat zij mijn gelaat meer gezien had, maar zij wist
niet zeker, waar en wanneer zij het voor de laatste maal had
gezien; totdat ik haar de omstandigheden barer kinderjaren
voor den geeat riep, de laatste dagen, die wij vóór mijn ernstige
ziekte met elkander hadden doorgebracht, hare modder, en
het kleine broertje, dat overleden was, toen zij drie jaar ouri
was. John Treverton ge belastert de menschelijke natuur, in
dien ge vermoedt, dat het aangeboren gevoel eener dochter zich
niet doet gelden, wanneer haar vader er een beroep op doet
Waren er stoffelijke bewijzen noodig geweest, om mijn kind te
overtuigen, dat haar vader voor haar stond, ik waa h hot be-
baatte niet. Alles riep en schreeuwde door
een en toen de voorzitter eindelijk de nu
eenigzins hersteld had, volgden slag op slag
nieuwe voorstellen uit het midden der bur
gers tegen Sehumacher en zijne vrienden,
onder gejuich en gejoel werd hjj voor te»
jaren van burgerrecht vervallen verklaard.
Voorloupig tjjn wij daarmede tevreden, tot
men bevindt, dat hij rich aan een nog swaar-
der misdrijf schuldig maakt!" bemerkt*
Sc hill.
Nadat men aldus Schumacher vernederd
had werd tegen de partij der „Harten” ge
ageerd. Onder stompen en stoeten, schreeu
wen en vlerken, werden de vrienden ven den
raadsheer eveneens uit den gemeenteraad ge-
stooten en de vacante zetels door de heftig
ste ..Linden" bezet.
„Er mankeert niet aan. dat zij ons op het
plein worgen of door de ramen werpen”,
zeide Sehumacher tot zijn vrienden. „Wel
aan, ik heb er vrede mee!”
Inderdaad! Bijna kwam bet soover. I>
stadhouder Wein verloor bet hoofd bfj dat
tumult en de woeste volksmenigte regeerde.
I reds drongen de racenden van alle kanten
op Sehumacher en zijn vrienden aan; de
mantel werd hem van ’t lijf gescheurd; het
regende vuistslagen en stooten. Men sleepte
Sehumacher naar ’n naastbjjzynd venster om
hem op de straatsteenen te werpen
Doch op dat critieke moment snelde de
baanderheer Kolin hem ter hulpe. De ruwe
klanten hadden eerbied voor zijne gryze ha
ren. Voor jaren had Sehumacher hem, als
aanhanger der „Linden", het vaandel afge-
nomen. Tham- vergal de edele man deze
krenking. Hij liep op den raadsheer toe en
redde hem en de andere „Harten” woor een
wiesen dood.
„Gij hebt mij heden in plaate van Schu
macher tot raadslid gekozen, lieve burgers”,
seide hy. „Wijl ik echter 87 jaar oud ben,
heb ik verzocht myn zoon Leodegar als zoo
danig te kiezen. G|j hebt aan mijn verlangen
voldaan. Ik dank u daarvoor. Vervul nu ook
myn laatsten wensch en gun mij de wraak
op deze, myne vijanden.”
De milde woorden des grQeaards brachten
den storm tot bedaring.
„Reik mij uwen arm. heer oud-bnrgemees-
ter!” sprak Kolin. „Myn wraak zal christe
lijk zijn!”
En hij bracht den gevallen tegenstaadei
midden door de dreigende, schreeuwde volks
menigte naar diens woning en verliet hem
niet voor, het gepeupel verstrooid war.
Sehumacher bedankte den baanderheer uit
den grond zijns harten en vroeg hem oot
moedig om vergeving voor Jfet leed, dat hij
hom aangedaan had.
„Genoeg, mynheer Sehumacher!” sprak
Kolin bij het afscheid. Ik ben er van over-
tuigd, dat gij destijds handeldet naar uw
beste weten. Zoo gaat het echter by partij
twisten: a la guerre comme a. la guerre,
gelijk de Franschen zeggen. Maar zie nu
niet vreemd op, dat men u met dezélfd*
maat toemoet, waarmee gij uitgemeteu
hefct. Jk wil ii gaarne vergeven. Myn God!
Ais men 87 jaren telt, zou men liefst mei
alle menschen goede vrienden zyn! Maai
dat het vaandel in ons huis komt alvorens
ik ten grave daal, dat verheugt mjj boven
mate, waarlijk, ik had mij anders moeten
schamen in den hemel voorsten ouden Petot
Kolin en diens nakomelingen te verschijnen
voor bet voorgeslacht, dat meer dan 30l>
jaren lang het dierbare dundoek hoedde."
Toen de baanderheer vertrokken tic.
trachtten Seppeli en Caecilie haren vadoi
te troosten! Mevrouw Sehumacher was dooi
den plotaelingen slag byna haar verstami
kwyt en kon slechte weenen en jammeren.
„Kinderen laat mij alleen", zeide de raads
heer. „Gaat, naar uwe moeder en tracht
haar te troosten. Ik moet mijzelf trachten
meester te worden!”
Hot duurde eenigen tjjrl, voor Sehumacher
zich in zyn lot wiat te schikken. Mecudi-
hij het dan nu niet evengoed met hot. wel
zijn der gemeente, dat men hem nn zoo diep
verachtte? Hij dacht na en herinnerde zich
dat het volk eenmaal Koning David to<-
juichtte en hom verliet om zijn zoon Ab
salom „Da dienaar is niet meer dan
de Meester!" sprak hy. En al meende ik het
goed met Zugers, mag ik iny dan nog ver
gelijken met den Heilige der Heiligen?"1
mevrouw
.I'M het
studeervertrek opende en uitriep: „De Waant
tat „Het Hert!” Ze hebben Zwlauben vod»
dood ait z^ie woning gedragen En kajtitein
Terwijl zyn vrouw nog sprak, had de dic
tator reeds den degen aangngesj< en den
mantel omgeslagen.
„Magister Frey", spark hf), „doe my het
genoegen en vraag dan Stadhouder Weina of
hjj zich onmiddellyk naar „Het Hert” wil
spoeden met «en zestal agenten! Ik ga
intuwchen dadelijk naar den herberg om
grooter onheil te voorkomen!"
Sehumacher ijlde mot den wyard naar de
kampplaats. Onderweg vernam hij het ont
staan van den twist. Volgens ien waard
was Kranz de sohuldige. Hjj had op uitdagen
don toon de gasten toegeroejien, dat Schu
macher toch meer wist dan het domme Zuger
volk en dat men niet ongestraft een keizer
lijk agent uit de stad verwijdert, dat de
Zugers hem behoorlijk om vergeving moes
ten verzoeken en dat hjj tot hun straf het
burgerrecht begeerde, en ook, dat hjj ten
spijt van al die Zuger jongelieden ton van
de voornaamste burgerdochters wilde huwen.
En daarop had hjj Zurlauben gevraagd, wat
deze wol van dat huwelijk met die bewuste
Zugerin dacht. Haar naam was Josephs, al»
hij verlangend was te weten, welke sohooné
er bedoeld waa. Dnarop had Zurianben hem
lachend gevraagd, of hy van de bewuste Jo
sephs bet jawoord reeds had. „Neen, maar
wel vaq, haren vader!” had de Oostenrijker
hem toegesnauwd. En Zurlauben had toen
ten antwoord gegeven, dat hij dan in Gods
naam den vader maar moest trouwen, wat
een algemeen gelach in de zaal verwekte.
En op dien onachuWigen scherts had de ka
pitein woedend de sabel getrokken en op
den weerlooze kwgMlagea.
„Hjj heeft hem erg tocgotakehi”, eindigde
<lc waard zyn bericht ,Jk geloof, dat Krani
hem het hoofd doormidden had geslagen,
indien hjj den «lag niet gedeeltelijk met den
arm had gepareerd.
Ze hadden „Het Hert" bereikt,
atomen mannen en vrouwen, luid roepend»
en met wild geschreeuw wraak eiechende.
Slechte met moeite gelukte het Sehumacher
en den waard in dc woning te komen. Menige
vuist werd dreigend naar dc raadsleden uit
gestoken en luid schreeuwden velen; „Dat is
dc schuldige!” Die heeft den ber.Oosten
rijker in de stad geroepen! Ze moeten hem
I zoo maar tiakteeren!”