MMM i VERBROKEN BANDEN. DE ZWARTE SCHOENMAKER 1 Voor de Huiskamer 1 J Ind. kind. 't Is op haar verlangen, dat 4 Overat ■ja* een Weet zij dit? Erkent zij u als haar (Vervolg). <Wnrdt vervolg^). f" iW4l kenaar, en de echtgenoot tenminste daar ging hij bij het publiek voor door van de danseres, wier naatn op al de muren van Londen placht te prijken." „Neen," zeide John Treverton; „dat is eene donkere blad zijde in het boek mijns levens, die ik er gaarne uitgescheurd zou zien; maar altijd heeft het me voor den geest gestaan, hoe zeer waarschijnlijk vroeger of later het aan den dag zou komen, wat mijn verleden geweest is. Deze wereld is monster achtig groot^wanneer een man het er op toelegt daarin eenige beteekenis te krijgen; maar zij is zeer klein, wanneer hij zich voor zijne medemenschen wenscht te verbergen. Ik heb aan mijne vrouw medegedeeld alles wat ik haar kan mededeeien, zonder den sluier van mijn verleden op te lichten. Door haar meer te openbaren zou ik haar ongelukkig maken- Gij kunt geene beweegreden hebben, om haar meer mede te deelen dan ik haar medegedeeld heb. Kan ik op u vertrouwen in deze aan gelegenheid?" „Dat kunt ge," antwoordde Desrofles, een zonderlingen blik op hem.werpend, „maar ik verwacht dan ook, dat gij mij royaal zult behandelen, zooals een schoonzoon, die door zijn huwelijk een rijk man geworden is, den vader zijner vrouw behoort te behandelen." „Wat noemt ge eene royaale behandeling?" vroeg Treverton. „Dat zal ik je zeggen. Mijne dochter, die de bekrompen be grippen eener vrouw in geldzaken heeft, heeft mij zeshonderd pond 's jaars aangeboden. Ik wil duizend pond hebben." „Ja?" vroeg Treverton met half verheelde minachting. „Nu leid een fatsoenlijk leven, en noch uwe dochter, noch ik zal u duizend pond 's jaars misgunnen." „Ik zal het leven gi in Engeland- Mijne do zal begeven. Zij heeft mij dat zooeven te I tenminste, zij heeft genoeg gezegd, om mij dat te doen ver staan. Het leven op het Vasteland zou wel in mijn smaak val len, en misschien gunstig werken op mijn gestel. Zij,' die in 't genot eener lijfrente zijn, leven dikwijls lang." „Niet wanneer zij dagelijks eene flesch brandewijn drinken." „In een zachter klimaat zal ik misschien met eene kleinere hoeveelheid toekunnen. Geef me honderd pond in contanten a om mee te beginnen; en dan keer ik morgenochtend met den eersten trein naar Londen terug, om morgen avond naar Parijs te vertrekken. Ik vraag niet om de plaats eens vaders aan uw Kerst-maaltijd. Ik verlang niet, dat het gemeste kalf voor mij geslacht zal worden." „Ik begrijp het,” sprak Treverton, en onwillekeurig vertoon de zijn gelaat een uitdrukking van minachting; „het eenige wat gij begeert is geld. Ge zult het hebben." Hij haalde een ring met 'sleutels uit zijn zak, en opende eene cassette, waarin hij gewoon was het geld te bergen, dat hij van zijn rentmeester ontvangen had, totdat hij het naar de bank verzond. Er was een weinig meer dan honderd pond in de cassette, in bankbiljetten en in geld. John Treverton telde honderd pond uit; de gekreukelde bankbriefjes, het glinsteren de gaud lag daar verleidelijk op een hoop op de tafel voor hem, maar hij hield gedurende «yen paar minuten zijn hand op het geld, terwijl hij blijkbaar in gepeins verdiept was. ..v< hij, nadat hij eenigen tijd luid zitten peinzen; „toen gij, na Irtntt van vaavoIo inron li aan isia/A rlswzvlslA» De waard. een krachtig en gespierd man en een paar moedige burgers hadden moeit* den raadsheer tegen de woedejide menigte te beschermen. Gelukkig kwam de Stadhou der tijdig aansnellen. Het volk maakte ruimte, toen deze be loofde, den schuldige streng te tullen straf fen. Kapitein Kranz had zich met enkele soldeniers in de achterste gelagkamer ver schanst en de belegeraars waren voornemens de deur te vernielen, toen de agenten de her-, berg binnenkwamen. De Stadhouder gebood Krant te voorschijn te komen. Eerst toen deze Schumacher’s stem herkende en ver nam, dat de raadsheer verzekerde, dat hem, als keizerlijk agent, in Zng geen letsel zou geschieden, trad de „dapjjere" officier uit zjjne verschansing en gaf zijn wapen niet aan den stadhouder, maar aan den raadsheer. wilde hem arresteeren: maar Schu macher kwam daar tegen op en de stadbon der moest er zich mee vergenoegen, dat 'Kranz op «erewoord huisarrest en verant woording voor den rechter beloofde. Hot volk was woedend. „Wacht maar!” schreeuwde Schal), „wfj zullen het den zwarten schoenmaker wel in peperen. De aanstaande landsgememde zal weer iets nieuws brengen!’’ Het was een geluk voor den kapitein, dat de wonden van den algemeen beminden Zur lauben niet zoo gevaarlijk waren, als men in den beginne vreesde. „Als hjj zich heel kalm houdt, thuis blijft en geen aanval van kootte’ krijgt, kan bij met een paar weken weer opgvknant zijn”, verklaarde dokter Hens. „Maar die Oostenrjjkache druktemaker brengt en onze party nog in het ongeluk", zeide hjj tot dén raadsheer. „Men is in de stad gisteren nog tienmaal meer verbolgen op de „Harten” dan op den dag der alge- moene vergadering. Als vriend waarschuw ik u: ga niet naar de raadszitring.” De waarschuwing maakte weinig indruk op den raadsheer; evenmin het dringende verzoek van zijn vrouw en de tranen der ^Jtiiwieren. Toen hij zich den volgenden mor gen voor de vergadering kleedde, wierpen zij zich voor hem op de knicBn en smeekten. „Vader, ga toch niet! Hoor eene hoe zij nu reeds op het plein en b(j het stadhuis schreeuwen en tieren. Niemand, die bet \waagt zulk een storm tc trotswren!" -Toch, toch! Ik zal hem bezweren! Ik weet wat ikzeggen moet en ik heb mij er op voor bereid. «h zult zien, dat ik de schreeuwers weer op nnjye zijde krijg. Er is geen gevaar. Zlzillen, bid gü een Onze Vader en nu laat mij in Godsha^un gaan.” Schumacher wrong zich los en naderde spoedig het raadhuis. Op de trap ontmoette hjj byna uitsluitend woedende blikken. Toch vertrouwde hjj op de macht van het woord en de belangrijkheid zijner mededeelingen. Maar nauwelijks had Weiss,de stadhouder, de vergadering geopend, of een oorverdoo vend tumult ontstond. De gemeenteraad de«o zyn plicht; het was ongehoord, dat de regee- ring een besluit van den gemeenteraad ver nietigde.... ten gevolge tan een vreemden oproerling”, schreeuwde Seh&ll. Schumacher wilde de regeering verdedigen. „Niemand is meer ijverzuchtig op de rech ten van stad en land dan ik begon hij. „Maar het Volkenrecht neemt een agent van een bevriende natie. „Wat? Volkenrecht? Advocatenstreken en woordverdraaiingen. Wij weten, dat gy een glad tongetje bobt, Schumacher! Houd uw woordcr maar voor u! Wij hebben-u lang genos„ aangehoord. In elk geval ts het niet in strijd m<U het Volkenrecht, dat wij u einde lijk uit den Raad werpen. En daar hoop ik voor te zorgen, ik. Kamper Schlill! En wie - met met mjj instemt, is een schelm!” 't Was tevergeefs, dat Schumacher tan den stadhouder vorderde hem de vrjjheid vau het woord toe te staan. Men onderbrak hem zo<- va.ik hij den mond ojtende. Ja. de schreeu- wer- dwongen den voorzitter het voorstel- 8chMll in stemming te brengen. En nu bleek het. dat Schumacher geheel alleen stond. Nauwelijks twintig jmrsonen hadden moed genoog hunne hand voor Schumacher op te «teken! Zulk een smaad had hy niet kunnen verwachten! Een traan rolde over zijn bleeks wir.gen toen bfj den raadszetel van zich stootte en het gemeentehuis wilde verlaten. Enkelen trachtten hem tegen te houden en te zijnen gunste te «preken. Hun protest VERHAAL UIT HET ZWITSERSCHE VOLKSLEVEN. (Vervolg), Inderdaad, nog eenmaal zegevierde Schu- -*y**w' bestuur van stad en land moest, willens of onwillens, verklaren, dat de Oostenrijksche officier ais „keirerijjk agent", beeohermd moest worden; het raadsbesluit, t.e verbanning van den kaoitein behelzende, werd vernietigd. Dit gebeurde ddn Hen Februari 1735. Op den laten avond van denzelfden dag bezocht magister Frey zijn ouden beschermheer Schumacher. ,JHm! Ik ontvang tegenwoordig niet zoo- veei bezoek als vroeger. Men denkt on willekeurig aan de ratten, die het zinkende schip verlaten. Des te hartelyker moet ik de weinige vrienden ontvangen.” En Schu macher riep zyne dochter, opdat zy mon sieur Frey een glas wijn zou presenteeren. Frey kwam om den oud-burgeineester te waarschuwen. Er wa« in de laatste dagen door Fransohe agenten en door do vrienden' der bannelingen veel geld onder het volk gestrooid, met het doel, by de groote verga dering de party der „Harten” een volkomen nederlaag toe te brengen. Ook werden er jdannen gesmeed, Schumacher, zoo mogcljjk, gevangen te nemen. Daarom smeekte hij zijnen vriend en beschermer, kever de stad te verlaten. To Einsiedeln zouden de scho lieren, waaronder Rudolf, een Latijnsch stuk: Fïdes sanguine triumphant, of „Legiones Thebaicae” opvoeren, waarbjj Schumacher verzocht werd, tegenwoordig te zijn. „Dat is wel zeer aangenaam, doch ik kom niet!” sprak |chumaoher. „Maar doe mij het genoegen, de Fransohe gezanten te noemen. ■<Hj zyt daartoe verpHcbt ais trouwe vader- De oüd-bypgemeester moest zjju verzonk meermalen bemalen, voor de goede magister de schuldigen noemde. Frey zou juist vertrekken, toen Sehumacher zenuwachtig de deui r uit „Wilt ge me wijsmaken, dat Steven Malcolm weder hersteld ia dat hij nog jaren lang geleefd heeft dat hij zijne dochter in 't vermoeden gelaten heeft, dat zij eene wees was, en zijn vriend in 't geloof, dat hij dood was?" „Met de waarheid te zeggen zou hij het geluk zijner dochter op spel gezel hebben. Als wees, als het aangenomen kind van Mn rijken ouden vrijer, was haar lot verzekerd. En wat zou haar lot geweest zijn, als men haar weer terüggegêvhn had aan haar werkelijken vader, en zij zijn wisselvallig bestaan had moeten deelen? Dit overlegde ik bij me zelven, en ik be schouwde de z«ak uit een geheel onbaatzuchtig oogpunt. Ik had mijn aanspraken op mijne dochter kunnen laten gelden; ik had kunnen klaploopen op Jasper s beurs. Ik deed noch het een, noch het ander eenzaam zette ik mijn tocht voort langs den moeilijken levensweg, vreugdeloos, zonder iemand die me lief had!" „Gijl" riep John Treverton uit, ..gij!" A „Ja. In mij ziet ge het armzalig overblijfsel van Stephen Malcolm" „Gij Laura's vader! Groote Hemel! Geen trek, geen uitdruk king van uw gelaat vertoont eenige gelijkenis op haar Haar vader? Dat is inderdaad een openbaring!" „Je verbazing is niet vleiend voor mij. Mijn kind gelijkt op hare moeder, die eene der bekoorlijkste vrouwen was, die ik ooit gézien heb. Toch kan ik u verzekeren Mr. Treverton, dat op uw leeftijd Stephen Malcolm zich een weinig mocht be roemen op een goed uiterlijk." „Dat zal ik u niet betwisten, man. 't Is mogelijk, dat ge zoo schoon zijt geweest als Adonis; maar de vader mijner Laura moest toch eenige gelijkenis op haar vertoonen een glim lach, een oogopslag, de houding van het hoofd, iets dat den geheimzinnigenPxtiltt TEifaadt, die daar bestaat tusschen vader en zijn vader?" „Dat doet zij, het a rib* ik mij aan u geopenbaard „Hoe lang heeft zij het gewetekJT ,,'t Zal ruim vijf jaar geleden zijivtfttik het haar medege deeld heb. Ik was even te voren teruggekeerd van het Vaste land, waar ik zeven jaar mijns levens had doorgebracht in eene ballingschap, die ik me zelve had opgelegd. Op eens kwam ik aangegrepen door het heimwee van den balling, om zijn ge boortegrond weer te betreden, en om de plaatsen nog eens weer te zien, wa&r hij de dagen zijner jeugd heeft doorgebracht alvorens zijn oogen zich voor goed sluiten. Ik keerde terug ik kon geen weerstand bieden aan mijn verlangen om mijne dochter weder te zien en op zekeren dag begaf ik mij tot haar en deelde ik haar mijne geschiedenis mede- Van dien tijd af heb ik haar nu en dan gezien en gesproken.” „En hebt ge geld van haar gekregen," voegde John Trever ton er aari toe. „Zij is rijk, en ik ben arm. Zij heeft het hare gedaan, om in mijn levensonderhoud te voorzien." „Ge hadt van het geld, dat zij u gaf, een weinig fatsoenlijker kunnen leven dan gij deedt in Cibber Street, toen wij daar kontubemalen waren." „Aan welke zonde maakte ik me schuldig in Cibber Street? Ik leidde daar een onschuldig leven." „Nachtbraken en de brandewijn-flesch een verderf voor lichaam en ziel." „Ik lijd aan eene slepende kwaal, die maakt, dat ik niet zonder brandewijn leven kan." „Zou het niet juister .uitgedrukt wezen, dat de brandewijn uwe slepende kwaal is? Maar, Mr. Mansfield, ik zal in mijne betrekking als uw schoonzoon u een voorstel doen." „Ik heb een paar woorden te zeggen, voordat gij zulk een voorstel doet. Ik heb u mijn geheim medegedeeld, dat de ge- heele wereld, wat mij betreft, weten mag. Ik heb geene mis daad begaan met mijn oude vriepd te laten gelooven, dat ik dood was. Ik heb slechts mijn eigen belangen aan die van mijne dochter ten offer gebracht; maar gij, Mr. Treverton, hebt uw geheim, en dat wel een, dat ge, naar ik meen, niet gaarne geopenbaard zoudt zien aan de wereld, in welke gij nu zulk een gewichtig persoon zijt. De heer en meester van Hazlehurst- Manor zou het zeker niet gaarne aan het licht gebracht zien, dat hii dezelfde persoon ia als Jack Chicot, da karikatuur-tee- Jaan leiden van een fatsoenlijk man. Niet in Engeland- Mijne dochter verlangt, dat ik me buiten 's lands kennen gegeven; of ij dat te dc- ergun me, dat ik u iets vraag, Mr. Mansfield," zoo begon 1 r*r- loop van zoovele jaren, u aan uwe dochter bekend maaktet, welke geloofsbrieven kondt ge toen vertoonen?" „Geloofsbrieven?" „Ja. Met andere woorden gezegd; hoe hebt ge toen bewe zen, dat gij werkelijk de persoon waart, die ge beweerdet te zijn? Gc hadt haar van u laten gaan, toen zij een kind van Ma jaar was. Herinnerde zij zich uwe gelaatstrekken, toen zij als een meisje van zeventien jaar u wederzag, of heeft zij u op uw woord geloofd, toen gij zeidet, dat gij de vader waart, dien zij dood had gewaand?" „Zij herinnerde zich mij, toen ik haar weder bezocht, In het eerst was haar herinnering natuurlijk maar flauw- Zij herinnar. de zich wel, dat zij mijn gelaat meer gezien had, maar zij wist niet zeker, waar en wanneer zij het voor de laatste maal had gezien; totdat ik haar de omstandigheden barer kinderjaren voor den geeat riep, de laatste dagen, die wij vóór mijn ernstige ziekte met elkander hadden doorgebracht, hare modder, en het kleine broertje, dat overleden was, toen zij drie jaar ouri was. John Treverton ge belastert de menschelijke natuur, in dien ge vermoedt, dat het aangeboren gevoel eener dochter zich niet doet gelden, wanneer haar vader er een beroep op doet Waren er stoffelijke bewijzen noodig geweest, om mijn kind te overtuigen, dat haar vader voor haar stond, ik waa h hot be- baatte niet. Alles riep en schreeuwde door een en toen de voorzitter eindelijk de nu eenigzins hersteld had, volgden slag op slag nieuwe voorstellen uit het midden der bur gers tegen Sehumacher en zijne vrienden, onder gejuich en gejoel werd hjj voor te» jaren van burgerrecht vervallen verklaard. Voorloupig tjjn wij daarmede tevreden, tot men bevindt, dat hij rich aan een nog swaar- der misdrijf schuldig maakt!" bemerkt* Sc hill. Nadat men aldus Schumacher vernederd had werd tegen de partij der „Harten” ge ageerd. Onder stompen en stoeten, schreeu wen en vlerken, werden de vrienden ven den raadsheer eveneens uit den gemeenteraad ge- stooten en de vacante zetels door de heftig ste ..Linden" bezet. „Er mankeert niet aan. dat zij ons op het plein worgen of door de ramen werpen”, zeide Sehumacher tot zijn vrienden. „Wel aan, ik heb er vrede mee!” Inderdaad! Bijna kwam bet soover. I> stadhouder Wein verloor bet hoofd bfj dat tumult en de woeste volksmenigte regeerde. I reds drongen de racenden van alle kanten op Sehumacher en zijn vrienden aan; de mantel werd hem van ’t lijf gescheurd; het regende vuistslagen en stooten. Men sleepte Sehumacher naar ’n naastbjjzynd venster om hem op de straatsteenen te werpen Doch op dat critieke moment snelde de baanderheer Kolin hem ter hulpe. De ruwe klanten hadden eerbied voor zijne gryze ha ren. Voor jaren had Sehumacher hem, als aanhanger der „Linden", het vaandel afge- nomen. Tham- vergal de edele man deze krenking. Hij liep op den raadsheer toe en redde hem en de andere „Harten” woor een wiesen dood. „Gij hebt mij heden in plaate van Schu macher tot raadslid gekozen, lieve burgers”, seide hy. „Wijl ik echter 87 jaar oud ben, heb ik verzocht myn zoon Leodegar als zoo danig te kiezen. G|j hebt aan mijn verlangen voldaan. Ik dank u daarvoor. Vervul nu ook myn laatsten wensch en gun mij de wraak op deze, myne vijanden.” De milde woorden des grQeaards brachten den storm tot bedaring. „Reik mij uwen arm. heer oud-bnrgemees- ter!” sprak Kolin. „Myn wraak zal christe lijk zijn!” En hij bracht den gevallen tegenstaadei midden door de dreigende, schreeuwde volks menigte naar diens woning en verliet hem niet voor, het gepeupel verstrooid war. Sehumacher bedankte den baanderheer uit den grond zijns harten en vroeg hem oot moedig om vergeving voor Jfet leed, dat hij hom aangedaan had. „Genoeg, mynheer Sehumacher!” sprak Kolin bij het afscheid. Ik ben er van over- tuigd, dat gij destijds handeldet naar uw beste weten. Zoo gaat het echter by partij twisten: a la guerre comme a. la guerre, gelijk de Franschen zeggen. Maar zie nu niet vreemd op, dat men u met dezélfd* maat toemoet, waarmee gij uitgemeteu hefct. Jk wil ii gaarne vergeven. Myn God! Ais men 87 jaren telt, zou men liefst mei alle menschen goede vrienden zyn! Maai dat het vaandel in ons huis komt alvorens ik ten grave daal, dat verheugt mjj boven mate, waarlijk, ik had mij anders moeten schamen in den hemel voorsten ouden Petot Kolin en diens nakomelingen te verschijnen voor bet voorgeslacht, dat meer dan 30l> jaren lang het dierbare dundoek hoedde." Toen de baanderheer vertrokken tic. trachtten Seppeli en Caecilie haren vadoi te troosten! Mevrouw Sehumacher was dooi den plotaelingen slag byna haar verstami kwyt en kon slechte weenen en jammeren. „Kinderen laat mij alleen", zeide de raads heer. „Gaat, naar uwe moeder en tracht haar te troosten. Ik moet mijzelf trachten meester te worden!” Hot duurde eenigen tjjrl, voor Sehumacher zich in zyn lot wiat te schikken. Mecudi- hij het dan nu niet evengoed met hot. wel zijn der gemeente, dat men hem nn zoo diep verachtte? Hij dacht na en herinnerde zich dat het volk eenmaal Koning David to<- juichtte en hom verliet om zijn zoon Ab salom „Da dienaar is niet meer dan de Meester!" sprak hy. En al meende ik het goed met Zugers, mag ik iny dan nog ver gelijken met den Heilige der Heiligen?"1 mevrouw .I'M het studeervertrek opende en uitriep: „De Waant tat „Het Hert!” Ze hebben Zwlauben vod» dood ait z^ie woning gedragen En kajtitein Terwijl zyn vrouw nog sprak, had de dic tator reeds den degen aangngesj< en den mantel omgeslagen. „Magister Frey", spark hf), „doe my het genoegen en vraag dan Stadhouder Weina of hjj zich onmiddellyk naar „Het Hert” wil spoeden met «en zestal agenten! Ik ga intuwchen dadelijk naar den herberg om grooter onheil te voorkomen!" Sehumacher ijlde mot den wyard naar de kampplaats. Onderweg vernam hij het ont staan van den twist. Volgens ien waard was Kranz de sohuldige. Hjj had op uitdagen don toon de gasten toegeroejien, dat Schu macher toch meer wist dan het domme Zuger volk en dat men niet ongestraft een keizer lijk agent uit de stad verwijdert, dat de Zugers hem behoorlijk om vergeving moes ten verzoeken en dat hjj tot hun straf het burgerrecht begeerde, en ook, dat hjj ten spijt van al die Zuger jongelieden ton van de voornaamste burgerdochters wilde huwen. En daarop had hjj Zurlauben gevraagd, wat deze wol van dat huwelijk met die bewuste Zugerin dacht. Haar naam was Josephs, al» hij verlangend was te weten, welke sohooné er bedoeld waa. Dnarop had Zurianben hem lachend gevraagd, of hy van de bewuste Jo sephs bet jawoord reeds had. „Neen, maar wel vaq, haren vader!” had de Oostenrijker hem toegesnauwd. En Zurlauben had toen ten antwoord gegeven, dat hij dan in Gods naam den vader maar moest trouwen, wat een algemeen gelach in de zaal verwekte. En op dien onachuWigen scherts had de ka pitein woedend de sabel getrokken en op den weerlooze kwgMlagea. „Hjj heeft hem erg tocgotakehi”, eindigde <lc waard zyn bericht ,Jk geloof, dat Krani hem het hoofd doormidden had geslagen, indien hjj den «lag niet gedeeltelijk met den arm had gepareerd. Ze hadden „Het Hert" bereikt, atomen mannen en vrouwen, luid roepend» en met wild geschreeuw wraak eiechende. Slechte met moeite gelukte het Sehumacher en den waard in dc woning te komen. Menige vuist werd dreigend naar dc raadsleden uit gestoken en luid schreeuwden velen; „Dat is dc schuldige!” Die heeft den ber.Oosten rijker in de stad geroepen! Ze moeten hem I zoo maar tiakteeren!”

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1928 | | pagina 7