■e
I
I
I
i
■H
1
□TO!
1
is
1
J
V H
3
VT1
I
I
i -
Hij haalde een oud zakboekje voor den dag, waarvan het
leder vettig was geworden, en de zijden voering versleten en
gescheurd was, tengevolge van het langdurig gebruik, en daar-
■H bracht hij een half dozijn papieren te voorschijn, die geel
waren van ouderdom.
„Uw
HOOFDSTUK XVII.
T
-"O'
(Wordt vervolgd),
S
S'*<'
5PH7-.
telijk toegenegen vriend
„Jasper Treverton."
'.,4,f« jLJ
■1
„in den tijd, dien gij
den.-O, mijn kind, mijn kind, kan
het beeld eens
Laura zweeg
bij de gedachte
„r
doen beloven, dat ik zijn bestaan voor
geheim houden; en zelfs al ware ik niet
iden geweest, dan nog zou ik er voor.
Treverton mededeeling te doen van
JM
er y>o weinig mogelijk vertoont. Op
spoedig ingang. Als men u hier aan huis
hén willen weten, wie ge zijt, en wat ge
plan ben
„Dover, in het Ship Hotel,
15 Oktober, 185—."
De andere brieven waren van vrienden van vroeger tijd,
evenals Jasper. Een hunner had zijne bereidvaardigheid om
dan ouden vriend te helpen getoond, door een postwissel in
zijn brief te sluiten. De overigen gaven de verzekering, tiai
zij medelijden hadden met hun ongelukkigen ouden kennis, en
betuigden met leedwezen, dat zij hem niet helpen konden of
wilden. De schrijvers weaschten hun gebrek lijdenden vriend
in alles het beste toe, en bevalen hem met de meeste welwil-
lendheid Gode aan- Hoe het ook zij, de hoog fatsoenlijke en
beschaafde toon, waarop Stephen Malcolm's vrienden schre
ven, deed genoegzaam zien, dat hij vroeger een gentleman ge
weest was. Groot was het verschil tusschen de positie van den
man, aan wien deze brieven geschreven waren, en die van
Mr. Desrolles, den bewoner van eene kamer op de’ tweede
verdieping in Cibber Street.
Aan de echtheid dezer geloofsbrieven viel niet te twijfelen.
Laura had den man, die ze haar bad overgelegd, als haar vader
erkend. Met wat recht kon John Treverton hem afwijzen? Om
het geld, dat de man vroeg, bekommerde hij zich volstrekt niet;
maar onuitsprekelijk smartelijk deed het hem aan, dat hij dezen
veHoopen dronkaard moest erkennen als den vader der vrouw,
die bij zoo teeder beminde.
„Daar hebt ge uw honderd pond, Mr. Mansfield,” sprak hij.
„en daar ge de kleine wereld van Hazlehurst mijne vrouw hebt
leeren beschouwen als eene weeze, zal het voor ons allen het
besta zijn, dat ge u hier y>o weinig mogelijk vertoont. Op een
dorp vindt de laster si
zag, zouden de tnensch
hier komt doen-*'
„Ik heb je gezegd, dat ik van plan ben morgen naar Parijs
te vertrekken," antwoordde Desrolles, zijn zakboekje sluiten
de, dat thans dik was van bankbiljetten en goud. „Ik denk niet
van voornemen te veranderen. Ik heb heel veel op met Parijs
en met de Parijsche levenswijze, en ik ken den weg in die
roemrijke stad bijna even goed als gij, al ben ik dan ook nooit
met eene Fransche vrouw getrouwd geweest."
John Treverton zat, zonder een woord te spreken, al mij
merend in het vuur te staren, en deed alsof hij de hatelijkheid
van den ander niet gehoord had.
„Kom, kom, Jack! Hebt ge ook wat te zeggen aan je oude
vrienden in het Quartier Latin? Niet? Ah, ik vermoed, dat de
Squire van Hazlehurst den rug toegekeerd heeft aan de kame
raden van Jack Chicot; precies zooals Koning Hendrik de Vijf
de den rug toekeerde aan de vroolijke kameraden van den
Prins van Wales. De trouweloosheid brak den armen ouden
Falstaff het hart; maar dat is eene kleinigheid. Ik wensch je
goeden avond, Jaek."
Laura trad op dit oogenblik de kamer weder binnen, en
stond blijkbaar versteld, toen zij haar echtgenoot door haar
vader op zulk een vriendschappelijken, gemeenzamen toon
Ik heb aan Mr. Treverton alles medegedeeld, lieve," zeide
zft van zulke bewijzen, ea Ik liet ze haar zien oude brieven,
hare geboorte-akte, het portret barer moeder. Het portret heb
ik aan Laura ten geschenke gegeven. De andere documenten
heb ik thans bij me. Ik heb ze altijd bij me gedragen.”
Een van die papieren was Laura's geboorte-akte. De andere
vijf waren brieven, geadresseerd aan Stephen Malcolm Esq.,
Ivy Cottage, Chiswick- Een van deze, de laatstgeschrevene,
was van Jasper. Trevorton.
,-Met innig leedwezen, mijn arme vriend,” zoo schreef hij,
„heb ik vernomen, dat gij ernstig ziek zijt; uw brief is me na
gezonden naar Duitschland, waar ik den herfst aan een der
beroemde minerale baden heb doorgebracht. Ik ban onmiddel
lijk naar Engeland vertrokken, en een half uur geleden ben ik
hier aangekomen. Ik zal zoo spoedig komen als spoortrein en
rijtuigen mij vervoeren kunnen, en hoop werkelijk bij u tèzijn
nog voordat gij dezen brief ontvar
verkiest, en ge behoeft niet te vreezen, dat ik ooit een kwaad
woord van je zeggen zal, waarheen ik me ook moge begeven.”
„Dat vertrouw ik van u," antwoordde John Treverton, hem
de hand toestekende.
Desrolles deed of hij het gebaar niet zag, óf hij was er niet
op gesteld de hand aan te nemen. Hij raapte zijn vettigen hoed
van den grond op, en verliet met haastige schreden het ver
trek.
„Lieve man, sta ik minder hoog bij je aangeteekend, nu ge
weet, dat die man mijn vader is?' vroeg Laura, nadat de deur
zich achter Desrolfes gesloten had, en zij gescheld had, om
Trimmer te waarschuwen, dat de bezoeker vertrekken ging.
„Zou ik een paarl minder schatten, omdat zij uit een oester
schelp afkomstig is," zeide haar echtgenoot, terwijl hij haar
glimlachend aanzag. „Liefste mijne, indien het armenhuis be
volkt was met leden van je familie en al ware niemand hun
ner een fatsoenlijker tnensch dan Mr. Mansfield, ik zou er u
niets minder om waardeeren en liefhebben.”
„Gelooft ge dus niet aan erfzonde? Gelooft ge niet, dat we
onze karakters voor een groot deel overerven van onze va
ders en moeders?”
„Indien ik dat geloofde, tou ik gelooven, dat uwe moeder een
engel geweest is, en dat gij uw aard van haar hebt overgeërfd.”
„Mijn arme vader," sprak Laura, half zuchtend, half huive
rend- „Hij was in vorige dagen een gentleman!"
„Zonder twijfel, 't Is niet te zeggen, tot welk een laag peil
iemand afdalen kan, wanneer hij eenmaal aan 't afdalen is."
„Ware hij niet een gentleman geweest, mijn pleegvader had
nooit zijn vriend kunnen zijn," mompelde Laura, ,,'t Zon niet
mogelijk geweest zijn voor Jasper Treverton, betrekkingen aan
te knoopen, waarvoor hij zich had moeten schamen."
„Neen, lieve. En vertel me nu eens, toen je vader zich het
eerst bij je aanmeldde, hoordet ge toen niet vreemd op, en voel-
det gij je niet geweldig geschokt door zijne mededeeling?"
„Zeer zeker.”
„Deel me eens mede, lieve Laura, hoe het zich heeft toege
dragen. Deel me al de omstandigheden mede, als het je niet te
pijnlijk aandoet"
„Neen, daarover behoeft ge je niet te verontrusten. De ge
dachte, dat gij te weten zoudt komen, hoe diep mijn vader ge
vallen is, deed me pijnlijk aan, maar nu ge het ergste weet,
voel ik mij meer op mijn gemak- 't Is of me een pak van het
hart gevallen is, nu ik vrij uit over hem spreken kan. Bedenk
wel, John, dat hij mij plechtig had doen beloven, dat ik het
geheim nooit aan iemand zou openbaren. Ik wilde mijne be
lofte niet schenden, zelfs niet, door aan u mede te deelen, wat
hij mij had toe vertrouwd."
„Dat alles begrijp ik, lieve.”
„De eerste maal dat ik mijn vader zag,” begon Laura sta
melend, alsof zelfs het geven aan hem van dien heiligen naam
haar pijnlijk aandeed, „was het zomer, e«n liefelijke avond in
de maand Augustus, en ik was na den maaltijd naar den boom
gaard gewandeld. Ge kent het hek, waardoor men uit den boom
gaard op het bouwland komt. Ik zag daar buiten een man staan
rooken, leunend met zijn armen boven op het hek. Toen ik
daar een onbekend persoon zag, wendde ik me om, om hem uit
den weg te gaan; maar voordat ik me drie schreden verwijderd
had, deed hij me stilstaan, doordat hij tegen me begon te spre
ken. „Miss Malcolm, hoor me om Godswil aan,” zeide hij. „Ik
ben een oud vriend, dien ge u moet herinneren," Ik liep naar
hem toe, en zag hem vlak in het gezicht, want de toon, waarop
hij sprak, was zoo ernstig, dat de vraag zelfs niet bij me op
kwam, of hij misschien een bedrieger was. „Ik moet u verklaren,
dat ik me u niet herinner,” zeide ik; „wanneer zou ik u ooit
gezien hebben?" Toen noemde hij mijn voornaam- „Laura,” zei
de hij, „ge waart zes jaar oud, toen Mr. Treverton u hier bracht.
Zijt ge ten eenenmale het leven vergeten dat ge vóór dien tijd
geleid hebt?"
Zij zweeg, een oogenblik, en haar echtgenoot voerde haat
naar den lagen stoel bij het vuur, en ging zelf naast haar zitten,
terwijl hij zijn hoofd liet rusten op haar schouder.
„Ga voort, lieve,” sprak bij vriendelijk; „doch niet, als deze
herinneringen je te erg schokken.”
„Neen, beste John; 't is eene verruiming voor me, dat ik
je alles kan toevertrouwen. Ik zeide hem, dat ik me den tijd
voordat ik op het Manor House gekomen was, wel herinnerde.
Sommige gebeurtenissen kon ik me duidelijk, andere kon ik
me maar flauw herinneren, evenals de nevelige gestalten van
een droom. Ik herinnerde me dat ik in Frankrijk was. op aene
aan zee gelegen plaats, waar de visschersvrouwen veelkleurige
rokken en hooge mutsen droegen, waar ik kinderen van mijn
leeftijd had, om mede te spelen, en waar de zon altijd scheen
te schijnen. En toen had er eene groote verandering plaats ge
had, en had dat zonnige leven plaats moeten maken voor som
bere grauwe dagen, in een dorp in de nabijheid van eene rivier
met smalle lanen, kleiwegen en bouwlanden; en toch lag deze
plaats vlak bij eene stad met hooge schoorsteenen en levendige
straten. Ik herinnerde me, dat daar mijne moeder ziek was,
en hoe op zekeren dag mijn vader met me plaats nam in den
omnibus, en me naar Londen bracht, waar hij me achterliet
in een groot huis op een groot plein een huis met zeer
groote. hooge kamers, die er erg ongezellig uitzage^). verge
leken bij onze kleine woonkamer thuis, en waar ik gewoonlijk
den geheelen dag in een salon zat met een oude dame in 't
zwart satijn, die mij vergunde mij zoo goed te vermaken, als 't
me daar mogelijk was. Mijn vader had me gezegd, dat de oude
dame zijne tante was, en dat ook ik ha? tante .noest noemen,
maar ik was al te bang, om haar hoe ook te noemen. Ik denk,
dat ik daar omstreeks een week zal hebben doorgebracht, maar
die week scheen me een eeuwigheid toe, want ik gevoelde me
ongelukkig, en ik placht iederen avond me zelf in slaap te
schreien, wanneer de meid me naar bed had gebracht in eene
groote, stille kamer boven in het huis; en toen kwam mijn va
der, en hij bracht mij weer naar huis terug in den rooden om
nibus. Ik kon zien, dat hij zich zeer ongelukkig gevoelde, en
terwijl we in de laan liepen, die naar ons huis leidde, zeide hij
mij, dat mijne lieve mama was heengegaan, en dat ik haar in
deze wereld nooit zou wederzien. Ik had innig veel van haar
gehouden, John, en het verlies brak mij bijna het hart. Ik deel
u veel meer mee dan ik den vreemden man meedeelde. Ik zei
de hem alleen zooveel als voldoende was, om te bewijzen, d*‘
ik mij mijn voormalig leven herinnerde
„En wat antwoordde hij daarop?"
„Hij baalde een marokkijnen foedraaltje uit zijn zak, en stelde
het mij ter hand, zeggende, dat ik het portret, dat er in was,
eens moest bezien. 0, boe goed herinnerde ik mij dat gelaat!
't Was of me plotseling een beeld voor oogen kwam, dat ik
eenmaal in een droom aanschouwd had, maar steeds vergeefs
gepoogd had, me weder voor den geest te brengen. Ja, 't was
het portret mijner moeder. Ik herinnerde mij, dat zij er precies
zoo had uitgezien, als zij zat te werken op de rotsen bij het
strand, waar ik met de andere kinderen speelde, in die geluk
kige plaats in Frankrijk- Ik herinnerde mij, hoe zij iederen avond
bij mijn bedje placht te zitten, totdat ik in slaap viel. Ik vroeg
den vreemden man, hoe hij in het bezit van dat portrèt kwam.
„Ik wilde er al het geld, dat ik in de wereld bezat, voor geven,"
zeide ik. „Dat behoeft niet,” antwoordde hij. „Ik geef het u ten
geschenke, maar dat zou ik niet hebben gedaan, indien ge u
de gelaatstrekken uwer moeder niet herinnerd hadt. En nu, Lau
ra, zie mij eens goed aan, en zeg me, of ge je niet herinneren
kunt, mij vroeger gezien te hebben.”
„Gij zaagt hem aan, en herinnerdet je zeker niet, hem vroe
ger gezien te hebben," zeide John Treverton.
„Neen. Toch was er iets in zijn gelaat, dat me bekend voor
kwam. Als hij sprak, wist ik, dat ik die stem meer gehoord
had- Die stem klonk lief en vriendelijk als die van iemand, dien
ik lang geleden gekend had. Hij zeide, dat ik in rekening moest
brengen de verandering, welke tien jaren tegenspoed op iemands
gelaat teweegbrengt, 't Was niet alleen de tijd, zeide hij, die
hem had doen veranderen, maar de slechte behandeling, die hij
van de wereld ondervonden had, een ziekelijk gestel, harde
arbeid, verterende smart „Breng dat alles in rekening," zeide
hij, „en zie me dan eens met een toegevend oog aan, en ver
plaats je ia je gedachten nog eens in het oude leven te Chis
wick, en zeg me dan wat aandeel ik daarin gehad heb." Ik zag
hem ernstig aan, en hoe langer ik dat deed, des te bekender
werden mij die gelaatstrekken. „Ik vermoed, dat gij een vriend
mijns vaders geweest zijt," zeide ik eindelijk.
„Als men arm is, heeft men geen vrienden," antwoordde hij;
u herinnert, was uw vader zonder vrien-
een tijdsverloop van tien jaar
vaders geheel uitwisschen? Ik*1 ben uw vader.”
een oogenblik; haar ademhaling was gejaagd
aan haar ontroering op dat oogenblik.
,Ik kan je niet zeggen, hoe ik me te moede was, toen hij dit
zeide," hernam zij thans- „Ik dacht, dat ik bewusteloos aan zijne
voeten zou nedervallen. Mijn hoofd werd beneveld. Ik kon
niets verstaan; en eindelijk, toen ik langzaam weder op mijn1*
verhaal kwam, vroeg ik hem, hoe dit waar kon wezen. Was
mijn vader dan niet overleden een uur of wat, nadat Jasper Ter-
verton mij met zich genomen had? Mijn weldoener had me dat
gezegd. Toen zeide hij mijn vader, dat hij in mijn belang
Jasper Treverton in de meening gelaten had, dat hij dood was,
opdat ik het aangenomen kind van een rijk man mocht zijn,
met goede vooruitzichten voor bet leven, terwijl hij mijn
werkelijke vader in de wereld rondzwierf en gebrek leed.
Mr. Treverton had een brief ontvangen, inhoudende het dood
bericht van zijn ouden vriend een brief, geschreven met
eene verdraaide hand door mijn vader zelven en hij had
zich nooit de moeite gegeven, om een onderzoek in te stellen
naar de bizonderheden van het overlijden en van de begrafenis
Hij had gemeend genoeg gedaan te hebben met geld ten behoeve
van den zieke achter te laten, en hem geheel te ontlasten van
de zorg voor zijne dochter. Zoo vertelde mijn vader mij.
Hoe kon ik hem iets verwijten, John, of hem verachten wegens
het bedrog, dat hij gepleegd had? 't Was immers om mijnentwil
geweest, dat hij zich aan deze zonde had schuldig gemaakt."
„En is er geen twijfel bij je opgekomen, of hij wel werkelijk
de persoon was, die hij beweerde te zijn? Waart ge er ten volle
vap verzekerd, dat hij dezelfde vader was, dien ge gemeend
kad, tien jaar geleden gestorven en begraven was?7'
„Hoe kon ik twijfelen? Hij liet me papieren zien brieven
die aan geen ander dan aan mijn vader konden hebben
toebehoord- Hij gaf mij het portret mijner moeder ten geschen
ke; en toen, door den nevel van zoovele jaren heen, herinnerde
ik me zijn gelaat als een gelaat, waarmee ik zeer gemeenzaam
bekend geweest was; zijne stem klonk me in de ooren als eepe,
die ik lang geleden gehoord had.”
1\r-
,Hebt ge hem bij die. eerste ontmoeting reeds geld gegeven?
„Hij zeide mij, dat hij arm was, een gentleman, die in verval
was geraakt, zonder bedrijf, met eene slechte gezondheid, en
zonder middelen om in zijn levensonderhoud* te voorzien. Kon
ik, zijn dochter, die in weelde leefde, het nalaten, hem al den
bijstand aan te bieden, dien, ik bij machte was hem te verlee-
nen? Ik smeekte hem, dat hij zich zou openbaren aan Mr. Tre
verton aan papa, zooals ik hem altijd noemde, gelijk ge weet
maar niet onnatuurlijk deinsde hij er voor terug, te erkennen,
dat hij zich schuldig gemaakt had aan een bedrog, waardoor
hij zich in zulk eene valsche positie gebracht had. „Neen," zeide
hij; „in uw belang heb ik gelogen, in mijn eigen belang moet ik
daarbij volharden.' Ik kon er niet op aanstaan, dat hij op zijn
besluit ten dezen opzichte terug zou komen, want ik gevoelde
heel goed, hoe hard het voor hem zou wezen, zijn ouden vriend
onder de oogen te komen, in zulke vernederende omstandig
heden. Ik beloofde hem, dat ik zijn geheim zou bewaren, en
ik zeide hem, dat ik hem al het geld zou sturen, dat ik met
eenige mogelijkheid kon besparen van mijn inkomen, indien hij
mij een adres wilde opgeven, aan 't welk ik het hem sturen
kon."
„Hoe dikwijls hebt ge hem na die eerste maal gezien en
gesproken?" vroeg John Treverton.
„Vóór van avond maar drie maal Een van die gelegenheden
was de avond toen ge mij hem door de tuindeur hebt zien
binnenlaten"
„0 ja", zeide Treverton, en hij bloosde, toen hij aldus her
innerd werd aan den wreeden argwaan, dien dat geheime onder
houd in zijne ziel had opgewekt. „En hebt ge nooit aan mijn
neef iets medegedeeld betreffende je vader?”
„Nooit. Hij had me f
de geheele wereld zou
door’die gelofte gebom
teruggedeinsd zijn, aan Mr. Treverton mededeeling te doen van
het bedrog, dat tegen hem gepleegd was, want ik gevoelde, dat
het bedrog was, hoe belangeloos en edelmoedig ook de be
weegreden geweest was, die er toe geleid had"-
,,'t Was een noodeloos bedrog, verbeeld ik me", merkte John
mijmerend op; „want nadat hij eenmaal beloofd had voor je te
zullen zorgen, zou ik haast niet denken, dat mijn neef Jasper
je zou verstoeten, en je aan armoede en ellende ten prooi zou
gelaten hebben. Neen, lieve, voor iemand, die eenmaal je aan-
trekkeljjke, oprecht, liefdevolle geaardheid had leeren kennen,
zou het onmenschelijk geweest zijn, je te verstooten".
„Mijn arme vader dacht er ongelukkiger wijze anders over".
„Liefste mijne, laat deze dwaling van je vader geen schaduw
over je leven werpen. Ik, die bij ondervinding weet, in welke
moeilijkheden en armoede een mensch brengen kan. en hoe hij
middelen leert aangrijpen, om zich uit die moeilijkheden te
redden, kan medelijden met hem hebben, en hem eenigermate
begrijpen. We willen door onze mildheid al het mogelijk doen,
om hem voor de hem nog overige dagen in staat te stellen oen
gelukkig en fatsoenlijk leven te leiden."
Desrolles laat zich niet nithooren.
Mr. Desrolles was als 't ware een ander man geworden, toen
hij het Manor House verliet- Hij liep met omhoog geheven
hoofd, en stelde zich eenigszins voornaam aan, zelfs tegenover
den hofmeester die hem uitliet. Hij was in zijn eigen oog een
fatsoenlijk man geworden, nu zijn beurs goed gevuld was. Er
was niets aan hem overgebleven van den kalen, vervallen
vreemdeling, die met een geheimzinnig en verdacht voorkomen
zich daar aangemeld had. Trimmer herkende hem nauwlijks.
's Mans kale overjas hing hem om de leden met de ongege
neerde gratie eener artistieke onverschilligheid op net punt
van kleeding, en niet met de deerniswekkende slapheid van
een bedelaarsgewaad. Hij had den hoed ietwat scheef op *t
hoofd. Hij maakte den indruk van een Bohemer, een schilder,
een acteur, een dominee, die het zuinig had van alles, maar
niet van een alledaagsche armoe-lijder. Hij stopte Trimmer een
halve kroon in de hand, met de voorname elegance van een
Lauzun of een Richelieu, verwaardigde zich hem eens toe te
knikken, en liep met langzame schreden het grintpad langs,
terwijl hij „La Donna mobile" neuriede, op niet onaardige wijze
hem nabootsend, die van alle mannen, die odh het toonee! van
Covent Garden betreden hebben, het best de rol vervulde van
een prins van koninklijken bloede, en wiens versleten jtem
zich maar even behoefde te doen hooren, om alle harten in het
groote operagebouw te doen trillen.
Het sneeuwde niet meer- Hier en daar vertoonde zich nog
een hoopje sneeuw op het gras, de hoogste punten der heide
waren wit, maar aan de kortstondige sneeuwbui was een einde
gekomen. De sterren fonkelden aan den donkerblauwen hemel,
die kalm en helder was als midden in den zomer. De maan
kwam op achter de donkere toppen der heuvelachtige heide,
't Was een schouwspel, dat een man, wiens hart nog niet be
dorven was door het stadsleven, zou getroffen hebben; maar
de gedachten van Desrolles hielden zich bezig met besdhou-
wingen over het nieuwe licht, waarin de zaken zich waren gaan
vertoonen door zijn ontdekking van Jack Chicot in den jeug
digen squire van Halzshurst, en met berekeningen, hoe hij voor
zijn persoon het meest zou kunnen profiteeren- van de omstan
digheden,
boorde aanspreken.
„Ik heb aan Mr. Treverton alles medegedeeld, Heve," zeide
Desrolles-
„Dat hoor ik met genoegen,” antwoordde Laura, en toen
legde zij haar band op den schouder des ouden mans, met meer
hartelijkheid dan zij ooit jegens hem aan den dag gelegd had,
en op minzaam ernstigen toon sprak zij: „tracht nu een goed
-teven te leiden, vader, en laat ons nu en dan wat van u hoo-
pan, en Iaat ons met welwillendheid aan elkander denken, of-
,i schoon het noodlot ons van elkander gescheiden heeft."
r „Een goed leven," mompelde hij, en hij richtte gedurende
aen oogenbilk zijne met bloed beschoten oogen op haar, met
sen uitdrukking, die haar deed trillen van afgrijzen. „Het geld
had eer moeten komen, meidlief. Ik ben al te lang op den
verkeerden weg geweest. Maar vaarwel, mijn waarde! Ver- 9
ontrust je maar niet over een ouden deugniet, als ik ben. Jack,
- stuur me alle drie maanden mij" geld aan dit adres." hij
legde een vuil kaartje op de tafel neer, „en ik zal je nooit
weer lastig vallen- Ge kunt me uit je hart wegwisschen, als ge