■e I I I i ■H 1 □TO! 1 is 1 J V H 3 VT1 I I i - Hij haalde een oud zakboekje voor den dag, waarvan het leder vettig was geworden, en de zijden voering versleten en gescheurd was, tengevolge van het langdurig gebruik, en daar- ■H bracht hij een half dozijn papieren te voorschijn, die geel waren van ouderdom. „Uw HOOFDSTUK XVII. T -"O' (Wordt vervolgd), S S'*<' 5PH7-. telijk toegenegen vriend „Jasper Treverton." '.,4,f« jLJ ■1 „in den tijd, dien gij den.-O, mijn kind, mijn kind, kan het beeld eens Laura zweeg bij de gedachte „r doen beloven, dat ik zijn bestaan voor geheim houden; en zelfs al ware ik niet iden geweest, dan nog zou ik er voor. Treverton mededeeling te doen van JM er y>o weinig mogelijk vertoont. Op spoedig ingang. Als men u hier aan huis hén willen weten, wie ge zijt, en wat ge plan ben „Dover, in het Ship Hotel, 15 Oktober, 185—." De andere brieven waren van vrienden van vroeger tijd, evenals Jasper. Een hunner had zijne bereidvaardigheid om dan ouden vriend te helpen getoond, door een postwissel in zijn brief te sluiten. De overigen gaven de verzekering, tiai zij medelijden hadden met hun ongelukkigen ouden kennis, en betuigden met leedwezen, dat zij hem niet helpen konden of wilden. De schrijvers weaschten hun gebrek lijdenden vriend in alles het beste toe, en bevalen hem met de meeste welwil- lendheid Gode aan- Hoe het ook zij, de hoog fatsoenlijke en beschaafde toon, waarop Stephen Malcolm's vrienden schre ven, deed genoegzaam zien, dat hij vroeger een gentleman ge weest was. Groot was het verschil tusschen de positie van den man, aan wien deze brieven geschreven waren, en die van Mr. Desrolles, den bewoner van eene kamer op de’ tweede verdieping in Cibber Street. Aan de echtheid dezer geloofsbrieven viel niet te twijfelen. Laura had den man, die ze haar bad overgelegd, als haar vader erkend. Met wat recht kon John Treverton hem afwijzen? Om het geld, dat de man vroeg, bekommerde hij zich volstrekt niet; maar onuitsprekelijk smartelijk deed het hem aan, dat hij dezen veHoopen dronkaard moest erkennen als den vader der vrouw, die bij zoo teeder beminde. „Daar hebt ge uw honderd pond, Mr. Mansfield,” sprak hij. „en daar ge de kleine wereld van Hazlehurst mijne vrouw hebt leeren beschouwen als eene weeze, zal het voor ons allen het besta zijn, dat ge u hier y>o weinig mogelijk vertoont. Op een dorp vindt de laster si zag, zouden de tnensch hier komt doen-*' „Ik heb je gezegd, dat ik van plan ben morgen naar Parijs te vertrekken," antwoordde Desrolles, zijn zakboekje sluiten de, dat thans dik was van bankbiljetten en goud. „Ik denk niet van voornemen te veranderen. Ik heb heel veel op met Parijs en met de Parijsche levenswijze, en ik ken den weg in die roemrijke stad bijna even goed als gij, al ben ik dan ook nooit met eene Fransche vrouw getrouwd geweest." John Treverton zat, zonder een woord te spreken, al mij merend in het vuur te staren, en deed alsof hij de hatelijkheid van den ander niet gehoord had. „Kom, kom, Jack! Hebt ge ook wat te zeggen aan je oude vrienden in het Quartier Latin? Niet? Ah, ik vermoed, dat de Squire van Hazlehurst den rug toegekeerd heeft aan de kame raden van Jack Chicot; precies zooals Koning Hendrik de Vijf de den rug toekeerde aan de vroolijke kameraden van den Prins van Wales. De trouweloosheid brak den armen ouden Falstaff het hart; maar dat is eene kleinigheid. Ik wensch je goeden avond, Jaek." Laura trad op dit oogenblik de kamer weder binnen, en stond blijkbaar versteld, toen zij haar echtgenoot door haar vader op zulk een vriendschappelijken, gemeenzamen toon Ik heb aan Mr. Treverton alles medegedeeld, lieve," zeide zft van zulke bewijzen, ea Ik liet ze haar zien oude brieven, hare geboorte-akte, het portret barer moeder. Het portret heb ik aan Laura ten geschenke gegeven. De andere documenten heb ik thans bij me. Ik heb ze altijd bij me gedragen.” Een van die papieren was Laura's geboorte-akte. De andere vijf waren brieven, geadresseerd aan Stephen Malcolm Esq., Ivy Cottage, Chiswick- Een van deze, de laatstgeschrevene, was van Jasper. Trevorton. ,-Met innig leedwezen, mijn arme vriend,” zoo schreef hij, „heb ik vernomen, dat gij ernstig ziek zijt; uw brief is me na gezonden naar Duitschland, waar ik den herfst aan een der beroemde minerale baden heb doorgebracht. Ik ban onmiddel lijk naar Engeland vertrokken, en een half uur geleden ben ik hier aangekomen. Ik zal zoo spoedig komen als spoortrein en rijtuigen mij vervoeren kunnen, en hoop werkelijk bij u tèzijn nog voordat gij dezen brief ontvar verkiest, en ge behoeft niet te vreezen, dat ik ooit een kwaad woord van je zeggen zal, waarheen ik me ook moge begeven.” „Dat vertrouw ik van u," antwoordde John Treverton, hem de hand toestekende. Desrolles deed of hij het gebaar niet zag, óf hij was er niet op gesteld de hand aan te nemen. Hij raapte zijn vettigen hoed van den grond op, en verliet met haastige schreden het ver trek. „Lieve man, sta ik minder hoog bij je aangeteekend, nu ge weet, dat die man mijn vader is?' vroeg Laura, nadat de deur zich achter Desrolfes gesloten had, en zij gescheld had, om Trimmer te waarschuwen, dat de bezoeker vertrekken ging. „Zou ik een paarl minder schatten, omdat zij uit een oester schelp afkomstig is," zeide haar echtgenoot, terwijl hij haar glimlachend aanzag. „Liefste mijne, indien het armenhuis be volkt was met leden van je familie en al ware niemand hun ner een fatsoenlijker tnensch dan Mr. Mansfield, ik zou er u niets minder om waardeeren en liefhebben.” „Gelooft ge dus niet aan erfzonde? Gelooft ge niet, dat we onze karakters voor een groot deel overerven van onze va ders en moeders?” „Indien ik dat geloofde, tou ik gelooven, dat uwe moeder een engel geweest is, en dat gij uw aard van haar hebt overgeërfd.” „Mijn arme vader," sprak Laura, half zuchtend, half huive rend- „Hij was in vorige dagen een gentleman!" „Zonder twijfel, 't Is niet te zeggen, tot welk een laag peil iemand afdalen kan, wanneer hij eenmaal aan 't afdalen is." „Ware hij niet een gentleman geweest, mijn pleegvader had nooit zijn vriend kunnen zijn," mompelde Laura, ,,'t Zon niet mogelijk geweest zijn voor Jasper Treverton, betrekkingen aan te knoopen, waarvoor hij zich had moeten schamen." „Neen, lieve. En vertel me nu eens, toen je vader zich het eerst bij je aanmeldde, hoordet ge toen niet vreemd op, en voel- det gij je niet geweldig geschokt door zijne mededeeling?" „Zeer zeker.” „Deel me eens mede, lieve Laura, hoe het zich heeft toege dragen. Deel me al de omstandigheden mede, als het je niet te pijnlijk aandoet" „Neen, daarover behoeft ge je niet te verontrusten. De ge dachte, dat gij te weten zoudt komen, hoe diep mijn vader ge vallen is, deed me pijnlijk aan, maar nu ge het ergste weet, voel ik mij meer op mijn gemak- 't Is of me een pak van het hart gevallen is, nu ik vrij uit over hem spreken kan. Bedenk wel, John, dat hij mij plechtig had doen beloven, dat ik het geheim nooit aan iemand zou openbaren. Ik wilde mijne be lofte niet schenden, zelfs niet, door aan u mede te deelen, wat hij mij had toe vertrouwd." „Dat alles begrijp ik, lieve.” „De eerste maal dat ik mijn vader zag,” begon Laura sta melend, alsof zelfs het geven aan hem van dien heiligen naam haar pijnlijk aandeed, „was het zomer, e«n liefelijke avond in de maand Augustus, en ik was na den maaltijd naar den boom gaard gewandeld. Ge kent het hek, waardoor men uit den boom gaard op het bouwland komt. Ik zag daar buiten een man staan rooken, leunend met zijn armen boven op het hek. Toen ik daar een onbekend persoon zag, wendde ik me om, om hem uit den weg te gaan; maar voordat ik me drie schreden verwijderd had, deed hij me stilstaan, doordat hij tegen me begon te spre ken. „Miss Malcolm, hoor me om Godswil aan,” zeide hij. „Ik ben een oud vriend, dien ge u moet herinneren," Ik liep naar hem toe, en zag hem vlak in het gezicht, want de toon, waarop hij sprak, was zoo ernstig, dat de vraag zelfs niet bij me op kwam, of hij misschien een bedrieger was. „Ik moet u verklaren, dat ik me u niet herinner,” zeide ik; „wanneer zou ik u ooit gezien hebben?" Toen noemde hij mijn voornaam- „Laura,” zei de hij, „ge waart zes jaar oud, toen Mr. Treverton u hier bracht. Zijt ge ten eenenmale het leven vergeten dat ge vóór dien tijd geleid hebt?" Zij zweeg, een oogenblik, en haar echtgenoot voerde haat naar den lagen stoel bij het vuur, en ging zelf naast haar zitten, terwijl hij zijn hoofd liet rusten op haar schouder. „Ga voort, lieve,” sprak bij vriendelijk; „doch niet, als deze herinneringen je te erg schokken.” „Neen, beste John; 't is eene verruiming voor me, dat ik je alles kan toevertrouwen. Ik zeide hem, dat ik me den tijd voordat ik op het Manor House gekomen was, wel herinnerde. Sommige gebeurtenissen kon ik me duidelijk, andere kon ik me maar flauw herinneren, evenals de nevelige gestalten van een droom. Ik herinnerde me dat ik in Frankrijk was. op aene aan zee gelegen plaats, waar de visschersvrouwen veelkleurige rokken en hooge mutsen droegen, waar ik kinderen van mijn leeftijd had, om mede te spelen, en waar de zon altijd scheen te schijnen. En toen had er eene groote verandering plaats ge had, en had dat zonnige leven plaats moeten maken voor som bere grauwe dagen, in een dorp in de nabijheid van eene rivier met smalle lanen, kleiwegen en bouwlanden; en toch lag deze plaats vlak bij eene stad met hooge schoorsteenen en levendige straten. Ik herinnerde me, dat daar mijne moeder ziek was, en hoe op zekeren dag mijn vader met me plaats nam in den omnibus, en me naar Londen bracht, waar hij me achterliet in een groot huis op een groot plein een huis met zeer groote. hooge kamers, die er erg ongezellig uitzage^). verge leken bij onze kleine woonkamer thuis, en waar ik gewoonlijk den geheelen dag in een salon zat met een oude dame in 't zwart satijn, die mij vergunde mij zoo goed te vermaken, als 't me daar mogelijk was. Mijn vader had me gezegd, dat de oude dame zijne tante was, en dat ook ik ha? tante .noest noemen, maar ik was al te bang, om haar hoe ook te noemen. Ik denk, dat ik daar omstreeks een week zal hebben doorgebracht, maar die week scheen me een eeuwigheid toe, want ik gevoelde me ongelukkig, en ik placht iederen avond me zelf in slaap te schreien, wanneer de meid me naar bed had gebracht in eene groote, stille kamer boven in het huis; en toen kwam mijn va der, en hij bracht mij weer naar huis terug in den rooden om nibus. Ik kon zien, dat hij zich zeer ongelukkig gevoelde, en terwijl we in de laan liepen, die naar ons huis leidde, zeide hij mij, dat mijne lieve mama was heengegaan, en dat ik haar in deze wereld nooit zou wederzien. Ik had innig veel van haar gehouden, John, en het verlies brak mij bijna het hart. Ik deel u veel meer mee dan ik den vreemden man meedeelde. Ik zei de hem alleen zooveel als voldoende was, om te bewijzen, d*‘ ik mij mijn voormalig leven herinnerde „En wat antwoordde hij daarop?" „Hij baalde een marokkijnen foedraaltje uit zijn zak, en stelde het mij ter hand, zeggende, dat ik het portret, dat er in was, eens moest bezien. 0, boe goed herinnerde ik mij dat gelaat! 't Was of me plotseling een beeld voor oogen kwam, dat ik eenmaal in een droom aanschouwd had, maar steeds vergeefs gepoogd had, me weder voor den geest te brengen. Ja, 't was het portret mijner moeder. Ik herinnerde mij, dat zij er precies zoo had uitgezien, als zij zat te werken op de rotsen bij het strand, waar ik met de andere kinderen speelde, in die geluk kige plaats in Frankrijk- Ik herinnerde mij, hoe zij iederen avond bij mijn bedje placht te zitten, totdat ik in slaap viel. Ik vroeg den vreemden man, hoe hij in het bezit van dat portrèt kwam. „Ik wilde er al het geld, dat ik in de wereld bezat, voor geven," zeide ik. „Dat behoeft niet,” antwoordde hij. „Ik geef het u ten geschenke, maar dat zou ik niet hebben gedaan, indien ge u de gelaatstrekken uwer moeder niet herinnerd hadt. En nu, Lau ra, zie mij eens goed aan, en zeg me, of ge je niet herinneren kunt, mij vroeger gezien te hebben.” „Gij zaagt hem aan, en herinnerdet je zeker niet, hem vroe ger gezien te hebben," zeide John Treverton. „Neen. Toch was er iets in zijn gelaat, dat me bekend voor kwam. Als hij sprak, wist ik, dat ik die stem meer gehoord had- Die stem klonk lief en vriendelijk als die van iemand, dien ik lang geleden gekend had. Hij zeide, dat ik in rekening moest brengen de verandering, welke tien jaren tegenspoed op iemands gelaat teweegbrengt, 't Was niet alleen de tijd, zeide hij, die hem had doen veranderen, maar de slechte behandeling, die hij van de wereld ondervonden had, een ziekelijk gestel, harde arbeid, verterende smart „Breng dat alles in rekening," zeide hij, „en zie me dan eens met een toegevend oog aan, en ver plaats je ia je gedachten nog eens in het oude leven te Chis wick, en zeg me dan wat aandeel ik daarin gehad heb." Ik zag hem ernstig aan, en hoe langer ik dat deed, des te bekender werden mij die gelaatstrekken. „Ik vermoed, dat gij een vriend mijns vaders geweest zijt," zeide ik eindelijk. „Als men arm is, heeft men geen vrienden," antwoordde hij; u herinnert, was uw vader zonder vrien- een tijdsverloop van tien jaar vaders geheel uitwisschen? Ik*1 ben uw vader.” een oogenblik; haar ademhaling was gejaagd aan haar ontroering op dat oogenblik. ,Ik kan je niet zeggen, hoe ik me te moede was, toen hij dit zeide," hernam zij thans- „Ik dacht, dat ik bewusteloos aan zijne voeten zou nedervallen. Mijn hoofd werd beneveld. Ik kon niets verstaan; en eindelijk, toen ik langzaam weder op mijn1* verhaal kwam, vroeg ik hem, hoe dit waar kon wezen. Was mijn vader dan niet overleden een uur of wat, nadat Jasper Ter- verton mij met zich genomen had? Mijn weldoener had me dat gezegd. Toen zeide hij mijn vader, dat hij in mijn belang Jasper Treverton in de meening gelaten had, dat hij dood was, opdat ik het aangenomen kind van een rijk man mocht zijn, met goede vooruitzichten voor bet leven, terwijl hij mijn werkelijke vader in de wereld rondzwierf en gebrek leed. Mr. Treverton had een brief ontvangen, inhoudende het dood bericht van zijn ouden vriend een brief, geschreven met eene verdraaide hand door mijn vader zelven en hij had zich nooit de moeite gegeven, om een onderzoek in te stellen naar de bizonderheden van het overlijden en van de begrafenis Hij had gemeend genoeg gedaan te hebben met geld ten behoeve van den zieke achter te laten, en hem geheel te ontlasten van de zorg voor zijne dochter. Zoo vertelde mijn vader mij. Hoe kon ik hem iets verwijten, John, of hem verachten wegens het bedrog, dat hij gepleegd had? 't Was immers om mijnentwil geweest, dat hij zich aan deze zonde had schuldig gemaakt." „En is er geen twijfel bij je opgekomen, of hij wel werkelijk de persoon was, die hij beweerde te zijn? Waart ge er ten volle vap verzekerd, dat hij dezelfde vader was, dien ge gemeend kad, tien jaar geleden gestorven en begraven was?7' „Hoe kon ik twijfelen? Hij liet me papieren zien brieven die aan geen ander dan aan mijn vader konden hebben toebehoord- Hij gaf mij het portret mijner moeder ten geschen ke; en toen, door den nevel van zoovele jaren heen, herinnerde ik me zijn gelaat als een gelaat, waarmee ik zeer gemeenzaam bekend geweest was; zijne stem klonk me in de ooren als eepe, die ik lang geleden gehoord had.” 1\r- ,Hebt ge hem bij die. eerste ontmoeting reeds geld gegeven? „Hij zeide mij, dat hij arm was, een gentleman, die in verval was geraakt, zonder bedrijf, met eene slechte gezondheid, en zonder middelen om in zijn levensonderhoud* te voorzien. Kon ik, zijn dochter, die in weelde leefde, het nalaten, hem al den bijstand aan te bieden, dien, ik bij machte was hem te verlee- nen? Ik smeekte hem, dat hij zich zou openbaren aan Mr. Tre verton aan papa, zooals ik hem altijd noemde, gelijk ge weet maar niet onnatuurlijk deinsde hij er voor terug, te erkennen, dat hij zich schuldig gemaakt had aan een bedrog, waardoor hij zich in zulk eene valsche positie gebracht had. „Neen," zeide hij; „in uw belang heb ik gelogen, in mijn eigen belang moet ik daarbij volharden.' Ik kon er niet op aanstaan, dat hij op zijn besluit ten dezen opzichte terug zou komen, want ik gevoelde heel goed, hoe hard het voor hem zou wezen, zijn ouden vriend onder de oogen te komen, in zulke vernederende omstandig heden. Ik beloofde hem, dat ik zijn geheim zou bewaren, en ik zeide hem, dat ik hem al het geld zou sturen, dat ik met eenige mogelijkheid kon besparen van mijn inkomen, indien hij mij een adres wilde opgeven, aan 't welk ik het hem sturen kon." „Hoe dikwijls hebt ge hem na die eerste maal gezien en gesproken?" vroeg John Treverton. „Vóór van avond maar drie maal Een van die gelegenheden was de avond toen ge mij hem door de tuindeur hebt zien binnenlaten" „0 ja", zeide Treverton, en hij bloosde, toen hij aldus her innerd werd aan den wreeden argwaan, dien dat geheime onder houd in zijne ziel had opgewekt. „En hebt ge nooit aan mijn neef iets medegedeeld betreffende je vader?” „Nooit. Hij had me f de geheele wereld zou door’die gelofte gebom teruggedeinsd zijn, aan Mr. Treverton mededeeling te doen van het bedrog, dat tegen hem gepleegd was, want ik gevoelde, dat het bedrog was, hoe belangeloos en edelmoedig ook de be weegreden geweest was, die er toe geleid had"- ,,'t Was een noodeloos bedrog, verbeeld ik me", merkte John mijmerend op; „want nadat hij eenmaal beloofd had voor je te zullen zorgen, zou ik haast niet denken, dat mijn neef Jasper je zou verstoeten, en je aan armoede en ellende ten prooi zou gelaten hebben. Neen, lieve, voor iemand, die eenmaal je aan- trekkeljjke, oprecht, liefdevolle geaardheid had leeren kennen, zou het onmenschelijk geweest zijn, je te verstooten". „Mijn arme vader dacht er ongelukkiger wijze anders over". „Liefste mijne, laat deze dwaling van je vader geen schaduw over je leven werpen. Ik, die bij ondervinding weet, in welke moeilijkheden en armoede een mensch brengen kan. en hoe hij middelen leert aangrijpen, om zich uit die moeilijkheden te redden, kan medelijden met hem hebben, en hem eenigermate begrijpen. We willen door onze mildheid al het mogelijk doen, om hem voor de hem nog overige dagen in staat te stellen oen gelukkig en fatsoenlijk leven te leiden." Desrolles laat zich niet nithooren. Mr. Desrolles was als 't ware een ander man geworden, toen hij het Manor House verliet- Hij liep met omhoog geheven hoofd, en stelde zich eenigszins voornaam aan, zelfs tegenover den hofmeester die hem uitliet. Hij was in zijn eigen oog een fatsoenlijk man geworden, nu zijn beurs goed gevuld was. Er was niets aan hem overgebleven van den kalen, vervallen vreemdeling, die met een geheimzinnig en verdacht voorkomen zich daar aangemeld had. Trimmer herkende hem nauwlijks. 's Mans kale overjas hing hem om de leden met de ongege neerde gratie eener artistieke onverschilligheid op net punt van kleeding, en niet met de deerniswekkende slapheid van een bedelaarsgewaad. Hij had den hoed ietwat scheef op *t hoofd. Hij maakte den indruk van een Bohemer, een schilder, een acteur, een dominee, die het zuinig had van alles, maar niet van een alledaagsche armoe-lijder. Hij stopte Trimmer een halve kroon in de hand, met de voorname elegance van een Lauzun of een Richelieu, verwaardigde zich hem eens toe te knikken, en liep met langzame schreden het grintpad langs, terwijl hij „La Donna mobile" neuriede, op niet onaardige wijze hem nabootsend, die van alle mannen, die odh het toonee! van Covent Garden betreden hebben, het best de rol vervulde van een prins van koninklijken bloede, en wiens versleten jtem zich maar even behoefde te doen hooren, om alle harten in het groote operagebouw te doen trillen. Het sneeuwde niet meer- Hier en daar vertoonde zich nog een hoopje sneeuw op het gras, de hoogste punten der heide waren wit, maar aan de kortstondige sneeuwbui was een einde gekomen. De sterren fonkelden aan den donkerblauwen hemel, die kalm en helder was als midden in den zomer. De maan kwam op achter de donkere toppen der heuvelachtige heide, 't Was een schouwspel, dat een man, wiens hart nog niet be dorven was door het stadsleven, zou getroffen hebben; maar de gedachten van Desrolles hielden zich bezig met besdhou- wingen over het nieuwe licht, waarin de zaken zich waren gaan vertoonen door zijn ontdekking van Jack Chicot in den jeug digen squire van Halzshurst, en met berekeningen, hoe hij voor zijn persoon het meest zou kunnen profiteeren- van de omstan digheden, boorde aanspreken. „Ik heb aan Mr. Treverton alles medegedeeld, Heve," zeide Desrolles- „Dat hoor ik met genoegen,” antwoordde Laura, en toen legde zij haar band op den schouder des ouden mans, met meer hartelijkheid dan zij ooit jegens hem aan den dag gelegd had, en op minzaam ernstigen toon sprak zij: „tracht nu een goed -teven te leiden, vader, en laat ons nu en dan wat van u hoo- pan, en Iaat ons met welwillendheid aan elkander denken, of- ,i schoon het noodlot ons van elkander gescheiden heeft." r „Een goed leven," mompelde hij, en hij richtte gedurende aen oogenbilk zijne met bloed beschoten oogen op haar, met sen uitdrukking, die haar deed trillen van afgrijzen. „Het geld had eer moeten komen, meidlief. Ik ben al te lang op den verkeerden weg geweest. Maar vaarwel, mijn waarde! Ver- 9 ontrust je maar niet over een ouden deugniet, als ik ben. Jack, - stuur me alle drie maanden mij" geld aan dit adres." hij legde een vuil kaartje op de tafel neer, „en ik zal je nooit weer lastig vallen- Ge kunt me uit je hart wegwisschen, als ge

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1928 | | pagina 8