VERBROKEN BANDEN.
s
T
i
I
r
I
DE ZWARTE SCHOENMAKER
der
ien
VERHAAL UIT HET ZWITSERSCHE VOLKSLEVEN.
Voorde Huiskamer
I
7
Wordt vervolgd).
4
JFV*
9
7
XXIL. DE LIJDENSBEKER.
Jozue Schicker en <le overige hoofden dof
..Harten” in de drie buitengemeenten waren
door de onverwachte nederlaag hunner partij
in do stad opgeschrikt, maar verloren den
moed niet." In de vereenigde zitting van
stad en landraad moeten wij weigeren, naast
de zes nieuwe leden, die tijdens de Storm
achtige vergadering in plaats van Schuma
cher en do vrienden gekozen werden, plaats
te nemen. -Schumacher moet weer in den
raad", zoo luidde het wachtwoord, De leden
van Baar dachten eveneens. Maar Acgert
viel af en in Men zingen behaalden do aan
hangers van Staub de zege op den land
voogd. Weber van de Zjjlbrug, waarbij het
tot een bloedige worsteling kwam.
Aldus was de overwinning der „Linden"
in stad en land verzekerd.
gen voorbijtrekken, waarbij dan gewooolijk
door den gemeentebode op rekening der
raadsheeren aan de narren wijn geschonken
werd.
Het venster van de woning van den heer
Schumacher zag uit op het plein, waar jle
vastenavondpret gehouden werd. Hy moeat
dus willens of onwillens de schèrts medt*
aanzien, waarvoor zyn persoon ditmaal de
stof zou leveren. Zjju vrouw wilde de luiken
sluiten,, maar Schumacher liet ze open blij
ven.
Toen het uur voor de maskerade sloeg,
klopte iemand aan de deur, welke naar het
tuintje voerde.
Voorzichtig keek de meid door een spleet
en riep Seppeli. „Ik geloof, dat mijnheer
Heinrich voor de deur staatl” zeide zij, „kijk
zelf eeusl”
Seppeli meende eveneens den schilder t*
herkennen en opende de deur,
„Om Gods wil, wat mankeerbu? Waarom
komt gij hier op zulk een ongelegen oogen-
blik?” vroeg Josepha verschrikt. „En dok-*
ter Hees heeft gezegd, dat ge stil thuis moest
blijven als ge wildot genezen!”
,,1-aat my dus maar spoedig in de «arme
huiskamer en jaag mij metdoor het ijskoude
weer naar huis", antwoordde Zurlauben
lachende. „Wat ik wil? De vastenavondpret
aanzien. Eerlijk gezegd, uwen vader, zoo
mogelijk groot verdriet besparen. Want ik
heb .vernomen, dat men plan heeft, den oud-
burgemeester te dwingen, mee te spelen.”
„Gjj zijt een braaf man!” riep Seppeli uit.
„Haastig! Kom mee, tiaar vader en moeder!'
„Neen, ik wil in den winkel blijven. Gij
moogt uiy gezelschap houden. Hoor! Daar
komen ze al! Wij zijn geen minuut te vroeg!”
Zurlauben en Seppeli gingen bij de ven
sterblinden van het winkelraam staan en
keken door de hartvormige openingen naar
het plein. Ook aan de armen van de over
zflde stonden vele nieuwsgierigen. Allen
richtten hunne oogen vol verwachting naar
de torenpoort en riepen een oogenblik later.
„Daar komen ze! aDar komen ze!”
Van de Wynmarkt hoorde men reeds het
doffe tromgeroffel en een piepende muziek
van fluiten en klarinetten, begeleid door het
geratel van een dozyn of wat potketels. Ge
schreeuw, gejoel, getier, en het geklingel van
honderden kleinere en grootcre koeklokjes,
een leven als een oordeel!
„Dat is voqrwaar een heerlijke muziek!"
sprak Zurlauben.
„Ik denk, dat dit allerjammerlijlwt geluid
ten doel heeft vader te beleedigen”, zuchtte
Soppeli.
„aDt kan wel", bevestigde Zurlauben. „Uw
vader zal verstandig doen, zoo hij evenals
wijlen Ulyssus b(j hot gezang der sirenen
zyne.ooren met was of een watje dichtstopt,
en o’m hier oens Fransch te spreken, fait
bonne mine k mauvais jeu. Als men de lui
helpt lachen, dan is er des te eerder de aar
digheid af."
„Dat kan'vader niet! Dat strijd tegen zijn
karakter!" klaagde de dochter. ,Jk zou
denken, dat hij zich eerder liet geeselen, dan
mee te lachen.”
„Mijn God! Ik zou ehm die beleediglng
gaarne besuren”, antwordde Zurlauben.
„Maar wij moeten tevreden zijn, als we hier*
mede iets ergere voorkomen."
Daar kwamen ze aan, voorop een zwerm
schooljongens; daarna een dozyn mannen,
zoo bont mogelyk gekleed. Zy droegen een
narrenkap met tallooze schelletjes op het
hoofd, afschuwelijke maskers voor het ge
laat. breedc gordels van boven tot beneden,
met schellen bezet, kruiswijs over de scbou
tiers en oin het lyf en waren gewapend mei
zweep, glazen spuit of varkensblaas, het
laatste voorwerp aan een stok gebonden,
liet waren sterke kerels. Met geweld sloegen
ze hunne wapens in het rond, er zich weinig
om bekommerende of ze dien een of anderen
nieuwsgierige raakten. Als tollen draaiden
»e in het omd. dansten en sprongen voor het
raadhuis en maakten met de schellen een
vreeaelijk leven.
Opeens maakten ze een kring en In do
j>en ruimte verscheen de „gekke Griet"
gekleed in een vnilen rok, waarom een gor
del waaraan een soort van mand bevestigd
was. Uit die mand haalde ze beurtelings de
eene of andere leelyke pop, welke se lief
koosde of tuchtigde. Thans wierp ze de pop
pen over den schouder in de mand, trok den
vullen rok in de hoogte en maakte een def
tige buiging voor de raadsleden, die lachen
de het tooneei aanzagen.
n’.
Enkele dagen na den val van den dictatoi,
kwamen de leden van den stadsraad en de
buitengemeenten bijeen.
Wel werd aangenomen, dat de keizerlijke
agent recht op bescherming had. maar voor
Schumacher en diens vrienden sprak geen
enkel lid.
Zoodra het huisarrest afgeloopen was,
verliet hij ongemerkt het kanton en waagde
het niet, nogmaals een aanzoek te doen om
rje hand van Schumiicher's dochter.
Togen den avond bezorgde een jongen
een briefje aan Schumacher's woning.
„Vlucht, zoolang het nog tijd is", stom»
er op. „Landvoogd Weber is ook gevlucht.
Men verlangt, dat gij voor het Kriuiinaal zult
terecht staan. Gij zijt verloren, zoo ge niet
vlucht. Een vriend.”
,,‘t Is het schrift van Chickor". zei Schu
macher treurig. ..Hij durft het niet meer
wagen mijn huis te betreden on is zelfs bang
zijn uaam ouder dit epistel te zetten, 't Wa-,
altijd een sluw mensen! Dat weet ik; anders
was hij al lang vertrokken. Ze zullen mij al»
den schuldige aanzien en veroordeelen. Om
hot even, als ik maar aan de andere zijde
van het graf een genadige Rechter vind."
Zoo besloot Schumacher den bitteren kelk
der boete te ledigen.
Een voorspel der vernedering bracht reeds
de dag, volgende op de raadszitting. Het
was de z.g.n. „Vette Donderdag". Gp dien
dag dag was het gebruikelijk, dat de raads
heeren, na in St. Oswald een plechtige H.
Mis te hebben b|jgewoond. in het huis van
den commandant een gemeenschappelijk
feestmaal gebruikten en ten slotte m het
open venster den Vastenavondoptocht
(Vervolg),
en, ben bereid nijjn schuld te boeten. Heer,
laat mij slechts in uw liefde sterven!”
Nog voor de avondschemering begon, was
Schumacljer weer, naar het uiterlijk te ooe>
deelen, de kalme, statige man.
„Alles zal goed gaan’’, zeide hij tot zijn
vrouw. Zij drong er op aan, dat hy dien
nacht zou vluchten, zeggende, dat het niet
zeker was, dat er morgen nog mogelijkheid
bestond.
„Neen", antwoordde Schumacher vriénde
lijk. „Neen, lieve Marianne! Ik heb alles wel
overwogen. Het is beter, dat ik blijf. En met
Gods genade dc volle boete aanvaard”,
voegde hij er in zyn hart by.
Toen nam hij Zizelleli bij de hand en liep met
het meisje naar de O. L. Vrouwekapc). Vooi
hij het kerkgebouw binnenging, toonde hij
haar het chronicinn, dat hij bij de restauratie
der kapel boven de deur had laten aanbren
gen. Het luidde:
Urbs Antigua tibi, peccator, Sancta Maria.
Hue cito spes sancta properes protectus
abibis.
Hij verklaarde haar de betekenis dier
woorden.
„Een oude stad wil zeggen 'en vaderstad
en oud toevluchtsoord, is u, o zondaar, de
heilige Maria! Vol heilige hoop vlucht ijlings
hierheen bc-cherming zult gü erlangen."
„Gij zijt geen zondaar, vader", meende
Caecilia. „De» te zekerder moogt gij op Ma
ria’s bescherming rekenen.”
„Wy zijn allen arme zondaars! Goh. als wy
het toch allen wilden gelooven on niet zoo
gedachteloos baden: „Bid voor ons arme
zondaars, nu en in het uur van onzen dood.”
„Amen", antwoordde Caecilia.
„Amen", sprak de oud-burgemeester ont
roerd.
voordeur, om daar te wachten, totdat de onbekende bezoeker
het huis zou verlaten.
De pastorie was gehuld in duisterns, behalve de vertrekken
der dienstboden, waar men ook stillekens feest vierde. Edward
ging de voordeur binnen, en begaf zich naar zijne kamer, ge
volgd door Mr. Desrolles. Het vuur was bijna uitgegaan, maar
er stond een korf met hout bij den haard Edward wierp er
een blokje op en stak de kaarsen aan, die op de tafel stonden;
vervolgens opende hij een hoekkastje en haalde er eene zwarte
flesch uit, benevens een paar bierglazen, en een suikerpot.
„Als je whiskey goed is, spaar je dan de moeite om er water
in te doen," zeide Desrolles; „ik drink zé liever klaar."
Hij zette zich op zijn gemak neer in den stoel bij den haard
den schommelstoel, waarin de poëet gewoon was zijne fraaie
geestesproducten uit te broeden, en soms ook zich zelf rustig
in slaap wiegde.
„Ge hebt hier wel een aardig hokje," zeide Desrolles, terwijl
hij nieuwsgierig rondkeek in de kamer, met al hare mannelijke
weelde-artikelen, en vrouwelijke ornamenten. ,;’t Verwondert
me, dat ge met zooveel minachting spreekt over een dorp, waar
ge zulk eene nette kamer hebt".
„De larve is ook heel net gehuisvest in haar cocon", ant
woordde Edward; „maar dat mag geen leven heeten".
„Neen. Leven is een vlinder te zijn, die aan de genade van
elke windvlaag is overgeleverd. Ik voor mij geloof, dat over *t
geheel genomen de larve in de cocon er het best aan toe ia."
„Bedien u4" zeide Edward, en hij schoof de whiskey-flescL
over de tafel zijn bezoeker toe.
Desrolles schonk zich een glas in, en sloeg het in één teug
naar binnen. „Nieuw en scherp", zeide hij op afkeurenden toon.
„Nu, Mr.-gij hebt me bij onze vorige ontmoeting de eer
niet aangedaan, van me uw naamkaartje te geven".
„Mijn naamTs Clare",
„Welnu, Mr. Clare: hier ben ik. ïk heb van mijn voornemen
om te vertrekken afgezien, en mij ter uwer beschikking gesteld-
Welke is nu de merkwaardige mededeeling, die ge mij te doen
hebt?"
„Laat ons allereerst over uw eigen positie spreken".
„Met je verlof", riep Desrolles uit, opstaande en zijn hoed
opzettende, „ik ben niet hier gekomen, om daarover te spreken.
Indien ge mij denkt te vangen,- hebt ge aan de verkeerde deur
aangeklopt. Ik behoor tot het frettengeslacht".
„Beste kerel, overhaast je zoo niet", zeide Edward, en bij
legde zijne blanke mannelijke hand op den arm van den ande-
i en; „bij wijze van praeludiura op hetgeen ik te zeggen heb, ben
ik verplicht te spreken over je eigen positie tegenover Laura
Treverton en haar echtgenoot, John Treverton, anders gezegd
Jack Chicot”.
„Wat bedoelt ge toch?"
„Niets dan dat ik u zeg: John Treverton, de squire van
Hazlehurst, en Jack Chicot de Bohemer, avonturier, teeke-
naar. mislukt schilder, en wat ge meer wilt zijn een en
dezelfde. Het moge t best in Mr. Trevertons kraam te pas
komen, te vergeten, dat hij ooit Jack Chicot geweest is; maar
de geschiedenis van zijn vorig leven is niet uitgewischt, alleen
omdat hij zich er over schaamt Gij weet, en ik weet, dat de
tegenwoordige heer en meester van Hazlehurst Manor Mrs.
Evitts voormalige kostganger is".
„Ge moet niet wel bij t hoofd zijn, om zo<5 ietJ te kunnen
vermoeden", zeide Desrolles, en hij zag den ander aan met een
half verbaasden, vorschenden blik, als meende hij werkelijk
zich tegenover iemand te bevinden, die teekenen van waanzin
gal. „Die twee manner hebben niets met elkander gemeen".
„Indian de man, met wien ik u in Long Acre heb zien spreken,
Chicot, de karikatuur-teekenaar was, dan zijn Chicot en Tre
verton één".
„Beste jongen, je oogen hebben je een poets gespeeld, ‘t Is
mogelijk, dat er een soort van gelijkenis bestaat, wat lengte,
gestalte, gelaatstint betreft; maar dan is dat ook alles".
„Ik heb het gelaat van den man gezien op het bureau van
het Tijdschrift, en ik zou onder eede durven verklaren, dat het
Trevertons galaat was",
Desrolles haalde de schouders op, als wilde hij te kennen
geven: „ik heb hier te doen met een half-waanzinnige, die aan
een onschuldig soort van zinsbegoocheling lijdt. Ik moet hem
inschikkelijk behandelen".
„Nu, mijn waarde heer", sprak hij thans, en hij strekte zijne
meer dan half versleten laarzen voor den haard uit, om zich
met de koesterende warmte van het vlammende houtvuur te
verkwikken, „ala dit alles is wat ge te zeggen heM, dan
Schumacher haalde uit zijn lesesnaar het
ivoren kruisbeeld, dat Zurlauben hem enkel»
dagen geleden uit Rome had niuegdracht.
Hij legde het voor zich op de tafel en ves
tigde zjjn oogen op den Heiland, tot een
smartelijk zenuwacntlgen trek om zijn Hp-
]en speelde en een traan in zijn yoogen
glansde. en
„Heer, ik wil alles verdragen, voor U”,
bad hy. „Gjj, een onschuldige, ik het offei
mjjner hartstochten! Ja ik beken het voor L
myu God, dat ik een hardvochtig, trotscb
tnensch was! Al wilde ik ook het beste en al
bad ik steeds de woorden „recht en gerech
tigheid" op de lippen, ik heb zwaar misdre
ven. Ik zie het thans in o mijn God. Geef
Heer, geef mij de genade mijne zonde hier
op aarde te mogen uitboeten!"
Zoo bad Scbumaeher. En met al de kracht
die in hem was, dwong hy zijnen wil tot inc
hed en onderwerping. Het viel hem moeilijk
in deemoed zijne schuld te bekennen. Hij
wilde in do bitterheid zijner ziel zijn
nederlaag wijten aan het lafhartige gedrag
lijner mederaadsleden en dat hij ronder on
derzoek of rechtepraoak voor een rij van
jaren het burgenecht verloor, streed tegen
zyn rechtsgevoel. ,Jk heb toch zoo goed ik
kou, volgens het recht gehandeld, ik geloof
ook thans nog dat de harde banvonnissen
verdiend waren", herhaalde zijn trots, die
rich telkens weer deed gelden.
Toen wilde het toeval. boter een beschik
king Gods, dat hem een brief in handen viel,
welke die trotachhekl met geweld vernie
tigde.
Hij was begonnen zyn geschriften to re
gelen, alleen, om door de eene of andere
bezigheid den storm te doen bedaren. De
eene acte voor, dc andere na werd te voor
schijn gehaald. Daar viel zijn oog op een nog
ongeopende brief, liggende in een omvaiwr-
rijk actestuk van het jaar 1731.-
Schumaeher verbleekte toen hij dc groot<-
letters van het opschrift echter met sid
derende hand geschreven waarboven oen
wapen herkende. Van ..Van Fide) Znrlau-
ben!" zuchtte hy. „Die is thans reeds vier
jaar dood en begraven! Hoe komt dit schrij
ven hier?"
Men moest in zijne afwezigheid den brief
op dat actcstuk gelegd hebben. Wellicht
dat by het openen der deur een blad omg-
slagen wa» en zoo den brief bedekt. Bij het
opruimen van de tafel was op die wijze hel
schrijven weggelegd, zonder dat de raads
heer er ooit kennis van droeg. Dat hem nu
juist de brief onder dc oogen kwam!
Sidderend verbrak Schumacher het zegel
Baron Zurlauben nam in weinige woorden,
zichtbaar met groote inspanning geschreven,
afscheid als christen van zyn tegenstander,
die hem uit het lieve vaderland had verdre
ven en in rijn eer en bezittingen benadeeld.
HU vroeg Schumacehr om vergeving en
schonk vergiffenis. De geneesheeren hadden
verklaard, dat hij niet lang meer kon leven;
daarom had hij heden, op St. Valentijn (14
Februari 1731) de H.H. Sacramenten det
Stervenden ontvangen en wenschte in vrede
de wereld te verlaten; of hij goed of kwaad
van Sebiimaeher ondervonden had. dat alles
droeg hy aan God op en bad slecht» dat zij
beiden in het eeuwige Vaderland mochten
aanlanden. waar zij stellig over de nietigheid
van allen aardscheu twist zouden glim
lachen, als twee volwassen lieden die zich uil
de kinderjaren een gevecht om i en paar ha
zelnoten of knikkers herinnerden.
En nu wenschte hy Schumacher en alten
vrienden te Zng, vrienden en vyauden en
hce| liet lieve stadje, veel heil en zegen «n
dat niemand zulk een lot troffe als hem be
schoren was.
Nog eene bede had hy. dat de adressant
hem In zijne gebeden indachtig wilde zijn
Schumacher was getroffen door don in
houd van dit schrijven. Langen tjjd bleet
rjjti oog gevestigd op de letter», geschreven,
toen de steller van bet geschrift reeds met
<ieu dood worstelde. 0, hoe goed herinnerde
Schumacher zich thans de blikken, welk»
Zurlauben op hom go»lagen had, even voor
hij, bij het aanhooren der klacht, het bewust
zijn verloor.
Bevend zonk de harde man op zik> knieftt.
en w eende als een kind.
„Vergeving, vergeving!" snikte hij, met
de handen naar het kruisbeeld uitgestrekt.
„Ja, Goddelijke Verlosser ik ben schuldig
(V ervolg)-
„Hij is een goede, handige kerel", overlegde hij bij zichzelven
„en hij is, naar het schijnt, wel geneigd, wat af te schuiven.
Maar als de danseres zijne wettige vrouw is geweest, en hij
een jaar geleden met Laura getrouwd is, dan is die arme meid
niet meer zijne vrouw, dan ik het ben. ‘t Lijkt wel wat dwaas,
dat ik, nu ik als vader ben opgetreden, de oogen gesloten houde
voor dren toestand; maar het zou gevaarlijk voor me kunnen
zijn, mij er mede te bemoeien".
„Goeden avond, Mr. Desrolles", klonk thans eene stem vlak
achter hem.
Hij was zoo ten eenenmale verdiept geweest in zijne zelf
zuchtige overleggingen, dat hij geen voetstappen op het grintpad
gehoord had. Verbaasd, op zulk een gemeenzame wijze zijn
naam te hooren noemen, wendde hij zich terstond om, en stond
tegenover Edward Clare.
Het was te donker om terstond den man te herkennen, dien
hij in Long Acre ontmoet, en met wien hij gedurende omstreeks
tien minuten gesjp-oken had, nu bijna een jaar geleden.
„Ge hebt me, naar het schijnt, vergeten", sprak Clare op
schertsenden toon; „toch hebben we elkander vroeger ontmoet.
Herinnert ge u, dat we elkander op zekeren achtermiddag ont
moet hebben, en dat we toen met elkander gesproken hebben
over uw kontubernaal, Mr. Chicot?”
„Uw gelaat en uwe stem komen me beide bekend voor," zeide
Desrolles, zich bedenkend. „Ja nu weet ik het al; gij zijt
den heer,' met wien ik een minuut of wat heb zitten praten
in de gelagkamer van het koffiehuis de Roos. Ik herinner me,
dat ge toen spraakt vaft Hazlehurst, Gij hoort in dit deel der
wereld thuis, vermoed ik".
„Dat doe ik; maar het verbaast me zeer u aan te treffen in
zoon afgelegen uithoek van het heelal op Kerstavond nog
wel
„Op welken avond ik palmtakken behoorde op te hangen in
mijne voorvaderlijke woning, en onder de mare-takken mijne
kleinkinderen kussen moest, viel Desrolles hem met o:n schor
ren lach in de rede. „Sir, ik ben een zwerveling, en ge behoeft
er u nooit over te verbazen, als ge me waar ook aantreft. Ik
heb geen veilige reede, waar ik mijn anker kan werpen, geen
dak behalve het hospitaal, geen haven behalve het graf".
Desrolles legde met innerlijke voldoening deze sombere ver
klaring aangaande zichzelven af. Hij had honderd pond in zijn
zak, en de wereld lag' voor hem open, hij kon gaan wer-
waarts 't hem lustte. Wat behoefte had hij aan dak of haven?
Hij was va® nature een zwerver.
,,‘t Doet me zeer veel genoegen, dat we elkaar aantreffen",
zeide Edward op ernstigen toon; „ik heb u iets belangrijks te
zeggen iets zóó belangrijks, dat ik het u liever binnen 's huis
zeggen wil Kunt ge voor een half uur met me meegaan naar
huis? Dan zal ik u daar zeggen wat ik te zeggen heb ondèr het
genot van een glas whiskey grog".
Whiskey-grog had maar weinig verleidelijks voor een
brandewijn-drinker; ’t was bijna alsof men hem water en melk
aanbood-
„Ik ben van plan met den sneltrein te vertrekken", zeide
Desrolles, aarzelend; „en wat, voor den drommel kunt gij mij
te'zegge» hebben?"
„Iets van het uiterste gewicht. Jets, dat je geld in dc beurs
kan brengen
„Wat ge daar zegt, wekt mijne nieuwsf;erigheid op Maar
hoe, als ik mijn voornemen om met den sneltrein te vertrekken
opgeef? 't Is een koude avond, en ik heb het grootste gedeelte
van den dag reizende doorgebracht. Kan uw dorp zich beroemen
op het bezit van een logement, waar men een ordentelijk bed
krijgen kan?"
„Ja, in de „George” zullen ze wel zorgen dat.ge het goed
hebt. Maar ga nu met me mede, en hoor, wat ik je te zeggen
heb. 't Is kwartier over negenen, en de trein vertrekt ten half
tien. Ge zoudt hem moeilijk kunnen halen, al wildet ge ook"
„Welnu, laat de trein vertrekken zonder dezen Caesar en
zijn fortuin: ik wil hooren wat ge te zeggen hebt".
Zij wandelden samen naar de pastorie. Mr. en Mrs. Clare en
Celia waren nog op het Manor House, waar de kerstboom ge
plunderd werd aoor luidruchtige kinderen, die het uitgilden van
pret. Edward was heengegaan, terstond nadat hij zijne voor
dracht ten einde had gebracht, onder voorwendsel, dat hij trek
had in zün sigaar, en hij was om het huis heengeloopen naar de