HOOFDSTUK XXVHI veertien dagen heeft -I Londenaar waart ver- ver- zal ik zeggen, dat ge op het Manor House hadden achter gelaten, tons den Kerstdag door te brengen. i ik een portret van je hebben, dat dat jaren geleden uitgezien heeft!" geworden van al de exemplaren?' Be heb me wel eens laten vele jaren geleden, toen ik nog jong om bij de Trever- „Zijt ge g< „Iedere Ei doorgebracht en schoon, hoop ik?" waagde Ed- aan de andere zijde door St. Martin's Lane begrensd is, en lief regelrecht naar Cibber street. Hij had zich voorgenomen een kamer te huren in die weinig hit lokkende buurt, indien daar een fatsoenlijke woning te vinden was. Voordat hij zich met dat doel ergens anders aanmeldde, ging hij het huis in oogenschouw nemen, waaraan de moord van La Chicot zulk een akelige bekendheid gegeven had. Hij vónd, dat het er fatsoenlijker uitzag, dan toen hij het de laatste maal gezien had, weinige dagen na den moord. Een nieuw horretje van .ijzergas bedekte het onderste gedeelte van het raam dier zijkamer; nieuwe roode gordijnen hingen bevallig over de bovenste ruiten. Het venster zelf 'zag er schooner en helderder uit, dan het er ooit uitgezien had gedurende het tijdperk, dat de deftige Mrs- Rawber de benedenverdieping bewoond had. Een nieuwe plaat van geel koper op de deur vertoonde het opschrift: Mr, Gerard, heelmeester". Edward Clare bekeek deze koperen plaat met den moede- loozen blik der teleurstelling. Hij maakte, niet onnatuurlijk, de olgtrekking, dat het geheele huis overgegaan was in het be- van Mr, Gerard, den heelmeester, en dat Mrs. Evitt het van Londen ingegaan was, waar zij Edward Clare gaat op een ontdekkingsreis uit Bij iemands haard te zitten, zijn wijn te drinken, zijne fazan ten te schieten en zijne paarden te berijden, zou in een onbe schaafde maatschappij gerekend worden niet samen te kunnen gaan met het voeden van een doodelijken haat tegen dien persoon. De wilde haat slechts zijn vijand, en den aanmatigen den vreemdeling. Mr. Stanley deelt ons mede, dat, als hij 't maar eenmaal zoover had weten te krijgen, dat hij met een stam aan 't onderhandelen was, hij en zijne volgelingen veilig waren. Maar het groote bezwaar was, dat er een hagelbui van pijlen op hen afgeschoten werd, alvorens zij de Afrikanen ge noeg genaderd waren, om met hen te kunnen onderhandelen. Wanneer de edele Afrikaan ontdekte, dat de reiziger welwil lend gezind was, dorstte hij niet meer naar het bloed van den blanken man. Zijne woeste wreedheid had meestal slechts zelfverdediging tot doel. In de beschaafde wereld houdt men er andere zeden op na dan in de woestijn. Daar zijn mannen en vrouwen, wier verbit tering niet tot bedaren te brengen is door welwillendheid die van iemand profiteered zoo veel zij met eenige mogelijkheid maar kunnen, en voortgaan met hem ten einde toe hartelijk te verfoeien. Edward Clare, de sluikharige poëet, met zijn blanke handen, was behebt met deze volharding in den haat. John Treverton had hem rechtstreeks geen leed gedaan; want de liefde van den poëet voor Laura was nooit krachtig genoeg geweest, om hem de voorzichtigheid uit het oog te doen ver- uezei» Hij had Laura en Hazlehurst Manor willen hebben; niet Laura met haar bescheiden inkomen van tweehonderdvijftig pond 's jaars. Hij was boos op het Noodlot en op Jasper Treverton, om het testament, dat Laura's rijkdom afhankelijk gemaakt had van haar huwelijk met den erfgenaam; hij haatte John Treverton. omdat de fortuin hem zoo gunstig geweest was. En deze haat had zulk een edel voorkomen in s mans eigen ziel, 't Was niet een laaghartig benijden -van eens anders voorspoed; 't was zelfs niet de toorn der jaloezie tegen n mededinger, maakte Edward zich zelven wijs. Neen, 't was een ridderlijke ijver, om de vrouw te verdedigen, die hij bemind had; 't was een edelmoedig ver langen, om haar van dienst te zijn, dat hem aandreef om dezen zoetsappigen huichelaar het mom van het aangezicht te rukken. Indien deze man inderdaad, zooals Edward geloofde, de echtgenoot was van Zaïre Chicot, de danseres, dan was zijn huwelijk met Laura geen huwelijk, en dan was aan de voor waarden van het testament niet voldaan. Men had zich dan aan de nalatenschap, welks bezit slechts kon verzekerd worden door een wettig huwelijk binnen een jaar na Jasper Treverton's overlijden, meester gemaakt door een brutaal bedrog. Mocht dit groote onrecht onontdekt voorbijgaan? Mocht Laura, van wier liefde deze schurk zich zoo gemakkelijk ver zekerd had, voortgaan met blindelings op hem te vertrouwen, totdat te eenigen tijd eene toevallige omstandigheid zijne schurkerij en hare schande aan het licht bracht? Neen, Edward achtte het zijn plicht, het licht te doen opgaan over dit godde- looze geheim; en hij besloot al het mogelijke te doen, om de taak te vervullen, tot welke hij meende geroepen te zijn. Deze Desrolles was blijkbaar een werktuig van John Trever ton- Dat hij de identiteit der twee mannen ontkende, het had in Edwards oog niets te beduiden. Er moesten menschen genoeg in de buurt van Cibber Street zijn, die, wanneer men maar be werken kon, dat zij John Treverton van nabij te zien kregen, zijn identiteit met den vermisten Chicot konden constateeren. „Het verwondert me, dat gij en Mrs. Treverton u niet hebt laten fotograf eer en na uw huwelijk", zeide Edward op een achtermiddag in de Kerstweek, toen John Treverton weder we! genoeg was, om thee te drinken in de studeerkamer, en zij met hun vieren, Mr. en Mrs. Treverton, Celia en Edward, rond het koesterend haardvuur gezeten waren. Hij had bij het licht der vlammende houtblokken zitten bla deren in een album met fotografie-portretten, en zoo scheen er voor deze vraag eene natuurlijke aanleiding te bestaan. „Ja, John, ik moet bepaald eene-fotografie van je hebben," zeide Laura, op vroolijken toon. „Lady Barker heeft laatst met aandrang om onze portretten gevraagd. Zij houdt er een zeer fraaie verzameling op na heeft zij mij gezegd.” „Zeker om en nabij honderd en vijftig barer boezem vrienden", merkte John Treverton op, „allen heel natuurlijk glimlachend in den verhevendsten kunststijl, en pogende zich voor te doen, alsof zij niets weten van de ijzeren kraag van den fotograaf, tégen welken hun achterhoofd leunt. Neen, Laura, ik ben niet van plan, de zon een nauwkeurige kaart te laten maken van al de plooien van mijn gezicht, mét het doel om opgenomen te worden onder de gemaakte lachers in Lady Barker's fotografie-album, de toevlucht en tijdpasseering voor hen, die niet weten wat Je doen na een vervelenden maaltijd". „Wilt ge zeggen, dat ge u nooit hebt laten fotografeeren?” vroeg Edward- „Neen, dat wilde ik niet fotografeeren door Nadar, en iidel was". Hij liep de stoep op naar de deur. Daar waren twee schellen, de eene met het onderschrift: „Heelmeester Gerard", en de andere met het onderschrift „Huis." Edward trok aan de laatst genoemde schel, en na eene tusschenpoos werd de deur ge opend door de vrouw des huizes, die er knorrig en slaperig uit zag. Mr. Clare ziende, met zijn valies in de hand, vermoedde zij dadelijk, dat zij een huurder voor zich zag, en keek zij wat vroolijker. „Hebt ge ook eene fatsoenlijke slaapkamer te huur, op uwe tweede verdieping?" vroeg hij; want ofschoon hij niet geloofde aan den invloed der geestenwereld, zou hij toch liever den Decembernacht op de koudste en tochtigste der Londensche bruggen hebben doorgebracht, dan zich te ruste te begeven in jiet vertrek, waar La Chicot vermoord was. „Mijn eerste verdieping is onbezet," antwoordde Mrs. Evitt, „heele mooie kamers, alle nieuw behangen en geverfd." „Ik wil liever eene kamer op een hooger verdieping," her nam Edward. „Ge hebt een huurder gehad, Desrolles genaamd- Wat is er van hem geworden?" i „Hij is op reis gegaan naar het buitenland," antwoordde de vrouw. „Ik geloof, dat hij een erfenis gekregen had. Hij zag er heelem al als een groote mijnheer uit, toen hij op reis ging al.es was nieuw, van zijn reiskoffertje tot zijn reis deken.” „Kan ik zijne kamers voor een nacht of wat huren? Ik ben maar in Londen als een trekvogel, maar ik wil liever niet in een hotel gaan." „Ze laten je er ook zoo veel betalen, en huiselijk is het er nooit," merkte Mrs. Evitt op, met een gezicht,, alsof ze heel goed zijne gedachten geraden had. „Ge kunt Mr. Desrolles' ka mers wel krijgen, sir, en we zullen niet haspelen over den huurprijs." „De kamers zijn zindelijk ward te vragen. „Zindelijk en schoon!” riep Mrs- Evitt uit, en zij tro^ de wenkbrauwen op, met de verontwaardiging der beleedigde on schuld. „Niemand die ooit een kamer van me gehuurd heeft, zou me ooit zoo iets vragen. Zindelijk! Bij mij aan huis is het nooit morsig geweest." „Ik zou wel gaarne de slaapkamer eens willen zien," zeide Edward. „De woonkamer komt er zeer weinig op aan. Ik denk toch den geheelen dag buiten 'shuis door te brengen.” „Zoo ge even wachten wilt, terwijl ik eene kaars naai, u allebei de kamers laten zien," antwoordde Mrs. Evitt. „Gij wilt ze zeker dadelijk betrekken, niet waar?" „Ja. Ik kom zoo juist van de reis, en ik heb geen meer bagage dan dit handkoffertje. Ik wil u de huur voor de kamen wel vooruit betalen, als ge daarop gesteld zijt-" „Geld komt me tegenwoordig buitengewoon goed te pas, nu alle levensmiddelen zoo duur zijn," antwoordde Mrs. Evitt op vriendelijken toon. „Niet dat ik ook maar een oogenblik Mn jong heer van uw voorkomen zou wantrouwen!" (Wordt vervolgd), „O, John, hoe gaarne zou je gelaat weergaf, zooals er riep Laura uit. „Wat is er l „De Hemel weet het”, antwoordde John op onverschilligen toon; „weggegeven aan Tom, Dick, en Harry overal heen verspreid. Ik heb er zelf geen enkel van overgehouden „Nadar", herhaalde *Edward, mijmerend, „ge bedoelt den Parijschen fotograaf, is het niet?" hJ*"- „Zijt ge goed met Parijs bekend? .ngelschman, die daar een zou op die vraag een- bevestigend antwoord geven", antwoordde John Treverton op onverschilligen toon. „Ik ken den weg van de Louvre naar het Palais Royal, en ik ken twee af drie befaamde restaurants, waar men een uit nemend diner kan krijgen, als men het betalen wil met het ge wicht der spijzen in goud". Er werd niet meer over de fotografieën gesproken. Edward Clare verliet Hazlehurst den volgenden dag en vertrok naar Londen. Hij was niet voornemens lang weg te blijven, zeide hij teged zijn ouders, maar hij moest een tooneel-directeur spreken, die ónderhandelingen met hem had aangeknoopt over het leveren van een zuiver historisch drama in rijmlooze verzen- „Hij was getroffen door een dramatisch fragment, door mij in een der tijdschriften geplaatst", zeide Edward, „en hij heeft het zich in 't hoofd gestekt, dat ik een tooneelstuk kan schrijven, even voortreffelijk als de „Bultenaar" of de „Lady of Lyons". „0, wat ik je bidden mag, Ted, ga toch vooral niet den man spreken", riep Celia met geestdrift uit. „Ik zou 't ijselijk aardig vinden, als ge een tooneelstuk schreef. We zouden dan allen naar Londen dienen te gaan, om de eerste voorstelling bij te wonen „Ja?" viel haar vader haar in de rede, zonder van zijn krant op te zien; „en zeg me eens, wie t geld zou betalen voor onze spoorwegreis, en om onze rekening in het hotel te betalen?" „Wel gij, natuurlijkriep Celia uit. „Dat zou maar een kleinigheid zijn. Indien Edward voor de wereld optrad als een gelukkig dramatisch auteur, zou hij op weg zijn om fortuin te maken, en wij mochten allen ons dan wel schuldig maken aan een kleine buitensporigheid. Maar wie is je tooneel-directeur, Ted, en wie zijn de acteurs, die in je tooneelstuk Zullen op treden?" vroeg Celia, benieuwd naar nadere bizonderheden. „Ik wil niets zeggen, voordat mijn tooneelstuk voltooid en aangenomen is," antwoordde Edward. „De geheele zaak hangt op het oogenblik nog in de lucht". Celia liet een ongeduldige verzuchting hooren- Zoo vele van de letterkundige ontwerpen van haar broer waren, begonnen en geëindigd met in de lucht te hangen! „Ik zal zeker voor je kamertje moeten zorgen, terwijl ge afwezig zijt," zeide rij thans, „en uwe boéken en papieren moeten afstoffen, niet waar?" ,,'t Zal me genoegen doen, als ge ze wilt behoeden tegen de profane hand van den laatsten huiselijken schat mijner moeder in de gestalte eener nieuwe werkmeidantwoordde Edward. Voordat iemand gelegenheid had, nog meer vragen tot hem te richten, stond de omnibus van de „George" bij het hek van den pastorietuin op hem te wachten, om hem naar het station te Beechampton te brengen; in gezelschap van twee zwaar lijvige pachters, en een meisje met blozende wangen, dat de ouderlijke woning verliet, om in een dienst te gaan, en een ruikertje winterbloemen, een reistaschje en een parapluie met zich voerde. Hoe verkwikkend en frisch was de lucht op dezen helderen December-morgen, bijna de laatste van het jaar! Hoe schilder achtig vertoonde zich de kronkelende laan, de breede omtrek van bouwland in het dal, en in de verte de heuvelachtige heide! Edward Clare's oogen dwaalden over het welbekendk land schep, zonder iets van de rustige schoonheid op te merken, die daaraan zooveel bekoorlijkheid bijzette. Zijne ziel was geheel in beslag genomen door de zaak, die vóór hem lag. Zijn hart was vol wrok. Hij werd gefolterd door dien allerergste van al de vijanden, die een mensch van zijn gemoedsrust berooVen de jalouzie. Het beeld van John Treverton's geluk vervolgde hem als een boos geweten. Hij kon zijn eigen weg niet gaan, en vergeten, dat zijn buurman gelukkiger was dan hij zelf. Had het Noodlot een vriendelijken blik geworpen op zijne poëtische ondernemingen, had een plotseling en verbazingwekkend succes hem opgetrokken tot in den zevendeh hemel, en had dat succes hem tegelijker tijd de beurs gevuld, dan zou hij mogelijk John Treverton alles vergeven hebben; maar nu het bewustzijn, dat er voor hem van succes geen sprake kon zijn, hem prikkelde, namen rijn toorn en zijne verbittering gedurig in hevigheid toe. Na eene koude, onaangename reis, stond hij in London op straat tegen het vallen van den avond. Hij nam zijn reiskoffertje in de hand, en ging er te voet op af, om een geschikte kamer op te sporen; want zijn beurs was slecht voorzien, daar hij het niet gewaagd had zijn vader om geld te vragen na rijn terug keer in de pastorie- 't Was iets dat vanzelf sprak, dat hij te Hazlehurst voor niets den kost kreeg, en dat zijne muze voor den moest in al zijn andere behoeften. Hij begaf zich niet naar de straat, waar hij vroeger een kamer gehad had een smalle sombere straat tusschen Holborn en het Britsch Museum. Hij begaf zich naar het drukker gedeelte van Londen, dat aan de eene rijde door Leicester Square, en hadt ge mij waarlijk we! met den snetrein kunnen laten ver trekken". „Ontkent ge dus, dat John Treverton en Chicot, de karika- tuur-teekenaar, een en dezelfde persoon zijn?'l_ „Dat ontken ik met den meest mogelijken nadruk. Ik heb de eer, beide die mannen te kennen, en ik kan verzekeren, dat zij geheel onderscheiden personen zijn, die misschien bij den eersten oogopslag een soort van gelijkenis op elkander vertoo- nen wat lengte, gestalté, gelaatstint betreft eene gelijke nis, die iemand, die een van de twee gedurende eenige oogen- blikken slechts gezien heeft, zooals gij Chicot gezien hebt, op een dwaalspoor zou kunnen brengen „Hoe weet gij, hoe dikwijls ik Chicot gezien heb?" „Ik heb dat opgemaakt uit uw eigen handelwijze. Indien ge hem vaak gezien hadt indien ge hem meer dan eens gezien hadt j zoudt fe onmogelijk hem voor Mr. Treverton of Mr. Treverton voor hem kunnen aanzien.” Edward Clare haalde de schouders op, en zat gedurende eenige oogenblikken wrevelig in het vuur te turen. Wat deze Desrolles ook weten, of wat hij ook denken mocht, 't was blijkbaar, dat er maar zeer weinig uit hem te halen was- „Ge spreekt op zeer stelligen toon," zeide Edward thans, „en daarom geloof ik, dat ge gelijk hebt. Hoe het ook zij, er kan geen reden bestaan, waarom ik gaarne den echtgenoot eener vrouw, die bij mij zeer hoog staat aangeschreven, zou willen vereenzelvigen met zoon kerel als dien Chicot. Ik wil slechts voor hare belangen waken. Als zij gehuwd was met eeu schurk, wat zou haar lot kunnen worden? Misschien een even ijselijk lot als dat der danseres.” Desrolles antwoordde niet op deze opmerking. Hij lag ach terover in den schommelstoel, met de oogen halfgesloten. „Hebt ge Chicot gezien, nadat die moord op zijn vrouw ge pleegd was? vroeg Edward, na eenige oogenblikken zwijgens. „Niemand heeft hem na dien tijd gezien. Ik voor mij vermoed, dat hij zich regelrecht naar eene der bruggen begeven, en zich verdronken heeft." „In dat geval zou zijn lijk gevonden zijn, en zou de politie bekend zijn met zijn overlijden." „Zoo zoudt ge niet spreken, indien ge een Londenaar waart Hoeveel lijken, waarvan de namen niet bekend rijn, denkt ge wel, dat wekelijks uit den Theems opgevischt worden hoe veel niet herkende lijken er in de lijkenhuizen van het Oost- eindc liggen wachten op iemand, die ze komt opeischen, maar die nooit opgeëischt of herkend worden, en zonder naam op het armen-kerkhof onder den grond worden gestopt? De politie kende Chicot niet. Zij had slechts de beschrijving van rijn uiter- lijk voorkomen, om haar te leiden bij hare nasporingen. Ik houd cr mij vrij zeker van overtuigd, dat de arme duivel zich op de allersekuurste wijze aan hare nasporingen onttrokken heeft." „Houdt ge 't er voor, dat hij zijne vrouw vermoord heeft?" Desrolles haalde twijfelend de schouders op. „Ik heb geene vermoedens ten deze opzichte," antwoordde hij. „Waarom zou ik het ergste denken van een man, die mijn vriend geweest is? Maar ik weet, dat hij uitgesneden is. De gevolgtrekking pleit tegen zijn onschuld." a „Als hij nog in leven is, zal ik het mijne levenstaak achten, hem op te sporen," zeide Edward met woeste hartstochtelijk. i heid. „De misdaad was brutaal zonder aanleiding onver gefelijk en als het mij gelukken mag zijn schuld te bewijzen, zal hij boeten'voor zijne misdaad." „Gij spreekt, alsof gij persoonlijk op hem gebeten zijt," merk te Desrolles op. „Ik kan me begrijpen, dat de agenten der detektieve politie woedend op hem zijn, want hij heeft ze mooi beet genomen, en zij hebben een belachelijk figuur geslagen met hunne mislukte pogingen om hem te snappen. Maar waarom gij een heer, die hier op zijn gemak leeft zoo verbitterd op hem zijt „Daar heb ik mijne redenen voor," zeide Edward. „Nu, ik wensch u goeden avond, 't Wordt laat, en ik ver moed, dat de „George" een logement is, dat bijtijds gesloten wordt. „Au revoir," Mr- Clare! Maar o ja ik heb nog vergeten te vragen, toen ge mij uw naam noemdet, hoe ge zoo bekend zijt kunnen worden met den mijne." „Ik heb uw naam gelezen in de nieuwspapieren, in het slag van de lijkschouwing van Madame Chicot." ,J)at is ook zoo. Ik had u gezegd, dat ik Jack Chicot's kontu- bemaal was. Dat was ik vergeten. Goeden avond!" „Ge woont nog in Cibber Street, niet waar?" „Neen, ik had een afkeer van dat huis gekregen na die ijse lijke gebeurtenis. Mrs. Evitt is beide haar huurders kwijt ge raakt. Mrs. Rawber de tragédienne, is twee deuren verder gaan Wonen- Mijn adres is poste restante over geheel Europa. Maar gedurende de volgende week en misschien nog wat langer kan men mij te Parijs vinden." „Goeden avond," zeide Edward. „Ik moet méde naar bene den gaan, om u uit te laten. Mijne familie» zal spoedig thuis ko men, en misschien zult gij hen liever niet ontmoeten." ,,'t Is mij onverschillig," antwoordde Desrolles op hooghar- tigen toon. Zij kwamen den predikant of zijne vrouw niet tegen op de trap. Het kinderfeest was niet geëindigd vóór half elf, en Mr. en Mrs. Clare waren thans op weg naar huis, terwijl zii Celia ■i W •I I X gevi zit verlaten had, en de woestijn moeilijker op te sporen zou zijn dan de arme Hagar en haar zoon in de zonnige vlakten van de groote woestijn. Terwijl hij daar stond te peinzen over deze in 't oog vallende verandering in h^t voorkomen van het huis, viel zijn oog op een venster, dat uitkwam in de keuken onder de zijkamer, en door 't welk een gezellige lichtgloed naar buiten drong. De bewoonster van dit sousterrain had het met figuren beschilderde gordijn niet nedergelaten, dat gewoonlijk haar huiselijk leven bedekte voor het oog der onbescheidenen; en in de vrouw, die daar gezeten was bij haar kuekenvuur, en zich de niet kostbare weelde van een dutje veroorloofde, ontdekte Edward dezelfde Mrs. Evitt, die hij zich voorgesteld had als verloren in den doolhof der wereldstad. Die krullen in den vorm van kurkentrekkers, dat azijnzure gezicht maakten het hem onmogelijk te twijfelen. Dit was de vrouw, met wie hij een half uur lang gepraat had op zekeren kouden ochtend in de maand Maart, toen hij het tooneel van den moord in oogenschouw had genomen, onder voorwendsel, dat hij rondzag naar eene kamer-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1928 | | pagina 8