I
f
Het Paschen van een man.
De R. K. Begralenls-Onderneming
„St. losegh" te Rlkmaar
(Bisschoppelijk goedgekeurd)
waarborgt U een nette begralenia
tegen de billijke tarieven.
nog, flink en
bet
dan schrijven
gauw
o
I
1
HI.
de
0
Om
ge zijt bezig er cen
ongelukje
toch een ongelukje ge-
de deur.
SCHANDELIJK OPTREDEN TEGEN
OVER MISSIONARISSEN.
vérder
Kjjk, daar
dat ik.
heb.
Hij had al die veertien dagen geaarzeld.,
dan weer aangetrokkendan weer afge-
stootenzooals die wrakken door den
vloedgolf heen en weer geslingerd, die de
kunst wel naderen, maar ze niet bereiken.
Hjj kwam by ’t einde van de preek, heele-
maal bij toe val.... en bleef onder ’t orgel
staan of 'ergens achter.om vrjj te zjjn.
Hij luisterde.Keek.
Als de predikant hem aantrok, waagde hq
het een stoel te nemen.
Als de preek wat te afgetrokken was, ging
hjj stilletjes op de teenen weg.... bijna te
vreden.
*t Is niet voor mij
En hij herademde op de kerktrappen.
De Paaschtijd was aldus voor hem voorbij
gegaan.
Hij w’as een bal, dien de geheimzinnige en
tegengestelde krachten met bijna gelijke
krachten schenen heen en weer te werpen.
's Zaterdags was hij voor de laatste vas
tenconferentie gekomen. Maar er was geen
conferentie. Men had die laten overgaan voor
’t biechthooren. De biechtstoelen werden dan
ook inderdaad door zwijgende groepen be
legerd. De man kreeg het gevoel van in een
hinderlaag te zijn en.... dat bü verrassing
God hem daar zoo opeens bracht om hem
zjjn geween te laten uitstorten, zooals een
dief zijn portemonnaie.
De kwestie „biechten" kwam dadelijk hl
Uit Rome wordt aan „Katfa. Persberichten’’
gemeld, dat volgens berichtén uk China roo-
verbenden aanvallen hebben gedaan op de
Italiaansche mienes. Een aantal priesters
werd gevangen genomen en tijdens bun ge
vangenschap op onmenscheljjke wijze behan
deld. Bijna geheel ontkleed, moesten zij in
het hartje van den winter onder den blooten
hemel tegen de helingen der bergen slapen
en overdag met hun cipiers meetrekken. Ge
weldige sommen werden gebiecht voor hun
vrijlating. Eenigen hunner werden, nadat de
bisschop van Panna, tot wiens diocees de
meeste gevangenen behoorden, «tappen had
gedaan bij de regeering te Rome en daarvan
de bemiddeling had verkregen, door tusschen-
komst van de regeering te Peking in vrijheid
gesteld.
Missie!
men
Wan-
heen gaat, nooit of aanstonds,
altijd móeten wjj
terug in een stilzwijgen, dat h
de. Maar dan kwam zjjn jjvei
Kalm en rustig, zat, onbewogen, de zus
ter naast bet ziekbed. De zieke bewoog zich
nu en dan even, met rukken, zenuwtrekkin
gen. als schrikkende. De zuster contro
leerde pok- en hartslag. Zou eindelijk de be
wusteloosheid' die nagenoeg een week duur
de, wijken?
De stille non bad haar rozenkrans Ze
smeekte om het behoud van den priester,
daar naast haar, in het bed, den priester die
zoo noodig was in de jonge missie. Hoe was
hij al niet gemist gedurende de dagen van het
voorbije Paaschfeeet!
De zieke bewoog weer en wierp zich bijna
geheel om, de zuster zag toe, duwde hem met
een zacbten dranng terug en bad voort toen
hjj weer rustig lag.
Er was geen geluid in het kleine, kale ver
trek. De zieke bewoog zich niet meer. De
stille non bad.
„Zuster.”
De moeilijke fluisterstem deed haar opzien.
De zieke was bjjgekomen, plotseling.
„Hoe voelt u zich, pater?”
Anton, de zieke missionaris, zag naar zijn
verpleegster.
„Zuster Clémentine?” verwonderde hij
zich.
„Ja pater.”
Het bleef eenigen tijd stil. De zieke verza
melde zjjn krachten en scheen na te denken.
Hij was heel rustig.
Hjj vroeg:
„Waarom lig ik in bed, zuster Clemen
tine? Waarom zit u bjj mij? Ben ik ziek?”
„U is het in elk geval geweest, pater.”
„Zoo.”
Het klonk kalm en rustig, gemengd met
een zachte ironie.
„Wat scheelt mjj?"
„U heeft mij nog steeds niet geantwoord,
pater, op mijn vraae- hoe u zich gevoeld.”
„Ik voel mij zeer goed, zuster. Alleen mijn
arm, mijn rechterarm en schouder zjjn pijn
lijk. Komt dat van mjjn ziekte?”
„Herinnert u zich dan dat.
niet meer, pater?”
„Ongelukje?”
„Ja! U heeft
had”.
De zieke zag vragend op.
Lijkauto voor vuu>er naar bulten
besebikoaar.
Aangilte bij den Dizectenr A. J.
A. GENEI’AAS, Langeatraat 8,
Tele'oon 756.
ot bij de aansprekers
J. J. ABBES, St. Jacobstraat 8.
F. H. SAVENDE, Koorstraat 8.
G. VAN VEEN, Baansingel 37 B.
deden baar^pkn.... Buiten adem opende ze moeten afetann Die eenvoud, «Mo duidelijk-
a. a- - howT ékrrti hst niet zt» slaierz waarachter
l„U was op reis”, verklaarde zuster Clé
mentine. „V moest de bergrivier oversteken
en uw boot is omgeslagen. Men vond u op
de totsen”.
Waarlijk, zuster Clémentine, ik herinner
er mjj niets meer van. Is dat mjjn kiekte?"
„Ja, pater”.
„In Godsnaam. Maar wat dunkt zal
kwart met gouden sterretjes, de oude kopjes
van velerlei kleur er. vonn, het miniatuur-
oliestelletjo alles warm en gezellig; en
huiselijk vooral nu zjj er zat, in haar leun-
etoe, de handen gevouwen in haar bonten
schort r.u zfl er zat, neg niet gebogen,
haar oude bril op, lezende in een kerkboek
nog van baar moeder-zaliger: De Liefde
vlam.
Ze was een flinke vrouw nog, flink en
gezond. Haar eenige trots was, dat ze nog
zoo recht was, zoo kaarsrecht, en niet ge
bet
recht
nem op voor hjj zelfs aanstalten kon maken
om weg te gaan.
Een priester kwam achter hem, zjjn stool
aanschietend; 't was juist de priester van de
biechtstoel, waar hjj voor stond. Hjj zag den
man, nam zjjn ongerust gezicht op en met
goedige maar gezagvolle stem zeide hjj, hem
op de nog leege biechtstoel wijzend:
Ga gauw voor!....
De ander maakte een geste van tegwirin
Profiteer ervan.... dwong do priester
aan. Het zjjn twintig vrouwen.
Hjj dorst niet „neen” te zeggen.... viel
op de knieén, zoo’n beetje als een oe, biecht
teof liever liet zich de biecht hoo
ien.
Toen hjj er uit kwam, was hjj herboren.
Maar nu moest hjj communiceeren. Want
feiteljjk is de biecht daarvoor.
Schrikkelijk. 1
Hjj besliste van „niet".tenminste niet
dadeljjk, daarop van weldaarop van
niet.
En als ie weer bepaald had „neen", dan
werd het weer „ja".
Hq £‘n£ er heen, zooals tevoren, heelemaal
bjj toeval, en toch nuchter.
Het middenschip was vol mannen.
Hjj zag afgevaardigden, fabriekschefs,
bankdirecteuren, werkers in hun plunje,
vrienden van hem, die daar eenig en alleen
om hun zaak schenen te komen, om zich niet
heelemaal met hun buren op te houden..
zelfs niet met hem.
Een beetje gerustgesteld, nam hjj achterin
plaats,,op de uiterste van een beele rjj stoe
len, nog niet besloten om .nu ook door te j
zetten.
Maar er kwam weer een kapelaan voorbjj,
die de mannen om den preekstoel vergaderde,
want men wilde bjj het evangelie een woord
van opwekking spreken.
Ga wat naar voren, boeren,
naar voren. Hierlangs maar!.... F”
zjjn nog stoelen vrjj.daar!
En weer gehoorzaamde de man. Hq gin*
naar voren en veel verder dan ie eigenlijk
wou en bjj bevond zich te midden van een
menigte, die zich alleen klaarblijkelijk voor
bereidde om te communiceeren.
Dan kwam er als het ware een geheel bi-
zondere gedachte over hem: Even als hjj niet
had kunnen communiceeren uit mei.scheLjjken
eerbied, zoo ging bjj nu uit andere meneebe-
lijken eerbied wel ter communie.... even
goed overigens.
En op zjjn plaats teruggekomen, was hjj
bjjna tevreden.
Nu rustig verder, daar hjj biet meer had
te willen of niet te willen, legde hjj het hoofd
in de handen, en bad, er aan denkend, «lat
zijn goede ouwe moedertje zoo gelukkig zon
geweest zijn hem nu te zien. Maar, wie weet
misschien zag ze hem toch!
Daarop bemerkte hij eerst, dat men op
bet hooge koor zong. Men zong sinds de aan
vang van de mis; maar hjj had tot nu toe
niete gehoord dan het inwendig geroep dat
hem nu vooruit, dan weer achteruit dreef.
Hjj luisterdeI Maat hjj heeft dat lied
je toch ergens anders gehoord.
Plotseling verhief zich boven het zware
wanne basgeluid een heldere jongensstem,
zich losmakend als een vlam van bet laag
brandende vuur.
De hemel heeft de aarde opgezocht
Mjjn Welbemind rust zoo zoet in mjj,
Van beil’ge liefde vol. Dat is mysterie
Aanbid mjjn ziele, en zwijg in mjj.
Het hoofd gebogen, laat hjj die liefde
woorden opzweven, dan weer over zich neer
dalen.... Het schjjnt hem toe, dat ze op
vliegen ate met de vleugels van een groots*
vogel, die in zjjn nest wil terugkeeren: „Sto
ad oetium et pulso”.... Ik sta aan uw denr
en ik klop er aan
Elke toon verzwakte- meer en meer
om pantsering van zjjn hart.
Dan opende de man zjjn ziel.
Hjj gaf zich gewonnen.tranen stroom
den tusschen zjjn vingers en daar hoog om
hoog, antwoordde die stem voor hem:
Gij weet. Heer, die mjj liefhad bovenal
Dat ik mjj aan U geef met trouwe min.
Hjj was herwonnen.
De Mis liep ten einde.
Landzaam, bjjna statig als militairen, tra
den de mannen het hoofdportaal uit Hjj
voegde zich willoos bjj hen.
Onder de kerkpoort stond een vrouw met
grijze haren, vrouw van het volk die
die menigte van mannen voorbjj zag trekken.
Toen hjj haar voorbijging, hoorde hjj haai
met hooge stem, hem aan een van baar vrien
dinnen wijzend, zeggen;
Wat is het heerljjk mooi, al die man
nen te zien, eenvoudig, rustig, moedig om
aldns hun groote plicht te vervullen.
Dan kleurde hq schier verlegen.
Zjj denkt, dat ik.een man ben!
Maar een stem van Opstanding zei in zjjn
binnenste:
Ga zoo door!
te worden!
kromd. als alle andere vrouwtjes van
hofje. Eigenlqk had haar trots geen
van bestaan; zij met haar acht-en-vecrtig ja
ren!
Haar blozende gelaatskleur was verdwe
nen en ze was nu gelig als oud ivoor, inaar
Ongerimpeld. Haar oogen waren zwart en
helder, keken vast en klaar en straalden van
een licht, een glans van weten, van begrjj-
penhet leven
Alles was nog jong in haair: haar houding,
haar oogen, haar bjjna nog raafzwarte haar.
Alleen haar beenen, die wilden niet meer
mee.
Een heldere zonnestraal viel van den grjjs-
blauwen hemel naar omlaag, door het ven
ster, streepte over haar boek. Het plotse
licht kaatste scherp van het papier en prik
kelde op haar oogen. Ze zag op van haar
boek, schuin, door het raam naar buiten,
naar de helderlichte binnenplaats van het
hofje.
Ze zag de witte muren blinken, tusschen
de ramen met geraniums en de groene deu
ren. De takken der holle boómen, takken.
scherp gelijnd, bladerloos, en schijnbaar
alleen bestemd om huilend te zweepen onder
de vliegende vlagen van den herfststorm;
die takken zag ze glinsteren van vocht,
als van dauw.
Midden op de binnenplaats stond de groo
te grjjssteenen pomp met den langen zwart-
jjzeren zwengel met onderaan een zwaren
val. Een vrouwtje stond naast de pomp en
zwengelde moeizaam water in een groenen
emmer met koperen rand en hengsel.
Het besje, klein verschrompeld, gebogen,
had haar emmer half gevuld en droeg die
met vee! hjjgen en voorzichtige pajjes naar
haar huisje aan den overkant. De deur ervan
bestond uit twee deelen, waarvan het bo
venste, naar binnen geslagen, openstond. Ze
draaide den ijzeren knop om. lichtte den
grendel, en droeg haar emmer binnen. Ze
kwam nog even terug om de deur te sluiten
on zag rond of niemand haar noodde voor
koffie. -Ze verdween.
In het gezellige vierkante kamertje'bleef
het rustig. De zonnestraal streepte nog over
het boek, maar zjj. in gedachten verzonken,
zag het niet.
Het was de dag na Paschen!
Vandaag zou hq overkomen, bij haar, An
ton, haar Priesterjongen. Hq wae vóór een
week door een bisschop zijner orde gewjjd
en had eergisteren, in het klooster, zijn
Plechtige Eerste H. Mis gedaan!-
Er waren acht jaar ve^nopen sedert hij,
óók den dag na Paecbqii, op vacantie was ge-
komen en na een week ongeveer weer heen
gegaan. Zq had hem sinds niet meer gezien.
Wat was er veel gebeurd in dien tijd! De
ziekte van Anton, na zqn noviciaat, een ziek
te, die hem twee jaar van zqn studie afhield
en hem dwong naar een vreemde landstreek,
Zuid-Frankrjjk Haar angst en zorg, dat hq
het niet worden zou Priester.... Nog
vóór Anton’s herstel de korte, ernstige ziek
te en de daaropvolgende dood van baar man
een dood dien Anton niet eens weten
mocht
Ja, ja, dacht ze, dat zqn harde jaren ge
weest
Toen was er een kentering gekomen. An
ton was genezen. Hfj had, zqn «tudie weer
kunnen voortzetten. Maar al week van baar
nog niet het kruis dat haar drukte, zoo had
de fmanciëele nood baar uit Laar huisje naar
het hofje verdreven.
Anton’s goedgemeende troostbrieven had
den haar niet geheel kunnen geruststellen.
Ze was wat knorrig mensch geweest, had
licht tegengesputterd. Nu ze in haar afge
scheiden leven vereenzaamde en wist, be-
giccp: het leven, nu moest ze medelijdend
glimlachen over haar zelve, om haar klein
geestige bekrompenheid vat toen. En met
Anton herhaaöe ze wat jens de eerbied
waardige Pierre Julien Ejjmard, voor wien ze
een groote vereering k-iasterdc, zeide: „D«
liefde snelt het offer tegemoet”.
„Koe-koek”, knarste bet kleine klokje aan
den wand, veerend sloeg bet klepje waar
achter het vogeltje dicht.Ze schrikte
op uit haar gepeins.
Half drie!
Ze stond moeiljjk op die beenen ook!
en liep paar den eikenhouten bidstoel die,
op het kniebankje en aan den bovenkant,
met rjjp overtrokken, in een hoek stond voor
een mahoniehouten kruis met nikkelen cor
pus de eenige luxe in het vertrekje.
Maar ze kon niet bidden. Haar gedachten
drongen te eterk en ze gaf zich eraan over.
Acht jaren! Vóór acht jaren was hjj ook
gekomen op den dag na Kerstmis en op on
geveer denzeifden tqd. Wat bad ze het toen
toch drnk gehad om alles klaar te krijgen.
Nu zat ze rustig te wachten op haar bid-
stoel. Die beenen ook! Maar ze lachte, wijze
vrouw nu, om haar uitvlucht en het was baar
een warm gevoel te kunnen terugdenken
aan toen toen ze alles had gedaan wat
haar kleine zieltje haar ingaf: impulsief.
Vqf minuten over half-drie!
Elk oogenblik kon hg komen. Zjjn trein
was al meer dan een kwartier kan.
Daar kropen de minuten voorbjj....
Ze schrikte op.luisterde, luisterde.
Een veerkrachtige tred weerklonk op het
plaveisel yan het hofje.In acht jaren had
ze hem niet gezien, toch wist ze dat het zqn
tred was.... Het geluid kwam nader, na
der. aarzelde even voor de deur van haar
huisje.... toen zag ze een zwarte gestalte
▼oor het raam....
Ze had hem herkend, Anton!
Onstuimig stond ze op.... haar beenen
,-Dag Anton, <tag jongen!”
Hjj stond kalm en rustig, kaarsrecht, in
zqn zwarte jas waaronderuit een strook van
zjjn toog te zién wae. Hjj droeg een harigen
hppd.
,.Dag moeder!" deed bjj opgewekt.
Hjj volgde haar naar binnen, wierp jas
en hoed op een stoel en kwam bjj haar zit
ten. knusjes aan de tafeL
Verstandiger geworden, kwelde ze hem
nu niet en deed onverschillige vragen. Hjj
voelde een geruststelling. Ze spraken opge
wekt. rustig, genietende hun samenzjjn. Zjj
hoorde hoe zijn volle stem het kleine vertrek
vulde.
Onmerkbaar bracht zjj het gesprek, op
les wat er in die acht jaren was gebeurd: zjjn
ziekte, vaders dood, haar gedwongen ver
huizing. En hjj ging er, onopgemerkt, op in,
en vertelde haar van zjjn teleurstelling, zjjn
hoop, medelijden, vertrouwen. En zoo boor
de zjj ook van de plecbtighe.den zijner wij
ding, zjjn enthousiasme over zijn Eerste H.
Mis.
En zjj, meegesleept door zijn woorden,
wellustig naar weten, al maar meer weten,
vroeg wat hq nu verder doen ging....
Toen zweeg hjj. Minutenlang bleef
stil.
Zjj zag hem ■verwachtende aan. Nog steeds
de zelfde jongen van vroeger die niet spre
ken kon. Ze schonk thee om htuu-dfleiding te
geven. Het verwonderde' haar dat hij niet
aanstonds dronk maar integendeel peinzende
bleef zitten, schijnbaar zonder Laar zelfs op
te merken.
Het was ook niet het moeilijke om van
zich zelf te spreken of de pjjn die iedere ge
dwongen openhartigheid hem deed, waar
door zjjn tong verlamd, zqn woorden naar
zjjn binnenste werden teruggeetuwdHjj
peinsde. Waarom moest dat oogenblik aan
stonds komen? Waarom niet Op het oogen
blik van zjjn heengaan?
De stilte rekte zich. Zjj, wat angstig, zag
naar zjjn koelen staarblik die haar niet zag.
Het moest! En hij die geen gevoelsanru-
menten kende, ontwierp innerlijk een mathe
matische documentatie om haar te bewijzen
wat moest, om haar te doen begrijpen wat
van haar, van hem, werd gevraagd.Maar
spreken kon hjj niet.
Hjj stond op en liep naar zjjn jas die daar
nog lag over den stoel. Zjj volgde hem met
hare oogen. Hjj kwam terug met zijn siga
renkoker en zjjn brevier.
Goddank, dacht zq. Verontrust had ze al
rondgezien of daar nergens boeken waren,
onder zjjn bereik, waaruit hjj haar, als voor
lezende. zou kunnen vertellen, alles.
Hjj opende den koker en nam een sigaar
er uit. Hjj scheurde er het bandje af en
legde dan de sigaar naast zich neer op de
tafel. De lucifers die zjj hem toeschoof, ge
bruikte hjj niet.
Hjj sloeg bet brveier open bjj een plaat
je dat zjj mooi vond en mompelde eenige
woorden, onverstaanbaar. Latijn, dacht zjj.
Als altjjd alle stilte negeerende, doende
alsof de stilte een voortzetting was van
het gesprek, zeide hjj:
„Wat ik nu verder doen ga?”
„Ja!.... Ga je nu misschien al
naar
Ze brak af vreezende te rechtsstreeks te
zjjn.
Hq negeerde haar vraag liet nog eens
de mathematische documenten langs zijn
geest gljjden.
Hjj begon:
„Kjjk eens, moeder, er zjjn vele congre
gaties, ordes, seminaria, enzoovoorts die
alle één hoofddoel hebben: jonge menschcn
tot priesters op te leiden!”
„Ja, ja!” zeide zjj, hem niet begrijpende,
„Welnu. Wanneer nu al die verschillen
de studiehuizen ziedt tot eenige groote ver-
eenigden, zich centraliseerden m provincies
of in bisdommen, dan zouden ongetwijfeld
vele moeilijkheden verdwijnen en zou voor
al het groote financieele bezwaar overwon
nen geacht kunnen worden”.
Met groote oogen zag ze naar hem op:
Wat wilde hjj toch met zooveel woorden?
„Niet waar?” vroeg hjj* zakelijk.
„Ja, ja!” knikte ze haastig.
„Oogenschjjnljjk dus een kostbare ver
snippering van kracht waaraan echter van
booger hand goedkeuring wordt gehecht.
Het spreekt bjjna van zelf dat daarvoor een
gegronde reden moet bestaan.
Zjj zweeg.
Onvermoeid ging hq voort:
„En die reden bestaat ook! In elk studie
huis bestaat een doel in welks licht alles
wordt godaan, dat de eindpaal is van allen
arbeid. Dat doel is overal een ander. Hier
is het Maria, daar bet H. Hart, weer wat
verder het Allerhr iligst Sacrament.
nu eens bjj de regulieren te bljjven, stel
ik mjj voor, dat elk klooster drie altaren
zjjn, één boofdaltaar en twee zjj-altaren.
Men kent aan elke geloofswaarheid natuur
lijk geljjke rechten toe, maar op het hoofd
altaar staat altjjd bet bijzondere doel.
Als vanzelf sprekend gaat ook deze gelij
kenis mank, want het is bijvoorbeeld on-
doenlqk om Maria op het hoofdaltaar te
plaatsen en het H. Hart en het Allerhei
ligste Sacrament op de zjj-altaren”.
-nog genezen zjjn?"
Zuster Clémentine zweeg.
>»Pelnu, zuster, antwoordtt’U gerust, moe
digde Anton aan. „Kan het niet wel dan zal
ik dat kruisje wel weten te dragen”.
„Paschen is al voorbjj”, zeide de verpleeg
ster zacht
„Al voorbq?”
Minuten lang trachtte de zieke, verwon
derd, dgt te begrijpen. Dan vroeg hjj;
„Was Ik zoolang bewusteloos?”
„Ja, pater!”
„Was het zoo ernstig?”
„Het liet zich wel ernstig aanzien, pater”,
ontweek zuster Clémentine, die niet zeg-
egn wilde dat men hem na drie «lagen ver-
geefsch zoeken, uitgebongerd, stervende, had
geovnden.
Vermoeid van het spreken zonk de zieke
en tqd duur-
geest weer
boven en zuster Clémentine moest zich laten
voorreden en heengaan, aan haar werk, om
hem niet te ontstemmen en te vermoeien.
.Tegen den avond verontrustte ieder
zich over den toestand van Anton. De pas
toor van een naburig stadje, die Anton’s ar
beid tjjdens de Paaschdagen had overgeno
men. had zjjn terugreis, een dag uitgesteld
om den zieken medebroeder eventueel bjj te
staan.
Deze maatregel bleek niet overbodig. An
ton had zelf om de Laatste H. Sacramenten
gevraagd. t
Zuster Clémentine zat weer naast het bed
van den zieke. Hoe helder van geest, hoe
hjj zelfs
was
Hij lachte en zjjn volle stem vulde het
vertrek.
Zjj lachte,' zacht met hem mee.
Hjj hernam:
.Too is in mjjn congregatie het hoofd
doel: de Missie! Alles wordt gedaan in bet
licht van, alles is gericht op: de
Als broeder, als pater, altjjd moet
zich gereed houden voor de Missie,
neer men er 1
dat bljjft geheim, maar
gereedstaan”.
„Ja, ja”, zeide zjj, toen hjj zweeg en
maar juist dat verontrustte haar zoo. Waar
om gebruikte hjj dien omhaal van woorden
om te komen tot hetgeen zjj, zoolang rce«is,
wist?
Het was alles zoo eenvoudig en duideljjk,
maar juist dat verontrustte haar zoo. W’aar-
om sprak hjj zoo lang achtereen, terwjjl hjj
anders niet spreken kon? Het scheen bjjna
dat hjj bang was aan haar het woord te
heid, v^ren bet niet «ie sluiers waarachter
kalm en rustig, hoe opgeruimd
•ebeen, ze wist dat hjj stervende
Zuster Clémentine?” vroeg de zieke eens
klaps, „vindt u het ook niet vreeseljjk, dat
ik mureeds sterven ga?”
„U moet nog niet aan den dood denken,
pater”.
„Och, waarom niet, zuster? Ik voel het
goed, dat bet met mjj gedaan is Vindt u
het niet vreeseljjk?”
„Leven en dood zjjn in Gods Hand”.
„Naturljjk, zuster, maar u begrijpt mjj,
geloof ik. niet. Ik bedoel: pas twee ^aar hier
en.nu al dood. Eigenlijk heb ik nog niets
gedaan”.
Zuster Clémentine troostte den zieke en
balsemde het verdriet van zijn naar werk
smachtend hart met te spreken van een
geestelijk martelaarschap.
Toen was het weer langen tqd -stil.
Anton vroeg:
„Niet waar, zuster Clémentine, het is van
daag de dag na Paschen?”
„Ja pater."
„Dan is het vandaag ook twee jaar gele
den dat ik mqn moedertje vertelde dat ik
heenging.en van haar afscheid nam.
„Vermoeit-u zich niet wat veel, pater?”
„Welne^n, zuster, wat geeft het....?
Zuster mag ik u iets vragen?”
„Spreek, pater.”
„Wanneer ik sterf, zal u
aanmjjn moedertje?”
„Ik beloof het u, pater?”
„En zal u dan ook.wanneer het wordt
toegêstaanaan haar.... mqn brevier
zenden.r
„Ja pater.”
Zuster Clémentine was zeer beangst over
de verzwakking van zjjn «t«un.
„En zal u.... ook schrijven.,
ik.... het laatst.aan haar,
heb.... gedacht....?”
„Ja pater!” antwoordde ze heesch.
„Gceft-u mjj.... daaropuw...._
hand
Zuster Clémentine nam de hand aan die
Anton moeizaam, bevende naar baar ophief.
„Kalm, pater, kalm!” riep ze gejaagd.
Maar de hand viel slap terug en toen ze
angstig zjjn hart en polsslag controleerde,
oen wist ze
Anton was dood!
Haar gezellige, warme kamertje was dien
dag vol geweest van herinneringen aan vroe
ger, aan twee jaren terug.
De dag na Paschen!
Hoeveel herinneringen waren daarin niet
besloten?
Dezen dag had ze aan Anton gewjjd. Ze
had aan hem gedacht, voor hem gebeden,
zijn brieven gelezen en missielectuur, waar
in zjj meerdere zjjner avonturen vond be
schreven.
En dien avond, voor ze, van gedachten aan
haar Priesterjongen vervuld, naar bed ging,
knielt ze op haar bidetoel voor het eikenhou
ten kruis met nikkelen corpus en bad om
haar zoon éénmaal te mogen terugzien.
Maar nederig beeloo ze: „niet mqn wil,
doch uw wil geschiede, o Heer.
„Ja!” antwoordde zjj zonder nog te begrij
pen. „het ie vreemd”.
„Het is natuurljjk menscheljjk. Men ziet
de zwaarte van zjjn taak pas goed in, wan
neer men moet aan vangen”.
Toen schrikte zjj op. Hjj sprak als was
het voor hem geen geheim meer, als wist
hij reeds wanneer zjjn taak beginnen zou.
Haar groote zwarte oogen vlamden hem
tegen. Hjj sloeg de zjjnen neer.
En eensklaps wist zjj!.
„Ga je.ga je.al weg?” vroeg ze
angstig te moeten zekerweten wat ze reeds
wist.
Hij liet zjjn hoofd zinken.
Het was minutenlang stil. Zjj trachtte, dof,
zenuwachtig, tot zich te laten doordringen
wat zijn woorden beteekenden.
Er was een plechtigheid die hem pjjn deed.
Nerveus doorbladerde hjj zjjn brevier. De pijn
wrong zjjn keel toe, huiverde kil over 'zjjn
rug en met geweld wilde hjj alles van zich af
werpen.
Hij zeide:
„Er is niets aan te doen, moeder.... het
moet!”
En toen zjj hem vragend aanzag:
„Over vjjf dagen!”
Haar snikken berstten fel en hartstochte-
Ijjk uit. Hjj liep, als een getergd dier, tus-
schen de nauwe wanden van het kamertje,
mompelde woorden van troosL
Hij zag zijn moeder opstaan en moei
zaam, gebroken, strompelen naar haar bid
stoel.
Zij bad met hartstochtelijke uittoepen.
De plechtigheid beulde hem af.
Het „o God!.... o God!geef mjj
kracht!” van de oude moeder-vrouw woelde
in zijn hart.
Door vermoeiing afgetobd, zonk hq einde-
Ijjk in een stoel
een geheim verborgen was, «raé hjj haar ik vóór Paschen
langzaam wilde laten zien? Of niet: eerst
zien, inaar vóór het zien: vermoeden, be-
grjjpeu?
„Je zeide: het is geheim....” waagde zjj.
„Maar.... heb je misschien al een vermoe
den?”
Ze zag hem schrilAen!
Was het.dat?
Hjj verwarde zich. Zjjn «loeumentatie ver
viel. Tenslotte was bjj nog even ver als toen
hjj begon.
Hij antwoordde na een lange stüte:
„Eigenlijk is het vreemd, maar wanneer
het einddoel van zooveel jaren arbeid is
bereikt, wanneer menop het puntn staat
te beginnen aan hetgeen men een leven lang
verlangd heeft, te mogen beginnen.... dan
schrikt men terug. Het is vreemd".