I f Het Paschen van een man. De R. K. Begralenls-Onderneming „St. losegh" te Rlkmaar (Bisschoppelijk goedgekeurd) waarborgt U een nette begralenia tegen de billijke tarieven. nog, flink en bet dan schrijven gauw o I 1 HI. de 0 Om ge zijt bezig er cen ongelukje toch een ongelukje ge- de deur. SCHANDELIJK OPTREDEN TEGEN OVER MISSIONARISSEN. vérder Kjjk, daar dat ik. heb. Hij had al die veertien dagen geaarzeld., dan weer aangetrokkendan weer afge- stootenzooals die wrakken door den vloedgolf heen en weer geslingerd, die de kunst wel naderen, maar ze niet bereiken. Hjj kwam by ’t einde van de preek, heele- maal bij toe val.... en bleef onder ’t orgel staan of 'ergens achter.om vrjj te zjjn. Hij luisterde.Keek. Als de predikant hem aantrok, waagde hq het een stoel te nemen. Als de preek wat te afgetrokken was, ging hjj stilletjes op de teenen weg.... bijna te vreden. *t Is niet voor mij En hij herademde op de kerktrappen. De Paaschtijd was aldus voor hem voorbij gegaan. Hij w’as een bal, dien de geheimzinnige en tegengestelde krachten met bijna gelijke krachten schenen heen en weer te werpen. 's Zaterdags was hij voor de laatste vas tenconferentie gekomen. Maar er was geen conferentie. Men had die laten overgaan voor ’t biechthooren. De biechtstoelen werden dan ook inderdaad door zwijgende groepen be legerd. De man kreeg het gevoel van in een hinderlaag te zijn en.... dat bü verrassing God hem daar zoo opeens bracht om hem zjjn geween te laten uitstorten, zooals een dief zijn portemonnaie. De kwestie „biechten" kwam dadelijk hl Uit Rome wordt aan „Katfa. Persberichten’’ gemeld, dat volgens berichtén uk China roo- verbenden aanvallen hebben gedaan op de Italiaansche mienes. Een aantal priesters werd gevangen genomen en tijdens bun ge vangenschap op onmenscheljjke wijze behan deld. Bijna geheel ontkleed, moesten zij in het hartje van den winter onder den blooten hemel tegen de helingen der bergen slapen en overdag met hun cipiers meetrekken. Ge weldige sommen werden gebiecht voor hun vrijlating. Eenigen hunner werden, nadat de bisschop van Panna, tot wiens diocees de meeste gevangenen behoorden, «tappen had gedaan bij de regeering te Rome en daarvan de bemiddeling had verkregen, door tusschen- komst van de regeering te Peking in vrijheid gesteld. Missie! men Wan- heen gaat, nooit of aanstonds, altijd móeten wjj terug in een stilzwijgen, dat h de. Maar dan kwam zjjn jjvei Kalm en rustig, zat, onbewogen, de zus ter naast bet ziekbed. De zieke bewoog zich nu en dan even, met rukken, zenuwtrekkin gen. als schrikkende. De zuster contro leerde pok- en hartslag. Zou eindelijk de be wusteloosheid' die nagenoeg een week duur de, wijken? De stille non bad haar rozenkrans Ze smeekte om het behoud van den priester, daar naast haar, in het bed, den priester die zoo noodig was in de jonge missie. Hoe was hij al niet gemist gedurende de dagen van het voorbije Paaschfeeet! De zieke bewoog weer en wierp zich bijna geheel om, de zuster zag toe, duwde hem met een zacbten dranng terug en bad voort toen hjj weer rustig lag. Er was geen geluid in het kleine, kale ver trek. De zieke bewoog zich niet meer. De stille non bad. „Zuster.” De moeilijke fluisterstem deed haar opzien. De zieke was bjjgekomen, plotseling. „Hoe voelt u zich, pater?” Anton, de zieke missionaris, zag naar zijn verpleegster. „Zuster Clémentine?” verwonderde hij zich. „Ja pater.” Het bleef eenigen tijd stil. De zieke verza melde zjjn krachten en scheen na te denken. Hij was heel rustig. Hjj vroeg: „Waarom lig ik in bed, zuster Clemen tine? Waarom zit u bjj mij? Ben ik ziek?” „U is het in elk geval geweest, pater.” „Zoo.” Het klonk kalm en rustig, gemengd met een zachte ironie. „Wat scheelt mjj?" „U heeft mij nog steeds niet geantwoord, pater, op mijn vraae- hoe u zich gevoeld.” „Ik voel mij zeer goed, zuster. Alleen mijn arm, mijn rechterarm en schouder zjjn pijn lijk. Komt dat van mjjn ziekte?” „Herinnert u zich dan dat. niet meer, pater?” „Ongelukje?” „Ja! U heeft had”. De zieke zag vragend op. Lijkauto voor vuu>er naar bulten besebikoaar. Aangilte bij den Dizectenr A. J. A. GENEI’AAS, Langeatraat 8, Tele'oon 756. ot bij de aansprekers J. J. ABBES, St. Jacobstraat 8. F. H. SAVENDE, Koorstraat 8. G. VAN VEEN, Baansingel 37 B. deden baar^pkn.... Buiten adem opende ze moeten afetann Die eenvoud, «Mo duidelijk- a. a- - howT ékrrti hst niet zt» slaierz waarachter l„U was op reis”, verklaarde zuster Clé mentine. „V moest de bergrivier oversteken en uw boot is omgeslagen. Men vond u op de totsen”. Waarlijk, zuster Clémentine, ik herinner er mjj niets meer van. Is dat mjjn kiekte?" „Ja, pater”. „In Godsnaam. Maar wat dunkt zal kwart met gouden sterretjes, de oude kopjes van velerlei kleur er. vonn, het miniatuur- oliestelletjo alles warm en gezellig; en huiselijk vooral nu zjj er zat, in haar leun- etoe, de handen gevouwen in haar bonten schort r.u zfl er zat, neg niet gebogen, haar oude bril op, lezende in een kerkboek nog van baar moeder-zaliger: De Liefde vlam. Ze was een flinke vrouw nog, flink en gezond. Haar eenige trots was, dat ze nog zoo recht was, zoo kaarsrecht, en niet ge bet recht nem op voor hjj zelfs aanstalten kon maken om weg te gaan. Een priester kwam achter hem, zjjn stool aanschietend; 't was juist de priester van de biechtstoel, waar hjj voor stond. Hjj zag den man, nam zjjn ongerust gezicht op en met goedige maar gezagvolle stem zeide hjj, hem op de nog leege biechtstoel wijzend: Ga gauw voor!.... De ander maakte een geste van tegwirin Profiteer ervan.... dwong do priester aan. Het zjjn twintig vrouwen. Hjj dorst niet „neen” te zeggen.... viel op de knieén, zoo’n beetje als een oe, biecht teof liever liet zich de biecht hoo ien. Toen hjj er uit kwam, was hjj herboren. Maar nu moest hjj communiceeren. Want feiteljjk is de biecht daarvoor. Schrikkelijk. 1 Hjj besliste van „niet".tenminste niet dadeljjk, daarop van weldaarop van niet. En als ie weer bepaald had „neen", dan werd het weer „ja". Hq £‘n£ er heen, zooals tevoren, heelemaal bjj toeval, en toch nuchter. Het middenschip was vol mannen. Hjj zag afgevaardigden, fabriekschefs, bankdirecteuren, werkers in hun plunje, vrienden van hem, die daar eenig en alleen om hun zaak schenen te komen, om zich niet heelemaal met hun buren op te houden.. zelfs niet met hem. Een beetje gerustgesteld, nam hjj achterin plaats,,op de uiterste van een beele rjj stoe len, nog niet besloten om .nu ook door te j zetten. Maar er kwam weer een kapelaan voorbjj, die de mannen om den preekstoel vergaderde, want men wilde bjj het evangelie een woord van opwekking spreken. Ga wat naar voren, boeren, naar voren. Hierlangs maar!.... F” zjjn nog stoelen vrjj.daar! En weer gehoorzaamde de man. Hq gin* naar voren en veel verder dan ie eigenlijk wou en bjj bevond zich te midden van een menigte, die zich alleen klaarblijkelijk voor bereidde om te communiceeren. Dan kwam er als het ware een geheel bi- zondere gedachte over hem: Even als hjj niet had kunnen communiceeren uit mei.scheLjjken eerbied, zoo ging bjj nu uit andere meneebe- lijken eerbied wel ter communie.... even goed overigens. En op zjjn plaats teruggekomen, was hjj bjjna tevreden. Nu rustig verder, daar hjj biet meer had te willen of niet te willen, legde hjj het hoofd in de handen, en bad, er aan denkend, «lat zijn goede ouwe moedertje zoo gelukkig zon geweest zijn hem nu te zien. Maar, wie weet misschien zag ze hem toch! Daarop bemerkte hij eerst, dat men op bet hooge koor zong. Men zong sinds de aan vang van de mis; maar hjj had tot nu toe niete gehoord dan het inwendig geroep dat hem nu vooruit, dan weer achteruit dreef. Hjj luisterdeI Maat hjj heeft dat lied je toch ergens anders gehoord. Plotseling verhief zich boven het zware wanne basgeluid een heldere jongensstem, zich losmakend als een vlam van bet laag brandende vuur. De hemel heeft de aarde opgezocht Mjjn Welbemind rust zoo zoet in mjj, Van beil’ge liefde vol. Dat is mysterie Aanbid mjjn ziele, en zwijg in mjj. Het hoofd gebogen, laat hjj die liefde woorden opzweven, dan weer over zich neer dalen.... Het schjjnt hem toe, dat ze op vliegen ate met de vleugels van een groots* vogel, die in zjjn nest wil terugkeeren: „Sto ad oetium et pulso”.... Ik sta aan uw denr en ik klop er aan Elke toon verzwakte- meer en meer om pantsering van zjjn hart. Dan opende de man zjjn ziel. Hjj gaf zich gewonnen.tranen stroom den tusschen zjjn vingers en daar hoog om hoog, antwoordde die stem voor hem: Gij weet. Heer, die mjj liefhad bovenal Dat ik mjj aan U geef met trouwe min. Hjj was herwonnen. De Mis liep ten einde. Landzaam, bjjna statig als militairen, tra den de mannen het hoofdportaal uit Hjj voegde zich willoos bjj hen. Onder de kerkpoort stond een vrouw met grijze haren, vrouw van het volk die die menigte van mannen voorbjj zag trekken. Toen hjj haar voorbijging, hoorde hjj haai met hooge stem, hem aan een van baar vrien dinnen wijzend, zeggen; Wat is het heerljjk mooi, al die man nen te zien, eenvoudig, rustig, moedig om aldns hun groote plicht te vervullen. Dan kleurde hq schier verlegen. Zjj denkt, dat ik.een man ben! Maar een stem van Opstanding zei in zjjn binnenste: Ga zoo door! te worden! kromd. als alle andere vrouwtjes van hofje. Eigenlqk had haar trots geen van bestaan; zij met haar acht-en-vecrtig ja ren! Haar blozende gelaatskleur was verdwe nen en ze was nu gelig als oud ivoor, inaar Ongerimpeld. Haar oogen waren zwart en helder, keken vast en klaar en straalden van een licht, een glans van weten, van begrjj- penhet leven Alles was nog jong in haair: haar houding, haar oogen, haar bjjna nog raafzwarte haar. Alleen haar beenen, die wilden niet meer mee. Een heldere zonnestraal viel van den grjjs- blauwen hemel naar omlaag, door het ven ster, streepte over haar boek. Het plotse licht kaatste scherp van het papier en prik kelde op haar oogen. Ze zag op van haar boek, schuin, door het raam naar buiten, naar de helderlichte binnenplaats van het hofje. Ze zag de witte muren blinken, tusschen de ramen met geraniums en de groene deu ren. De takken der holle boómen, takken. scherp gelijnd, bladerloos, en schijnbaar alleen bestemd om huilend te zweepen onder de vliegende vlagen van den herfststorm; die takken zag ze glinsteren van vocht, als van dauw. Midden op de binnenplaats stond de groo te grjjssteenen pomp met den langen zwart- jjzeren zwengel met onderaan een zwaren val. Een vrouwtje stond naast de pomp en zwengelde moeizaam water in een groenen emmer met koperen rand en hengsel. Het besje, klein verschrompeld, gebogen, had haar emmer half gevuld en droeg die met vee! hjjgen en voorzichtige pajjes naar haar huisje aan den overkant. De deur ervan bestond uit twee deelen, waarvan het bo venste, naar binnen geslagen, openstond. Ze draaide den ijzeren knop om. lichtte den grendel, en droeg haar emmer binnen. Ze kwam nog even terug om de deur te sluiten on zag rond of niemand haar noodde voor koffie. -Ze verdween. In het gezellige vierkante kamertje'bleef het rustig. De zonnestraal streepte nog over het boek, maar zjj. in gedachten verzonken, zag het niet. Het was de dag na Paschen! Vandaag zou hq overkomen, bij haar, An ton, haar Priesterjongen. Hq wae vóór een week door een bisschop zijner orde gewjjd en had eergisteren, in het klooster, zijn Plechtige Eerste H. Mis gedaan!- Er waren acht jaar ve^nopen sedert hij, óók den dag na Paecbqii, op vacantie was ge- komen en na een week ongeveer weer heen gegaan. Zq had hem sinds niet meer gezien. Wat was er veel gebeurd in dien tijd! De ziekte van Anton, na zqn noviciaat, een ziek te, die hem twee jaar van zqn studie afhield en hem dwong naar een vreemde landstreek, Zuid-Frankrjjk Haar angst en zorg, dat hq het niet worden zou Priester.... Nog vóór Anton’s herstel de korte, ernstige ziek te en de daaropvolgende dood van baar man een dood dien Anton niet eens weten mocht Ja, ja, dacht ze, dat zqn harde jaren ge weest Toen was er een kentering gekomen. An ton was genezen. Hfj had, zqn «tudie weer kunnen voortzetten. Maar al week van baar nog niet het kruis dat haar drukte, zoo had de fmanciëele nood baar uit Laar huisje naar het hofje verdreven. Anton’s goedgemeende troostbrieven had den haar niet geheel kunnen geruststellen. Ze was wat knorrig mensch geweest, had licht tegengesputterd. Nu ze in haar afge scheiden leven vereenzaamde en wist, be- giccp: het leven, nu moest ze medelijdend glimlachen over haar zelve, om haar klein geestige bekrompenheid vat toen. En met Anton herhaaöe ze wat jens de eerbied waardige Pierre Julien Ejjmard, voor wien ze een groote vereering k-iasterdc, zeide: „D« liefde snelt het offer tegemoet”. „Koe-koek”, knarste bet kleine klokje aan den wand, veerend sloeg bet klepje waar achter het vogeltje dicht.Ze schrikte op uit haar gepeins. Half drie! Ze stond moeiljjk op die beenen ook! en liep paar den eikenhouten bidstoel die, op het kniebankje en aan den bovenkant, met rjjp overtrokken, in een hoek stond voor een mahoniehouten kruis met nikkelen cor pus de eenige luxe in het vertrekje. Maar ze kon niet bidden. Haar gedachten drongen te eterk en ze gaf zich eraan over. Acht jaren! Vóór acht jaren was hjj ook gekomen op den dag na Kerstmis en op on geveer denzeifden tqd. Wat bad ze het toen toch drnk gehad om alles klaar te krijgen. Nu zat ze rustig te wachten op haar bid- stoel. Die beenen ook! Maar ze lachte, wijze vrouw nu, om haar uitvlucht en het was baar een warm gevoel te kunnen terugdenken aan toen toen ze alles had gedaan wat haar kleine zieltje haar ingaf: impulsief. Vqf minuten over half-drie! Elk oogenblik kon hg komen. Zjjn trein was al meer dan een kwartier kan. Daar kropen de minuten voorbjj.... Ze schrikte op.luisterde, luisterde. Een veerkrachtige tred weerklonk op het plaveisel yan het hofje.In acht jaren had ze hem niet gezien, toch wist ze dat het zqn tred was.... Het geluid kwam nader, na der. aarzelde even voor de deur van haar huisje.... toen zag ze een zwarte gestalte ▼oor het raam.... Ze had hem herkend, Anton! Onstuimig stond ze op.... haar beenen ,-Dag Anton, <tag jongen!” Hjj stond kalm en rustig, kaarsrecht, in zqn zwarte jas waaronderuit een strook van zjjn toog te zién wae. Hjj droeg een harigen hppd. ,.Dag moeder!" deed bjj opgewekt. Hjj volgde haar naar binnen, wierp jas en hoed op een stoel en kwam bjj haar zit ten. knusjes aan de tafeL Verstandiger geworden, kwelde ze hem nu niet en deed onverschillige vragen. Hjj voelde een geruststelling. Ze spraken opge wekt. rustig, genietende hun samenzjjn. Zjj hoorde hoe zijn volle stem het kleine vertrek vulde. Onmerkbaar bracht zjj het gesprek, op les wat er in die acht jaren was gebeurd: zjjn ziekte, vaders dood, haar gedwongen ver huizing. En hjj ging er, onopgemerkt, op in, en vertelde haar van zjjn teleurstelling, zjjn hoop, medelijden, vertrouwen. En zoo boor de zjj ook van de plecbtighe.den zijner wij ding, zjjn enthousiasme over zijn Eerste H. Mis. En zjj, meegesleept door zijn woorden, wellustig naar weten, al maar meer weten, vroeg wat hq nu verder doen ging.... Toen zweeg hjj. Minutenlang bleef stil. Zjj zag hem ■verwachtende aan. Nog steeds de zelfde jongen van vroeger die niet spre ken kon. Ze schonk thee om htuu-dfleiding te geven. Het verwonderde' haar dat hij niet aanstonds dronk maar integendeel peinzende bleef zitten, schijnbaar zonder Laar zelfs op te merken. Het was ook niet het moeilijke om van zich zelf te spreken of de pjjn die iedere ge dwongen openhartigheid hem deed, waar door zjjn tong verlamd, zqn woorden naar zjjn binnenste werden teruggeetuwdHjj peinsde. Waarom moest dat oogenblik aan stonds komen? Waarom niet Op het oogen blik van zjjn heengaan? De stilte rekte zich. Zjj, wat angstig, zag naar zjjn koelen staarblik die haar niet zag. Het moest! En hij die geen gevoelsanru- menten kende, ontwierp innerlijk een mathe matische documentatie om haar te bewijzen wat moest, om haar te doen begrijpen wat van haar, van hem, werd gevraagd.Maar spreken kon hjj niet. Hjj stond op en liep naar zjjn jas die daar nog lag over den stoel. Zjj volgde hem met hare oogen. Hjj kwam terug met zijn siga renkoker en zjjn brevier. Goddank, dacht zq. Verontrust had ze al rondgezien of daar nergens boeken waren, onder zjjn bereik, waaruit hjj haar, als voor lezende. zou kunnen vertellen, alles. Hjj opende den koker en nam een sigaar er uit. Hjj scheurde er het bandje af en legde dan de sigaar naast zich neer op de tafel. De lucifers die zjj hem toeschoof, ge bruikte hjj niet. Hjj sloeg bet brveier open bjj een plaat je dat zjj mooi vond en mompelde eenige woorden, onverstaanbaar. Latijn, dacht zjj. Als altjjd alle stilte negeerende, doende alsof de stilte een voortzetting was van het gesprek, zeide hjj: „Wat ik nu verder doen ga?” „Ja!.... Ga je nu misschien al naar Ze brak af vreezende te rechtsstreeks te zjjn. Hq negeerde haar vraag liet nog eens de mathematische documenten langs zijn geest gljjden. Hjj begon: „Kjjk eens, moeder, er zjjn vele congre gaties, ordes, seminaria, enzoovoorts die alle één hoofddoel hebben: jonge menschcn tot priesters op te leiden!” „Ja, ja!” zeide zjj, hem niet begrijpende, „Welnu. Wanneer nu al die verschillen de studiehuizen ziedt tot eenige groote ver- eenigden, zich centraliseerden m provincies of in bisdommen, dan zouden ongetwijfeld vele moeilijkheden verdwijnen en zou voor al het groote financieele bezwaar overwon nen geacht kunnen worden”. Met groote oogen zag ze naar hem op: Wat wilde hjj toch met zooveel woorden? „Niet waar?” vroeg hjj* zakelijk. „Ja, ja!” knikte ze haastig. „Oogenschjjnljjk dus een kostbare ver snippering van kracht waaraan echter van booger hand goedkeuring wordt gehecht. Het spreekt bjjna van zelf dat daarvoor een gegronde reden moet bestaan. Zjj zweeg. Onvermoeid ging hq voort: „En die reden bestaat ook! In elk studie huis bestaat een doel in welks licht alles wordt godaan, dat de eindpaal is van allen arbeid. Dat doel is overal een ander. Hier is het Maria, daar bet H. Hart, weer wat verder het Allerhr iligst Sacrament. nu eens bjj de regulieren te bljjven, stel ik mjj voor, dat elk klooster drie altaren zjjn, één boofdaltaar en twee zjj-altaren. Men kent aan elke geloofswaarheid natuur lijk geljjke rechten toe, maar op het hoofd altaar staat altjjd bet bijzondere doel. Als vanzelf sprekend gaat ook deze gelij kenis mank, want het is bijvoorbeeld on- doenlqk om Maria op het hoofdaltaar te plaatsen en het H. Hart en het Allerhei ligste Sacrament op de zjj-altaren”. -nog genezen zjjn?" Zuster Clémentine zweeg. >»Pelnu, zuster, antwoordtt’U gerust, moe digde Anton aan. „Kan het niet wel dan zal ik dat kruisje wel weten te dragen”. „Paschen is al voorbjj”, zeide de verpleeg ster zacht „Al voorbq?” Minuten lang trachtte de zieke, verwon derd, dgt te begrijpen. Dan vroeg hjj; „Was Ik zoolang bewusteloos?” „Ja, pater!” „Was het zoo ernstig?” „Het liet zich wel ernstig aanzien, pater”, ontweek zuster Clémentine, die niet zeg- egn wilde dat men hem na drie «lagen ver- geefsch zoeken, uitgebongerd, stervende, had geovnden. Vermoeid van het spreken zonk de zieke en tqd duur- geest weer boven en zuster Clémentine moest zich laten voorreden en heengaan, aan haar werk, om hem niet te ontstemmen en te vermoeien. .Tegen den avond verontrustte ieder zich over den toestand van Anton. De pas toor van een naburig stadje, die Anton’s ar beid tjjdens de Paaschdagen had overgeno men. had zjjn terugreis, een dag uitgesteld om den zieken medebroeder eventueel bjj te staan. Deze maatregel bleek niet overbodig. An ton had zelf om de Laatste H. Sacramenten gevraagd. t Zuster Clémentine zat weer naast het bed van den zieke. Hoe helder van geest, hoe hjj zelfs was Hij lachte en zjjn volle stem vulde het vertrek. Zjj lachte,' zacht met hem mee. Hjj hernam: .Too is in mjjn congregatie het hoofd doel: de Missie! Alles wordt gedaan in bet licht van, alles is gericht op: de Als broeder, als pater, altjjd moet zich gereed houden voor de Missie, neer men er 1 dat bljjft geheim, maar gereedstaan”. „Ja, ja”, zeide zjj, toen hjj zweeg en maar juist dat verontrustte haar zoo. Waar om gebruikte hjj dien omhaal van woorden om te komen tot hetgeen zjj, zoolang rce«is, wist? Het was alles zoo eenvoudig en duideljjk, maar juist dat verontrustte haar zoo. W’aar- om sprak hjj zoo lang achtereen, terwjjl hjj anders niet spreken kon? Het scheen bjjna dat hjj bang was aan haar het woord te heid, v^ren bet niet «ie sluiers waarachter kalm en rustig, hoe opgeruimd •ebeen, ze wist dat hjj stervende Zuster Clémentine?” vroeg de zieke eens klaps, „vindt u het ook niet vreeseljjk, dat ik mureeds sterven ga?” „U moet nog niet aan den dood denken, pater”. „Och, waarom niet, zuster? Ik voel het goed, dat bet met mjj gedaan is Vindt u het niet vreeseljjk?” „Leven en dood zjjn in Gods Hand”. „Naturljjk, zuster, maar u begrijpt mjj, geloof ik. niet. Ik bedoel: pas twee ^aar hier en.nu al dood. Eigenlijk heb ik nog niets gedaan”. Zuster Clémentine troostte den zieke en balsemde het verdriet van zijn naar werk smachtend hart met te spreken van een geestelijk martelaarschap. Toen was het weer langen tqd -stil. Anton vroeg: „Niet waar, zuster Clémentine, het is van daag de dag na Paschen?” „Ja pater." „Dan is het vandaag ook twee jaar gele den dat ik mqn moedertje vertelde dat ik heenging.en van haar afscheid nam. „Vermoeit-u zich niet wat veel, pater?” „Welne^n, zuster, wat geeft het....? Zuster mag ik u iets vragen?” „Spreek, pater.” „Wanneer ik sterf, zal u aanmjjn moedertje?” „Ik beloof het u, pater?” „En zal u dan ook.wanneer het wordt toegêstaanaan haar.... mqn brevier zenden.r „Ja pater.” Zuster Clémentine was zeer beangst over de verzwakking van zjjn «t«un. „En zal u.... ook schrijven., ik.... het laatst.aan haar, heb.... gedacht....?” „Ja pater!” antwoordde ze heesch. „Gceft-u mjj.... daaropuw...._ hand Zuster Clémentine nam de hand aan die Anton moeizaam, bevende naar baar ophief. „Kalm, pater, kalm!” riep ze gejaagd. Maar de hand viel slap terug en toen ze angstig zjjn hart en polsslag controleerde, oen wist ze Anton was dood! Haar gezellige, warme kamertje was dien dag vol geweest van herinneringen aan vroe ger, aan twee jaren terug. De dag na Paschen! Hoeveel herinneringen waren daarin niet besloten? Dezen dag had ze aan Anton gewjjd. Ze had aan hem gedacht, voor hem gebeden, zijn brieven gelezen en missielectuur, waar in zjj meerdere zjjner avonturen vond be schreven. En dien avond, voor ze, van gedachten aan haar Priesterjongen vervuld, naar bed ging, knielt ze op haar bidetoel voor het eikenhou ten kruis met nikkelen corpus en bad om haar zoon éénmaal te mogen terugzien. Maar nederig beeloo ze: „niet mqn wil, doch uw wil geschiede, o Heer. „Ja!” antwoordde zjj zonder nog te begrij pen. „het ie vreemd”. „Het is natuurljjk menscheljjk. Men ziet de zwaarte van zjjn taak pas goed in, wan neer men moet aan vangen”. Toen schrikte zjj op. Hjj sprak als was het voor hem geen geheim meer, als wist hij reeds wanneer zjjn taak beginnen zou. Haar groote zwarte oogen vlamden hem tegen. Hjj sloeg de zjjnen neer. En eensklaps wist zjj!. „Ga je.ga je.al weg?” vroeg ze angstig te moeten zekerweten wat ze reeds wist. Hij liet zjjn hoofd zinken. Het was minutenlang stil. Zjj trachtte, dof, zenuwachtig, tot zich te laten doordringen wat zijn woorden beteekenden. Er was een plechtigheid die hem pjjn deed. Nerveus doorbladerde hjj zjjn brevier. De pijn wrong zjjn keel toe, huiverde kil over 'zjjn rug en met geweld wilde hjj alles van zich af werpen. Hij zeide: „Er is niets aan te doen, moeder.... het moet!” En toen zjj hem vragend aanzag: „Over vjjf dagen!” Haar snikken berstten fel en hartstochte- Ijjk uit. Hjj liep, als een getergd dier, tus- schen de nauwe wanden van het kamertje, mompelde woorden van troosL Hij zag zijn moeder opstaan en moei zaam, gebroken, strompelen naar haar bid stoel. Zij bad met hartstochtelijke uittoepen. De plechtigheid beulde hem af. Het „o God!.... o God!geef mjj kracht!” van de oude moeder-vrouw woelde in zijn hart. Door vermoeiing afgetobd, zonk hq einde- Ijjk in een stoel een geheim verborgen was, «raé hjj haar ik vóór Paschen langzaam wilde laten zien? Of niet: eerst zien, inaar vóór het zien: vermoeden, be- grjjpeu? „Je zeide: het is geheim....” waagde zjj. „Maar.... heb je misschien al een vermoe den?” Ze zag hem schrilAen! Was het.dat? Hjj verwarde zich. Zjjn «loeumentatie ver viel. Tenslotte was bjj nog even ver als toen hjj begon. Hij antwoordde na een lange stüte: „Eigenlijk is het vreemd, maar wanneer het einddoel van zooveel jaren arbeid is bereikt, wanneer menop het puntn staat te beginnen aan hetgeen men een leven lang verlangd heeft, te mogen beginnen.... dan schrikt men terug. Het is vreemd".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1928 | | pagina 16