VERBROKEN BANDEN.
r
HOOFDSTUK XXXI.,
DE ZWARTE SCHOENMAKER
-TT-
4
Zoor de Huiskamer
Zürichers hem met
den dag, voort-
Waarom schenkt ge mij uw vertrouwen niet?
«r—
XXIV. VOOR HET GERECHT.
i
t\V%rdt vervolgd).
het op eeit
vindt, dar
VERHAAL UIT HET ZWITSERSCHE .VOLKSLEVEN
t»
Het was werkeljjk de laatste gelegenheid
voor de vluchf. Zizillüli werd niet meer tot
haren vader toegelaten. Dag en nacht wer
den de schildwachten voor de kerkerdeur
afgelost. De eenigste troost voor den dic
tator was de komst van den eerwaarden
deken, die byna geen enkelen dag liet voor
bijgaan. zonder Schumacher te bezoeken.
..Hij is buitengewoon geduldig!” zeide de*
eerbiedwaardige geestelijke tot Seppeli. ,Jk
heb nog nooit een gevangene gezien, die zoo
kalm en tevreden was. Nu zie ik waarlijk,
dat uw vader een man, een Christen is!”
Josepha vroeg, of mijnheer de deken wer
kelijk geloofde, dat vader niet ter dood ver
oordeeld zou .worden.
„Ik hoop, dat men daartoe niet zal be
sluiten”, sprak de deken. Maar uit den toon
vaaron bfl dit zeide. moest men opmerken.
dat zjjn antwoord weinig hoop kon geven.
„Wij zuil eneen verzoekschrift indienen, op
dat het proces op de algemeene vergadering
gevoerd worde en njet voor het crimineel
gerechtshof. In 't laatste bitten juist de
meeste verbitterde vjjanden. Ook wil ik by
de poliieke tegen-tanders een bezoek afleg
gen, om ten gunste uw» vaders te spreken.
Verder nog wil ik mij wenden tot den bis-
schop ,tot den abt van Rheinau en enkele
andere invloedrijke personen, opdat zy de
rechters bewegen, niet uit haat of wraak-
zucht te oordeelen. Als gezant te Solothurn
uwen vader tnaar wat milder gezind ware!
Een woord van dien machtigen man zou zyn
invloed niet missen
Zurlauben had deze woorden gehoord. Zijn
besluit stond vast. Hy. Zurlauben, zou hulp
verschaffen. Dokter Hess had hem dien dag
nog bezocht en na de wonde aan het hoofd
onderzocht te hebben, het hoofd geschud.
„Nog altijd duidelijk waarneembare sporen
van eene ontsteking! Hm! Ik begrijp die aan
houdende roos niet! Zoo ge maar naar mijn
raad geluisterd hnd, moest, alles reeds lang
geheeld zijn! Nog wat koorts en ge zijt ver
loren! Ge weet dus, dat uw leven op het spel
staat, als ge in dit gure Aprilweer buitens
huis komt. Het zou een zelfmoord zijn?”
Zurlauben had"dit niet vergeten. „Maar
wat hindert het”, dacht hij. <jat die wonde
een paar weken later heelt! Als men den
vader van myn allerliefste Seppeli het hoofd
afslaat, is geen dokter meer in staat het leven
er in te houden".
Daarom schreef hy zijne bruid na het
geen vader Zizillili in de gevangenis gezegd
had, mocht Zurlauben Seppeli aldus noemen
dat hy naar Solothurn vertrok om den
gezant te spreken, in de hoon dat deze zynen
invloed ten gunste van den oud-burgemees-
ter zou willen aanwenden.
„Wees dua goedsmoeds, lieve Seppeli, God
trooste u. uwe moeder en de brave'Zizillili!
Wijl ik mevrouw de markiezin de Prié ken,
hoop ik door hare bemiddeling den ambassa-
deur te mogen spreken. Bovenden weet ik,
dat hy een gevoelig hart bezit en daarom een
doodsoordeel zal verhinderen. Ik ben dus vol
hoop. En wjjl ik op een gunstigen uitslag
reken, zal ik en passant maar een kostbaren
sluier van Brabantschen kant koopen
waarmee mijne bruid zich tooit, zoodra haar
vader de gevangenis verlaat!”
Zoo schreef Zurlauben. als altijd opgewekt
ook onder de bedroevendste omstandigheden.
Dit schrijven beangstigde Josepha uiter
mate, want zy wist, wat dokter Hess gezegd
had.
Zoo haastig mogelijk zond zij de kleine
Caecilia met een briefje naar zjjne woning.
„Ik smeek u dringend", schreef zy „van uw
voornemen af te zien, zoolang dokter Hess
verlangt, dat L' in huie blijft. Ik kan u tnede-
deelen, dat myiSheer de deken reeds door
andere invloedrijke personen de voorspraak
van den ambassadeur hoopt te verkri'cen,
zoodat uw plan daardoor onnoodig schijnt
Als gy uwe bni.' I een genoegen wilt doen,
dan dr raadgevingen van den genees
heer. Anders vrees ik, dat gy wel voor altyd
van het koonen van een sluier kunt afzien".
„Wat heeft hy gezegd; toen hij den brief
gelezen had?” vroeg zij baar zuster, bij haren
terugkeer.
„Hij was al vertrokken. Tk kon hem dus
den brief niet geven. Zijne huisgenooten zijn
verontwaardigd en meenen, dat gij hem tot
de reis aangesopord hebt „Ook weten z(J
niet waarheen zij den brief moeten zenden.
Daar hebt ge hem terug!”
„Ook dat nog!” klaagde Seppeli. „Barm
hartige God, hoe zal dat afloopen? Vriend
en vyand spannen samen, om ons in het om
geluk te brengen!”
Het was' in de goede -week, dat Zurlauben
naar Solothurn vertork. Paschen ging vooj-
by. de Zondag daarop ook en nog altijd
kwam er geen bericht te Zug. Seppeli zond
eiken dag hare zuster naar Zurlauben» wo
ning of er nog geen tijding van hem geko
men was. Neen, men wist van niets. In da
eerste week van Mei besloot Seppeli einde
lijk naar den heer van Roll te Solothurn te
schrijven. Van Roll had eenmaal haren vader
opgezocth om met hem over regeeringszaken
te spreken. Hij zou misschien weten, waai
Zurrlauben tijdelijk zijn verblijf had. Spoedig
kwam er antwoord terug-, wijl hij binnen en
kele dagen naar Luzerne vertrok, wilde hl]
onderweg infonneeren, waar de heer Zurlau-
tot de ontdekking te komen; toch had hij vurig gehoopt, dat
de moordenaar van La Chicot zijne verdiende straf niet mocht
ontgaan. Eerst na zijn zooëven met John Treverton gevoerd
gesprek was zijn gevoelen ten aanzien van de schuld de» echt-
genoots aan 't wankelen geraakt.
Hij werd, gedurende het overige gedeelte van den dag, voort
durend gekweld door onaangename gedachten betreffende den
heer en meester van Hazlehurst Manor en zijne schoone jonge
vrouw; gedachten zoo onaangenaam, dat zij hem verhinderden
genot te vinden in Celia's levendig gezelschap, dat ander» al
het bekoorlijke der nieuwheid had voor een man, wiens jeug
dige leeftijd niet was opgefleurd door den omgang met jonge
meisjes, en wiens levensweg eentonig en rijk aan moeite en
arbeid geweest was. Hij zou den volgenden morgen met den
eersten trein naar Londen terugkeeren, en ofschoon de pre
dikant hem wilde overhalen, om nog wat langer te blijven, en
zelfs Celia met dezelfde strekking een vriéndelijk woord er aan
toevoegde, bleef hij bij zijn voornemen.
„Mijne praktijk is niet van dien aard, dat er mee te spelen
valt," zeide hij, toen hij Mr, Clare voor zijn gastvrije uitnoo-
digirfg bedankt had. „De weinigen onder mijne patiënten, die
betalen, zouden zich spoedig beleedigd achten, ais zij zich ver
beeldden, dat ik hen verwaarloosde."
„Maar gij neemt toch wel eens vacantie, niet waar?" zeide
Mrs. Clare, wier ruim moederlijk hart welwillend gezind wa»
jegens alle jonge mannen, enkel en alleen -omdat haar zoon tol
die afdeeling van de maatschappij behoorde. „Ge zult toch nu
en dan uwe familie wel eens gaan bezoeken, is het niet?"
„Neen, waarde Mrs. Clare, dat doe ik niet, en wel om de
geldigste aller redenen ik heb geene familie. Ik ben de laat
ste twijg van een verdorden boom.”
„Hoe treurig!" zeide de predikantsvrouw met eene zucht.
Celia zuchtte ook en wierp een medelijdenden blik op den
jongen dokter, en medelijden in Celia's blauwe oogen was iets,
dat geen man onverschillig kon laten.
„Indien ge mij vergunnen wilt later eens terug te komen, als
ik het wat verder met mijne praktijk gebracht zal hebben, zult
ge mij een alleraangenaamst vooruitzicht openen," betuigde
Gerard.
„Beste jongen, 't zal ons altijd genoegen doen je te zien,"
antwoordde de predikant op hartelijken toon, ,,'t Heeft op mij
den indruk gemaakt, dat gij het soort van vriend zijt, waaraan
mijn zoon behoefte heeft.'
ben rich bevond.
^,Och heden, hij zal onderweg ziek gewor
den zijn!” zuchtte Seppeli. „Als ik maar wist,
waar!" Met bloedend hart wachtte zy nadere
tijdingen al.
Intusschen zat Schumacher reeds bijna
twee maanden in de gevangenis. In de Goed»
Week was Andennat te Cressier gestorven.
Ziekte verhinderde den grijsaard met de ove
rige bannelingen naar Zug terug te keeren.
Hy was dus in den vreemde overleden. „Dat
heeft dus de „Zwarte Schoenmaker" op zijl,
rekening, evenals den dood van den oua-
bugemeester Fidel Zurlauben!” zeiden de
vyanden van den raadsheer. „Ze moesten
hem een hoofd kleiner maken! Maar onze ge
nadige hceren schynen te wachten, tot d~
Zürichers hem met geweld bevrijden. Niette
genstaande zyn Godzalig gezicht heeft hij
het altjjd met de ketters gehouden!”
Zoo klonk het openlijk in de herberg, op
straat en plein. De regeering, zwichtend»,
vooe den drang van het gepeupel, trad met
den dag strenger op. Het verzoek van dci,
deken werd van de flfhd gewezen; Schuma
cher zou voor het crimineeLgerechtshof aan
geklaagd worden, niet op de algemeene ver
gadering. En onder voorwendsel, zich tegen
een overrompeling der Zürichers te verzeke
ren, werden 400 manschappen onder de wa
pens geroepen.
De gerechtsdag, de 16e Mei 1735, brak
eindelijk aan. De stad leek veel op een ves
ting, nu zooveel soldaten opgeroepen waren.
De poorten waren bezet. Verschillende ba
taljons doorkruisten de stad; lang» den oever
lagen al veel nachten alle schepen vastge
ketend, terwijl schildwachten op en afliepen
en om het raadhuis wemelde het van krijg—
volk, 4
„Wij schieten hem liever dood, dan dat wij
zullen toelaten dat men hem bevrydt”.
riep hot volk. Hoe stellig men een doodsoor
deel verwachtte, toont ons het bevel van den
stadhouder, die op het plein eeni schavot liet
oprichten.
De vrouw van den raadsheer zat, aJs we
duwe gekleed in stomme smart in hare ka
mer. Seppeli trachtte tevergeefs haar te
troosten. De kleine Caecilia weende in stilt
en bad veel. Ook zij beproefde hare moede»
op te beuren. „Weet de goede God dan niet
alles, moederlief?” vroeg het kind. „En al»
vader sterven moet, komt hij dan niet in den
hemel? Welnu, dan verwisselt hij een leven
vol ellende en bitterheden met do eeuwigv
heerlijkheid. Ik zal u daarover een hoofdstuk
uit de ..Levenda dood” voorlezen, zoodra ia
het boek van vader terugkrijg.”
Zoo sprak het brave kind, dan weende het
andermaal en bad het eene Wees gegroet na
het andere.
Daar kwamen door den tuin meer dan een
dozyn petekinderen, door hunne bloedver-
wanten gevolgd (de meisjes in een zwart
kleed, do jongens met een rouwband om den
arm), naar de woning van de raadsheer ge-
loopen. De deken had de ouders verzocht hen
voor het begin der rechtszitting naar het huis
van den peter te zenden; hij zelf wilde hen
naar den rechter vergezellen, om met hen
een gunstig oordeel af te smeeken. Seppeli
en Caecilia verdeelden suikergoed onder de
kinderen; de droefheid was by de klein,
sten tenminste niet heel groot. Omdat
Caecilia weende, lieten zy ook een paai
traantjes vallen, maar deze droogden spoe
dig op, toen zij aan het gebak knabbelden en
een klein meisje zei op blyden toon dat het
getimmerte, waarop zij den "peetoom zouden
onthoofden, reeds met zwart doek behangen
was en men kon het thuis bij vader heel goed
zien.
„Schaam u!” berispte .haar een meisje dat
enkele jaren ouder was. „Gy zegt
toon, alsof gij bet heel pleirieng
men een peetoom vermoordt”
„Zy meent het zoo niet!” sprak ïïzillll,
„niet waar, Hanneke? Kom, bid maar een
Onze Vader voor den lieven peetoom!"
Thans kwam de doken vóór het raadhuis.
Zyn gelaat teekende droefheid. Hy gaf Sep
peli en Caecilia <en wenk en ging met haa>
naar de kamer, waar mevrouw Schumacher
in stomme smart temeer zat.
Die Zondag was een treurige dag voor John Treverton. On
der het naar huis gaan sprak hij bijna geen woord, terwijl Laura
hem met bezorgdheid gadesloeg, en er over peinsde, wat hem
zoo op eens in een andere stemming kon gebracht hebben. Had
die vriend van de Clares hem slecnte tijding gebracht? Maar
hoe kon dat mogelijk wezen? Was het Sliet waarschijnlijker,
dat deze ontmoeting met een ouden kennis hem een of andere
treurige periode voor den geest geroepen had van dat verleden,
waarvan zij zoo weinig wist.
„Dat is mijn ongeluk," dacht zij bij zichzelve. „Ik ben maar
half zijne vrouw, daar ik ten eenenmale onbekend ben met
al zijn vroeger verdriet.”
Zij viel haar echtgenoot niet lastig met eenigerlei vragen,
maar zij liep stil naast hem voort door het in het winterge-
waad gehulde heesterplantsoen, waar de hulstbessen glinster
den in de middagzon, en de makke roodborstjes op hagedoorn
en laurier fladderden.
„Ik zal het luncheon er aan geven, lieve,” sprak John, toen
zij aan de voordeur gekomen waren. „Ik voel me niet lekker
en ik heb hoofdpijn; 't zal me waarschijnlijk goed doen, als
ik een paar uur te bed ga liggen."
„Zal ik met je gaan, en je in slaap lezen, John?’4
„Neen, lieve, ’t zal beter voor me zijn, dat ge mij al
leen laat."
„O John, waarom zijt ge niet openhartig jegens mij geweest?'*
riep zijne vrouw bedroefd uit. „Ik weet, dat ge iets op het hart
hebt. Waarom schenkt ge mij je vertrouwen niet?”
„Nog niet, lieve. Vrij zeker zult ge zeer spoedig weten alles
wat er aangaande mij te weten valt. Maar we behoeven de
openbaring niet vooruit te loopen. Zij zal niet te aangenaam
zijn voor mij en voor u.”
„Gelooft ge, dat al wat ik ooit aangaande u te weten kan
komen, ooit verandering in mijne gevoelens zal brengen?"
vroeg zij, en zij legde haar hand op zijn arm, terwiil zü hem .c>
(Vervolg)
,,,Vod loone u voor uw goeden wH!" zeide
hij na geruimen tijd een en ander overwogen
te hebben. „Zeg tegen Seppeli, dat vader
haar segent, indien zy Zurlauben het ja
woord geeft. Vergeet dat niet, Zizilili. Maar
ik mag niet doen wat gü van my begeert.
Al sou de vlucht ook gelukken, dkn moesten
hy en allen, die mij behulpzaam waren ge
weest, het met hun leven boeten. Neen, wat
Schumacher misdreven heeft, wil hij alleen
uitboeten.”
Dit zeggende trok hij den pijl uit den
muur en wilde het snoer stuk scheuren.
Maar Zizililli omklemde zijn handen en
noemde haren vader de beweegredenen op,
welke Seppeli tot deze daad hadden bewo
gen: mynheer de deken had de vlucht voor
geoorloofd verklaard; Schicker was ook ge
vlucht. juist dezen nacht zou oen ontvluch
ting mogelyk zyn, nu de „Linden" feest-
viedren enmisschien wa» het de* eenig
ste gelegenheid; dan nog eischten de „Lin
den" zyn dood en ten laatste zou moeder
van verdriet sterven, indien men vader naar
het schavot bracht.
„Och lieve vader, erbarm u over onze
lieve moeder, over Seppeli, Rudolf en mjj!”
sprak het kind en viel op de knieën, terwijl
zy hare oogen, die met tranen gevuld wa
ren. op haren vader richtte.
Schumacher weende ook. Hy streek met
zijne hand langs de haren van het lieve
kind en wachtte even alvorens te antwoor
den.
Eindelijk zeide hy treurig glimlachende:
„Gy hebt goed gesproken, Zizililli Een ad
vocaat had het u niet kunnen verbeteren.
Zoo! zoo! Schicker is dus gevlucht! En de
zen nacht zou het de beste gelegenheid zijn
om te ontvluchten en.... onder deze om
standigheden was een ontvluchting geoor
loofd. Ik wil het niet tegenspreken. Maar
dat men my ter dood veroordeelt, kan ik
nimmer gelooven. Ik ben my geen kwaad
bewust dat wil zeggen geen misdaad,
waarvoor ik de doodstraf zou verdiend heb
ben en ik. zal my wel zoo weten te verdedi
gen, dat de eer en bet leven uws vaders ver
zekerd zyn. Wellicht zullen ze mij niet eens
verbannen. Vldbht ik evenwel, dan verkla
ren ze röij eer- en weerloos, dan maak ik
my zelf een banneling, die het recht mist
zich te kunnen verdedigen.
Ge ziet dus, dat een ontvluchting my
slechts tot onheil strekt en nog erger: vrouw
en kinderen en den heer Zurlauben in bet
ongeluk brengt; kunt gy dit allemaal thuis
vertellen? Zeg ’t my eens na!"
Zilililli deed het.
„Heel goed! Onze Lieve Heer heeft uw
verstand in deze verlicht Zeg nu hetzelfde
tegen moeder. Seppeli en mynheer Zurlau
ben en groet hen allen van my. Zy moeten
den moed niet verliezen. Aan een terdood
veroordeeling denk ik heelmaal niet, al
spreekt het gepeupel er ook over! En thans
geen woord meer over die zaak. Gy kent
uwen vader. Het is mijne gewoonte niet, den
kinderen te vertellen, waarom.ik zus of zoo
handel Maar ditmaal wil ik het toch doen,
opdat ge zoudt weten, dat uw vader niet uit
eigenzin of stijfhoofdigheid de wel over
legde ontvluchting, door Seppeli en Zurlau-
ben uitgedacht, versmaadt. Breng den heer
Zurlauben de vjjl terug, bedank hem en zeg,
dat vader er van overtuigd is. dat hy voor
Seppeli een waardig echtgenoot zal wezen.
En lees thans het hoofdstuk uit de „Leven-
4e dood” verder.”
^(Vervolg).
„Miss Clare, toen ik student was aan het Marischal College
te /rdeen, heb ik menig jong mensch in zijn rooden tabberd
ov^e straat zien gaan, mager en met oogen, waaruit de hon-
ge^irak voor wien een hompje van uw oudbakken brood
ee weelae .zou geweest zijn. Als een Schotsch predikant
zijoon naar de universiteit stuurt, is hij niet altijd bij machte,
h» geld genoeg mede te geven, om dagelijks te kunnen di-
n<en. De arme jongen mag blij zijn, als hij geregeld voor zijn
o»ijt en zijn avondmaal een bord brij kan krijgen"-
Die arme schepsels!" riep Celia uit. „Ik vrees, dat Edward
«nveel geld aan handschoenen en si/garen uitgeeft als vol-
#nde zou zijn om een zuinig jongmenach aan eene Schotsche
iversiteit in 't leven te houden; maar daarvoor is hij ook
n poëet."
„Is een poëet noodzakelijk een vertwister?"
„Op mijn woord, ik w^et het niet, nviar poëten schijnen over
et algemeen dat zwak wel te hebben, is het niet zoo? Men
.an van hen moeilijk verwachten, dat ze veel acht zullen ge-
/en op ponden, shillings, en pence. Ze zijn altijd met het hoofd
th de wolken, en zij hebben geen oogten voor de kleine affaires
van het dagelijksch leven."
Gedurende eenige oogenblikken wandelden- zij zwijgend ver
der, en George Gerard beschouwde al peinzend het schoone
jeugdige gelaat, met zijne schalksche bekoorlijkheid en schert
sende uitdrukking-
,,'t Zou eene ramp zoowel als ees»e dwaasheid zijn voor een
man van mijn stempel, voor een meisje als dit iets te gaan ge
voelen," sprak hij bij zich zelven; „,paar ik mag me wel door
haar laten amuseeren".
Eene minuut daarna kwam Edwiird Clare naar hem toeloo-
pen, en legde de hand op zijn arm.
„Wel", sprak hij, „wat is er besproken tusschen u en Tre
verton?”
„Vrij wat, maar toch zegt het Diaar zeer weinig. Ik heb me
delijden met hem.”
„Gelooft ge dan niet, dat hij zijne vrouw vermoord heeft?"
„Ik weet niet, wat ik daarvan zeggen zal. 't Is eene zeer
mysterieuse zaak. Ik zou u aanrnden, de dingen aan hun eigen
beloop over te laten. Wat voordieel kunt ge er bij hebben, die
arme vrouw van hem rampzalig te maken? Indien hij schuldig
is, zal de straf vroeger of later volgen. Indien hij onschuldig is,
zal het zeer wreed van u zijn, hem te vervolgen."
„Hoe? Meent ge, dat ik zdlk een lafbek ben, dat ik hem
maar zijn gang zal laten gaan., zonder dat de zaak onderzocht
wordt? Ik, die Laura bemind heb, en voor wien zij verloren is
gegaan? Verondersteld zelfs, dat hij onschuldig is aan den
mOord wat meer is, dan ilr. bereid ben te gelooven altijd
toch heeft hij zich schuldig, gemaakt aan een wreed bedrog
ten opzichte van zijne tegenwoordige vrouw, aan een onbe
schaamd bedrog tegenover <de executeurs van Jasper Trever
ton's nalatenschap, van welke mijn vader er een is. Hij heeft
niet meer recht op het Manor House daar ginder, dan ik heb-
Zijn huwelijk met Laura Malcolm is geen huwelijk. Kan ik me
rustig houden, terwijl dit alles mij bekend is?"
„Als gij openbaart wat ge weet, zult ge Mrs. Treverton’?
hart breken, en baar tot dien bedelstaf brengen. Dat mag toch
bezwaarlijk de handdwijzt» van een vriepd heeten."
„Ik zal haar wellicht smart aandoen, maar tot den bedelstaf
zal ik haar niet brengen. Zij heeft nog een klein inkomen van
zichzelve.”
„En Hazlehurst Manor zal verkocht worden, en de opbrengst
strekken tot oprichting tan een hospitaal."
„Dat zijn de voorwawrden van Jasper Treverton's uitersten
wil."
„Als geneeskundige moet ik me wel daarover verheugen;
maar als mensch kan ik niet nalaten te verklaren, dat het mij
innig leed zou doen voor Mrs. Treverton. Zij schijnt haar echt
genoot teeder te betmanen"
„Ja," antwoordde F-dward; ,,'t is hem gelukt haar geheel tc
verblinden; maar miaichien zal zij, wanneer zij weet, dat John
Treverton Jack Chioot is, de man der balletdanseres, onttoo-
verd zijn."
Gerard zeide niet» daarop terug. Hij begon te begrijpen, dat
persoonlijke boosassdigbeid de bron was van Edward's vurig
verlangen, om John Treverton's geheim aan den dag te bren
gen. Het speet hem bijna, dat hij zijn hulp verleend had, om