I 1 1 I 'S VERBROKEN BANDEN. J* DE ZWARTE SCHOENMAKER - dan kunnen t-' 1 i- I 1 1 >- 1 .2 r I «VERHAAL UIT HET ZWITSERSCHE .VOLKSLEVEN. Voor de Huiskamer 1 en en e> l i EINDE. A 4 J 4 gen gekend hadden, zouden hem gaarne in zyn moeilijken arbeid willen helpen, maar de gouverneur van de vesting, hoewel hij medelijden met den gevangene had, druïde den galeiboef geen verlichting van straf toe staan. Men besloot pm zich tot den hertog te wenden. Doch de goede God zond reeds en kele weken, later hulp en verlossing. In de eerste dagen van Juli werd de on gelukkige, door heimwee en ondtagelyken arbeid doodeljjk uigeput, gevaarlijk ziek. De wachtmeester Felchin van Schijt zag. dat hij bij een geladen kar neerviel. Hfj taalde een arts en op diens bevel werd de zieke van zjjn ketenen ontslagen. ..Mijn hartelijke dank, brave landsman”, zeide Schumacher, „van de andere ketenen zal d goede God my, naar ik hoop, spoedig verlossen. Doe mij het genoegen, een pater capucjjn te ontbieden, opdat hij mij tot de groote reis voorbereide. Het zal niet lang meer duren!” Felchin meende, dat het moeilijk was, een priester te vinden, die de Duitscbe taal ver stond; maar de zieke zeide glimlachend. „Wy zullen elkander wel' begrijpen!” De priester kwam. Het verwonderde hem zeer, dat de galeiboef vloeiend Latjjn sprak en zijn verwondering groeide aan tot ver bazing, toen de gevangene met zooveel oot moed zijn zonden beleed G I. had La Chicot tegen haar echtgenoot gezegd; „en we er binnen gaan en hem zien". „Watl” had Jack uitgeroepen; „ge zult toch zeker niet ver langen, het met wonden overdekte lijk van dien man te zien! 't Moet een vreeselijk gezicht zijn, die arme kerel”. „Integendeel, monsieur", had iemand gezegd, die in hunne nabijheid onder de menigte stond. „Het aangezicht van den ongelukkige had geen letsel bekomen, 't Is een knap mans persoon, gebruind door de zon, een zeeman, een knap persoon". „Laat ons er binnengaan en hem zien", had La Chicot aan- hicot iets verlangde te doen, deed zij (Vervolg), U» dood?" vroeg Josephs lenuwachtig. „Ja? Ach, ik heb bet al weken lang gedacht Ik lees bet in uwe oogen1 Die edele trouwe aiei? En om mjj en'om mijn vader!" Heets tranen rolden over hare bleeke wangen. Deken Wiekart liet haar rustig uitschreien. Toen verhaalde hy, wat hy van den dood van zyn neef vernomen had uit den mond van Atlente, die na de rechtszitting ale gast in de pastorie verwijlde. De heer van Roll had de treurige tijding naar Luzern gebracht. Hein rich Zuriauben was op zyn tocht tusschen Suree en Dagmerselien op Goeden Vrijdag door een onweer overvallen en ofschoon hij van top tot toen doornat werd, uren aan een stuk verder gerokd tot hy zich niet meer in den zadel kon houden. Hy waemoo ziek te Dagmersellen aangekomen, datde waard onmiddellyk een dokter en den pastoor had laten roepen. Hij had zjjn bewustzijn verlo ren, „Hy is erg koortsig en de ontsteking heeft zich‘uitgeatrekt tot de hersens,” zeide de arts, waarop de priester den zieke het H. Oliesel toediende, 's Nachts daarop sprong hy uit zyn bed, verliet het slaapvertrek en holde den weg over, voortdurend roepende: „de vader van mijn Seppeli.” Een landman vond hem stervend aan den weg liggen en bracht hem naar het dorp Rei den, waar hy, zonder ook slechts een enkel oogenbiik tot bewustzijn gekomen te zijn, als een onbekend vreemdeling stierf eh be graven werd. Ook de waard te Dagmersellen had eerst niet geweten, wie de vreemdeling was, en eerst toen van Rail in die streek een onderzoek instdde, begreep men wie de on bekende zieke moest geweest zjjn. t En zoo is de goede Heinrich uit liefde- tot mjj en mjjnen armen vader gestorven,” zeide Seppeli. „Zooals God wü! Zooals God wil! Als dochter van een galeiboef had ik nim mer zjjn naam durven onteeren. *t Is goed zoo! De wil des Heeren geschiede!" En op nieuw brak zy in tranen uit. XXV. HET EINDE. Nog scheen het niet zeker, dat het volk, woedend over de uitspraak, niet zou eiseben, dat Schumacher werd gedood. Daarom dron- gen de vrienden van den raadsheer er op .aan, den veroordeelde zoo spoedig mogelyk naar Turyn te brengen, terwijl de vijanden vreesden voor een overrompeling door de Zürichers. De commandant berichtte Jose- pha Schumacher dan ook epoedig, dat haar vader den volgenden morgen, zoo vroeg ino- gelyk over het meer gebracht zou worden. Zy kon hem de allernoodwendigste verschoo- ning meegeven. Aan het „Lüclü”, niet by de vischmarkt, zou hy «gescheept worden; want het stond te vreezen, dat het gepeupej hem zou willen vermoorden, wanneer men wist op welk oogenbiik hij de stad verliet. Nog in den naeht stond Seppeli op en liep naar het .bed hare r zuster, zeggende: Zlzilleli sta haastig op en kleed u aan; maar tocht jes, opdat moeder bet niet merke. Wij zul len vader nog eenmaal zien." Kort daarop slopen de zusters op de teenen langs de trap naar beneden. i Een koude wind blies haar in het aange dicht; op- den echoonen Meidag volgde ruw ■weer. „Hier is een doek, doe'dien om het'hoofd, zusje," zei Seppeli. „Dat vader in zulk ■schrikkelijk weer over het meer moet.” „De lieve God heeft het weer gezonden," antwoordde Caecilia. „En meent ge niet, dat vader "het scheiden zwaarder zou vallen, ale over bet meer en de bergen de zon in al haar glans en heerlijkheid oprees?” „Waarlijk, ik geloof, dat ge gelijk hebt, lief kind!” spiak Seppeli treurig. Nu zyn we bij de Lieve-Vrouwekapel Hier jullen wij op va der wachten. Of ze zyn poA-et aan de zol dering boven het orgel ook nog verwijde ren?" „Neen, neen! Dat zal de Moeder Gods niet toelaten! Daar blijft hy en wy mogen nog al tijd trotsch op hem zyn," antwoordde Cae cilia beslist. Zij vielen op de knieën en baden tot lang zamerhand de schemerifig aanbrak. Nog was de dag niet aan den hemel, toen Seppeli wapengekletter boorde en den vas- ten stap van een afdeling soldaten. „Zij ko- neo er aan,” sprak zy, en liep nu met Cae- „Laat ons er binnen, gehouden, en als La het altijd. Zoo waren ze blijven staan wachten onder de menigte, die nog steeds zich daar verdrong, ofschoon er wel twee derde gedeelte van/l£ menschen weggeloopen en terugekeerd waren tot hunne bezigheden of uitspanningen; niet omdat zij er voor terugdeinsden den dood in zijn akeligst Voorkomen te aan schouwen, maar omdat het toilet maken wellicht te lang duren zou, én^mdat zij het schouwspel de moeite niet waard keurden, om een half uur te staan wachten en zich te vervelen in de zomerzon. La Chicot had gewacht met het taaie geduld, dat haar eigen was, wanneer zij zich het een of ander vast voorgenomen had. Jack had ook geduldig gewacht; want hij had de verschillende gezichten onder de menigte gadegeslagen, en met een artistiek genot deze verschillende stalen van fysionomieën uit de heffe des volks bestudeerd. Zoo was het halfuur voorbijgegaan; de deuren waren geopend, en de menigte was het lijkenhuis bin nengedrongen, precies zooals zif een schouwburg of epn paar denspel zou zijn binnengedrongen. Daar had hij gelegen, die nfcuw aangekomene, beschenen door de zomerzon, eene roerlooze gestalte achter eene plaat glas, een Hink, bronskleurig gelaat, met een baard, zware wenk brauwen, en kort afgesneden zwart haar, met gouden ringetjes in de ooren, en op den eenen blooten arm, den arm, die door de wagenwielen niet geraakt was eenige woorden daarop geta toeëerd, paarsch en rood- Jack Chicot had het gelaat van den dooden man bezien, de scherpgeteekende trekken.in zijn geheugen geprent, en zich over het lijk heen gebogen, om het getatoeëerde opschrift van naderbij te bezien. Daar was een schip, eene roos, en deze woorden: „Gewijd aan Sainte Anne van Auray." De man was zonder twijfel van Auray, La Chicot's geboorte plaats. Jack had zich omgewend, om daarop de aandacht zijner vrouw te vestigen, die daar vlak bij zijn elleboog had gestaan, doodsbleek als het lijk, daar achter het glas, met een door ze nuwtrekkingen verwrongen gelaat, terwijl groote tranen haar langs de wangen biggelden. „Kent ge hem?" had Jack gevraagd. „Is het iemand, dien g« je van vroeger herinnert?" „Neen, neenl" had zij snikkend geantwoord; „maar 't is te afgrijselijk. Breng me weg breng me van hier, of ik val flauw.? Hij had zich gehaast haar door de menigte heen te geleiden, en haar in de open lucht te brengen. „Ge hebt te veel vertrouwen gesteld op de sterkte van je zenuwen," had hij gezegd, verstoord over de dwaasheid, waar mee zij zich aan zulk een schok bloot gesteld had. „Ge moest geen lust hebben om zulke ijselijkheden te zien.” „Ik begin al weer op mijn verhaal te komen,” had La Chicot geantwoord. „Het is niets." Maar zij was niet zoo spoedig tot bedaren gekomen. Zij was gedurende het geheele nog overige gedeelte van den dag ze nuwachtig gebleven, en gedurende den nacht had zij herhaal delijk nauwlijks de oogen gesloten, of zij was verschrikt van haar kussen overeind gesprongen, geweldig snikkend, en zich het gelaat met de handen bedekkend, „Laat me hem niet zien!" had zij hartstochtelijk uitgeroepen* „Jack, waarom zijt ge zoo wreed, mij hem te laten zien? Ge brengt me bij het glas ge njodzaakt me hem te zien. Breng me weg!" Terwijl hij hedenavond zat te mijmeren over dit vreemde tooneel van vijf jaar geleden, rees bij John Treverton de vraag op, of er misschien niet een of ander verband ?ou hebben be staan tusschen dien man en Zaire Chicol HOOFDSTUK XXXIV, ueorge Gerard in gevaar. Alhoewel George Gerard zich voorgenomen had des maan* dagsmorgens met den eersten trein van Beechampton te ver trekken. en ofschoon er eenige twijfel bij hem begon op te ko- cilia de wacht tegemoet. Ja, daar kwam. Sdminacher aanstrompe len, en aan handen en voeten geboeid. Als een arme bedelaar gekleed, liep hij tusschen de soldaten. Op bet zien van den ongeiukki- gen vader begon Seppeli luide te weenen, niettegenstaande zy ziéfi stellig had voorge nomen een bly gelaat te toouen. „Seppeli! Zizillili riep de raadsheer etrekte de hadden naar zyne kinderen uit. „Vader! Vader!" antwoordden beiden en drongen tusschen de soldaten door naar ha ren vader. Hij glimlachte en wilde iets zeg- gen; maar de smart schroefde hem de keel toe. Haastig teekende hij zyne dierbare kin deren met bet teeken des krukes, trok haaj met ziel» over den dorpel van de kapel en knielde tusschen Seppeli en Zizilleli neer. Het jongste kind begreep haren vader en bad luide een Weesgegroet ter eere van de Moe der van Smarten. De wacht antwoordde. Nog éénmaal drukte Schumacher de kin deren aan zyn hart, weerde zé toen zachtkens en beklom het schip. Weenend volgden zy hem; Seppeli wierp hem haren doek over bet hoofd om hem aldus togen de grimmige kou de te beschutten. Ze bleven in den regen staan tot het schip achter den lichttoren uit het gezicht verdwenen was. Een dag of wat later bezocht Atiante Znr- lauben haar vroegere speélgenoote. Zij ween den meer met elkander, dan zij spraken. En wellicht was dit ook beter. Want een traan -uit een medelijdend hart opgeweld, troost beter dan duizend schoone woorden. Op het punt van te vertrekken, zeide At lanta: ,Jk ga thane naar Frauenthal en be gin mofgen myn proeftyd. Ge weet immers nog wel, Seppeli, dat het reeds in myne jeug dige jiren mjjn wensch was. den sluier aan te nemen. Maar vader zaliger verlangde, dat ik wachtte tot mijn vijf en twintigste jaar. Hy meende, dat ik wel tot andere gedachten zou komen. God zy gedankt. Dat is niet ge schied! Welaan, moed gehouden, lieve Sep peli God troostte u. Ik zal te Frauenthal overvloedig tijd vinden om voor u en uwen vader te bidden!" „Gij, braaf meisje. Ja, bid voor vader, dat hjj zyn ongelukkig lot geduldig drage. En voor onze arme moeder! En voor mjj ach God! Ik vieee meermalen, dat ik onder myn kruis bezwijk!" „Neen Seppeli, God beproeft niemand bo ven zyn krachten. Bid en wees overtuigd dat ik u help bidden. Over een jaar, als myn proeftyd voorbij is, wanneer ik mijn belof ten afleg, zult gij mijn geestelijke bruidjuffer zijn. Tot weerziens op dien dag. Zoo namen de vriendinnen afscheid van elkander. De dictator droeg met heldhaftig geduld het zware kruis. Nimmer kwam een klacht over zyn lippen. De opzichters bewonderden hem: vele Zwiteersche soldaten, in dienst van den hertog can Savtfye, die hem in beter da- (Vervolg). Er was een soorval in zijn huwelijksleven geweest, dat hem zeer bevreemd had, want zijne vrouw was niet bizonder ge voelig van aard geweest, of onderhevig aan hartstochtelijke aandoeningen, behalve wanneer haar eigen genot er bij betrok ken was- Toch had zij zich bij dit bizondere voorval even vat baar voor medelijden en afgrijzen getoond als een meisje van zeventien jaar, dat zoo pas van de kloosterschool komt. Zij hadden op zekeren zomermiddag met hun beiden wat •loopen slenteren langs de kaaien en over de bruggen, nu eens stilstaande om de drukke beweging op de rivier gade te slaan, dan eens uitrustende op eene der banken onder de boomen, of bladerende in de oude boeken op de stalletjes, en zoo waren ze, doelloos flaneerende, bij den Pont Neuf terecht gekomen. - „Laat ons de brug over gaan en de Notre Dame bezien." had de man gezegd, voor wien de oude kerk een onuitputtelijk bekoorlijkheid had. „Bah," had de vrouw uitgeroepen. „Hoe kunt ge toch zoo veel ophebben met zulke oude steenklompen!" Zij waren de brug overgegaan, en naar den voorgevel der edele oude kathedraal geslenterd, waar men reeds een aan vang gemaakt had met het opruimen van de huizen, die om het prachtige*gebouw heen stonden en zijne schoonheid over schaduwden. Jack Chicot wierp een bewonderenden blik op die heerlijke westelijke deur, gebouwd door Philippe Auguste, overladen met „fleur de lys," waar in vorige dagen de ge beeldhouwde gestalten van al de koningen van Juda zich ver toond hadden in steenen nissen, even fijn als kant, of als het lente-lommer, De oogerl zijner vrouw dwaalden rechts en links af, en zagen overal heen, als om eenige afleiding te zoeken voor een geest, die zich spoedig verveelde, wanneer hij niet geprik keld werd door lichtzinnig genot- ,,4je eens," had zij op eens uitgeroepen, en zij legde haar hand op den arm haars echtgenoots. „Daar is wat aan de hand! Zie eens, wat een massa menschen! Is het eene processie, of is er een ongeluk gebeurd?" J „Er zal een ongeluk geb^rird zijn, denk ik,” had Chicot ge antwoord, de straat tegenover hem afziende, waar eene tal rijke schare haastig kwam aapzeilen, en naar hen toe kwam rollen als een reusachtige golf van zwart water, ,,'t Zal het best zijn, dat we uit den weg gaan." „Wel neen!" had de vrouw uitgeroepen. „Als er wat te zien f is, moeten we 't zien. Het leven is niet overrijk aan afleiding." ,,'t Kan wel iets akeligs zijn," had Jack opgemerkt. „Ik vrees, dat daar een of ander ongelukkige naar de Morgue gebracht wordt." „Dat komt er niet op aan. We willen toch zien, wat er aan de hand is." Zij wachtten nu de voortdringende menigte op, en waren er weldra midden in, en hoorden talrijke stemmen spreken oyer 't geen er was voorgevallen, waarbij elke stem eene verschil lende lezing deed hooren van dezelfde akelige historie. Een man was overreden op den Boulevard een zeeman uit de provincies tegen den grond geworpen door de paar den van een grooten goederenwagen. De paarden hadden hem getrapt, de raderen waren hem over het lichaam gegaan- „Hij was dood, toen ze hem opnamen", zeide de een. „Neen, hij sprak nog, en scheen nauwelijks te weten, dat hem een ongeluk overkomen was", beweerde een ander. „Hij is overleden, terwijl ze wachtten op den brancard, om hem naar het hospitaal te vervoeren", riep een derde. En nu brachten ze hem naar de Morgue, het vermaarde lijkenhuis der Fransche hoofdstad, daar ginder aan de rivier. Hij werd vervoerd, te midden van die dichte menigte, die steeds talrijker geworden was, van het oogenbiik af, dat de dragers met hun akaligen last op weg waren gegaan, van de Porte St. Denis, waar het ongeluk gebeurd was. Hij was daar, te midden van die levende menschen-masaa, een akelige gestalte, van het hoofd tot de voeten met een kleed overdekt, en onzichtbaar ▼oor al die nieuwsgierige oogen. Jack en zijn vrouw waren door den troep verderop gedrongen voorbij de groote kathedraaL langs den^ever der Seine, tot aan den ingang van het lijkenhuis. Hier waren allen blijven stilstaan, maar niemand had er bin nen mogen gaan, behalve de doode man en zijn dragers, en drie of vier „sergents de ville." „We moeten wachten, totdat ze zijn toilet gemaakt hebben"* Nog denaetfden dag, xJhrop «ehumacher het H. Sacrament ontvangen bad, werd de koorts zoo hevig, dat de zieke het bewust zijn verloor. Felchin en nog enkele andere Zwitsers omringden zijn legerstede. Hy sprak thans Duitech met een krachtige stem, als stond hy te midden der groote vergadering. „Burgers! Eedgenooten!” riep hy, terwyl hy wild in het rond zag. „Eedgenooten, wacht u voor het verbond met Frankrijk! Het Fransche gold strekt het lieve vaderland niet tot zegen!” Toen werd zyn stem zachter, zoodat men skfhts enkele woorden kon verstaan. Hij noemde de namen van zyn vrouw en kinderen en scheen voor haar te bidden. Zoo lag hy geruimen tijd met de handen ge vouwen. terwyl de oogen gesloten waren. Vooral scheen hy met do kleine Caecilia te spreken. Men begreep, dat de zieke in de meenink verkeerde, dat zy bij hem was. „Zizillili, Zizillili", fluisterden zijne lip pen. Enkele uren later werd de zieke ernstig en zeide, eerst zacht, daarna luide, telkens met verheffing van stem: „Vergeef ons onze schulden, gelyk wy vergeven onze schuldenaren.” - Driemaal herhaalde hij: „Gelyk wy ver geven." Plotseling ging hij overeind zitten opende zoover mogelyk de oogen. „De bergen! De bergen!" sprak hij. „Zie toch eens, hoe schoon. De Rigi.... is het' de Rigi?.... Neen, nog schooner, het straalt als goud en purper! 0, welk een stille, won dervolle zonsondergang na zulk een storm- achtigen dag! En de klokken van St. Os wald luiden den Angelus. NtP verdwijnt de zon achter de bergen. Meent gij niet, dat morgen een >choone dag aanbreekt? Leg my dus neer on laat mij slapen. Morgen gaan wy naar huis.. naar buis.. naar huis..!” Hij maakte het teeken des kruises en vouwde de handen. De omstanders knielden neer en baden met den priester voor den zieke. De stervende scheen mee te bidden, tot, na een kórten doodstrijd zyn ziel hot ware vaderland tegemoet snelde. „Hy is de eeuwige rust ingegaan, en heeft „zijn huis” gevonden!” zeiden de mannen, die getuige van zijn dood waren. En allen sloegen een kruis.... en allen weenden. Joseph Anton Schumacher overleed den 6en Juli 1735. oZodra het bericht van den wachtmeester Telscbin waarin hy niet vergat het christelijk uiteinde van den ge vangene te melden te Zug bekend werd, hield deken Wiekert een lykmls. zonder- uiterlykè plechtigheden, om de gramschap zijner vijanden niet opnieuw op te wekken. Een gedeelte van het vermogen werd later aan de wedtiwe en de kinderen terugge schonken. Zijn gemalin, die in 1759 nog by <- hare familie te Baar woonde, stichtte een jaarlijksche zielmis voor Jt;n overledene. Rudolf studeerde in de medicijnen en stierf in 1758 als leeraar in de natuurkunde te Zug. Met Rudolf's zoontje, dat enkele maanden na den vader overleed, was de mannelijke linie van het geslacht Schuma cher uitgestorven. Caecicilia. die bjj den dood van haar va der negen jaar oud was. leefde en stierf in het klooster te Muóla. Zij bereikte den hoo- gen leeftyd van 81Sjaren, van welke zij 61 jaren in het klooster doorbracht. En Seppelj. Omtrent haar zyn geen authentieke berichten te vermelden. Volgens een zeker schrijven moet zy zeven jaren na den dood van haar vader gehuwd zyn met een Switserschen kapitein in Spaanschen dienst. Zeker bericht geeft den kapitein den naam ..Melchior Gangner uit Laken aan het Zürich-meer”; een ander: „de Courten uit Walis", Naar-het schijnt moet zy in Spanje ge lukkige dagen b<4eetd hebben. Dikwyls vroeg zy naar vrienden cn bekenden uit Zug. Toch heeft zij nooit kunnen besluiten daarheen terug te keeren, want zij had te veel droeve herinneringen aan hare geboor teplaats. Waar en wanneer zij stierf is on bekend. Stellig heeft de levendige hoop op een eeuwig wederzien des vaders haar einde verzoet en heeft zy het loon voor haar liefde en trouw ontvangen. En Seppeli Schumacher heeft een onein dig veel meer schitterende kroon verdiend dan de ras verwelkende kroon eener aard- sche liefde.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1928 | | pagina 16