r I i mooi f - I af- Zij Met thans (Wordt vervolgd). lakei n geleden". brengen, stelde Celia zich tot taak, hem dien dag aangenaam lijkheic^ Haar broeder scheen ontstemd en sL* v“n wendsel, dat hij de laatste hand moest leggen aan handschoen- mijn duim”, bevoer* men Ten aanzien van de zuiverheid van Edward Clare’» be- 1 doeling, zoodat hij zich niet op zijn gemak voelde in het gezel schap van dien jonkman, gaf hij, toen het Maandagmorgen ge worden wa», en het weer er niet zeer uitlokkend uitzag, en I een dichte regen bijna alle uitzicht belemmerde, met meer zwak heid dan hem anders eigen was, toe aan den vriendelijken aan- I drang van Mrs- Clare en hare dochter, die vroeg beneden ge komen waren in de ontbijtkamer, om voor den vertrekkenden I gast een kopje thee teschenken. „Ge moest waarlijk niet op reis gaan in zulk een weer," zeide I de predikantsvrouw met moederlijke welwillendheid. „Ik zou I Edward, als hij eene lange reis moest ondernemen, in zulk weer I niet laten vertrekken.” I George Gerard dacht aan de ongeriefelijkheden eener reis met de derde klasse, aan de stroomen ijskoude lucht, die onop houdelijk in den wagon binnendrongen, aan het plaatsnemen van natte passagiers aan elk station, die koude uitwasemen, en wier bemodderde kleederen iemand tegen de knieën wappe ren, aan de doornatte parapluies in de hoeken van het rijtwg, en aan al de akeligheden, waarmede zulk eene reis onvermij delijk gepaard gaat; en toen liet hij al peinzend zijn cog- gaan over de gezellige kleine ontbijtkamer, waarvan de meubels I nauwlijks twintig pond op eene verkooping zouden opgebracht hebben, maar welker netheid en huiselijkheid boven allen lof I verheven was; en vervolgens wierp hij een blik op de personen, I die in de kamer waren, op Celia in hare donkere winterjapon van grove blauwe saai, die haar volmaakt zat, en met kraag en manchetten naar den laatsten smaak. I „Waarom kwelt ge Mr. Gerard toch, moeder?" vroeg Celia, van haar theeblad opziende. „Ziet ge dan niet, dat wij hier zoo ijselijk vervelend zijn, zoodat hij vurig verlangt ons te verlaten, I en hij zich nog wel vrij wat ergers zou willen getroosten dan eene natte reis, om maar van ons af te kunnen komen." „Ik zou bijna wenschen, dat ge wist, hoe wreed uwe woorden zijn, Miss Clare," sprak Gerard, die voor het vuur stond, en met een ernstigen glimlach op haar neerzag. „Waarom wréed?" r „Omdat ge zonder het te weten mij om mijn armoede be schimpt. De acht of tien patiënten, die ik morgen moet be zoeken, brengen mij op zijn meest een honderd pond 's jaars op, en toch kan ik bezwaarlijk dat onbeteekende inkomen in de waagschaal stellen". „Wat zult ge na verloop van jaren moeten lachen, als ge op deze dagen terugziet, wanheer ge in uw brougham van Sa- vile-row naar het spoorwegstation rijdt, om van daar op reis te gaan naar Windsor Castle, ontboden door een telegram van de koninklijke familie." „Telegrammen van koninklijke familie en Windsor Castle buiten die kwestie latende, maar de afstand» tusschen mijn tegen woordig verblijf en Savile-row is zoo groot, dat ik er aan twijfel, of ik dien ooit zal kunnen afleggen", sprak Gerard; „doch intusschen zijn mijn weinige betalende patiënten van het hoog ste belang voor mij, en bovendien heb ik onder mijn'arm volkje eenige zeer ernstige gevallen". „Ik beft er zeker van, dat die arme schepsels wel wachten kunnen", zeide Celia. „Misschien zal het wel gunstig op hen werken, als er eens een paar dagen niet over hen gepraktizeerd wordt, 't Is op zijn mooist een zeer twijfelachtig voorrecht, onder geneeskundige behandeling te zijn". „Een vriend van me neemt met ernstige nauwgezetheid mijn^, praktijk waar", zeide Gerard, die blijkbaar in tweestrijd kwam- „Ging ik met mijn eigen lust te rade, dan bleef ik zeer zeker". „Ga dan met uw eigen lust te rade",«sprak Celia uit. „Ik doe het altijd. Mama, bedien M .Gerard maar van wat^iam met aardappelen, terwijl ik aan Peter ga zeggen dat hij naar de „George" moet gaan, met de boodschap, dat de omnibus niet hier behoeft aan te komen". „Ik vrees, dat ik misbruik maak van uwe gastvrijheid en u vrij wat overlast aandoe", zeide Gerard, toen Celia de kamer verlaten had, om aart den knecht de bedoelde boo«ischap op te geven. „Ge doet ons volstrekt geen overlast aan", antwoordde de goede Mrs. Clare; „en ge moet wéten,'dat ik me gélukkig reken, een vriend van mijn zoon ten mijnent te kunnen ontvangen”. Een flauwe blos vertoonde zich op Gerard's bleek gelaat, op het hooren van deze laatste woorden. Hij gevoelde, dat er een soort bedrog was in zijn positie in de pastorie. Ieder be schouwde hem als een vertrouwden vriend van Edward Clare, en reeds stond het bij hem vast, dat Edward een persoon was, die nooit zijn vriend zou kunnen worden. Maar voor Edward Clare's moeder en zuster koesterde hij een veel hartelijker ge voelen. Hij zat beneden te ontbijten met de twee dames, De predikant ontbeet later, en een van Edward's privilegies als poëet van de toekomst bestond hierin, dat hij in 't heden iederen morgen tot 10 uur op z'n bed bleef liggen. Nooit misschien had men genoeg- lijker ontbeten. Gerard, nu hij eenmaal besloten had te blijven, gaf zich onvoorwaardelijk over aan het genot van het oogen- blik. Celia vroeg hem het een en ander betreffende zijn levens geschiedenis, en ontlokte hem een levendige beschrijving van sommige bijzonder merkwaardige voorvallen in zijn leven Hij had maar zeldenrdeelgenomen aan de meer woeste vermaken zijner medestudenten, maar hij had er toch vaak genoeg aan deelgenomen, om al wat vreemd en belangwekkend mocht Chester verstandige mannen zijn, die zonder handschoenen loopen. Hier, waar de menschen elkander altemaal kennen, zouden zij het niet doen". „Ik geloof, dat ik nog maar twee paar handschoenen gekocht heb, sedert ik den mannelijken leeftijd bereikt heb", zeide Gerard. „Maar' als ge dan danst? Hoe redt gij u dan?” „Dat bezwaar is niet gfoot. Ik dans nooit". „Hoe, verveelt het u dan nooit, voor muurbloem te spelen? Winden de Duitsche walsen u niet op?" „Ik ben nooit in de, gelegenheid, om me er door te laten opwinden. Ik ben, zoolang ik in Londen gewoond heb, geen enkele maal op eene danspartij geweest". „Lieve Hemel! Waarom gaat ge niet naar danspartijen?" „Ik zou u daarvoor vijftig redenen kunnen opnoemen, maar misschien is ééne reeds voldoende. Ik word nooit uitgenoodigd.” „Wat beklaag‘ik u!" riep Celia met innig medelijden uit, Niets van 't geen hij haar verhaald had van den voor hem reeds too vroeg aangevangen levensstrijd, had haar zoo getroffen als dit. Dit was wel het toppunt van ellende. „Hoe brengt ge -het geheele seizoen in Londen door, en noodigt niemand u op bals en andere partijen?" „In het door mij bewoonde gedeelte van Londen is geen sei zoen. Het leven rolt daar het geheele jaar door altijd met dezelfde eentonigheid voort armoede gedurende het geheele jaar hard werken het geheele jaa? schulden, en bezwaren, en ziekte, en lijden gedurende het geheele jaar". „Ge doet me t hart bloeden," zeide Celia; „ik weet wel dat dat anatomisch onmogelijk is, en dat ik ten aanhoore van een dokter zoo dwaas niet spreken moest; maar wat ge daar zeidet heeft me allerijselijkst pijn gedaan". „Het doet me leed, dat ik u onaangename gewaarwordingen doe ondervinden", antwoordde Gerard op vriendelijken toon; ,,'t. is eene slechts vergelding voor de welwillende vriendelijk heid, die ge mij bewijst. Ge moet u niet voorstellen, dat het leven, dat ik lijd, een stil martelaarschap zou zijn. Ik voel me gelukkig in mijn vak. Mijne praktijk gaat zoo goed vooruit, als ik ooit verwacht heb, dat geschieden zou. Ik gploof ja ik geloof waarlijk, dat ik vroeger of later een fortuin zal maken, als ik maar lang genoeg leef. Alleen, wanneer ik bedenk, hoe lang het nog zai moeten aanhouden, alvorens ik me eene positie kan veroveren, goed genoeg voor een vrouw om ze met me te deelen, wordt ik wel eens wat ongeduldig". Het wingerdblad, dat zij bezig was te borduuren, scheen op eens in bizondere mate Celia’s belangstelling te wekken, en zij boog haar gelaat zoo diep over haar werk been, dat een vuur- roode blos hare wangen bedekte, en zij geen lust had, om weer op te zien. Zij Met thans een zenuwachtig kuchje hooren, en voelde zich, terwijl Gerard de kamer op en neer liep, gedrongen iets te zeggen. „Ik houd het er voor, dat de jonge dame, met wie ge ge ëngageerd zijt, zich er niet om bekommeren zal, hoe lang zij zal moeten wachten", merkte Celia op; „of zij zal, indien zij een waarlijk flink meisje is, er niet tegen opzien uwe zorgen en uw levensstrijd met u te deelen". i „Van zulk een jonge dame is er geen kwestie”, antwoordde Gerard. „Ik ben niet geëngageerd". „Neem me niet kwalijk, 't Is ook zoo; ik was vergeten, dat ge gezegd hebt, dat ge niet naar danspartijen gingt". „Meent ge' dan, dat een man zich op een bal eene vrouw zal kiezen?" „Ik weet het niet. Zoo iets gebeurt wel eens op een bal niet waar?” t Is mogelijk. Wat mij persoonlijk betreft, ik zou liever mijn aanstaande vrouw tehuis zien bij haars vaders haard". „Bezig met kousen stoppen", liet Celia er dadelijk op volgen- „Ik geloof, dat dit de werkelijkste toetssteen is van vrouwelijke voortreffelijkheid. Eene vrouw mag spelen en zingen, zij mag zelfs een p.aar nieuwste talen spreken, maar hare voornaamste verdienste wordt geacht gelegen te zijn in haar talent om kousen te stoppen en een pudding klaar te maken. Ik vraag u, Mr, Gerard, is dat niet het van ouds geijkte ideaal van vrouwelijke volkomenheid?" „Ik geloof, dat het kousen-stoppen en pudding-maken over 't algemeen verondersteld wordt alle vrouwelijke deugden in te sluiten. Een minnaar moge den schijn op zich laden om op den penning te zien, als h'j op zulke kleinigheden let, maar zeker is het, dat het geluk van een man er veel van afhangt, of zijne vrouw eene goede huishoudster is. Kan een huis een Eden zijn, waar de keukenmeid iedere maand hare dienst opzegt, en de deurwaarder al het koude vleesch opeet?" Celia lachte, maar haar lachen eindigde met eene zucht. Zij had zich voorgesteld, dat, zoo zij ooit trouwde, haar echtgenoot rijk genoeg moest zijn, om verheven te wezen boven de kleine zorgen van huishoudelijken aard, boven de kaaskorsten van een beperkt inkomen. Hij moest geld genoeg hebben, om er ten minste een pony-wagentje op kunnen nahouden, en aan dat pony-wagentje mocht niets ontbreken. Op een lakei zou Celia niet zoo bizonder gesteld zijn, maar zij' wilde zich door een allernetst kamermeisje laten bedienen- Zij zou niet verlangen hare japonnen van Worth te krijgen, maar zij moest niet be perkt worden, wat het aankoopen van kragen en manchetten betrof en men zou haar in staat moeten stellen zich van de heeten in bet Londensche leven te zien. Celia luisterde nat ‘groote oogen en met open mond, vol verbazing over 't geen ij hoorde. „O, dat noem ik nog eens leven!" riep zij uit „Wat een vei schil bij het- plantenleven, dat we hier leiden. Ik boud me e van verzekerd, dat Harvey, indien hij zijn geheele leven t» Hazlehurst had* doorgebracht, nooit iets zou ontdekt hebben van den omloop van het bloed. Ik geloof waarlijk niet, dat ons bloed omloopt". „Indien ge eens wist, hoe bekoorlijk uwe landelijke stilte een stedeling toeschijnt!" riep Gerard uit. „Laat de stedeling er eens gedurende een maand of zes weken de proef van nemen”, zeide Celia. „Hij zal er tegen het einde van dat tijdsverloop ruim zijn bekomst van hebben; tenzij hij een dier jachtlievende schepselen mocht wezen, die zich altijd gelukkig voelen, zoolang zij maar kunnen zwerven met een ge weer öf met een hengelroede, om dit of dat gedierte dood te maken". „Ik zou hier noch aan het geweer, noch aan de hengelroede behoefte gevoelen,” verzekerde Gerard. „Ik geloof, dat ik me zonder dal temidden van deze heuscis volmaakt gelukkig zou voelen". „Hoe? En dat zóóver verwijderd van uw hospitalen? „Ik spreek van mijn vacantie-leven- Ik zou niet altijd ver wijderd kunnen blijven van de hospitalen. Ik moet me nog in mijn vak bekwamen „Ik dacht, dat ge uw leertijden geheel achter den rug hadt, nadat ge uw examens hadt afgelegd.” „Een geneeskundige heeft zijn leertijd nooit achter den rug. De geneeskundige wetenschap maakt steeds vorderingen. De nieuweling van heden weet meer, dan de geleerde van evn eeuw geleden". Daar Mr. Gerard maar één dag in de pastorie kon door- - maken door de meest mogelijke welwillendheid en vriende- 1 en gemelijk, te zijn, en sloot zich den geheelen dag in zijn kamertje op, onder voor wendsel, dat hij de laatste hand moest leggen aan een lyrisch gedicht, dat hij in een oogenblik van poëtische bezieling voor een der tijdschriften gemaakt had; en zoo zag Celia zich geheel met den gast belast, zooals zij later op klagenden toon zeide, alhoewel zij onder dien last nog al tamelijk blijmoedig gestemd was geweest. De twee jongelieden brachten den ochtend onder allerlei gesprekken door bij het haardvuur in de ontbijtkamer. Celia stelde zich daarbij aan, alsof zij zeer hard zat te werken aan een antimakassar, terwijl Gerard de kamer op en neer liep, en eens het raam uitzag, en dan weer eens op zijn stoel heen en weer schoof, zooals merr dat wel meer ziet bij jonge mannen, die niet tot de species der saletjonkers behooren, wanneer zij zich alleen tegenover een jonge dame bevinden. In weerwil echter van zijne rusteloosheid vond de jeugdige geneesheer, naar het scheen, dezen gemakkelijken morgen bizonder aan genaam. Hij praatte over allerlei onderwerpen over menschen over plaatsen over boeken over het leven in 't afgetrokkene en eindelijk ook over zijne jeugd en jongelingsjaren in 't bizonder. Hij deelde aan Celia veel meer mede, dan het zijne gewoonte was, aan een kennis te ver- tellen. Die blauwe oogen van haar drukten zulk een vriende lijke sympathie uit; haar aardige, ietwat vooruitstekende be nedenlip had iets teeders, dat hem noopte, haar zijn vertrouwen te schenken. Op grond van zijne gelaatskennis dacht hij zeer gunstig over Celia, in weerwil van hafe luchtige manier van spreken. Als jong man kon hij niet anders dan haar bewonderen; „Ge moet eene moeilijke jeugd gehad hebben", sprak zij op medelijdenden toon, toen zij haar een half treurig, half grappig tafreel had opgehangen van zijn leven aan het Marischal Col lege te Aberdeen. „Ja, en waarschijnlijk zal ik ook een moeilijken mannelijken leeftijd hebben'antwoordde hip ernstig. „Hoe zal ik ooit eene vrouw durven vragen, om een leven met me te deelen, dat vooralsnog zoo .weinig zonneschijn belooft?” „Maar beginnen niet al de groote mannen van uw vak op deze manier?" vroeg Celia; „Sir Astley Cooper, bijvoorbeeld, en die arme stumper, die afzonderlijke functies heeft ontdekt van de zenuwen, die onze gedachten en onze bewegingen be sturen ofschoon de” Hemel moge weten, welk feitelijk nut iemand van die ontdekking zou kunnen hebben „Ik vérmoed, dat.ge Sir Charles Bell bedoelt”, viel Gerard haar in de rede, geërgerd over den minachtenden toon, waarop zij over zulk *en geniaal geleerde sprak. „Ja, dien bedoel ik, geloof ik", zpider Celia. „Hij heeft een boek over handen geschreven, als ^k me niet vergis. Ik bad liever gewild, dat hij een boek over handschoenen geschreven had; want het denkbeeld, dat de handschoenmakers van anato mie hebben is ijselijk ongerijmd- Ik heb nooit een I maker kunnen vinden, die een goed begrip had van „Wat is mijne sekse in dit opzicht boven de uwe recht", merkte Gerard op. „Hoe zoo?" „Wij behoeven nooit handschoenen aan te hebben behalve wanneer we dansen, of wanneer we rijden", „Ah", riep Celia met een verbaasd gezicht uit. „Ik wil wei gelooven, dat er in ijselijk groote plaatsen als Londen en Mas- ,Wat den jongen man „De hemel verhoede, dat hij in gelijken, voor wien zijn diner de moedigen toon mompelde: L n zijn dingen, die hij kan eten, eten". ,Zoo laat ge u versenamen, mijn - lamsvleesch is als vergif voor zijn gestel, maar ik heb -,aien hem kwaad gedaan beste modemaakster te Exeter of te Plymouth te bedienen. Maar hier was een jong man, die jaren moest wachten, voor dat hij zou kunnen trouwen, tenzij hij een arm jong meisje wilde doen afdalen in de akelige atmosieer eener fatsoenlijke armoede. Celia had oprecht medelijden met hem. Van al de mannen, die zij ooit aangetroffen-had, vond zij hem den rnanne- lijkste, den schitterendste, den flinkste misschien alles te zamen genomen, den bes^e. Was hij al niet bepaald een mooi man, er was iets in zijn^aprekende trekken en de levendige uitdrukking van zijn.jjelaat, dat in Celia's oog aantrekkelijker was, dan een onberispelijke regelmatigheid van lijnen, of eene schitterende kleur. Mrs. Clare wa»-den geheelen morgen afwezig gebleven, daar zij het druk had met die kleine huiselijke bezigheden, die zij als hoogst belangrijk beschouwde, maar die Cellia minachtend beschreef als „noodige bemoeiingen". Zij kwam weder voor den dag bij het luncheon een maaltijd, dien de predikant nooit gebruikte en zij onthaalde haar gast op eene verhandeling over de lastigheid der dienstboden, en over de verschillende bezwaren van de huishouding, tot Edward die den familie kring met zijne tegenwoordigheid Vereerde, terwijl hij zijn uit-^1 géputte muze verfrischte met koud rundvleesch en ingelegde augurken op onmeedoogende wijze een einde maakte aan de predikatie zijner moeder, en een kritisch gesprek met George Gerard aanknoopte over de betrekkelijke verdiensten van Browning en Swinburne. Celia ontdekte tot hare verbazing, hoeveel de jonge dokter gelezen had- Zij had verwacht, dat hij weinig qf niets zou af weten van wat buiten zijn eigenlijk vak omging. „Hoe kunt ge tijd vinden voor lichte lectuur?" vroeg zij. „Lichte lectuur is mijn eenige ontspanning". „Ge bezoekt toch zeker nu en dan de schouwburgen niet waar?' „Ik ga gaarne naar den schouwburg, wanneer er iets goeds te zien is", antwoordde Gerard, blozend bij de herinnering aan den tijd, toen hij drie avonden in de week er heen placht te gaan, om zijn oogen te vergasten op La Chicot's bloeiende be koorlijkheid. Hij schaamde zich over eene verblinding, die hij indertijd even edel gevonden had als de vereering van het volmaakte schoone door de Grieken. Tegen den tijd dat het lucheon afgeloopen was, had het op gehouden te regenen, en, ofschoon de zon niet scheen, had de grauwe winterlucht niet meer het dreigende voorkomen van dien morgen. ,,'t Is geen ongeschikte middag, om daar ginder op de heide wat te wandelen", sprak Gerard, die voor het raam stond, en een blik wierp over het landschap. „Hebt ge moed en lust om mij daar den weg te wijzen, miss Clare?" „Ik ben niet ««ïstemd, om vandaag nog meer te schrijven", zeide Edward, „en misschien zou eene stevige wandeling wel de geschikste manier zijn, om,den middag aan een eind te krijgen- Doe je regenmantel om, en trek je overschoenen aan, 1 Celia, en wijs ons den weg". Celia verliet haastig de kamer, zich verheugend11 over de gelegenheid. Eene wandeling over de heide, in gezelschap van een konversabel jong man, was tenminste wat nieuws voor haar. In het voorhuis kwam de juffer hare moeder tegen, en in eene plotseling opkomende bui, van hartelijkheid bleef zij stilstaan, om haar recht dochterlijk te omhelzen. „Laat ons voor het diner wat extra's hebben, lieve moeder", vroeg zij op vleienden toon, ,,'t Is zijn laatste avond." De toon, waarop zij dit vroeg, verontrustte Mrs. Clare eenigs- j zins- Een meisje had ternauwernood meer kunnen zeggen, in dien zij met den gast formeel geëngageerd ware geweest. „Wat een idee!” riep de *ude vrouw met hare gewone goed hartigheid uit. „Ik zal natuurlijk mijn best doen, maar Maandag is zulk een lastige dag". „Natuurlijk, lieve moeder; dat weten we all.-i wel; doch laat het wat meer dan een gewoon Maandags-n^aal zijn”, sprak CJelia dringend. „Wat den jongen man betreft, ik geloof niet, dat hij weet, wat eten is”. „De hemel verhoede, dat hij in dit opzicht op ipijn vader zou gelijken, voor wien zijn diner de gewichtigste gebeurtenis van den dag is!" antwoordde Celia, waarop Mrs. Clare op zacht- Lieve meid, je vader heeft een zeer éigenaardig gestel. Er en er zijn dingen, die hij niet kan verschalken, mijn lief, onnoozel moedertje. Koud lamsvleesch is als vergn vuw z.) nooit gehoord, dat getruffeerde kafe> heeft". i’ Ml t - -1 1 1 <••!- - -1-!11«_ JL»«J am ,rrifln4o. «a v vwi* »w.. -t -n. k.k

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1928 | | pagina 17