3 s 4%: =Hü 3 i 2s F 3? X - O ipcX -wabk Mijn eerste fiets Jantje heeft meelij met de kippen 4 2 2 2-2 2 Een nieuw lid VAN ALLES WAT 3? 3 2 DE TOCHT VAN LASIDO door „frans de teekenaar” Zllr-J I i Ib BLADZIJDE 2 Muziek van LENA KRUITHOF VAN DIGGELEN Woorden mn E. N. WAO I 3 I 5 K -»n-axn> 2 X l L S f X I y 5 T Y I i •F V T x i Y B. L. N. S. Een horlo^e-vraa^stuE boe dte ptaat Betroken was? T ^-4 4 1/ 1 3E ~M.a.akt -cLc tl -j t Het antwoord Wie van juni* kan me even toekans^ De man. die zegellak slikt DERDE BLAD s 1 - E l f t 1 i I Alle clubleden a1 Ik kwam weldra bQ de groote Ophaalbrug ■«-e. Treurig reed hij door en Ik. i t en daar stond een spiksplinternieuwe fiets elk j -■{ uta. „maar dat een spikspllnter nieuwe flets. je er maar heel veel plezier van mag vier hij Trip, trap, trip, trap, Klein, klein Jantje gaat ook op stap. Vlug doet hij het hokje open X Haantje komt al aangeloopen, X Kippen volk je volgt weldra. Wt la de natte grap, ha, ha. 1 S Trip, trap, trip, trap, Zie de kippetjes zijn op stap, t Water stroomt ze langs de veeren. Maar bet schijnt ze niet te deren. Rustig tripplen zf) In X rond. Pikken de zaadjes van den grond. 70, Maar nu moesten ze nog vtccer met Jea ban diet afrekenen. Voor alles moesten ze voor komen. dat die los kon komen, en daarom be sloten ze hem maar .tevig te binden Dosda, die precies wist hoe het er blni.en in de pvra- mlde uitzag. wist ergens een heele dot touw te liggen. Daarmee werd de roover gebonden en met z’n tweeën sleepten ze hem naar bulten. club ook eens mee willen brengen?” vroeg Henk. „Zeker,” was het antwoord. „Maar wat Is dat voor een club?" .Jüer,” bij die woorden haalde Relndert een sigaarvormig voorwerp te voorschijn (Fig. 1) „heb Ik een belemnlet of dondersteen, zooals de menschen ze wel noemen. Daar moet vroeger een Inkt- visch In gezeten hebben. Nu Is het niets anders dan een stuk vuursteen. Hier heb Ik weer wat anders.” Met die woorden liet hij een stuk steen zien, dat den vorm van een slakkenhuis had. (Fig. 3.) „Dat Is een ammoniet, ook een overblijfsel van een soort Inktvlsch Maar de belemnlet moet meer op de tegenwoordige inkt- visschen geleken hebben, de ammoniet op de tegenwoordig nog voorkomende nau tilus. (Fig. 3).” Er kwamen nu een paar fossiele zeëegela voor den dag. „Die lijken veel op de tegen- Op school vroeg een omferwflnar aan zijn kleine leerlingen: .Wie weet, wat een net Is?” Even dachten de kleintjes na. Toen ging een vinger tn de hoogte en een heel lief stemmetje sprak: .Ken net Is een verzameling van gaten, die door touwtjes bfl elkaar worden ge houden.” Had die kleine meid dat niet moot gezegd? Nu ging Henk aan het vertellen over de club en wat ze al gedaan hadden en ge vonden. tot Relndert uitriep: „Zou Ik daar ook geen lid van kunnen worden?” „Wel waarom niet,” was het antwoord. „Zorg maar, dat je Woensdagmiddag om twee uur bij mij aan huls present bent, en vergeet vooral je fossielen niet.” VÉ-I* y voor angstige of zenuwacbtlge grant de druppelende zegellak op de tong opgevangen worden. Ben je nou wat bibberig of beverig, dan heb je alle kans, dat bet op je lippen terecht komt, wat natuurlijk zeer pijn lijk en dus aj'esbehalve gezellig s. Valt de lak echter op de met speeksel bedekte tong, dan voel je daar in het geheel niets van. Je doet verstandig de tong een beetje hol te maken, dan ver zamelt zich tn de kuiltjes des te meer speeksel. Wie niet weet, dat de beete lak niet op de tong maar tn de speeksel drup pelt sul je versteld doen staan over zooveel „verdraagzaamheid". Wanneer je bij dit waagstuk nou bovendien nog de beweging van kauwen en slikken maakt en de hardgeworden druppels met de tong tegen de binnen zijde van de mondwand drukt, dan ver slijt iedereen je voor een volmaakten lafc- eter. wat maakt u me ge- hoe gaat het met wierp mijn rapport, dat ik kramp- ig neer en sprong zonder me te be denken In het kanaal. Ik dook een paar keer onder ik was een uitstekende zwemmer enhad het geluk het meisje te grijpen. Ik heesch haar hoofd boven water en zwom zoo naar den stellen kant van het kanaal. Daar stonden eenige heeren me op te wachten, die mij en mijn last uit bet Ik werd toegejuicht van alle kanten. zal kunnen Laat Wlm en Piet je maar ultlachen, jongen; daar moet je niet om malen. De vaders vin die jongens hebben nu eenmaal meer geld dan wf). En nu niet meer zeuren, hoor!” der telde, kreeg. Toe vader geef me er toch asjeblieft één! Zeuren om een flets deed Ik echter bijna niet meer, dat hielp toch niet. Maar Ik deed op school goed mijn best opdat vader tenminste geen klagen óver me zou hebben want dan zou er vast en stellig geen sprake zijn van een flets! Zoo werd het September: we kregen onze rapporten en.... het mijne was Henk van Voorden zat nu in de vijfde klas. De school was nog maar een paar dagen begonnen, toen er een nieuwe jon gen in de klas kwam: Relndert de Man. Hij kwam uit Maastricht en leek een stille, bedaarde jongen. Misschien zou de kennismaking nog niet zoo gauw gekomen zijn, als de aardrljkskunde-leeraar niet juist over fossielen gepraat had. Toen kwam Relndert naar voren met de mede- deellng, dat hij een mooie verzameling fossielen uit den Sint Pietersberg had. Natuurlijk mocht hij die verzameling meenemen naar school. En daar bleken werkelijk heel mooie exemplaren bij te zijn. Geen wonder, dat vooral Henk vol belangstelling was. Na afloop van de les gingen zil samen een elndweegs naar huls. „Zou je die versteenlngen voor onze 12. Jullie begrijpt, dat een feest was, toen Lasido met Doslla thuiskwam. lederetm wist ervan welke gevaren ze sa—.en hadden door gemaakt en het was dan ook geen wonder, dat de ministers, die dien dag niet anders te doen hadden, hen stonden op te wachten om Lasido te huldigen. deeren. zooals JU hebt gedaan, heb Ik tochtjes gemaakt in de buurt en vergat mijn lessen. Wat zal vader boos zijn Ik heb hem nog wel beloofd, dat ik uit- stekend mijn best zou doen. A als ik een flets kreeg! Ik durf bijna niet naar huls!” Na die woorden m Plet af scheid. prachtig. „Bevorderd naar de tweede klasse der H. B. 8.” stond er onder. Wat was ik In mijn schik! Als de wind vloog Ik de school uit en naar huls: Ik had geen tijd om te kijken, zoo haastte Ik me. Ik wou mijn goede ouders zoo gauw mogelijk het goede nieuws meedeelen. „Hi. wat heb jij een haast," hoorde ik opeens achter me Het was de stem van Plet Vis, die me achterop k reed op z’n mooie flets. Hij keek nlete vroolijk, want hij was niet* overgegaan naar de tweede klas: 5 onvoldoende cijfers prijkten op z’n rapport dan kan Je dus zijn onplezierige stemming begrijpen. „Het is de schuld van die beroerde flets,” vervolgde Plet. „Inplaats van te stu- water bleven en op 't droge neerzetten. „Hoera voor den redder I” schreeuwden allen. Maar Ik zei: ..Letten jullie maar liever op Marie.” Dat arme kind lag namelijk bewusteloos op den kant. Een dokter kwam net voorbij gefietst, die paste de kunstmatige ademhaling toe engelukkigMarie sloeg haar oogen op en leefde dus nog. Toen ik dat wist, sloop ik stilletjes weg naar huis. Druipnat was ik en mijn rapport had Ik door de consternatie vergeten. .Vader, moeder, Ik ben over!” schreeuwde Ik. „Hier is mijn rapport.” Maardaar bemerkte Ik, dat ik het niet meer had. „Maar jongen, je bent druipnat! Hoe komt dat?” Toen vertelde Ik alles en vader legde vol trots zijn band op mijn natte haren en sprak: „Wel gefellclteer. Ga zoo voort. Jongen!” Daar naderde een stoet van menschen ons huls. .Hoera," riepen ze, „hoera voor den redder!” Eén droeg mjjn rapportboekje, waarin ook mijn adres stond. Toen de lui verdwenen waren, verscheen de vader van Marie. Met tranen in de oogen bedankte hij mjj »n zei ten slotte: „Kees, Ik weet, dat je graag een flets wilt hebben Mag Ik je nu als aandenken aan je schitterende redding zoo'n karretje aanbieden?" Wat moest Ik seggen? Ik keek vader eens aan en toen Ik zag, dat deze geen bezwaar maakte, zei Ik: „Mijnheer, o, lokkig. Maar...., Marie?” „O. die Is weer zoo gezond als een vlsch en dto verlangt er naar om je persoonlijk te bedanken. Kom je tegen vijf uur bij ons aan?" Ik beloofde het en toen ik er kwam, moest Ik eerst honderd dankbetuigingen van Marie, haar moeder, broers en zusters, tantes enz., In ontvangst nemen en toen leidde de vader van Marie me naar de gang en daar stondt „Voor jou, jongen," sprak hij, „dat hebben!” Ik juichte, bedankte mijnheer wel hon derd keer en reed daarna, trotsch als een keizer, op mijn nieuwe karretje huis waarts. Wat heb ik dit jaar een leuke vacantie gehad! Dat kun jullie denken! Treurig reed hij door en Ik.haastte me om thuis te komen. Ik kwam weldra bij de groote ophaalbrug, die over het kanaal ligt. Ze was open, want een groote motorboot moest er door. Veel kinderen, jongens en meisjes, met en zonder flets, stonden met mij voor het gesloten bruggehek te wachten, tot de doorweg vrij zou zijn. - Eindelijk was de toegang vrij en ik liep door. Vóór me reed een meisje uit onze klas, dat ook bevorderd was en dat me vroolijk lachend toeknikte. „Fijn hé!” riep se onder ’t voorbijrijden. „En of!" antwoordde ik. Opeens begon Marie zoo heette ze heel raar te doen met haar stuur. Ze slingerde en slingerde en kwam boe langer hoe dichter bij den kant van de brug. waarlangs geen leuning was, die was namelijk voor een paar dagen weg gebroken, omdat ze vernieuwd moest worden. Opeensplofdaar verdween Marie met flets en al in het diepe kanaal Ik was Intusschen al vlak bij de plek gekomen, waar dat gebeurde en zag dus alles precies. Geen oogenbllk aarzelde Ik. achtig in de hand gehouden had. op de Maar half tevreden gesteld ging ik dan he en benijdde mijn vrienden, die zoo gelukkig waren, dat ze per flets overal heen* konden trappen. woordige hartvormige seeklit,” verklaarde Relndert, „maar je voelt wel aan de zwaarte, dat het een stuk steen ia" (Fig. 4). Ten slotte kwamen de schelpen aan de beurt, waarvan Relndert een heele ver zameling had. „Ben je zoo vaak op den Sint Pietersberg geweest?" vroeg Ada tn bewondering „O ja. en er In nog meer,” was het ant woord. met een knipoogje naar Henk. .O ja. dat bedoel ik ook eigenlijk, riep Ada. die om haar domheid kleurde. „Maar ik ben ook wel op den Sint Pleter geweest," vervolgde Relndert nu. „En daar heb Ik dit zonneroosje geplukt <Fig. dat zooals je misschien weet, bijna nergens anders groeit.” Er was een oogenbllk stilts, waarin de fossielen van hand tot hand gingen. Toen riep Gerrit: „Ik stel voor om bij acclamatie Relndert de Man als lid in 71. Maar toen ze eenmaal bultep de pyramme waren, waren se nog niet klaar. Ze moesten eerst wachten op een stoomboot, die hen naar buis kon brengen. In een vliegmachine had Lasido geen vertro-wen meer. Eindelij.: ver trok er een boot, die hen meenam. Dosila had wel een beetje last van zeeziek e, maar dat ging wel over. den bond van Levende Natuurstudie op te nemen.” „Hoera” klonk het van alle kanten, en de een na den ander schudde Relndert hartelijk de band, terwijl de „Inwijdtngz- thee", zooals mevrouw van Voorden het noemde, de rondte deed. Zelfs Jan's nuch tere opmerking, dat de tuintjes beelemaal vergeten waren, werd nauwelijks gehoord. Maar toen hij verklaarde dan thaar alleen te gaan, sprongen allen op om het half uurtje, dat nog over schoot nuttig te ge bruiken. Relndert werkte zoo hard mee, dat mijnheer van Voorden hem ook een stukje van den tuin beloofde. waren reeds present, toen om twee uur precies Relndert op de stoep van Henks huls stond, met zijn versteenlngen bjj zich. De kennis was spoedig gemaakt en Relndert begon .jullie weet natuurlijk, dat wat we nu Bint Pietersberg noemen, vroeger een plaats was, waar de zee stroomde. Toen leefden de dieren, waarvan Ik hier de overblijfsels heb^Hoe ze er precies hebben uitgezien, weet natuurlijk niemand, maar .we kunnen ze wel vergelijken met de te genwoordig levende." Ik was een jongen van een jaar of twaalf en verlangde vurig naar een flets. Andere jongens van mijn leeftijd hadden et ook een gekregen en lachten mij zoo'n beetje uit, als Ik te voet door de stad stapte. En als ik dan weer zoo'n fietsenden vriend ontmoet had, kwam ik In een verdrietige stemming thuis en vroeg dan aan vader: „Wanneer krijg Ik toch eens een flets, vader? Willem Kui per en Plet Vis hebben er ook één en die lachen me uit, als Ik altijd maar te voet naar school marcheer. Toe vader, geef me er toch asjeblieft één!" Maar vader zei: „Bruin kan X nog niet trekken. Kees; volgend jaar denk ik wel. dat Ik Je hartewensch vervullen. Ieder van jullie kent natuurlijk van die roode zegellak en wie er wel eens mee heeft gewerkt, weet bij ondervinding, dat je met bet gloeiend beete spul deksels voorzichtig moet zijn, als je niet wilt branden. Nou wil ik je vandaag een kunst stukje leeren, maar Ik zeg vooruit, hot Ie niks luitjes, moet Een horlogemaker had het reuzen ongeluk een prachtige porseleinen wijzerplaat van een antiek horloge, waarop de uren in Rometnsche cijfers waren aangegeven, te laten valken, waardoor de plaat in vier stukken brak. BU het ongeluk kwam toch echter zooals meestal ook nog weer een ge lukje, want hij ontdekte daardoor een interessante nieuwe puzzle. HM zag namelijk tot zMn verbazing. Ctet, wanneer hij de cMfers, die op elk -■ stukken stonden, bij elkaar op elk stuk juist twintig

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1929 | | pagina 14