«S
HET ST. NICOLAAS-NUMMER
NOORD-HOLLANDSCH DAGBLAD
11
8
I
8
p
b
8W
8JI
o
8
8i
■tb
8
A
'Sk
*7%
«8
0
©ta
VAN HET
o
Kleinen Gerrit
van
o
Nacht
o
non
11
•z
PAdÏjV-
^De Klompen
P
b
p
p
b
P
b
K
hl
40
<o
1
90
ƒ0
jo
1
lOoqq
opa
I
23e Jaargang
u
O
QQQQQQQ
lQQQQ
ODi
T
W
ÖO
a
Donderdag 21 November 1929
O
O
O
O
O
O4*
v. W
o5°A
r/<
V
&7
■z
Hh.
y-/>
•V
1M.
VASASl
mu
Een St. cJ'Cicolaas-herinnerinè
1
o
o
-TM
o
'o°j
Zusje voelt zich niet op haar èemak
y
W/T
E
kV
Q
't
t
s
7
V
kV
t
7
’al»
En
Jl
4
HIJ treurde
I
Vj
AS
1 1
t
r
i
b
Sinterklaas kapoentje
Rijd wat in mijn schoentje
Rijd wat in mijn laarsje
Dank u Sint Nidaasje.
Gelukkig was groote sus nog eren bij An-
1
2
noe en hongerig, om in den slaap vergetcl-
;eld te vinden voor al de ellende, toen hem
ilotsellng een gedachte door het brein flitste
en gezegde, door hem dien middag in h-
orp afgeluisterd
Een klein meisje had haar moeder gevraag
iet niet, Spanje was
en nu er oorlog was
epen en mijnen over
ren. zou er wel geen
taan om uit Spanje
ae komen, moe-
e telkens en tel-
gevraagd.
bni"
df
werktulger
dan niet per vlieg-
i, moeder?"
van niet Sint hi
ts een oude man,
m wel per viegma-
insnorren, doch St.
endie sou dat
i. Ook niet met een
iden de couranten
dat de grijze bis-
aangekomen en in
tel te Amsterdam
genomen. 8L Nlco-
chlp gereist en uit
n heiligen man had
UI e w
-
l
1 Engeland bad
jager dat is een
sschip ges umd*
i St. Nlcolaas door
te geleiden.
St. Nlcolaas, maar.
I
gekomen en hjd
haar polsje gevoeld!
„t Zal wel lau." dacht hij. ..Maar Annie
moet in bed blijven, want als zU er uit zou
komen, zou ze doodelijk ziek worden."
„O, o, wat was dat naar!"
Nu juist, «erwöl de anderen, de broertjes
en zusjes en vriendinnetjes, in de huiskamer
zoon pret hadden, moest ze boven in haar
bedje blijven.
En de tranen kwamen haar in de oogen.
Ze moest zich 07 de lippen bijten om d’r
eigen goed te houden.
Moe was wel bij haar geweest, maar die
moest toch ook op de kleintjes beneden pas
sen en zorgen dat alles goed ging daar!
En heel uit de verte klonk haar van bene
den uit de huiskamer het kindergezang in
de ooren der makkertjes, die hun schoentjes
klaar zetten:
„Zeg. moeke, als ik mijn schoentje onder
den schoorsteen bij het vuur zet. brengt Sin
Nlcolaas mjj dan vannacht wat moois?"
Precies dat was het, waar Gerrit ove
ilekerde; dat schoentje bij het vuur; da'
schoentje onder den'schoorsteenmantel; da
ou hij nu ook gaan doen.
Waarom?
Dat wist hij zelf niet.
Wat hU er van verwachtte?
Dat wist hU óók niet.
Maar hij 'stelde een blind vertrouwen ir
Je Voorzienigheid en hij ging op den grer
zitten om de oude, kleurlooze, gelapte en
misvormde klompen uit te trekken.
Toen hurkte hl) naast het hoopje dood
iolen in een ijzeren pot, overblijfselen van
zen vuurtje, door de straatwerken gestookt,
mo een keteltje koffie of een etenrest te
warmen en daarna strekte hU zichJilt op
den naakten vochtlgen grond en hjj wiep in
verwachtingsvol en met twee bevroren tra
nen in de hoeken van zijn oogen.
Den volgenden morgen, de koude grauwe
eluk, dat hij nooit had gekend. Hij had er
«]fs geen traan voor, geen zucht voor over.
'HJ wist immers nauwelijks wat een verlangen
■s en daarom klaagde hij niet. HU klaagde
alleen maar een tjdje naar zijn klompen en
dacht er ovenu. dat ’t eigenlijk toch zoo dom
van hem was. zich zoo te vergissen. Het i.cd
immers een mooi, een zindelijk schoentje
moeten wezen. Hjj had zjn leeljken. kapot-
an kunnen houden.
zonnetje was door
wolken geschoten;
ie pogingen om de
uw te ontdooien.
menschhetd ont-
n bejon zijn eeuwi-
opnleuw.
et de kleine werk-
naar bulten en keek
gen witten weg. die
foogen R n zlca voor
naar de stad toe.
koude handzn diep
kken en sukkelde
1 groote stad om er
te bedelen op
len weg, zijn nachtverblijf, de klompen,
waarvan hjj één had gezet naast het hoopje
asch.
Langzaam, zonder zich te haasten, kroop
lij overeind en ging naar het donkere
hoekje, waar hij de helft van zijn schoeisel 1
ad gedeponeerd. Hjj nam den klomp van den
;rond met een klein, klein straaltje van hoop 1
n zijn arm, behoeftig hartjehet dlns
ag er nog precies zoo uit als den vori^en
avond, met dezelfde scheuren en gaten, met
dezelfde vlekken en leeren belegse.3. Ln teen
hij zich nog een', en nog eens had overtuigd,
dat het ding leeg was, heelemaal leeg, toen
leed hU ze allebei weer langzaam aan zijn
verstijfde voeten en in de kleine dosis her
sentjes, die hjj bezat, begon de overtuiging
zich te vestigen, dat geluk en vreugde niet
zjjn weggelegd voor zulke kinderen als bij
ar een was en dat alleen in aardige, nette
schoentjes van rijke kindertjes geschenken
worden neergelegd.
niet over het gemis van een 1
Ineens stond het kind vlak bij een
voor een klein, houten barak je, waar
straatmakers des nachts hun
bergen- een gebouwtje niet meer dan een!"
meters in het vierkant. De deur was halver
wege geopend; zjj knarste klagend op d
hengsels toen de kleine bedelaar haar open
duwde om binnen te gaan.
Het armzalige hokje haalde ’t wel niet b‘
de warme stallen en zolders, waar hij zoo
veel nachten had geslapen, maar het wa
toch iets, al kon je door het houten dakje
de sterren ook zien schitteren en al daald
door die scheuren af en toe ook een enke
sneeuwvlokje naar beneden, dat zieh nes
telde op kruiwagens en gereedschap.
Gerrit bedacht, dat bij hier toch maar
liever zou blijven dan daar buiten op de
naakte vlakte en hij kroop op den grond ir
een hoekje achter de gereedschappen, dood-
Jhemering brak vaag nog maar door de
olken. werd Gunt met <en schok waxk
Met een „waar ben ik?” in zijn nog slape.
ge oogen. keek hit naar de spaden en tro
els, waartus chen hij geslapen had; toen
'.aar het gescheurde dak en de scheefgezakte
luren.
Plotseling herinnerde hij zich alles weer
’.n den vorlgen avond, het smalle straatje
nu klakten die oude kapotte
klompen over den harden grond
van den Muiderstraatweg in den
kouden. klaren Decemberavond
met het geluld als de kaken van
een oud en beverig man. die op el
kaar slaan. Ze klikten en klakten
maar verder: onderwijl dacht Ger
rit er over na, waar hij dien nacht
zou kunnen slapen, ^n alsof ds
hemel zelf een ironisch an'wocrd
daarop gaf, hoopten onder zijn groote klom
pen de donzige vlokjes op tot een sneeu
wen matras.
Alles zag wit van de sneeuw.
Van den kant van Mulden komend waa
hij den heelen dag vergeefs om een boter
ham had gebedeld, overlegde Gerrit
zelf waar hU nu zou heengaan.
HU was een nie ig en leeltlk
ventje, dat kleine bedeljongetje in
zi,n morsige lompen, en de men
schen uit den omtrek voel.'en maar
weinig of geen medelijden m
hem. als ze hem schooier noemden
Het was Uzlg koud. Een heldere
klare Decemberavond vol sterren
waarin de maan, bang dat ze naar
neus scu bevriezen, zich scheen te
haasten, haren kringloop aan den
hemel te volbrengen
In haar bleeke s ralen geleken
de booiren met hun naakte be
sneeuwde takken zooveel lange,
spichtige spoken.
Gerrit bleef besluiteloos staan.
Toen begon hU. met wanhoop in
zUn kleine hart, opnieuw zijn tocht
over den bevroren weg. Af en toe
verlichtte een manestraal de kleine
figuur en dan kwam tusschen de
lompen door, zijn bloot» lijfje sche
meren. Z'jn vei moe* 1» voeten
sleepte» een paar klompen Voort,
mlns'ens twee keer te groot voor
die voeten, en scheuren en spleten
gaven sneeuw en modder vfyeu
toegang.
Het waren een paar eigenaardig
gevormde klompen; net schuiten.
Ze zagen er uit, of ze al heel wat
hadden doorgemaakt en ze waren
herhaaldell'k met User- en leerbe-
slag gerepareerd.
Eens hadden die klompen dagen
van weelde gekend. Dat was, toen
rUke boer Poldermens se op de
steenen van zUn mooie hofstede in
het Gooi liet klinken, als hij daar,
trot-ch als een pauw tusschen kip
pen en varkens heen en weer
stapte.
Maar op een goeden dag bad
boer Poldermans genoeg van die
klompen en hU dankte ze af. Ze
gingen over op een van de boeren
knechtjes, die er nog langen tUd
op rondslentcrde. «leen en breu
ken weer heel knutselde en ze eln-
delUk over de heining kieperde,
toen hU er niet verder op voort
kon. Ze kwamen midden op den
straatweg terecht, waar Gerrit
voorbij liep en ze opraap e om ze
dadelUk met zUn eigen nog veel
baveloozer klompen te verwisselen
3 Mulden, de winkeltjes, den langen, stil-
Gerrit
Zeppelin!
het
tocht
snee
Het leven der