DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL ©e zilveren ladder van de maan Roofvogels Van alles wat Dick Leeuwaard If7 (POP GAAT UIT! I B. L. N. S. t J MET f' I 1 ..o, kUk. PLAATJES VAN j H-ff ♦LA' I* ♦/tC I CV t ♦Ai T er. •n OVERNEMING ÜÏT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN •o i hü Marietje TANTE LINA. REJCENKL'NSTJES T. weinig exemplaren. ..Is m'n broertje in de maan?" vroeg 864197533 t 3. Een pannrko k bromde EEN MOEILIJK STELLETJE ,7 l2. (Voor de grooteren» s <3 s I I maan all” rie> Joseph. jS** 33. En toen de nacht inviel, gingen de krokodllletjes mee Dat was erg gemakkelijk, omdat ze de kleinere dieren op hun rug konden nemen. «Jullie hebt het aoo druk over roof vogels.” liet Relndert zich hooren, „simt 35. Mientje mocht boven op den rug van Jan Muil Bit ten. Maar dat ging hard. Met reuzensprongen vloog Jan Muil over de breedste sloolen heer.. Vooral valken zün 4». Ik heb ze tot mUn spijt nooit levend gezien, maar ik vertelde haastig, wat er was gebeurd. gat»» zea met 3 sn-den in 8 stukken'te snijden. Bij de eerste snede wordr er In het midden een cirkelvormig stuk uitgesneden en de tweede en derde snede gaan recht door en kruisen elkaar. de meisjes, die zich ditmaal met moeite hadden laten overbalen om mee te gaan. 4 Het-mannetje bekeek haar van onder tot boven. „Kan je goed werken?” „O ja." zei Marietje. Uk help moeder met van alles!” „Kom dan maar mee. Vlak achter me.” En zoo ging Marietje met het man netje naar de maan toe. Toen ze de maan binnen stapte zag daar ook het kleine mannetje pen. Marietje dadelijk op hem af. Je kent 987854321 123458789 La i r daar C.l IjU* dan bluft éir 'n getal als rest over zooals je ziet, waarvan de som der cijfers weer 45 is. 45 van 45 aftrekken. avé. dat men 45 overhoudt. De som van de cijfers van 1 tot 9 is 45; zet men ze nu op tweeërlei manier onder elkander en trekt men ze aldus af. 34. Maar toen de krokodilletjes moe waren, moest Paar- denburg hen allemaal tegelijk op zijn rug nemen. Dat viel hem heelemaal niet mee. En nou weet ik niet of ze sedert op ae maan schoentjes dragen zonder hak ken, maar ik geloof niet, dat iemand ooit nog die zilveren ladder heeft gezien. Ma rietje en Josef ten minste niet, en die gingen uit nieuwsgierigheid nu en dan nog wel eens kijken. Geloof echter maar, dat het mannetje uit de maan ze vaat en zeker niet meer zou hebben meegekregen, al hadden ze hem ook gezien! Op je verjaardag komen zeker ver scheiden vrindjes en vriendinnetjes feest vieren. 4. Optellen. wend je tot iemand en zegt: Jij zeker je moedertaal (giet Neder landsen» heel goed. Zeg me daarom eens „Wat moet ik zeggen: Zeven en vijf is elf of zeven en vijf zijn elf?” Je laat natuurlijk op is en lijn goed den klemtoon vallen. De een zal zeggen: is. de ander zijn; sommigen rullen zelfs misschien bet En- geteeh of Fransch te hulp roepen. Maar zeer weinigen zullen er om denken, dat de opgave foutief is en dat 7 en 5 niet elf maar twaalf is. Oplossing van den Kerstkrans: De opgave luidde: vier rechte sneden maken, dwars door elkander, zóó, dat vijftien zien: ,JCi)k, dit is een marasmius (fig. 1) en dit la een knolletjescuilybia (fig. 2». De reet is allemaal bevroren." „Kijk eens.” riep Jan. Maar, als we dan thuis weer komen, ben je vast een beetje moe, dan kleedt moedertje je uit. en brengt je vlug naar bedje toe.' tk>. Fr, Met je mooien nieuwen mantel en je keurig mutsje op, gaan wij beidjes samen wand'len. is dat prettig, kleine pop? 38. Maar Nikkertje wist ook raad. Als er water was. ging hij boven op Krok Odil staan. Zoo kwam hij gemakkelijk aan den overkant. Dan gaan we naar de eendjes kijken, die daar zwemmen in de gracht, dan mag jij ze broodje geven, vind je dat niet leuk bedacht? dwars stukken worden verkregen van ongelijke grootte. Onze teekening wijst aan. hoe deze huishoude lijke puzzle werd op gelost. JU mag in je wagen zitten, moedertje trekt je wel voort, en we gaan dan met ons beidjes heelemaal tot gindsche poort! in deze streken, pi achtige vogels. „Mag ik. asjeblieft, meegaan naar de maan?- zei Josef. Het mannetje bekeek hem van boven tot beneden. ,,Kan je gocu werken?” „Nou en ófl” zet Josef, die wel alles wilde beloven, als hij maar eens mee mocht, om daar boven 'n kijkje te gaan nemen. Het mannetje gooide de takken over z-n schouder en zei toen: „Wie goed kan werken is altijd te ge bakken. Kom --indar rgge.wviak achter me." En hij hipte de ladder op en Josef ach ter hem aan. Het was niet makkelijk om met z'n dikke beentjes langs diedunne sporten omhoog te komen, maar hij hield zich goed vast Toen ze bijna boven wa ren. kwam ineens Marietje aanloopen. .Josef! Joeefke!” riep ze half hu lend. „Kom gauw naar beneden!” Maar Joeefke klom almaar honger en daar waren ze boven en de zilveren lad der werd omhoog gehaald. Schreiend holde Marietje naar huis. „Ons Joeefke is naar de maan! O, ons Joeefke is naar de maan!” „Onzin!” zei de vader en de moeder zei: „We zullen hem wel weer terugvlndsn.” Maar hoé se ook zochten: Joaef was weg en bleet weg. Marietje ging 's morgens vroeg en 's-avonds naar de maan kijken en eens zag ze daar wear de zilveren ladder aan hangen. En toen ze goed socht. zag ze voorthlp- „Kljk eens.” riep Jan. die onder het loopen naar de lucht gekeken had. „Wai I doen die duiven raar." Zijn uitroep gold een troep duiven, kenbaar aan hun Het mannetje knikte. i. ,,'k Heb niks aan hem," zei hj) knorrig. „O, laat m dan maar weer terugko men. alsjeblieft,” smeekte Marietje. Maar het mannetje schudde z'n hoofd. „Moet maar leeren,” bromde hij. „Kan je mij ook gebruiken?” vrseg Ma rietje toen. Ze daeht: als Ik maar bij Jozef ben. ral ik hem wel helpen om wv WM WU— «oord op zjjn vraag heeft gehad, (hij mag de antwoorden desnoods noteeren) moet ie uit dit antwoord het spreekwoord vin den. Lukt hem dit. dan mag ie nog 'n beurt hebben. Lukt het 'm niet, dan gaat de volgend* de kamer uit. 4. Het geliefkoosde getal. Je schrijft het getal 12345879 op en ver zoekt iemand uit de cijfers van 1 tot 9 zijn geliefkoosd cijfer te noemen. Als dat cijfer genoemd is. vermenigvuldigt men het met 9 en dit product zal. als men het met 12345879 vermenigvuldigt, tot pro duct een getal geven, dat bestaat uit de zelfde cijfers als het gekorene. Marietje had met haar kleine broertje Josef den heelen middag in 't bosch ge spoeld. Ze hadden krijgertje gespeeld en verstoppertje, re hadden vogels nageloo- pan en mooie vlinders en nu begon 't al eën beetje donker te worden en ze waren *h heel eind van huis afgeraakt. Kleine Josef werd ’n beetje bang. „Weet Je den weg nog wel, Marietje»" „O ja,” zei Marietje dapper, maar zoo heel erg zeker wist se het toch niet, want M was hier nog nooit geweest. „O kijk, daar is de maan al!" riep Josef Marietje keek ook. aardige wü*e vaa vliegen. waarbij elks zwenking een klepperend geluid gaf. ver oorzaakt door de staartpennen. De zon deed telkens de lichte kleur van de vleu gels even opflikkeren Met was duidelijk, dat de duiven niet op hun gemak waren. Door Jan's uitroep opmerkzaam gemaakt, volgden nu allen de bewegingen van de mooie vogels. Henk gebruikte zijn kijker. Eensklaps riep hij: „Een sperwer, een sperwer!” Nu zagen ook de anderen. hoe een vo gel, iets grooter dan een duif, zich op een van de vogels wierp, hem met zijn klauwen greep eu mee nam (fig. 3». Nu moest Tilly het ontgelden. „Wat j hebben we gezegd?” riepen de andere meisjed triomfantelijk„er zijn nog we! degelijk roofvogels In ons land.” „Zeker.” zei Henk, „er leven nog sper wers. valken en misschien nog haviken 2. 3 maal 2 is 4. Scheurt men een papier in tweeën, dan krijg Je 2 stukken; scheurt men ieder stuk daarna nog eens door, dan krijgt je 2 stukken van leder deel; drie maal dus in tweeën gescheurd serft vier s'.nkken. «06 daar beneden! En Ik ben toch al aoo verkouden! Het zal nog m'n dood zijn!” „Willen wij 't hout even voor u gaan halen?" vroeg Marietje slim. Maar het schoenmakertje was ook slim. „Ja zeker. En dan niet meer terug komen. hé?" Toen bedacht hij: „Maar jij kan alleen gaan. Je broertje blijft hie*." Dan komt ze vast en zeker terug, dach’ allen waren het er over eens. dat het een welbestede middag was geweest aeU> Kijk, het zonnetje schijnt vrooltjk, helder door de vensterruit. kom. m’n popje, ik kleed-Je vlug aan, dan mag jij met moeder uit.' k» M weet wel, dat ze tot de nuttige vogels gerekend moeten worden om de muizen en insec.an, die ze eten.” „En de sperwer?” bromde Gerrit: ..Noem j|j dien soms ook nuttig, dien leelljken roover? Ik heb vroeger ook duiven gehad, waarvan er verscheidene in de klauwen van den sperwer zijn ge vallen. Ik kan het nut van die bees ten niet inzien." „Toch geloof ik. dat Je je vergist." ant woordde Henk: „Tegenover die paar dui ven staan weer een heeleboel schadelijke dieten, die hij verdelgt." „Kom." zei Tilly: ..Roofvogels? Die komen toch immers niet voor.” Zij zaten njet z’n drieën op een hek: Toes, Ada tn Tilly. De vier jongens: Henk. Jan. Gerrit en Relndert waren een eind verder aan het paddestoelen zoeken. Het scheen dé' moeite niet te loonen. Ze kwamen terug met weinig exemplaren. Henk liet ze M dadelijk haar broertje zitten. HU klop te spijkertjes in 'n s-iteeriwieltje, maar hij klopte zich telkens op de onhandige dikke vingertjes en *t bullen stond hem □ader dan 't lachen, dat zag Marietje wel. .Joeefke!” Joeef keek om en. o. wat was hü blül HU vloog dadelijk op z'n zusje af, maar het kleine mannetje zei: „Blijf aan je wert. Je voert toch al T haast niets uit! En laat JU nou ook maar eens zien wat je kan!" zei hü tegen Marietje. Nou, erwvaa werk genoeg, dat zag Ma rietje wel, want 't was 'n echte vuile boel, daar op die maan. En ae I dadelijk te vegen en te stoffen, dat aard had. Maar hoe netjes ze ook werkte, het mannetje bleef maar altijd even knorrig HU was de schoenmaker van de maan en hij vond, dat hij veel te veel werk had en bovendien had hij nog kou ge vat en dat maakte hem knorriger dan ooit. Daar kwam een lakei het schoennia- kerskamertje binnen rennen. „De Prinses gaat trouwenI" riep hij. „Je moet gauw 'n paar bruldsachoenen maken met heel hooge hakjes!” Meteen was hij weer weg. En het schoenmakertje begon te jammeren: „Och jeetje! Och jeetje! Nu moet tk weer elsenhout gaan halen. En het toaht tig liepen ze de zilveren ladder op en toen de groote sterke veder van de kin deren op het echoenmakerskamertje van de maan aankwam, kroop het verkmjden schoenmakertje van angst in 'n lioeïb. „Nou gauw naar beneden." zei de va der. „Eerst Joeef en dan Marietje."/- Zelf bleef hij boven tot de kiix veilig op den grond stonden. f „Blijf daar staan, of ik gooi jc v^ maan af!” riep hU tegen het sell makertje. En toen maakte hij zelf i dat hU beneden kwam, met vijf, zes j treden tegelijk. Op 't laatst maakte hl! nog haast een buiteling, want daarboven probeerden ze de zilveren ladder op te i halen. Maar zoolang de groote zware vader er nog opstond hadden ze geen kans. Torti hij op den grond sprong J roetsj daar schoot loeens de ladder omhoog. Je vergeet heelemaal den buizerd te noemen. Daaraan heb ik sulke aardige herinneringen van den tijd, dat we in de duinstreek woonden. Eiken dag om tier, uur was het dier present (fig. S>. In het begin begreep ik nooit, wet hij elgenlUk uitvoerde. Later merkte ik op. dat hij. toen het koren gemaaid was. geregeld het 1 stoppelveld afxocht. Telkens schoot hü neer. daar, waar zün scherpe oogen het nest van een veldmuis ontdekten. He: I zou mij eigenlük niets verwonderen, als er hier ook buizerds in de buurt waren." I Hü stond op om eens goed rond te zien Even later kwam hü opgewonden terug. „Kom eens gauw kijken, daar is er heusch een.” Zonder veel moeite konden ze den vrü grooten vogel in het oog kfügen en zün statige vlucht en het stilstaan in de lucht bewonderen. „Hoe Jammer dat het geen adelaar is.” verzuchtte Ada. „Dat zou je niet meeval len." viel Henk in. .Ken adelaar te heel wat anders dan een kanariepietje, dat een suikerklontje utt je mond pikt." Om die opmerking moesten allen zoo lachen dat de buizerd, die wtt dichter in de buurt gekomen was. schrikte en met sta tige wiekslagen weg vloog. Het begon on- dertusschen te schemeren, soodat beslo ten werd, naar huls te gaan. De padde stoelenkennis was maar weinig verrük: maar de vogelkennis zooveel te meef. En „Er loopt 'n vogel op! Hü komt naar be neden!" riep Josef opgewonden. .Kom Marietje!" Hü trok z'n zusje mee en verbaasd keken ze naar den vogel, die daar naar beneden kwam hippen, rood en blauw en groen. Toen ze dichter bü kwamen, zagen ze, dat het geen vogel was. maar een man netje, een mannetje niet grooter dan Josef, maar veel ouder en lang niet zoc dik. HU had ’n blauw broekje aan en 'n rood Jasje en 'n groen mutsje op. En nu hü op den grond kwam, zagen ze. dat hü niet gewoon liep, maar hipte als 'n vo geltje. Nu was hij bü 'n elzenstruik, waar hü takjes afsneed. „Woon jü daarboven op de maan?” vroeg Josef nieuwsgierig. „Tuurlük,” bromde het kleine man netje. n ..Wat doe je met die takjes?" vroeg Ma rietje toen. „Voor schoenen." ..Hebben ze dan houten schoenen op d" maan?" „Houten hakken.” zei het mannetje kortaf en hjj gooide de takken over z'n schouder en sprong weer de ladder op hlp-hip-hip, van de eene sport op de andere. Kleine Joeef kéék eens omhoog en toen begon hü ook de ladder op te kllmmën. „O Josefje. Josefje, kom gauw hier!” riep Marietje angstig. Maar het kleine mannetje was al boven, de ladder werd opgehaald en de kleine Josef tuimelde op' dén grond. Toen liepen de kinderen gauw naar huis om vader en moeder aHes te vertel len. maar vader en moeder lachten om het verhaal en geloofden er niets van. Den volgenden ochtend stond Josef héé! vroeg op. eer de anderen thuis wakker waren, en liep hü naar de plek, waar ze hot mannetje uit de maan gezien hadden. De maan was er nog en, ja, de zilveren ladder hing er aan en daar zag Josef het kleine mannetje tusschen de struiken springen. I Als je In een aardig kringetje bü elkaar zit en uitgepraat bent, weet ik een aar dig spelletje. Het heet „Spreekwoorden”: Eén der aanwezigen gaat uit de kamer. De anderen bedenken een speek woord, bü- voorbeeld: „Beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht”. Elk krijgt nu één woord uit dit spreek woord voor zün rekening, dus no. 1 krijgt het woord beter, no. 1: één. no. 3: vogel, enz. enz. Natuurlük dien je goed te onthouden welk woord of je hebt. Bü dit spreekwoord krügen dus 11 kin deren e'.k 'n woord. Zün er meer klnde- ren dan krijgen dia bij een volgend spreek woord 'n beurt. Nu mag degene, die de kamer vertikt, weer binnenkomen. Hü moet nu aan élk een vraag doen. Vooraf zegt men wie het eerste woord heeft, dan weet ie, bü wien hü beginnen moet. Hü vraagt bijvoorbeeld: „Ga je morgen weer uit?" No. 1 moet nu een antwoord geven. waarin zün woord voorkomt, büv.: „Neen, ik vind het beter thuis te blUven. I Aan no. 2 vraagt ie büvoorbeeld: „Ga je met den tram of met de trein naar I Den Haag?" No. 3 antwoordt dan b|jv.: „O. neen, ik heb één keer een ongeluk met die tram meegemaakt en nu wil tk er niet meer in zitten.” Wanneer ie zoo van allemaal een ant- hl. Marietje liep, zoo vlug ze kon. de lad der af. „Vader! Moeder!” riep ze dadelük toen m beneden was. En de vader, die net daar In de buurt aan 't zoeken was, kwam riadelltk op haar af. „O. Marietje. ben jé daar elndelUk.** Marietje vertelde Martig wat er was gebeurd en. Ja. nu zag haar vadvr aelf de zilveren ladder en moest hij haar dus wel gelooven. „Ik ga met je mee naar boven." aef hij. „en dan wil ik wel eens kijken of ik ons Jo-efke niet meekrijg." Zoo gezegd zoo gedaan. Heel voorzlch- „Er hangt wat aanl" zei ze verbaasd. „O, 'n ladder, 'n zilveren ladder!' I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1929 | | pagina 11