DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL MET QJick Leeuwaard Henk geloopen Het verhaal Van alles wat van Voor ’t open raam in A 1 O B.L.N.S. 0 A i j OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Pokkelen kastelein Krop stond nog aan de deur Swkel p RO FR. 0 DE LUN-PUZZU BEN JE HANDIG? •it het het de REKENKUNST JE "•"Ome» alles verdween in een vaart achter zijn tanden 13345679 dus *n getal, dat uit alle cijfers bestaat JU zit maar te turen. Steeds naar my te gluren. Je groene oogen lichten zacht In den donkeren sterrennacht!” DE MAAN: „Kleine, domme poesje-myn, Hoe kun je zoo nieuwsgierig zyn. Wou je het graag weten? Met m’n stralen schijn Ik zacht. Heel den langen, langen nacht, Tc Verlicht den donkeren hemeltrans Met m’n zilveren stralenglans!" Probeeren jullie dat eens. *k Wed, dat het nog niet meevalt. DE POES: „Lieve zilveren maantje Aan het hemelbaantje. Ik vind jou zoo mooi! Uit den hemel kijk je neer, lederen avond steeds maar weer. Waarnaar kyk je heel den nacht, Met je licht, zoo lief en zacht?” „We zijn t zoo overeengekomen, beste man,” grijnsde de vagebond. „Ik heb je gevraagd kan Ik hier voor mijn geld eten en drinken, en toen heb je gezegd: voor uw geld kunt u alles - krijgen. Daar ligt nou mijn geld; méér heb ik niet. Eerlijk is eeriyk!" Van Pokkelen stond verbluft. Wat had 8 OEFENING IN HET SCHRIJVEN VAN EEN BEPAALD CIJFER DE POES: „Lieve, lichte, heldere maan, 'k Wou wel met je mede gaan Op je verre reizen! Maantje, weet je wat ik doe? 'k Neem een sprongetje naar je toe! Of, kom je even naar benêe? Maantje, neem Je mij dan mee?” ten en dieren, waarvan de resten In bijna elke laag weer terug te vinden zijn. Een van de oudste gedeelten uit het pri maire tijdperk is dat, waar dé steen- koolplanten uit afkomstig zUn. die Reln- Van Pokkelen, de herbergier van „de roode Zon” bezit enkele deugden, maar ondeugden heeft ie nog meer. Eén van zijn leelijke eigenschappen Is, dat hU anderen menschen niet gunt, dat t hun goed gaat En als zijn overbuurman Krop, die ook een herberg houdt, een fortuintje beeft dan kijkt van Pokkelen scheel van nijd. Dit getal laat Je hem nu vermenigvul digen met 9 maal het getal, dat het cijfer vormt, dat ie schrijven moet. Wil je hem dus vijven laten schrijven, dan laat je hem 13345679 met 9 maal 5 is 45 vermenigvuldigen. Wil je hem zevens laten schrijven, dan moet de ver menigvuldiging gebeuren met 9 maal 1 is 63. Probeer jullie dat allemaal maar eens. Je zult zien, dat het uitkomt. repetities waren gelukkig achter De leden van den Bond voor Natuurstudie Van Pokkelen deed zijn mond reeds open om op te dreunen: „Twee glazen bier dertig cent, middagmaal met des sert twee gulden vijftig cent samen de somma van twee gulden tachtig cent.” zoeker. mijn geld?” „Voor uw komt een m^n de herberg binnen. Van afgunst beleef je maar zelden plezier en als je ’n ander kwaad wilt doen, word je gewodniyk zelf te schande gemaakt. Dat heeft van Pokkelen laatst nog ondervonden. Op 'n heeten zomermiddag komt een man de herberg binnen, ’t Was ’n kerel als 'n boom en zijn gezicht zag er wat- woest uit, zoodat van Pokkelen ’t hee- lemaal niet prettig vond dat er toeval lig niemand anders in de gelagzaal was. De gast deed echter in t geheel niet hem klaar, vreedzaam. Binnen een uur stond het maal op ta fel. De bezoeker viel er op aan alsof hij uitgehongerd was. De aardappelen, de groente, het vleesch, alles verdween In ’n vaart achter zijn groote tanden. Den pud ding scheen hij wel zóó naar binnen te slikken, want van Pokkelen, die van ach ter- de toonbank toekeek, had nauwelijks trezien. dat het gerecht werd aange sproken. of het schaaltje was al leeg. „Wat heeft die vent ’n maag." dacht de herbergier stom van verbazing. „Wat Kees. „Ik zal het je zoo kort mogelijk pro beeren uit te leggen.” antwoordde Henk „In de oude boeken over de kennis van gesteenteh en fossielen, vindt men een verdeeling van de opeenvolgende la gen. die men bij het graven van diepe groeven achtereenvolgens vindt In ver schillende tijdperken. Die tijdperken worden genoemd: Het primaire, het se cundaire, het tertiaire en het kwartalre tijdperk. In elk van die tijdperken, dus In elk van die lagen treft men dieren en planten aan. die in een andere laag niet te vinden zijn, al zijn er sommige plan- De bezoeker knipte zjjn portomnnnale open en keerde ze om boven de tafel. Stroom van centen rinkelde over het blad. „Tel maar hoeveel of is,” zei de man, die genoeglijk achterover leunde. Met ’n benauwd gezicht begon de her bergier te tellen. „Tientwintig drie en dertig centen.” „Strijk maar op.” lachte de gast, terwijl hij met ’n vullen rooden zakdoek zijn vet ten knevel afpoelste. „Ho, vriendje, je houdt me voor den mal.” zei van Pokkelen geërgerd. „De re kening bedraagt 3.80 en dit zijn maar drie en dertig centen!” „Kijk dan maar eens, of er nog wat in mijn brandkast zit.” Van Pokkelen schudde de portemonnale eens goed uit. maar al wat er nog voor den dag kwam was 'n vies half centje. ..Zie je wel,” zei de gast, „we zijn quitte!" ..Dat kun je begrijpen." schreeuwde de bedrogene, „denk je, dat Ik jou voor die onnoozele centen dik laat eten en drin ken!" geld kimt u alles krijgen,” zei de herbergier, die schik begon, te krij gen in zijn gast. De man leek nu heele- maal niet ruw en gevaarlijk meer. .Als dat waar is." lachte deze, „dan moet je maar eens goed opscheppen, want ik heb ’n reuzenhonger. 1 Komt er niet op aan wat. Breng maar aardappelen groente, vleesch maar 'n flink stuk hoor! en dan straks pudding na. On derhand zal ik dan 'n potje bier drin ken.’ Toen van Pokkelen nog heel even wan trouwend keek, haalde de gast zijn por temonnale uit den zak en Smeet die op tafel neer, zoodat het geld rammelde. Nu was de waard volkomen gerust ge- dert de vorige maal vertoonde. Die kiel uit Gronau is uit het op één na laatste tijdperk het tertiaire. Tusschen het ter tiaire en het’ kwartalre tijdperk is de zoogenaamde ijstijd geweest. Die klei in Gronau wordt uit een heele diepe groeve naar boven gehaald. Eigenlijk was het verboden terrein, maar als jongen kük je zoo gauw niet. Boven, dien werd er nooit iemand weggejaagd. Had je den weg gevonden, dan was het een prachtig gezicht. Een geweldige put opende zich voor je oogen met stellen wand Hier en daar stroomde water uit den wand De ruimte was zoo groot, dat In de diepte de klelwagentjes rijden konden. Langs de helling groeide veel kleinhoefblad en hier en daar stonden berken. Het waar Daar Knip alt stevig karton *n rtng zoo groot als "n gulden. Deze papieren ring moet Je nu eens op een plat bord plak ken met wat gluton. Leg er nu ‘n knik ker bij en "raag aan het gezelschap om te trachten den knikker in het midden van den nng te krijgen, alleen door beweging vat» het bord en dus zonder er met de vingers-aan te komen. En je kunt er op aan. dat dit niemand zal gelukken, als je den truc niet kent. Ieder gaat natuurlijk met het bord aan het zwaaien en draaien, zoodat er alle kans is, dat de knikker van het bord vliegt, maar in den ring komt ie niet. Hoe dan wel? Breng den knikker voorzichtig bij den rand van den ring. Als je dan het bord onverwacht laat zakken, kun je den knik ker. die niet zoo gauw meekan, in het gaatje opvangen. De postzegel is vrouw, namelijk d< Thérèse Longuevb hof van kenlng IA hertogin zjirt bekend konlng Lodewjjk in 1653 te Parijs voor het verzenden van brieven een stadspost Is ging stellen, wist men niet op welke wijze de verzender zou kunnen bewijzen, dat hij het porto betaald had. Men pro beerde het eerst met een stempel, maar dat beviel niet. Toen teekend" d<* Herto gin de Longueville zegels, die er ongeveer, net zoo uitzagen als onze tegenwoordige sigaren-banderolles. Ze waren dus lang en smal, zoodat het net precies leek, of er een sierlijk lint op den brief geplakt was. van wilt?” „Je bent goed voorzien," prees de be daar kan ik hier ook eten voor Tilly al op haar horloge keek, eindigde hjj. „En nu wordt het al weer tijd om op te breken. Tot ziens, hoorl” „Tot ziens, hoor!” klonk het van alle kanten. Alleen Tilly moest nog even verzuchten: „Nu hebben we weer de no tulen vergeten.” Kijk maar eens: hier heb ik horentjes, die zooals Ik hoorde als zoogenaamde gidsfossielen dienst doen (fig. 1). Dat wil zeggen.” vroegde Henk er by. toen hy het verbaasde gezicht van Kees zag. „dat de menschen daaraan kunnen zien. steld. hjj bracht den klant 'n glas bier I en liep toen naar achter om zijn vrouw te zeggen, dat zij een flink diner moest klaar maken. „D’r zit zoo’n rare pias in de gelag kamer." fluisterde hij haar toe. „De vent ziet er sjovel uit en toch geloof ik. dat hy ryk is. Je kunt aan alles merken, dat' hy zich anders voordoet dan hy is. Mis schien is ’t wel ’n student, die in de vacantie op avontuur uitgaat of 'n smokkelaar die in den oorlog reusachtig veel geld heeft verdiend. Hy kykt zoo gewiekst uit z’n oogen en ook wel ’n beetjenou ’n beetje gevaariykik zou m tenminste niet graag tot vyand hebben. Maak maar 'n flinke portie voor Mie: 'n volle maag maakt interessantst waren de plaatsen, de afval van de wagentjes lag. heb tafeltje zitten en legde zyn knoestlgen •tok naast zich neer. -Hola, baas, ik heb dorst.” -Ja, Ja.” zei de herbergier vriendeiyk, -dat kun je krygen by zoo’n warm weer. Kunstjes met getallen en cyfers heb ben altyd de volle belangstelling van degenen, wie je Je kunststukken of je-goo cheltoeren wilt vertoonen. Meestal geiyken ze heel gewichtig en ingewikkeld en toch berusten ze dan op een heel doodgewoon trucje. 'n Héélaardig kunstje is by voorbeeld om iemand 'n cyfer te laten schryven, dat ie juist heel slordig maakt. Je kunt hem by voorbeeld een somme tje opgeven, waarvan de uitkomst enkel uit dat moeiiyke cyfer bestaak 't Volgende is heel aardig. Je schrijft op een stukje papier: Dan moet je nou naar myn gaan en daar denzelfden welke laag ze te pakken hebben. Dan vond ik stukken steen met ammonieten <flg 3), terwyi heel merkwaardig waren stukken met gebroken schelpen <fig. 3). Het mooiste fossiel, dat ik bezit, is een schelp, verwant met de eetbare hart schelp (fig 4) nog wel een dubbele zoo als je ziet Ook vond ik halfverkoold hout" Al pratende had Henk de fossie len rondgegeven en bemerkende, dat Hieronder zie je 'n vierkantje vol met ’n stelletje kleine inktspatjes. Ik heb daar twee kringetjes tusschen geteekend (A en B) en nou geef ik 't jullie te doen om van A naar B een iyn te trek ken over alle spatjes heen, zonder de pen op te lichten, zonder een spatje twee keer te nemen. Bovendien mag je niet over ’n getrok ken Ujn héén tippelen. Wat wenscht meneer te gebruiken?" De „meneer" glimlachte vergenoegd om de beleefdheid van den waard. *;,Nou. wat kan ik hier zoo al krijgen van mijn geld?” Van Pokkelen dreunde ’n heele lyst af dranken. „Als u nou maar kiezen DE EERSTE POSTZEGEL die schavuit hem leeiyk beetgenomen Maar hy liet t er niet by zitten. De politie zou hy halen enen Maar de landlooper was al opge staan en draaide grijnslachend zyn dik ken knoestlgen stok door de vingers. De herbergier begreep dat t met dezen ke rel kwaad kersen eten zou zyn. Wat zou hy beginnen als de vent tot geweld over ging? Besluiteloos keek hy door het raam de straat op terwyi de iandlooper kalmpjes aanstalten maakte om heen te gaan. *t Was stil op straat maar aan den over kant stond Krop, zyn concurrent, in de open deur van zyn café Nu kreeg van Pokkelen plotseling een gedachte, die zyn kwaden luim meteen verdreef. Det hy er in geloopen was met dezen brutalen slimmerik was beroerd, maar hy had er er die schade graag voor over, als zijn concurrent ook eens die poets gebakken werd. Wat zou hy geniéten, a's de kerel daar lekker ging zitten eten en drinken waarvoor hy ’n paar centen zou betalen, terwijl hy, van Pokkelen. achter de raamgordyntjes dat tooneeltje kon af- kyken. Het vette gezicht van den herbergier werd plotseling vriendeiyk. „Zeg eens maat.” begon hy gemoede- iyk. „je hebt me wel lee’yk beetgeno men. maar ik zal het je niet kwalyk ne men. als je my nou ook eens *n plezier doet.” „O, met alle soorten van ‘binnen- en bultenlandsche genoegens; Ik bHJf graag met iedereen goede vrienden." „Strijk dan eerst die centen weer op,” „Waarvoor is dat?!” „Dat zal "k je vertellen. Heb je werke- iyk al genoeg gegeten? Zou je heusch geen portie meer lusten?" „Nou." bromde de vagebond, onderwijl de centen in zyn portemonnale opbergend, .als X er nou om te doen is, dan kan ’k nog best *n maaltje hebben. Myn maag is ’n soort pakhuis en als ik de kans krijg, eet Ik altyd voor 'n dag of wat vooruit.” /„Goed, concurrent streek uithtlen!” „Da’s een goed idee.” zei de man en trok de buitendeur open. „Maar waar moet ik dan wezen?” Van Pokkelen loerde over het gor- dyntje. Kastelein Krop stond nog aan de deur. „Aan de overzij by Krop, in ,,’t Halve Maantje.” „O, daar. Nou da’s onnoodlg!" riep de vagebond daar ben ’k al geweest. Die staat al meer dan 'n uur te kyken, hoe de mop hier afloopt!” Meteen was hy de deur uit. Zóó kwaad is van Pokkelen zyn heele leven nog niet geweest. H. De den rug. Levende Natuurstudie hadden besloten nog den Zaterdag in de vacantie te be stemmen voor de eerste .JBpreekbeurten- byeenkomst Allen waren dan ook present, toen Henk begon: „Laten we nu eerst loten, wie de volgende maal een praatje zal houden.” Daar had niemand bezwaar tegen. Het lot viel op Kees, die een benauwd gezicht trok. „Wat moet ik dan doen?” vroeg hy. „Kom,” zei Kees, die veel met hem ophad, „Je hebt toch wel eens iets by- zonders in den tuin gezien?” „O ja,” by deze woorden helderde het gezicht van Kees op. „Ik zal wat vertellen over het spuug- beestje.” „Over wat?” vroeg Ada. „Over het spuugbeestje." verklaarde Kees kort en bondig. „Als je niet weet, wat het is, vraag het dan maar aan Henk, die is knapper dan ik.” „Hy bedoelt de schuimcicade,” zei Henk, die hem wel begreep. „Dat kan heel interessant wezen. En nu dan myn inleiding.” „Jullie moet dan weten, dat ik toen ik twaalf was. in Gronau woonde. „Waar ligt dat ergens?" vroeg Gerrit. „Gronau.” antwoordde Henk heel def tig. „is het eerste DuMsche station, waar je aankomt, als Je van Enschedé met den trein Duitschland binnenkomt. Je passeert de grens by Glanerbrug en moet in Gronau door de Dultsche douane ge visiteerd worden. Maar ik zou vertellen over de klelgroeve. het merkwaardigste punt van Gronau. Die klelgroeve is het eigendom van een steenfabriek, die de laagklei. die van tertialren oorsprong is. voor het bakken van haar steenen ge bruikt. Het gedeelte van het tertiaire tydperk, waarin deze klei gevormd werd, wordt „Wealden" genoemd." beteekent dat allemaal.” vroeg uitgevonden door een •r een Fransche dame, Ie, die leefde aan het lewyk XIV. zy was een ontwikkeld, oa is ze rden als schilderes. Toen DE MAAN: „Poesje, poesje nelletje. Met je zwarte velletje. 52. Maar nat duurde met tang, ot de arend werd moe en dicht bij een eendje, dat aan den kant van een smal riviertje stond te hullen, zette hy het heele gezelschap op den grond neer. Ik deze fossielen gevonden. 5L Heeiemaal onderaan hingen Plet en Mlentje en Mlentje hield Ko Nyn aan zyn lange ooren vast. Of dat goed ging! of kwaad. Hij ging kalm aan ’n jj

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 8