s
/f
I
DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL
Tilly
E.OG|D
r
4
7
7
U-u-
5
7
Het verhaal
van
VAN ALLES WAT
■1
jwl r;
2
-t
Het weggeloopen hondje
t 7*1» j 4-
E if L-f Cf i?
u
S==
a
Tick Leeuwaard
1
2
2
2
SES
J
2
2
2
7
■fip-
t
5
1
=37?
A
I
2
5=7
I
I
i
i
u
I
5
i
T
I
f
i
I
T
i
I
T
J
i
i
l
B. L. N. S.
Ti$4
r
-+
4< --
-t
~r
4
H
«i
=4
I ~I
i r
G'Ü
La. L
OT~
^4
^=4
MET PLAATJES VAN
I
I
^*^1.
I
X
X
OVERNEMING UIT DEZE
RUBRIEK ZONDER
TOESTEMMING VERBODEN
T
1
I
t
-wiéscs
t
t
moe-
t
I
i
t
i
6
-X.d'rv'
*WV4FX
i
i
t
I
i
i
4
T
4
I
t-v^n-
1
t
t
T
t
i
hü
tilde vader haar hoor op.
T
t
I
Bobbie
TANTE LINA.
vroeg
B«4«l
1IVEE WEET RAAD
>£■-
rnaAr
l
.1
j
t»wr
1
o
- I
-mO-£
o
4-
O
4—
-
I -
eseb aan zun knoppen herkennen (fig.
1) en later aan zün bladeren en vruch-
Dat
heb,
•n
altijd
4
_En nu is het weer tüd om naar huis
te gaan. Tot de volgende week.”
A. L.
O. riep ae, wat ben Ni
snoezig hond je
dat hü almaar meer opdrachten kreeg
en zooveel geld verdiende, dat de fami
lie er goed van leven kon en dat arme
menschen ruim bedacht konden worden.
werden i
Bij
op
in
ten. De oude Germanen hechtten reeds
veel waarde aan het hout”
..Zijn dat die vruchtjes, die Je zoo twee
aan twee op je neus zet?" vroeg Kees.
spraakt ben, maar ik zal dan wat ver
tellen over aardbeien en hun vijanden.”
„Uitstekend,” viel Henk dadelijk in.
Prinsje er
ging.
Peinzend zie ik op je neder,
’k Denk aan wat j’ln *t leven wacht;
Maar hoe somber ’t ook moog lijken.
Zonneschijn volgt steeds na nacht
Wat het leven je ook biedt.
Denk aan moe, vergeet haar niet.
Zl
-t
Veuxke va»
"PLasaae.
kruipen en de oogst viel werkelijk nog
mee, al waren zij dan volgens Henk ook
veel te laat. Eensklaps zei Kees: „Weet
je wat zoo lekker is? Gebrande beuke-
nootjes.” En toen de anderen wat onge-
loovig keken: .gaan jullie straks mee,
dan kunnen we ze bij ons branden op
de kachel.”
Niemand bad daar iets op tegen. De
nootjes, die nu gevonden werden, werden
In een zakje gedaan, dat Gerrit bij rich
had en dat afkomstig was van honden
brood van hun waakhond. Gezamenlijk
werd nu naar Kees’ huls gegaan, waar de
nootjes gebrand en opgegeten werden.
Daarna werden de notulen gelezen en
goedgekeurd. Bij de loting viel de
spreekbeurt op Gerrit. Deze bromde
eerst wat in zijn baard en zei toen:
„Jullie weet wel. dat ik niet erg welbe-
mocht natuurlijk, blijven, dat
spreekt vanzelf. En Gerda beweerde
zelfs, dat ze wel nooit met dien aardigen
rijken meneer in kennis zouden - zijn
gekomen, als Bobbie er niet geweest was.
kneep. Daar kwam dan bu, dat hij nog
al eens vergat het hondje eten te ge-
en het is dus best te begrijpen, dat
°P n mooien dag vandoor
„En laten we nu eens gaan zoeken, of
er nog beukenootjes zijn.”
Dat was niet tegen doovemansooren
gezegd. Vlug werden mantels en jassen
aangetrokken en men ging op weg. On
derweg wees Reipdert nog even op een
plataan, waar eigenaardige vruchtjes aan
zaten (fig. 4). De schors vertoonde lich
tere en donkere plekken. Reindert ver
telde. dat" dit geen ziekte is, maar een
gewoon verschijnsel. Bij de beuken geko
men. wenkte Henk, even stil te zijn. Een
vrooljjk schettergeluidje en een koolmees
kwam te voorschijn, pikte even tegen
de schors, nog eens en vloog toen weer
weg. Even later kwam zij terug, gevolgd
door een tweede. Dat laatste was een
pracht-exemplaar met pikzwarten kop en
witte wangen. Daar kraakte even een
takje onder den voet van een der kin
deren en weg waren de meesjes.
„Nu nootjes zoeken," stelde Ada voor.
Allen begonnen ijverig op den grond te
.Neen, dat zijn de vruchten van dan
eschdoom. kijk maar (fig. 2). De kop van
den turner is van beukenhout. Dat is een
veel hardere houtsoort, moeilijk te be
werken, maar wel moot Ook de beuk is
gemakkeljjk aan zijn knoppen te her
kennen (fig. 3). Beukenhout wordt vooral
gebruikt voor hakblokken, timmermans
gereedschap. Natuurlijk vind je onder de
beuken altijd de napjes, waar de nootjes
in zitten.
Er Is ergens een smal water, dat druk
bevaren wordt. Nu kunnen de schepen
elkaar niet paseeren.
Ze hebben er echter om dit moge
lijk te maken in t midden van het
vaarwater een verbreeding gegraven,
waarin echter slechts één schip kan.
Op zekeren dag echter gaat schipper
Teunissen met twee schepen achter el
kaar door het kanaal en ontmoet een
ander schip.
Wie van jullie ziet er thans kans om
toch de schepen elkaar te doen passee-
ren?
Eerst liep hij heel hard om maar zoo
gauw mogelijk uit de buurt te komen van
het huis, waar hij het heelemaal niet
naar z’n zin had gehad, en toen hij er
ver genoeg vandaan was. begon hij weer
schik te krijgen in z’n leventje. Van z’n
moeder wist hij, dat er ’n hoop aardige
menschen op de wereld W’aren en hu
dacht, dat hii --
tegenkomen. 1
sprongetjes, den hoek van de laan om
kwam, zag hij ineens de kleine Gerda.
Ze bleven allebei even stilstaan, het
„Goed, dan noem ik je Bobbie.
hondje waar ik van gedroomd
heette ook Bobbie. Vind je Bobbie
mooie naam?”
„Woef-woef!” verzekerde het hondje
tevreden.
.Als ik je maar houden mag van va
der en moeder".
„Woef-woef
Je kon duidelijk hooren, dat *t hondje
dacht van wel
,Ja, ’t is nog niet zeker, hoor", waar
schuwde Gerda. „Zie je, vader is zoo
lang ziek geweest en je moet toch eten
hebben. Maar je bent nog zoo klein. Je
eet zeker niet veel, hè?”
„Woef-woef”, stelde het hondje haar
gerust.
Even later stond Gerda, met Bobbie
in haar armen, voor vader én moeder
in de huiskamer
De oude heer was heel erg lief voor
Gerda en hU bracht haar naar huis en
gaf haar ’t doosje bonbons voor haar en
Bobbie.
En toen, op 'n mooien middag, 'n klein
poosje later, kwam de oude heer bU Ger
da’s vader op bezoek. Gerda deed toe
vallig zelf de deur voor hem open en
triomfantelijk bracht ze haar nieuwen
vriend bu vader, terwijl Bobbie vrooliik
blaffend om hem heen sprong
Toen moest Gerda met Bobbie even
'n boodschap gaan doen en toen ze terug
kwam, tilde vader haar hoog op en
vertelde hij haar het goede nieuws: De
hurkte Gerda neer.
„O”, riep ze, „wat ben ju ’n snoezig
hondje! Je bent net zoon hondje als
dat Waar ik van gedroomd heb): Neen,
je bent nog véél snoezlger!”
En het hondje vond haar blUkbttar ook
snoezig, want hU sprong vrooluk om
haar heen en likte de handjes die ze
naar haar uitstrekte.
„Wil je met me meegaan?”
Gerda.
„Woef-woef" zei het hondje.
„Bom.” daar viel de voorzittershamer
van Henk, de voorrittershamer door
hemzelf in den herfst gemaakt, zwaar
op de tafel. „Het woord is aan Tilly."
„Ik heb er lang over gedacht, wat ik
vertellen zou." antwoordde de aangespro
kene. .Heel lang zal ik het niet maken,
maar ik wil wat vertellen over dien ha
mer. Na afloop gaan we 'n paar broertjes
bekuken Van de boomen, waar de stuk
ken van den hamer van gemaakt zijn.
Goed?”
,Nu dan, de steel is van esschenhout.
Dat is geen harde houtsoort, maar wel
erg taai. Daarom wordt het veel gebruikt
voor stelen van gereedschap, voor pols
stokken en dergelijke. Je kunt nu den
oude heer was schatrijk en hij zocht een
architect om een mooie groote villa voor
hem te bouwen. HU had naar vader ge
ïnformeerd en hU had hulzen gezien, die
door vader gebouwd waren en nu vond
hU. dat vader precies de man was dien
hij hebben moest.
Nou. en de vader van Gerda bouwde de j
villa en ’t werd zoon prachtig gebouw. 1
Eerst heette het hondje Prins. Een
kleine jongen had hem met* heel veel
ander moois, voor zïk verjaardag gekre
gen. Hij had véél schik in dit levende
speelgoed, maar hU behandelde het
beestje wat al te veel als speelgoed en
dacht er niet aan. dat ’t een levend
hondje pjjn deed als je hem hard op
den grond gooide, en dat hU ’t akelie
benauwd kreeg als je z’n keel dicht
kneep. Daar kwam dan bij, dat hU nog
„Dat heb ik gezien.” zei de oude heer.
Als vader maar niet zoo ziek gewor
den was! En nou is hU weer beter en
nou kan hij niets verdienen en we heb
ben geen geld meer. Ik bid alle dagen
voor vader. Jammer, dat JU ook niet bid
den kan, hè Bobbie?”
„Woef-woef, zei Bobbie, alsof hU
zeggen wou. dat hU t toch wel eens kon
probeeren..
Toen kwam de oude heer op het twee
tal af.
„Wat is dat 'n alleraardigst hondje”,
zei hij. en hij ging naast Bobbie zitten
en streelde zijn kopje.
„Ja meneer”, zei Gerda. ,En hjj is zoo
lief! HU kan zoo leuk spelen!”
„Dat heb ik gezien”, zei de oude heer.
„HU is wat 'n aardig speelkameraadje
voor je. Je zou hem zeker niet graag
willen missen?”
„O neen, meneer, maar
Ja, Gerda wist het wel en ze wist ook
dat vader en moeder haar graag alle
plezier gunden, dat ze haar geven kon
den. Maar toch liet ze bedroefd haar
hoofdje hangen.
„Weet je wat”, zei vader toen. .Je
mag het hondje in elk geval houden tot
na je verjaardag ten minste als z’n
eigenaar niet komt opdagen."
Gerda kuste vader en moeder dank-
baar, ’n Paar heerlüke dagen kon ze nu
ten minste hebbenEn moeder maakte
eten klaar voor het uitgehongerde
beestje.
Gerda's zevende veiUaardag was al ’n
„Wat breng je nou mee?" vroeg
der.
„Och toe. moesje mag ik hem alstu
blieft houden? HU is zoo schattig en hü
neet Bobbie en hjj verstaat alles wat ik
tegen hem zeg. Toe vader, mag ik hem
voor m’n verjaardag? Dan hoef ik an
ders niets, heelemaal niets te hebben'”
-Neen kindje", zei vader, „het spUt
me heel erg voor je. maar dat zal niet
gaan. Voor n hond moet belasting be
taald worden én hU moet eten hebben
en als hu de hondenziekte krUgt, moe
ten we den veearts voor hem halen. En
je weet wel. schat, dat we héél zuiniv
i moeten zijn tegenwoordig, niet!"
Gerda kreeg tranen in de oogen. Bob
bie likte de handen van den ouden heer
en zei heel duidelUk met 'n „woef-
woef”, dat hU best goede vriendjes met
hem wilde worden. HU zei het nog uit
bundiger. toen de oude heer ’n doosje
bonbons uit z’n zak haalde, waarvan hU
X kleine meisje en ’t Jonge hondje liet
snoepen.
En toen duurde het niet lang meer, of
Gerda had den vriendelUken heer aller
lei verteld van thuis. Van vader, die
1 architect was en die pas 'n eigen kan
toor had ingericht, toen hU heel erg
ziek wr-d en dat die ziekte zoo lang ge
duurd had en zoo veel geld had gekost
gn hoe vader nu geen kantoor meer had
en almaar naar de stad ging om werk
te zoeken en hoe verdrietig hfl was om
dat hU maar niets kon vinden en hoe
die arme moes soms te huilen zat
De oude heer was,, heel erg lief
poosje voorbU en nogl altUd had ze haar
hondje. De vorige eigenaar had niets
van zich laten hooren en Bobbie was nog
zoo jong, dat er voorloopig geen penning
voor hem hoefde gekocht te worden, och.
en eten had hu niet veel noodjg. Daar
om spraken vader en moeder er nog niet
van. dat het diertje weg mopst. En Gerda
beleefde heerlUke dagen
Dicht bu huis was 'n plantsoentje
waar ze lederen dag met Bobbie ging
I spelen. Eri meestal zat daar, op ’n bank.
een oude heer, die met groot plezier naar
die twee zat te kUken; het vroolijke
ij er vast wel eentje zou kleine meisje en het grappige jonge
En toen hü. met vroolüke hondje, die elkaar altüd leken te be-
grpen. Soms, als ze even uitrustten van
al 't hollen en draven en verstoppertje
spelen, hielden ze heele gesprekken met
kleine meisje en 't jonge hondje. Toen elkaar en de oude heer luisterde dan
glimlachend toe.
„O Bobble hoorde hü eens het meisje
zeggen, .als ik je toch maar
mocht houden! Wat zal 't vreeselük we
zen als je weg moet!"
„Woef-woef”. zei 't hondje bedroefd.
,Aie je, als we maar niet zoo arm
waren, dan mocht ik je zeker houden.
vast en zeker!
TL Toen bet avond werd, verklaarde Ko Nün, dat bet
Bern begon te vervelen altüd tn een boom te slapen
bet was hü niet gewend, en hü maakte een hal in
bet zand.