5 Een De rups met een mombakkes VAN ALLES WAT voorspoedig middag DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL ™<Dick Leeuwaard DE B.L.N.S. Muziek van Lena Kruifhof-van Diggelen Woorden van E. N. Wao e o bestemming kwam”. 4 ‘S’* voorbij geloopen genoten hadden I Maar zij vond het stengeltjes 7 OPLOSSING VAN: DE SLUWE WUNDIEF 3 7 een de merken, waar iedereen was. .Maar,” protesteerde Ada, „Aronskel- Ken zien prachtig wit en ze zijn veel grooter”. De toekenlngetjes hiernaast maken je duidelijk, hoe de dief het, door verplaat sing der flesschen aanlegde, er telkens een paar achterover te drukken. je nu hoe vervaarlijk zij er uit ziet? Zie je die vreeseljjke groote, zwarte oogen, die zoo dreigend den vijand aan kunnen kijken? Zie je dien vreeselijken bek met tanden? Dien hoog opgerlchten kop? En het eigenaardige van dat alles is nu, dat het maar schijn is. Die groote oogen zijn een paar zwarte vlekken, die dreigende mingsmiddel? Mooier en doeltreffender kan het toch zeker niet! Jammer, dat je dit diertje in Holland niet vindt. En of jehet in den Dieren tuin kunt vinden, weet ik niet. Ik heb ’t diertje hier nooit gezien, maar zeer dikwijls op Java. C. K. bek is ook niets anders dan een streep, waarmee de huid geteekend is. Die tan den ook: alles is maar schijn. Het is een masker, waarachter zich de onschuldige kop van het dier verbergt Zooiets als jullie wel eens opzetten om anderen te verschrikken. niet groen wilden worden, was het prachtig lekker schijnen, dat het wel zomer leek. „Ziezoo," zuchtte de tooverheks, terwijl ze een kopje koffie slubberde, ,nu is die doode tjjd eindelijk voorbij en kunnen we eens aan het werk gaan.” 3 7 Op deze manier zijn er al 4 verschrikken. Ook Jan had een mooie vondst ge daan. Tusschen harde, groene blaadjes stonden mooie blauwpaarse bloemen (Flg. 4>. Hij kende ze wel. de bloempjes van maagdepalm, die bij hen in de kweekerij steeds in voorraad gehouden werden. Dat die plantjes hier in het wild groeiden, was iets nieuws voor hem. Even voor het tjjd was naar huls te ,Ik heb wat moois voor Kees”, zei Toos den volgenden Woensdagmiddag. „Wat dan?” vroeg Henk. „Een prach- tigen magnolia takkijk maar". En Toos hield een mooien tak omhoog. „Gekre gen van mijnheer Smits, hij had van Kees' ziekte gehoord en vroeg of ik zor gen wou, dat hij op de plaats van zijn is er nu eenmaal niet om de menschen blij te maken. _^aar het ^voorjaar was nu aangebroken, en niettegenstaande de boomen nog weer en soms kon het zonnetje al zoo gaan, vond Ada een jrterlljk plantje met bloemen, die van binnen wit en van buiten groen waren. Toos herkende bet als vogelmelk (Fig. S). Van de sleutelbloemen en boechane monen werd weer voor elk gezin een mooi bosje geplukt. Voor Kees werd ook een bloem van de vogelmelk mee genomen. Zeer in hun schik met de mooie vondsten keerde de B. L N. zingend huiswaarts. „Toch zijn het Aronskelken”, hield Henk vol, „maar echte Nederlandsche; die groote zijn Tropische. We zullen er een yoor Kees meenemen, die zal de plant denkelijk ook wel niet kennen." Zij gingen nu sleutelbloemen en ane monen plukken. Plotseling hoorde Tilly iets ritselen. Zij bleef doodstil zitten en jawel, daar kwam heel .voorzichtig een kleine hagedis te voorschijn. Het diertje stak zijn kopje vooruit, overtuigde zich, dat er nergens gevaar dreigde en gleed toen bijna gerulschloos door de dorre bladeren weg. Tilly had een oogenblik het idee ge had het diertje te pakken en mee te nemen voor het terrarium van Kees, waarvan zü bij de eerste kennismaking zoo genoten hadden I Maar zij vond het Betooveren noemde ze ook werken, ofschoon ze niet anders te doen had dan een stokje naar lenaand uit te steken. Maar ze was erg lui, zoo lui, dat ze altijd met reusachtige gaten in haar dikke gebreide kousen liep. Maar juist die luiheid om haar kousen te stoppen zou haar ongeluk worden, zooals jullie hooren zult. Aangelokt door het mooie lenteweer, was er een jpnge prins in het bosch verzeild geraakt. Hij liep net een vroolijk deuntje te fluiten, toen opeens de tooverheks voor hem stond. Hjj wel. dat ze erg leelijk was. maar zag niet, dat hij met een tooverheks te doen had. „Zoo, zoo," zei de heks, „heb je zoon plezier in je eentje? Dat sullen we je wel eens gauw %fleeren." En voor de prins begreep wat er gebeurde, was hij in een klein oud. leelijk mannetje veranderd, met heel magere spillebeentjes. „Wel heb ik van m n leven," riep de prins uit, maar zijn stem klonk krassend als van een kraai. „Ja, ja," lachte de heks, „je ziet er mooi uit zoo. En je zul? zoo blijven net zoolang tot ik dat groote kluwen wol dat daar in den hoek ligt, opgebruikt zal hebben. En als je weet, dat ik nooit van m’n leven m’n kousen stop, dan weet je genoeg." De prins was natuurlijk erg verdrietig, maar dat duurde niet zoo heel lang en hij begon op middelen te zinnen om weg te komen. Op een goeden dag stierf er een andere tooverheks, die de tante was van de onze. Er was een erfenis te’ verdeelen en daar de heks erheen moest, was ze wel genoodzaakt haar kousen te stoppen „Weet je wat,” dacht ze, „ik hoef dat kluwen Immers niet op te maken." en ze gaf den prins de knot om deze over te kluwen. Daar de prins echter wist, dat de heks graag babbelde, begon hij heel druk met haar te praten, en voor de heks wist, wat er ge beurde, was de knot wol op en was het leelljke oude mannetje weer een jonge prins geworden. „Ziezoo.” zei de prins, „we zullen jou wel eens onschadelijk maken.” En hij bond de heks een zak om haar hoofd en nam haar mee naar zijn paleis. waar iedereen, die graag een Heks wou zien, haar voor een dubbeltje mocht bekijken. In Indië leven allerlei dieren, die wij hier in ons vaderland niet vinden. Vandaag Hrtllen we eens iets vertellen over een groote rups, die op dunne takjes van groote boomen leeft. Het is een kan jer van een beest, dat niets anders doet dan vreten, den ganschen lieven dag. Heel wat blaadjes en fijne neemt de nimmerzat op lie manier tot zich, vóór zij zoo ver is, dat zij zich inspint. Op het eerste gezicht heeft het beest niets merkwaardigs. De bruine huidkleur, de kop, de pootjes het is alles zeer gewoon net als bij an dere rupsen, die je ook hier bij duizenden vindt. Om je dit te laten zien, geef ik je hier haar welge- Mikend portret, waar je naar bezig ziet met haar maaltijd. Rustig zit zij daar te smullen. Het fijne takje, waarop zij zit, wordt netjes afgeknaagd en even vóór het zal breken, gaat sinjeur een beetje verder haar vernielingswerk verrichten. Maar.... kijk nu eens naar het tweede plaatje: Dat is een heel ander dier, niet waar? Nee, nee. Het is dezelfde rups. En zie al present. 1 Was de bedoeling flinke wandeling te maken naar meer afgelegen boschplekjes. Henk ken de een plaats, waar boschanemonen en sleutelbloemen groeiden. Ditmaal was Mlentje ook van de par tij en dat bleek een voordeel te ffljn. Want die Mlentje kon soms planten op- s 107. 5 8 3 Op een fllnken afstand bleven ze staan Dat was omdat ze erg bang waren voor Jan MuIl Stal je voor, dat die hqn eens opatl B S 8 de laatste 3 OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN 108. Maar daar kwamen opeens een paar broertjes van het biggetje aanzetten. Ze vertrouwen het zaakje niet erg. Ze waren niet gewend met wilde dieren om te gaan. Nu dit masker doet bij deze rups precies hetzelfde. Als zfj een vijand, die op haar aan komt vliegen of krulpen, wil verschrikken, dan eerst aH zij haar mas ker op. Waar zij dat vandaan haalt? Dat heeft deze rups altijd bij zich. Het ligt verborgen onder de plooien van haar huid en als zij zin beeft het op te zetten, welnu dan doet zfj het. Komt er bijvoorbeeld een roofvogel aanvliegen, die veel van rupsenvleesch houdt <zlj kent haar vijanden!), dan gaat één. twee, drie het inasker voor en de roofvogel, die daar zoo opeens zoon dreigenden kop voor zich ziet, be denkt zich nog wel eens, vóór hjj het tegen zoo’n monster opneemt: immers hij dacht zoo’n gemakkelijken, onschuldlgen prooi buit te kunnen maken! Heel diep in het donkere bosch woonde een oude leelljke tooverheks, niet maar zoo n doodgewone, maar een heel erg leelljke, waar je bijna niet eens naar kon kijken zonder doodsbenauwd te wórden. Die tooverheks hield er een leelljke gewoonte op na om ledereep, die ze in de buurt kreeg, te betooveren. z Maar daar was ze natuurlijk een tooverheks voor. Den laatsten tijd echter had ze niet veel te doen gehad. De winter was bijzon der koud geweest en niemand was voor zijn plelzler in het bosch gegaan. Wel kwam er van tijd tot tijd een oude houthakker in het bosch, maar daar vond de tooverheks niets aan om dien te betooveren. Daar had je geen pleizier van. vond ze. Als je dien leelijken houthakker betooverde, van wlen de meeste menschen toch verdwenen, en men telt er nog steeds elf langs lederen wand. 2 doen „Weet je wat, ik breng hem nog even weg voor we gaan wandelen Ik heb zoo’n hoop, dat we meer zeldzame plan ten vinden zullen dan verleden week; het weer is zoo veel zachter". Henk bracht vlug den tak naar Kees' huis. Deze begon al goed op te knap pen, hij mocht nu telkens eens een uurtje op, maar de dokter wilde maar kalm aan doen. Kees was erg blij, dat Henk nog even kwam, hij vroeg of Henk hem vooral uitvoerig verslag zou van de wandeling. Ze waren het viooltjesbosch al door en Henk, die met Reindert vooruitge- loopen was, had de eerste Sleutelbloe men al gevonden. (Fig. 1). x Daar riep de stem van Mientje hen terug. „Kom eens kijken, wat een leuke dingetjes ik hier gevonden heb” (Fi guur 2). „Hél”-zei Reindert, „wat kan dat we zen?” „Ik weet het”, riep Henk, ..Aronskel ken."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 8