DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL MFrPLAATJESVAN
_x
VAN ALLES WAT.
CAnton
Een brief
van oom
Kiekjes
t
(Dick Leeuwaard
DE B.L.N.S.
iMfcl
De Huwelijksreis
I
o
k
u
•o
-ft
2
B
G
kon
geen
V lesen uit de courant: t <p-
'I
240
Burge -
meer.
meester!” schreeuwde Wim na een poosje
oude
■4(0
40 60 BiO ICO 120
-4 O
NAAR
Eerste oplossing:
zoo, zoo jongen, sprak hij
Tweede oplossing:
o
leggen?"
Ee-
Hs
raakte hy het ding aan met zijn
wandelstok
„Beste Henk en verdere B. L.
N. S.’ers.
vloo
kleine.
je
Een
met
en
over
een
„Juist drie uur," constateerde TUIy, die
al eenlge malen met haar horloge in de
hand had gezeten.
o 2.0
-2 O
Zouden
middag
men
gaande
doen
Kees
knipoogje
22 O
20 0
Harteiyke groeten.
Oom ANTON."
Ik heb 145 graden Fahrenheit.
Hoeveel Celsius?
Van die 145 trek Ik eert horizontale
lijn naar de diagonaal en vanaf dit snij
punt weer een loodlijn naar beneden,
maar de Celslusverdeellng. Die komt dus
Uit by 82 <4 graad Celsius.
Gemakkelijk of niet?
Eerst moest natuurlijk het postpakket
geopend worden. Daar kwam een mooie
verzameling horens uit. De dieren, waar
van ze afkomstig waren, kenden allen al
uit een vorigen brief. Het waren horens
van waterbokken, gaffelantllopen en buf
fels <flg. 1). Bovendien zaten in het
pakje twee olifantstanden (fig. 2).
Nadat alles bewonderd was. werd de
brief geopend en Henk begon hem voor
te lezen.
OPLOSSING VAN: ..DE WEG
DE DRIE PETTEN
Voor degenen, die nog niet hebben uit
gevonden, hoe de vrouwen des morgens
hun weg door den tuin moesten nemen,
om elkaar niet te ontmoeten, geef ik
hieronder een tweetal oplossingen, waar
bij de weg door de stippellyntjes is aan
gegeven.
niet vergeten, ze waren bijna met koets
en al tegen de wereld gegaan.
,.Ik dacht niet, dat het zóo vermoeiend
was,” zei het handpaardje, en sliep al
half.
„Ja, hè, vooral dat hinniken.’ zei het
sadelpaard en sloot de ocgen.
De koets was echter op dr eentje bul
ten blijven staan, onder den glanzenden
en sterre-lichten nachthemel. De hemel-
llchtjes spiegelden zich in heur prachtig
bruine lak en de maneschijn ging op
den bok zitten en riep: „Ziezoo, nu ben
ik koetsier. Waar zal de reis naar toe?”
•n Snljersknecht had het gezien, hij
kwam net voorbij.
„Kan ik hier instappen?” vrpeg ie be
leefd.
Maar hij kreeg geen antwoord.
„Ook al goed.” dacht ie en kroop ver
genoegd in den runnen rooden wagenzak.
die achter onder de koets gebonden was.
Den heelen nacht sliep ie er heerlijk,
verbazend heerlijk en droómde. dat hU
keizer van Marokko en op de huwelijks
reis was.
Hy was echter maar een doodgewone
neem me niet kwalijk een
doodgewone vloo, op zoek naar
een nieuwen baas.
Toen hij ’s morgens wakker werd, was
men al lang weer onder weg De meike
ver knalde. de paardjes hinnikten en
alle vier raadjes rolden hobbel-de-bobbel
door het verre land.
Binnen in het koetsje zaten het Goud
kevertje en het Onzelievenheersbeestje,
die zoo heel veel van elkaar hielden.
Achter op den rooden wagenzak. zat
de kleine snljersknecht en boemelde met
zijn lange beenen heen en weer.
Zóó maakte hij de reis mee. En nie
mand heeft het gemerkt CHR. K.
„Dan moeten we ophouden," zuchtte
Henk. „We zullen elkaar wel niet meer
voor de vacantle zien, dus ik wensch
jullie allen een goeden overgang en een
prettige vacantle."
„Van 't zelfde," klonk het van alle
kanten. „We zullen gauw schrijven."
klommen: ik reikte hem de bom
en hy zette het gevaariyke ding in
hoek van den keldei neer.
Toen kwam hy weer naar het raampje
tce, heesch Zich in de hoogte en wilde
er op die manier uitklauteren.
Hup daar ging het en weldra kwam
zun door opgewondenheid verhit gezicht
naar buiten en
ons op de stoep
is, In groote leemen potten wordt gedaan
en dan met water op het vuur gezet. Als
de korrels gaar zijn, neemt de kaffer -
vrouw (alle werk, niet alleen het huis
houdelijke wordt door vrouwen gedaan)
haar molen, bestaande uit een paar stee
nen, die tegen elkaar gewreven worden,
het opgraven van truffels in Frankruk
Zoo zie je weer, dat elk volk zijn
eigenaardigheden heeft. Een volgenden
keer hoop Ik eens wat over de Hotten-
totten en Boschjesmannen te vertellen.
Zooals je ziet, kom ik mijn belofte na,
jullie horens te sturen. Ik hoop, dat ze
een mooi plaatsje in jullie verzameling
zullen vinden.
Vandaag wil ik jullie eens wat vertel
len over de gewoonten der kaffers en
wel in het bijzonder over hun landbouw.
Zocctis jullie wel weten, wordt hier in
hoofdzaak gierst gegeten. Dat is een
karensoort (fig. 3), die. nadat ze geoogst
naar boven. „Ik zie alleen maar ‘n ouden
hoogen hoed met eenlge kranten er in.
Het water heeft alles wat er in zat er
uitgespoten. Ik denk dat dat de helsche
machine is."
„Breng het ding naar boven", comman
deerde de burgemeester.
En weldra lag nu de hoogc hoed op den
grond voor de voeten van den burgemees
ter. Nog een beetje bang raakte hij het
ding aan met zijn wandelstok en toen er
niets gebeurde, had hij zelfs den moed
den hoed in de handen te nemen om dien
nauwkeuriger te onderzoeken.
Hij werd op de eerste plaats eens flink
uitgeschud en.... wéét je, wat er te
voorschijn kwam int den binnenrand van
den hoed?
Een vuil, vies visitekaartje, waarop men
nog duidelijk de woorden kon lezen: Dr.
Jansen, geneesheer te M.
De burgemeester keek Wim, die er by
stond, eens flink in de oogen en toen....
kleurde WimDaarop had hij niet
gerekend.
Een scherp onderzoek werd Ingesteld en
alles kwam uit
We hebben een flinke straf gehad, nou,
niet zoo zuinig, maar verdiend was die
wél, en den geheelen winter hadden we
druipnatte steenkolen in de school.
v d. M.
Door het kleine, dichte paddestoelen-
bosch rolde de keurige bruine koets. Ze
had een prachtig gelakte kap en werd
door twee alleraardigste zilvergrijze
paardjes getrokken, die hun stal op den
rug droegen. Waarachtig, op den rug,
want het waren slakken.
Vóór, op den kop. hadden ze lange,
sierlijke horentjes, die ze om beurten
uitstaken en weer introkken, juist, zoo
als het hun beliefde. Ze konden d’r zelfs
ook mee kijken.
Op den bok zat de koetsier in livrei en
knalde gewichtig met zijn zweep. HU had
een keurige gala- jas aan. llcht-bruin. en
deed heel deftig. Het was namelijk een
meikever.
„Hu!”
de tong
strekten
CELSIUS EN FAHRENHEIT
Het is dikwijls noodig een tempera
tuur, opgegeven in graden Fahrenheit,
over te brengen in graden Celsius at
omgekeerd.
Hieronder geef ik jullie een teekenln-
getje zoon ding noemen se een dia
gram waarvan je zoo maar het aantal
graden kunt aflezen, zonder een of an
dere formule te gebruiken.
De verdeellng volgens Celsius staat op
de horizontale-, en die volgens Fahren
heit op de verticale verdeellng.
De getallen zyn gelijk op 40 beneden O
en van af dat punt zjjn de graden
Fahrenheit gelijk aan 9/5 van die van
Celsius plus 32.
Op de schuine lijn is dus onmiddellijk
het Juiste overeenkomende aantal gra
den af te lezen. Op de teekenlng zie je
met de stippellijnen hoe bet diagram
werkt.
Ik heb er, ter verduidelijking, nog een
ander voorbeeld op geteekend.
wrijft de korrels fijn enhet maal is
klaar Soms worden er koeken van ge
bakken. De twUfelachtlge zindelijkheid
van den kaffer maakt echter, dat jullie
die koekjes wel niet zoudt lusten.
Behalve gierst, verbouwt de kaffer ook
mals, watermeloenen en allerlei andere
vruchten.
Uit mals maakt hy ook wel bier, dat
in gevlochten manden bewaard wordt.
Kun je je Indenken, dat die manden zoo
stijf gevlochten zijn, dat er geen drup
peltje door gaatj
Als de kaffers ergen dorst hebben, wat
in tuden van groote droogte, die hier
nogal eens voorkomen, regel is, dan zoe
ken ae z.g. waterwortels. „babiana” ge
noemd. Die worden gezocht door een
baviaan aan een riem te binden en hem
de wortels te laten opgraven. Dat gaat
dus zoo ongeveer op dezelfde wijze als
fluisterde Hein. „Er
zal wel een middeltje zjjn om daarin te
kunnen komen."
Het leek wel of het toeval ons te
hulp kwam, want zoo juist was de
steenkoolvoorraad voor den winter in den
kelder der school gebracht en de kolen
sjouwers hadden het raampje van den
kelder open laten staan.
In een wip was Wim naar binnen
betraden
destoel”.
Het waren deftige gasten en dus kre
gen ze de fijnste kamer met een prach
tig uitzicht op de champignons-vllla'a
Maar eerst moesten ze hun namen in
het vreemdelingenboek schrijven.
De slakkepaardjes werden uitgespan
nen en kropen lekkertjes in hun stal,
want, eerlijk gezegd, ze waren wel wat
moe van al dat harde draven. Je moet
Wim. „weet
gaan aoen?
knalde hij en smakte met
„allo, paardjes!” En deze
dan hun horentjes uit, heel,
heel ver, wat zooveel beteekenen moest,
als: kijk, nou zyn we aan 't hinniken!
.Jawel Burgemeester", sprak Wim en
was weer in "en wip afgedaald in den
kelder.
„Ik zie het ding niet
Kaspar, den veldwachter. Duidelijk
je zien, dat hij doodsbenauwd was
..Ach, Burgemeester”, zuchtte hij. .Be
denk toch, dat ik zes kinderen heb. Wat
moet er van me worden, als me daar in
den kelder wat overkamt?”
Wij boorden het en hadden moeite ons
lachen in te houden; maar nu vond Wim,
dat het tijd was om te voorschijn te ko
men en zijn diensten aan te bieden.
Moedig stapte hij dan ook op den bur
gemeester toe en sprak„Burgemeester,
vindt u het goed, dat ik in den kelder
ga, om de zaak te onderzoeken?"
,Jlj. jongen? Durf je dat? Bedenk, als
het ding ontploft, ben je dadelijk dood,
morsdood. Nee die verantwoording mag
ik niet op me nemen.”
-Ach Burgemeester”, zoo mengde zich
Kaspar nu in het gesprek, „laat hem
maar begaan. Hjj heeft ten minste
vrouw en kindertjes!”
Zonder het antwoord van den burge
meester af te wachten, kroop Wim naar
binnen, liet zich naar beneden zakken
en riep na een poosje uit: „Burgemeester,
hij ligt nier in een hoekje van den kelder.
Laat de brandweer komen, dan kan die
blusschen.’
Dat was een idee!
Kaspar er op uit om de brandweer te
alarmeeren en in minder dan geen tijd
lagen de slangen in de vaart, die langs
het dorp loopt en werden dikke water
stralen in den kelder gespoten!
Van heinde en ver kwamen de
schen om te kijken wat er wel
was daar in de schooi. En het praatje
ging van mond tot mond: „Een bom
bandieten hebben een bom in den kelder
der school neergelegd."
De menschen huiverden en gingen uit
zichzelf 20. 30 meter achteruit Kaspar
hoefde bijna niets te doen.
Na een half uur spuiten zei de burge
meester' „Wim, durf je nog eens gaan
kijken?"
Het begon al een beetje te schemeren,
toen wij als drie echte misdadigers door
de achterstraatjes van ons dorp mar
cheerden en aan den zijkant van het
schoolgebouw aankwamen.
„Waar zullen we hem
sprak ik.
Jn den kelder”.
Maar niemand geloofde d’r iets van.
In de koets zaten een goudkevertje en
een lievenheersbeestje, die elkaar heel
erg lief hadden, natuurlijk, waat ze wa
ren Imrtlers op de huwelijksreis!
„Hè. wat is het hier toch donker,"
fluisterde het lievenheersbeestje. „ik ge
loof, dat ik bang begin te worden.”
„Maak je niet bezorgd, vrouwtje,” zei
het goudkevertje en drukte zachtjes d’r
pootje, „ik ben immers by je!"
Eerlyk gezegd was ie zelf ook niet
heel erg op zyn gemak en hy riep den
koetsier: „Hè, koetsier, kan het niet een
beetje vlugger?”
„Wat! nogal vlugger?" schreeuwde
deze en draaide zich om op den bok,
„nog nooit van m’n leven heb ik zoo
gejaagd als vandaag. Dodelijk liggen we
nog tegen de wereld: waarachtig, met
de heele boel tegen de wereld!”
„Om 's hemels wil," snikte het onze-
Ik was nog maar een jongen van een
jaar of 12 en was zeer bevrienc
mijn twee buurjongens Willem
Hein, de zoons van den dorpsdokter.
Deze beide jongens hielden er byzon-
der van om zoo nu en dan het heele
dorp eens op stelten te zetten en had
den de grootste pret als de grap gelukte.
Hun vader, die zeer streng was voor de
jongens, had hen al heel vaak duchtig
onder handen genomen, als er klachten
kwamen over het gedrag van Wim of
Hein en daarom werden de kwajongens
streken meestal in het geheim uitge
haald en zoo liepen ze heel vaak hun
straf mis, daar niet bewezen kon wor
den, dat ay de daders waren.
Op een middag nu zat de dokter voor
V lezen uit de courant: <p- higi een
bomaanslag plaats gehad in Parijs, vele
gebouwen waren in de lucht gevlogen,
een paar menschen hadden er hun
leven by verloren een verschrikke
lijke verwoesting was aangericht.
Wim en Hein zaten aandachtlg te
luisteren en by het eind van het ver
haal vatten ze het plan op om ook eens
een bomaanslag te plegen dat zou fyn
zijn. Het heele dorp zou er over spre
ken en ze zouden een pret hebben van
je welste!
De jongens gingen
stonden weldra by
Ik zou ook meedoen.
„Zeg jong”, sprak
wat we vanavond
bomaanslag
„Hè”, antwoordde Ik. Dat is gevaar
lijk. Nee, daar moet ik niks van heb
ben. Veronderstel, dat het misloopt,
dan komen we in de tuchtschool of in
de gevangenis terecht.”
,Xomt terecht”, sprak Hein. „Ga maar
mee, dan zul je eens zien.”
„Maar wat zullen we elgenlyk met
onze bommen de lucht in laten vliegen?"
„Nou de schooi natuurlijk!”
Dat was me een idee! Een extra-
vacantle voor wie weet hoe lang zou dan
de beloondng zyn
Wim wist voor alles raad. Hy haalde
van den kapstok in den gang een ouden
hoogen hoed van «yn vader en kwam
daar zwaaiend mee naar buiten.
e» „Wat moet er nu In?" vroeg !k.
„Eerst oude kranten”, was hef ant-
•teteoord.
En zoo werden eenige nummers van
„De Tyd”, van de „Nieuwe Haarlem-
sche Courant” enz. te voorschijn ge
haald en in den hoogen hoed gedepo
neerd. Toen wat klei en wat asch, dat
flink door elkaar werd gekneed dat
heeriyke papje werd in de couranten
gewikkeld en.... onze bom was klaar.
in de opening te voorschyn.
Maar.... opeens verstyfden we van
schrik, want wie stond daar opeens
voor ons? De meester! De bovenmeester
nog wel, die eens even kwam kijken,
of de kolensjouwers geen rommel had
den nagelaten
Regelrecht stapte hy op het kelder-
raampje af en zag het opgewonden ge
zicht van Wim.
„Zoo, zoo, jongen!” sprak hij, .al
weer bezig met kattekwaad?” En drei
gend hield hy den dikken wandelstok op
geheven om den onverlaat eens flink te
straffen.
Maar Wim had gauw zyn tegenwoor
digheid van geest terug en riep op een
toon van gezag: „Sla niet meester; zoo
even zyn hier eenlge mannen geweest,
die een bom in den kelder hebben ge
legd. Wees voorzichtig leder oogenblik
kan het gevaariyke ding uit elkaar
springen en de grootste onheilen aan
richten!”
„Wat zeg je. jongen?” zei de meester
op verschrikten toon, terwyl hy dacht
aan het courantenbericht, dat hy ook
gelezen had.
„Een bom? Laten we dan maken, dat
we wegkomen en de politie waarschu
wen.”
„Ja, doet u dat maar”, antwoordde
Wim, biy, dat hy voorloopig althans
van de tegenwoordigheid van zyn onder-
wyzer verlost was.
Zo hard als zyn oudé beenen hem
konden dragen, liep de meester naar het
gemeentehuis, om den burgemeester ken
nis te geven van hetgeen hy 'daar net
had gehoord.
En wy wy gingen by elkaar staan
in een klein boschje aan den kant van
den weg om te beraadslagen.
Wat moesten we doen? Aanstonds zou
den alle autoriteiten op de proppen
komen om het geval te onderzoeken en
wee ons dan!
Wegloopen en ons verstoppen? Nee
dat gaf niets, want de meester had ons
toch gezien!
We zouden dus biyven en ons goed
houden! In de voorste ry van toeschou
wers zouden we gaan staan! Wy zou
den fungeeren als helden, die elgenlyk
de redders waren van het dorp.
Daar kwam de burgemeester warem
pel al aan de veldwachter liep achter
hem aan. Haastig Kwamen ze aangestapt
en hadden beiden hevig verschrikte ge
zichten.
„Vooruit Kaspar den kelder In,” ge
bood de burgemeester den veldwachter
.Inspecteer den schoolkelder”.
Het zweet verscheen op het gelaat van
lievenheersbeestje, en het goudkevertje
vroeg beleefd excuus: „Ik bid je. koet
sier, neemt u me niet kwalyk. maar ik
dacht zooafyn, het sou misschien
wel erg laat kunnen «orden en myn ge
malin is nu al soo vermoeid. Als er een
hotel in de buurt Is, zou het misschien
beter zyn
„Had dat dan direct gezegd," bromde
de meikever tusschen zyn tanden en
snorde met zyn vleugels, „Ja, een ho
tel, hm, hm, ja dat kunnen we heb
ben!"
En hy knalde weer met de zweep:
.Hallo, myn paardjes!”
De slakken deden alsof ze hinnikten
en warempel, het duurde niet lang, of
ze waren er al.
Het was ’t hofel: „De Eetbare Padde
stoel”.
De waard stond wydbeens voor de
deur, de handen in de zy. Hy had zich
een groot blauw schort voorgebonden en
had een buik, zoo dik als een tonnetje,
waarachtig, precies zoo dik.
„Wenscht de familie hier te logeeren?"
vroeg le en probeerde een buiging te ma
ken, waardoor hy het scheelde maar
een haartje byna omgevallen was.
Ja dat wenschten ze en dus stegen
het Goudkevertje en het Onzelieven
heersbeestje uit de huwelykskoets en
het hotel: „De Eetbare Pad-
zy byeen komen Woensdag-
of niet? Daar was de vorige
maal lang en breed over gepraat. Mid
den in den tyd van het overgangsexa
men, was dat niet een beetje gevaariyk?
Maar ten slotte kwamen ze tot een ver-
geiyk: om twee uur by elkaar komen en
tot drie uur praten endaar stend
Henk op, de tuintjes nog eens flink wie
den Wel vond Ada het veel te warm zoo
midden op den middag te gaan wieden,
maar Jan en Gerrit hielden vol, dat het
nu juist het ware was, omdat de uitge
trokken plantjes dan niet op een an
dere plaats weer gingen groeien.
„En wat doen we de rest van den
tyd?” had Kees gevraagd. Henk had
Toos een knipoogje gegeven en ge
zegd: „Wacht maar, dat zul je wel zien,"
Wat was namelyk het geval? Woens
dagmorgen was er een brief uit Zuld-
Afrika gekomen met de mededeellng,
dat een postpakket onder weg was. An
ton schreef weer allerlei interessante
dingen, maar Henk vond het veel leuker
even het postpakket af te wachten.
Den volgenden Vrydag was het post
pakket heusch gekomen en nu lag het
op tafel te wachten met den brief op de
komst van de B. L. N. S.’er.
Prompt twee uur was leder present.
Eerst werd een half uurtje gewied en
toen ze vermoeid zaten uit te rusten,
kwam Toos met een lekker glas limo
nade en Henk met het poetpakket en
een brief.
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
'ft! J
135. Hoe later het in den avond werd, des te vrooiljker
werd de stemming van bezoekers en inwoners en
ten slotte Mg men hen allemaal op een ry achter
elkaar door het veld dansen.
133. Daarop begaf de Consul zich naar het Nijlpaard.
Hy had nog nooit zoo n log en zwaar beest gezien
en maakte het plan hem extra wegenbelasting
te doen betalen.
135. Zelfs de Consul was zyn booee bui kwijtgeraakt
en ging heel gemoedelijk om met Beer de Bruin,
wien hy kort geleden nog een standje had willen
-M-