u
DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL
rijk werd
VAN ALLES WAT
Hoe de kleine buikspreker
Een wandeling en vacantieplannen
Loopen leeren
Ro: Fr-
w.
i
DE B.L.N.S.
W -
--
OVERNEMING ÜIT DEZE RUBRIEK
ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
een Javaansche Jongen,
hebben.
bijHet zjjn heel gewone kippen.”
HOE DOE JE, ALS JE VERVEN MOET
ik wel eens willen zien!”
kerel." zoo klonk het,
Soemo was een Javaansche jongen
Een boer dreef een geitje naar de markt
A. L
deed,
EEN GEHEIMZINNIGE REEP PAPIER
V'
praten.
maar die haan, zie je die
En ze wil niet even rusten.
Steeds maar verder wil die schat.
Straks mag ze ’t alleen probeeren
Zonder Lies, hoe vind je dat?
Eerst gaat het nog heel voorzichtig
Stap voor stap loopt zusje mee,
’t Rechter voetje, ‘t linker voetje,
Ze weert ze duchtig, alle twee!
Liesje blijft er achter loopen,
En, valt eens die kleine zus,
Wel, dan troost de groote zus haar
Met een lachje en een kust
Liesje leert kleine zusje loopen,
Een, twee, drie, daar gaat ze ween
Kijk ze eens parmantig stappen,
Steeds de kamer op en neerl
was dan ook blijder dan de
toen de boodschap kwam,
ons boertje
mopperenden toon gesproken
knieën
eenige
plaats
of die plek
die
niet zuiver is.'
Heel
deze
woorden.
Verlamd van schrik bleef hij stil staan
en keek eerst naar zijn vrachtje en toen
naar Soemo.
„Nou.” zei de laatste, „wat heb Ik je
gezegd? Is die haan nou heelemaal zui
ver? Pas maar op!”
Het boertje ging eenige passen ach
teruit en zei: „Ik wil met dat beest niets
meer te doen hebben. Het is de duivel
in eigen persoon. Wil JU hem hebben?"
zette zijn gezicht in de ernstigste plooi
en zei: „Naar Skilge.”
oogje
En bovendien, de Madelievenkoningin was zoo vriéndelijk
en goed, dat zijn moeder het vast en zeker goed zou hebben
gevonden.
„Geef me maar een hand.” zei de Madelieventeonlngln, en
heel zachtjes als 'n veertje zweefden ze samen door de lucht
in de richting van het weiland, waar zoo n boel madelieven
Maar aan die zelf-ververij vond üc
voor me zelf, maar vooral voor de peu
ters één groot bezwaar: Je maakt Je zelf
en vooral Je handen zoc mirakels sme
rig, dat Je ze met geen twee stukken
Sunllghtzeep schoon krijgt
Maar daar hebben we thans wat op
gevonden.
Van oude kapotten en lekken ballen
en waar zijn die in dezen tijd van voet-
balziekte niet te vinden, knippen we
netjes halve bollen, maken er in het
midden een klein gaatje in waarin juist
de steel van den verfkwast klemt, waarna
we hem, met de holle zijde naar den verf
kwast gekeerd, over de steel stroopen.
En vuile vingers?
Geen sprake meer van!
Dus je weet nu. hoe Je het aan moet
leggen, als Je aan 't Rembranden moet.
lachte al in zijn vuistje:
een beetje te vroeg, want de
zal
weddenschap
binnen een
gestapt en nu bleek eerst recht, dat. als
je Je niet aan de warmte stoort, je er
veel minder last van hebt dan wanneer
je puffend en zuchtend en klagend bij
de pakken gaat neerzitten en doet, alsof
Je het allerbeklagenswaardigste wezen
bent, dat op twee beenen rond loopt.
was het
een heel vreemde stem
den klppenkorf.
„Een prettige I
.Jijj sjouwt maar met ons en behandelt
ons als bandieten. Als ik los was, zou ik
hem de oogen uitpikken!”
duidelijk verstond
op
Soemo was r~ _'ii„
die maar niet wilde deugen. HU fleerde
op school heel goed; maar lastig, dat hij
was nee maar, niet om te vertellen!
Niemand
ondérwijzer,
lat Soemo de school verliet.
„Wat zeg Je?” sprak het boertje, „be
tooverd? Maar, jongen, hoe kom Je er
kom je daar aan. Jongen?” zei
zijn vader. „Je hebt hem toch niet ge
stolen?”
„Niks hoor,” antwoordde Soemo, .^er
lijk gekregen!”
Een paar dagen later was het in het
dorp, waarin Soemo zelf woonde, markt.
Ook nu wou hij zijn slag slaan!
Een boer dreef een geitje naar de
markt een beest met mooie, groote
horens, lange, afhangende ooren en een
spierwitte vacht. Schitterend zag het
beestje er ült en fluitend liep het boer
tje, een tak in de hand, achter zijn dier
aan en rekende gaande weg al op, hoe
veel ’t dier hem wel zou opbrengen!
ha! Dat dier moest Soemo heb-
De domoor zou er wel tegen aan
wat hij nu
meegegaan.
De goochelaar neemt een strook papier
van 80 c.M. lengte en 1 of 2 c.M. breedte
en laat deze door de aanwezigen zorg
vuldig en zoo secuur als ze dit wenschen
onderzoeken. Daarna neemt hij de strook
aan beide kanten vast en trekt haar mid
dendoor, waarop een menigte bloemen uit
de verscheurde strook te voorschijn komt.
De toeschouwers verlangen natuurlijk
aanstonds de belde stukken der ver
scheurde papierreep te onderzoeken, wat
hun zonder eenlg bezwaar kan worden
toegest&an.
Hoe speel je dit klaar?
Men neemt vijf en twintig a dertig
stuks papieren rozen of bloemen, die in
ieder magazijn van tooverartlkelen zijn te
krijgen. Men vouwt ze tot een bundeltje
samen en slaat om het midden een een-
voudlgen zwarten draad zonder dezen te
knoopen. Dit pakje bloemen verbergt
men bijvoorbeeld onder den rand van zijn
vest en steekt de beide uiteinden van den
draad In de broekzakken.
Draagt men een zwarte broek, dan is
de draad zelfs van dichtbij niet te zien.
Nadat men nu een gewone strook papier,
waaraan niets bijzonders te zien is, door
een der aanwezige toeschouwers zorgvul
dig heeft laten onderzoeken, neemt men
In Iedere hand een der uiteinden van deze
papieren reep en houdt haar tamelijk
dicht voor het lichaam, op de hoogte der
Zoo nu dan moet een en ander weer
eens een nieuw streekjé verf hebben.
Natuurlijk haal Je voor dergeljjke kleine
karweitjes maar niet onmiddellijk een
heuschen schilder in huls.
De verf kun je tegenwoordig in allerlei
kleuren, klaargemaakt in groote en klei
ne busjes, bU de drogisten koopen: dus
je doet het zelf.
En heb je zelf geen zin, dan staan de
jongens te trappelen van ongeduld om
ook een streek te geven.
zjjn
veestapel huiswaarts.
„Daar is het begin al van de boer
derij,” riep de jongen tot zijn vader.
Daar wachtte Soemo Juist op. Hij liet
echter niet merken, dat hjj het beest
dolgraag wou hebben en zei een beetje
terughoudend: „Ik heb hem ook liever
niet! Maar als Jij niet meer durft, dan
zal Ik hem maar voor Je meenemen.”
De pracht-haan werd uit den korf ge-
heschen en als de wind liep Soemo met
haan het eerste stuk van zijn
zou
antwoordde de boer.
„Dat zal je hooren, baas!”
En zie, opeens begon het geitje: „Lam
me vent, die baas van mij. Ik zal blij
zijn. als_een ander me koopt!”
De schrik sloeg den boer in de
en knikkend verwijderde hij zien
passen van de geit.
Zóódanig was hij geschrokken, dat hij
niet meer aan zijn betooverd beest dacht
en óp een draf huistoe ging.
Soemo ontfermde zich over de geit en
bracht het dier welgemoed naar zijn
stal: het tweede stuk vee van zijn boer
derij was er!
Zoo ging Soemo door enbinnen
een paar maanden was de boerderij bij
elkaar.
Soemo
maar
„Dan zal ik nu zeker eens de brieven
ontvangen,” meende Ada.
Dat vonden ze allemaal heel goed. En
nu ze aan het eind van al deze gewich
tige mededeelingen waren, vonden Rein-
dert. Kees en Henk het toch jammer, dat
er niets meer gebeurde op dezen heerlij
ken middag. Dus werd besloten tot een
kleine wandeling, de hei op.
„Dan zit je volop in de zomerwarm
te,” vond Ada. De heenweg viel mee. Er
was wat wind en dus was het niet zoo
erg warm. Overal dwarrelden vlinders
en bijen rond. Henk herkende dadelijk
de 8int Jansvllndertjes (fig. 1). En ook
het Zandoogje (flg. 2). Op de hei zelt
was het wel erg warm. Op het lagere ge
deelte, waar het moerassig was, waren al
bloemen,
(flg. 3>
was
Hans had den heelen dag in het vrije veld gewan-
T// deld en daar het In de Meimaand was, had hij
s een heeleboel vroolijke, witte madeliefjes en gele
I boterbloemen gezien
N Hij vond, dat de wel er net uitzag, of het een groot tapijt was,
y waarop ze allemaal bloemetjes hadden geborduurd, maar het
yf was nog veel mooier.
WW Dien nacht droomde hij van madeliefjes.
Dat dacht hij ten minste, maar toen hij opeens een vriéndelijke
J stem hoorde, die hem toesprak, toen begreep hij, dat hij niet
meer droomde, maar dat hij wel degelijk wakker was en In bet
sprookjesland leefde.
Als Je in sprookjesland leeft, iets dat maar heel zelden gebeurt, dan kun je
alle elfen en feeën en kabouters met je eigen oogen zien, en als je lief voor aa
bent, dan wU het wel eens voorkomen, dat ze met Je beginnen te praten, en het
gekst daarvan is, dat Je zoo maar zonder meer de elfen- en kabouterstaal kunt
verstaan.
Toen Hans de lieve stem hoorde, keek hij wel een klein beetje verschrikt op
en tot zjjn groote verbazing zag hij een heel mooi en lief meisje staan, dat hem
wenkte uit zijn bedje te komen.
„Nee maar,” dacht Hans, „wat heeft dat nou te beteekenen. Wat nou er na
gaan gebeuren?”
„Ik ben de Madelievenkoningin," zei het meisje.
„Den heelen dag ben Je In mijn gezelschap geweest zonder mij te zien. Je vond
me zoo mooi toen ik mij als een bloem aan Je vertoonde, en nu wilde Ik mij eens
tn mijn ware gedaante aan Je laten zien.”
De Madellevenkoningln wenkte Hansje haar te volgen.
Het was niet koud en Hans zag tot zijn verbazing, dat hij opeens heelemaal
gekleed was en er uitzag als een heel Jonge prins uit een sprookje, met een mooien
gekleurden doek om zjjn hoofd.
Hans dacht er geen oogenbllk aan of zijn moeder het wel goed zou vinden
want als hij er aan gedacht had, zou hij misschien niet zijn
„Hè, wat?" riepen ze allemaal door
elkaar, behalve Henk, die dee<L alsof hij
meer van de zaak afwist.
„Naar Skilge.” verklaarde Kees nog
eens en Henk voegde er aan toe: „naar
Terschelling bedoelt hij, maar hij spreekt
maar vast In de taal van het eiland.”
„Ik wist er niets van. dat Kees ook
ging”
„En nog wel in hetzelfde pension.'
verklaarde Kees stralend. ,Jk heb het
aan je vader gevraagd, maar wilde het
nog niet vertellen.”
politiede politie, waaraan Soemo
zoo'n hekel had, kwam er achter. En
toenkwam het bedrog uit en de
slimme Soemo moest, of hjj wilde of
niet, alle dieren, die hij op zoo’n gemak-
kelijke manier, zonder dat ze hem ook
maar één cent kostten, gekregen had,
aan de eigenaars teruggeven! En tot be
sluit kwam hij nog in de gevangenis ook.
De slimme Soemo verdiende dus den
blanken rijksdaalder van zijn vader niet.
v. d. M
Kees had ze allemaal laten
Maar eindelijk vroeg Relndert:
„En waar blijft Kees?” Hè Ja, daar
hadden ze nog niets over gehoord. Kees
.Wat moet je nu uitvoeren, deugniet?"
zoo vroeg vader den volgenden dag, toen
Soemo dus niet ter school ging.
„O vader, laat mij mijn gang maar
gaan," sprak de onbezorgde jongen; „Ik
me wel redden. Ik durf zelfs een
met u aangaan, dat ik
Jaar een flinke boerderij
bezit en flink mijn brood verdien!"
„Nou die weddenschap durf ik wel
met je aangaan,” antwoordde vader. „Ik
weet zeker, dat er niets van je terecht
komt.”
„Top!” de weddenschap werd aan
gegaan om een mooien blanken rijks
daalder.
Soemo had één groote gave van moe-
Natuur meegekregen, die hem ver
andere jongens verhief: hij ken
der
boven
n.1. buikspreken. Heel onverwachts, als
hij met een gesloten mond naast je
stond, hoorde men een stem, komende
diep uit de borst van den Jongen en die
uit een heel vreemden mond scheen te
komen. En deze eigenschap nu zou den
jongen In staat stellen zijn weddenschap
met vader te winnen.
Hoor maar eens, hoe hij deed.
Den volgenden dag was het markt
dag: van heinde en ver kwamen de bóe
ren met hun geiten, koelen, karbouwen,
eenden en ganzen naar de markt en
hoopten goede prijzen te maken voor de
met zorg opgekweekte dieren, soemo
posteerde zich op een der wegen, die
naar de stad leidde en keek de lange rij
van marktgangers langs. Hij zou een
der domsten uitzoeken en dan zijn kun
sten beginnen. Ha, daar zag hij een
boertje naderen met een mand met kip
pen en hanen! Prachtige dieren waren
het, die zeker een goeden prijs zouden
opbrengen; vooral de haan was een
pracht-exemplaar met een fraaien roo-
den kam en lange roode lellen de
konlng van het kippenhok!
En het boertje, de eigenaar dezer
fraaie beesten, zag er uit zóó dom, zóó
dom, dat hij verdiende eens gefopt te
beetje pienterder te
Ha,
ben!
vliegen.
En werkelijk het ging!
„Een mooi beestje wel, baas!” zoo
sprak Soemo “den man aan, „alleen een
beetje
„Wat wat wou jij op mijn geit aan
te merken hebben, bengel!” zei het
boertje.
„Maar zie je dan niet, dat zij betoo
verd is? Zij kan net zoo goed spreken
als Jij!"
„Dat
Het was de Woensdag na het eind
examen. De heele club was bij Gerrit
en Jan in den tuin. Eigenlijk waren ze
allemaal een beetje lui. Het was ook zoo
warm.
„Hé was het maar vacantie,” zuchtte
Jan, die zoover mogelijk zijn beenen uit
stak.
Dat woord maakte de tongen los.
„Waarheen gaan jullie met de vacan
tie?" vroeg Henk.
„De ga een heelen tijd zeilen op de
Zuiderzee," begon Relndert.
„Pas maar op, dat die tegen dien tijd
niet heelemaal drooggemalen Is.” spotte
Kees.
„Nu,” antwoordde Relndert: „Ik hoop
wel een heeleboel van de droogmaking te
zien en dan aal Ik probeeren te beschrij
ven. wat ik allemaal gezien heb.”
„En ik ga naar Rokanje,” verklaarde
Ada. „Veertien dagen naar Oostvoorne,
Rokanje en Hellevoetsluls.”
„Dan is Je vacantie niet op,” meende
Relndert.
„Heelemaal niet, al die plaatsen werk
ik in drie weken af. De andere weken
blijf ik thuis.”
Henk ging natuurlijk weer naar zijn
geliefd Terschelling. Hij hoopte er
weer veel Interessante dingen te vinden.
Jan en Gerrit gingen samen een langen
fietstocht maken. Als ze alle twee over
gingen, mochten ze langs den Rijn een
tochtje maken. Waren ze niet alle twee
over, dan zou de reis wat korter worden.
Toos zou ditmaal ook mee naar Ter
schelling gaan. Ze werd nu al aangespro
ken als de assistente van,Henk, die me
teen den loffelijken bijnaam van „de doc-
„Ja, ja,” zei Soemo, „de kippen vind ik
ook heel gewoon, maar die haan, zie Je
dieik geloof» zeker, dat die
niet zuiver is.”
Het boertje haalde zijn schouders op
en zei verder niets. Ze liepen samen een
eindje verder en naderden de stad. Op
eens was het net, alsof er een stem
kwam, een heel vreemde stemuit
tor" kreeg. Tilly had een uitnoodiging
om in Deventer te komen logeeren. Ze
had er veel zin in, vooral na alles wat
Toos er haar al van had verteld.
broekzakken. Tegelijkertijd grijpt men
natuurlijk op onmerkbare wijze met iedere
hand een der uiteinden van den draad
vast en houdt dezen tegelijk met de pa
pieren strook in de hand. Trekt men deze
strook nu met een klein rukje vaneen,
dan worden de bloemen tegelijkertijd uit
haar schuilhoek weggeslingerd en komen
op den vloer terecht, waar zij een niet
onaanzienlijk stapeltje vormen, want nu
zij niet meer door den draad tot een
pakje samen gehouden worden, spreiden
haar blaadjes zich onder het vallen uit.
Een en ander moet begrijpelijkerwijze ta
melijk vlug in zijn werk gaan, zoodat het
oog onmogelijk de plaats van herkomst
der bloemen ontdekken kan en algemeen
gedacht wordt, dat zjj uit de gescheurde
strook papier te voorschijn zijn gekomen.
Om de zejgerheld te hebben, dat de reep
papier altijd In het midden doorscheurt,
kan men op de verelschte plaats een
kleine insnijding maken
eenigszins bevochtigen.
„Zoo baas,” sprak Soemo, „ook naar
de stad?”
,Ja Jongen,” was het antwoord, „ik
zal eens probeeren, of ik mijn mooie
beestjes voor een goed prijsje kan ver-
koopen.”
„Dat zal wel gaan,” sprak Soemo, „je
beesten zijn heel mooi, se glanzen in den
zonneschijn; hoewel ze er wel een
beetjeja. hoe zal ik het zeggen
betooverd uitzien.”
allerlei kleuren van open
Daar bloeide al de pamassia
en het wintergroen (flg. 4). Het
een Idyllisch plekje, maar heel lang hiel
den ze het er niet uit. Puffend en bla
zend en zuchtend gingen ze weer op
weg. En daar kwam Kees op den ge
lukkigen Inval, zijn mondharmonica
voor den dag te halen. Onder de tonen
van: „Ik had een wapenbroeder” en
andere marschlledjes werd vlug door
wonden om een
worden.
139.
Paardenburg vond het wel eens leuk om met dien
deftigen heer eens een loopje te nemen en hij
maakte de gekste sprongen langs hem heen. Een
der biggen waagde het hem na te doen.
Hier wachtte Hans een groote verrassing.
De heele wei was gevuld met Elfen en Feeën,
die hand aan hand een rondedans uitvoerden
en heel mooie en zachte liedjes zongen ter eere
van den Mei.
Jullie begrijpt, hoe Hansje genoot. Wat hjj nu
te zien en te hooren kreeg zou hij zijn heele
leven niet vergeten. De elfen gingen óp een rij
staan en zongen hem vriéndelijk toe. En het
gekste was, dat Hans zich heelemaal niet ver
legen gevoelde.
Maar toen de ochtend begon aan
te breken verdwenen de elfen In
den nevel en toen Hans weer In zijn
bedje lag, was het op de wel óók
veer volkomen rustig: tot den vol
genden nacht, als het ten minste
niet begon te regenen.
140. Beer de Bruin had natuurlijk geen vrede kunnen
houden. HU was aan het vechten geraakt met
twee biggen, maar die hadden hem ieelijk toege
takeld.
137. De Minister van Buitenlandse!» Zaken had het
feest met zun tegenwoordigheid opgeluisterd, maar
hü achtte het ver beneden zijn waardigheid om
zelf mee te doen.
138. Opeens echter kwam er een deftige Big voorbij
wandelen, die zich van de heele feestvreugde niets
scheen aan te trekken. Het was de notaris van
biggenland, die altUd even gewichtig deed.