tLKo 7 DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL MET (Dick Leeuwaard I EAJGjD 5- Een noodlottige ver^issin^ Gerrit en Jan Vi?/? alles wat Het ontbijt FI Een brief van HET DE B.L. N.S. T^/ I KIEKJES ï7;'“ GJa I s ooievaar de Ci» OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Keulen, datum postmerk. Beste B. L. N. S.ers woorden hij We onderteekenen, Wi l JLe fcm id GERRIT en JAK. o NU, SL WIST JE DAT? om de komst van den vorst af te wachten KLEUREN EN BIJGELOOF en bovendien yog de nog besteedde hij. elk vrjj uurtje DOOLHOF EEN AARDIGHEIDJE Koning Naar k'Ms. Per dag leggen we ongeveer 100 a 120 KM. af. Natuurlijk staan er nog baai «ra» plaatsen op het programma. Zooals ons plan was, slapen we als het kan in een jeugdherberg. Is die er niet, dan zoeken we een onderdak in een hotel, ’s Avonds, als het mooi weer is, maken we nog al eens een avondwandeling. Dan luisteren we naar het fijne geluld, dat de vuurpadden maken; net een geluld van fijne klokjes. Heel vaak zien we ook glim wormen. die bij ons heel zeldzaam is, nog volop te vinden was <Fig 4), ooievaar onverschillig, en lange roode oeenen een aan mooie was. Hij verstijfde bijna van schrik middel om booze geesten te een wit men ver- Het over en... Dat de wonde I het van Ook oefenen buiging; Telkens als je maar weer even schudt, verschijnt er weer een ander op het tooneel ent je staat soms versteld over de bultengXsoda aardige gezichten, die je met je kettinkje kunt fabrlceeren. Probeeren jullie het allemaal eens! Eerst hadden we werkelijk het goede voornemen om allebei te schrijven. Toen wilden we om beurten een regel vullen en het slot is, dat Jan ijverig zit te pennen en dat Gerrit lui in zijn stoel zit en soms eens een opmerking maakt over wat er in den brief moet komen te staan. Jullie weet dan, dat we na ons succes met het overgaan, Vrijdagmorgen direct op de fiets zijn gestapt om onze Rijn reis te beginnen. Ons eerste rustpunt, Nijmegen, bereikten we denzelfden dag nog. Ons plan was. in de stad te over nachten en den volgenden dag wat later te vertrekken, teneinde iets van Nijmegen te zien. daar hadden we geen spijt van. Wat is Nijmegen een mooie oude stad! En wat kun je er genieten van het hoog ten op- en afrijden! 1 Was eigenlijk *n uitstekende oefening voor ons, voor we het echte bergland introkken. Eigenaardig zijn de herinneringen aan de Batavieren, zooals de Batavierenweg en de plaats, waar Claudius Civills ge staan moet hebben. Trouwens de her inneringen aan Karei den Grooten zijn ook erg de moeite waard, zooals het Valk hof. Van Nijmegen trokken we naar Wezel. Dat is ook een mooie streek, al zijn de bergen nog niet zoo hoog. Eigenaardig, burgemeester!” zoo las hij. „u wist zeker, dat uw vorst arm is! Het is waar, burgemeester! Maar gelukkig Is niet zóó erg, dat hij boterhammen zjjn ambtenaren moet aannemen. Ik haast me daarom, u uw boterhamme tjes terug te zenden en wensch u sma kelijk eten! Ze zullen n.L wel wat oud bakken geworden zijn! Uw vorst.” request werd eenlge dagen later post naar den vorst gezonden er werd goedgunstig op beschikt! was tenminste nog een pleister op sc de Al he St br 1 wi St de: zoi va 1 tui de vel eer 1 ligi dei ttjr we! ges Vil ma ge' nie AH var I has gen ze en Dei wre kur fers N en op i lom nis gen w haa hier San N ter nen H de ook legg ken hun werl NUk W van ItjkJ verd wete het Instr w den leer, voor ding dat modi op d den Men< Sh aanv aanw weg veld, waar Me want ondei Miski «ijn i rijke soon •choo De eeuw me. 1 als I zoo dan t En biogri men venljr brulki Mend grepe: Vee verse! beteel ntis und Sprln: Dit werk, de scl der te ooit n leven het lx maar ptoeen Als gebooi nog d dat d koeten oonclu alles, op M< meld onttre moest hij in het Met zijn lange roode pooten liep ie de sloot door. Nog heel ver zag men hem door de weiden stappen. Eén-twee; één-twee, de den zjjn dunne beenen en de zwarte rok- pandjes wipten koddig mee. De kroon had ie laten liggen, de prach tige, gouden kroon. Eten kun je hem toch niet moet ie gemompeld hebben. En daar had ie per slot van rekening gelijk In, wat? Chr. K. k» -- .t 1 dat ik ben. v hebt f er gee vrouw bloosdi Jou go naar *e gevi „Ore Ze t «egde »Goe Je heei ..Ik het is Tot zk Ze niet vi .Den om hi« Jk *1 h sprong achterwaarts, doch was hem te vlug af. Hap deed ie en met den kikker prins was het gedaan. Kwak, kon ie nog net precies zeggen, maar dat was dan ook alles. Het is te hopen, dat ie me goed be komt, zei de Olevaar, toen hij klaar was met slikken; een prins blijft toch altijd maar een prins, en nog wel van konink lijken bloede. *s Jonge, ik ga in leder ge val een beetje lucht happen! plechtigheid dadelijk te kunnen opeten, als hij weer wat rustiger zou zijn. Het pakje boterhammen en de groote, dikke brief met het verzoekschrift ver dwenen nu in zjjn zak en welgemoed be gaf hij zich naar den ingang van het dorp om de komst van den vorst af te wachten. Zoo sUn we nu, zooals jullie ziet, in Keulen,s de stad van de eau de cologne. We hadden nog even tijd den dierentuin te gaan zien, waar we een geweldigen indruk van kregen. Nu zijn we ook tus- schen de hooge bergen beland, die ons Nederlanders wel wat benauwen. Men heeft ons trouwens voorspeld, dat dat benauwde gevoel bij Bonn nog veel erger zou worden. We verheugen ons erg op het vooruit zicht den MAuseturm te zullen zien en het Germaniadenkmal. Ook hopen we de roofburchten te bekijken, die hier zooveel voorkomen. Kunnen we het niet tot Mains brengen per fiets en dat zal wel niet, dan gaan we per boot nog een eind ver der. Natuurlijk hebben we hier en daar steenen verzameld om te laten zien. Reken maai vast op ons voor een lesje in de geoleogie op een regenachtigen Woensdag middag. Je staat hier ook versteld over de maeea vruchten, die hier gekweekt worden. Na tuurlijk in de eerste plaats druiven, maar ook pruimen en perziken. Als bijzonderheid zagen we hier ook spelt verbouwen. Jullie ziet, dat we op onzen tocht heel wat beleven. Ook hebben we nog een heeleboel ansichten en foto's. Laat het nog maar een poosje mooi weer blijven. Hierboven zie je den plattegrond van den beroemden doolhof uit den tijd van Lodewjjk den veertienden. Wie riet er kans van jullie het blnnenplein- tje te bereiken? Hiernaast zie je een plaatje geteekend n.L een mager heerschap. Maar zijn „aanschijn" heb Ik weggelaten. Wat heb je nu te doen? Je knipt dit plaatje uit in het ruwe natuurlijk, er mag gerust een wit kantje van de krant omheen blijven zitten en plakt dit dan op een stukje wit karton. Daarna boor je bij a en b een klein gaatje en steekt daar doorheen de uiteinden van een klein fijn kettinkje van koper of van ijzer en wel zoo, dat het kettinkje tus- schen A en B ongeveer 8 c.M. Icing Is. Over de doorgestoken uiteinden plak je aan do achterzijde van het plaatje een klein stukje gegomd papier, waardoor bet kettinkje netjes wordt vastgehouden. Wat nu? Je neemt nu het opgeplakte plaatje, schudt eventjes zachtjes heen en weer Ah! wie hebben we daar? riep de ooie vaar en bekeek likkebaardend den dik ken, grasgroenen kikker, die zich zoo echt behaaglijk in het zonnetje aan den wa terkant zat te koesteren en bij het zien van Langbeen wel wat beteuterd keek. Da’s een lekker hapje voor mijn ont bijt! Neemt u me niet kwalijk, antwoord de de kikker verontrust; neemt u me niet kwalijk, maar Ik ben geen gewone kikker; ik ben een prins, een echte prins, nog wel van koninklijken bloede! Ja, dat kun je me heel gemakkelijk wijs maken zei 0e kwam met zfjjn stap naderbij. Maar u ziet toch, dat ik een kroon draag! riep de kikker opgewonden een gouden kroon? Of heeft u zand in de oogen? Kjjk! Kijk! das merkwaardig, hoogst merkwaardig! sprak nu Langbeen en kwam nog een stap naderbij. Het zal me een waar feest zijn, heusch, een bizondere eer, Uwe Koninklijke Hoogheid naar alle regelen der kunst op te peuzelen. Hierbij maakte hij een deftige buiging, zooals ooievaars die alleen maar maken kunnen. ,Jk heb nog nooit het genoegen gehad, zoo’n deftigen kikkerprins te verorberen!" .Maar meneer, dat Is majesteitsschen nis!" riep de kikker, ontzet over zooveel Wat Ik hier ga vertellen, gebeurde In Duitschland vóór ongeveer vijfentwintig jaren, toen er dus nog een menigte van hertogen, koningen en vorsten waren, die hun grootere of kleinere staatjes te besturen hadden. In één zoo'n vorsten dommetje nu lag een dorp, dat door een groot aantal boeren werd bewoond. Hun vorst zagen ze niet te veel; die had het altijd te druk in zijn hoofdstad, maar op een keer, daar kwam het bericht, dat nu toch de vorst eens, op zijn doorreis, door 't dorp zou komen. Dat beloofde een kolossaal feest te worden voor onze boeren en ze vergaderden dan ook druk over de eerepoort, die ze zouden maken bij den ingang van het dorp, over de eerewacht, die den vorst tegemoet zou rijden en over veel andere dingen meer. De burgemeester, een zeer zenuwach tig heer, had nu op eens zooveel te doen, dat hij bijna niet wist wat het eerst aan te pakken. Daar had je op de eerste plaats die vreeseiyke redevoering, die hjj zou moe ten houden om den vorst namens de in woners zijner gemeente te verwelkomen. Samen met den pastoor en den onder wijzer was die heel netjes in elkaar gezet en de arme burgemeester was genood zaakt om dat zware stuk woordelijk uit zijn hoofd te leeren. Elk vrij uurtje besteedde hij aan dat werk en telkens weer vergat hij wat, of voegde er woorden bij. die er niet bij hoorden In gaan zijn angst, dat het misschien niet zou, vergat hij *s avonds heel vaak te eten endat overkwam hem anders nooit, want de burgemeester stond in het dorp bekend als iemand, die flink kon eten. Hij voelde zich dan ook den Igatsten tijd heelemaal niet lekker en vurig verlangde hij naar het oogenblik, waarop de vorst zijn gemeente weer zou verlaten! Ja. voor de raadsleden dorst hij wel, maar voor den vorstverbeeld je eens, dat hij plotseling dialect zou gaan spreken, of de naamvallen na de voorzetsels zou vergeten?brrhij mocht er niet aan denken! Misschien zou de vorst.hem uitlachen ofwat nog erger was hem als burgemeester af zetten! En ijverig ging onze man maar zich nog eens geducht maken van een mooie want na zijn toespraak moest hij den vorst ook nog een verzoekschrift overhandigen namens alle gemeentena ren. waarin men den grooten heer ver zocht, gelden toe te staan voor het ma ken van een flinken weg naar de stad. Dat was een groot gemeentebelang en de burgemeester moest dus vooral zor gen, dat de vorst goeden indruk van hem en zijn gemeente kreeg. De groote dag brak eindelijk aan! Ze nuwachtig als nog nooit werd het deftige pak aangetrokken, de fijne gouden ambtsketen werd uit het fluweelen kistje vandaan gehaald en omgehangen. Bur gemeester bekeek zichzelf nog eens van top tot teen en toen....- moest hij nog ontbijten. De brokken bleven hem echter in de keel steken; onmogelijk hjj kon niets naar binnen krijgen. Daarom verzocht hij aan zjjn vrouw, of die maar een paar dunne boterhammetjes voor hem in een papier wilde wikkelen om die na de Blauw is altijd de geheimzinnige kleur geweest in het bijgeloof der volken, om dat het de kleur Is van het hemelge welf. Wit Is soms gevaarlijk. Het gold voor ongunstig voorteeken als men een paard of een vogel met een witte borst ontmoette. Geel is de kleur van njjd en af gunst, maar juist in China is het de ge wijde kleur en was het de kleur van den keizer. Tooverspreuken werden bijvoorbeeld In China op strookjes ^eel papier geschre ven of gedrukt; deze gele strookjes wer den op de deur geplakt, op de bedgor dijnen vastgespeld, in het haar gedra gen of om een ring gewonden. Ze wer den ook wel verbrand en de asch door de thee geroerd, die men dronk als een uitstekend middel dat meende tenminste drijven. Onbeschaafde volken hebben steeds een afkeer van zwart. v Zwart ir het teeken der duisternis, het verblijf van de booze geesten. Rood voorspelde daarentegen geluk. Het roodborstje werd daarom bij som mige volken als heilig beschouwd. In Schotland binden de boerinnen he den ten dage nog 'n rood koord om den hals, om zich tegen heksen en toovenaars te beschermen. Rood werd ook dikwijls als geneesmid del aangewend. Toen bijvoorbeeld keizer Frans I van Oostenrijk aan pokken leed, wikkelde men hem in roode lakens. Als een uitstekend middel tegen kink hoest gold algemeen een vuurrood lapje om de keel. Purper ten slotte is de kleur der droef heid, maar ook van de vorstelijke waar digheid. dat je hier in Duitschland overal appels en pereboomen langs den weg ziet. Bij ons zouden ze denk ik niet den tijd krijgen om te rijpen. Vreemde planten vonden we ook. Zoo hebben we een heelen tijd gepeinsd, wat die stengels met dat lange vruchtpluls, die we vonden (Fig. 1) toch konden wezen, totdat we by toeval in de flora zagen, dat het uitgebloeide takken van wlldemanskruld waren. Het schijnt, dat die plant hier veel algemeener Is, dan bij ons. Een andere aardige vondst was het rapunsel (Fig. 2). Die .plant is familie van de campanula, het klokje (Fig. 3. dat ook bij ons soms zooveel voorkomt. De bloemen van het gewone rapunsel zijn geel; we vonden ook de soort met donkerpaarse bloemen. Verder wareri we heel verbaasd hier zooveel planten van het vingerhoedskruid te vinden. Enkele waren nog in doei, terwijl ook de gele monnikskap, een plant, en het kettinkje maakt allerlei lewtoe en typische snuiten aan je sinjeur. en de vorst nam het minzaam knikkend aan. „Goddank!’* dacht de burgerpapa bij *t eind van zijn toespraak; „dat is ge daan! En het is zóó goed gegaan, dat we er wel op kunnen rekenen, dat ons ver zoek zal worden toegestaan.” De plechtigheid was afgeloopen en de vorst reed weer door. Alle dorpsbewoners waren enthousiast over hun flinken burgemeester! Och, och, wat had hjj het netjes gedaan. En luidkeels riepen ze: „hoerah!” voor hun kranig opperhoofd. Evenals de vorst dankte hij het pu bliek lachend en toenliet zich de honger gevoelen! HU had den geheelen morgen nog zoo goed als niets gehad! Nu moesten dus de boterhammetjes, die zyn vrouw zoo fraai had ingepakt er aan! Een greep In zijn zak endaar haalde hij me warempel niet zyn boter hammetjes. dochhet verzoekschrift te voorschyn. Daar had hy me zyn boterhammetjes den vorst overgereikt, terwyi het i verzoekschrift nog In zyn bezit Den volgenden dag werd er een ’pakje by den burgemeester aan huls bezorgd. „Van den vorst!" riep de brenger by de deur. Vol munten spanning opende hy het. En wat bévatte het pakje? De boterhammen een briefje! „Geachte Lang liet de hooge bezoeker nog op zich wachten, maar eindeiyk daar na- defde toch het met vier witte paarden bespannen rytuig. Honderden toeschou wers hadden zich Intusschen om den nerveuzen burgervader verzameld en al len wachtten vol spanning. „Daar is hy, daar is hU!" fluisterde men elkaar eindelek toe en werkeiyk, daar zat de vorst minzaam lachend, naast hém zyn eerste minister, vlak voor het talrijke publiek, in zyn prachtlgen statlewagen. HU bewonderde de fraaie eerepoort en dankte minzaam voor die aardige attentie. De burgemeester vatte moed en begon zijn toespraak. Het ging prachtig niet één oogenblik haperde hU. Op tyd maakte hy de fraaiste gebaren en de -schoonste buigingen. Nee maar, *t kon werkeiyk niet beter! Ook vergat de bur gemeester natuuriyk niet het smeek schrift van de burgers te overhandigen brutaliteit. Ma-jes-teita-schen-nis!! ver staat u? Bovendien geloof ik, dat wy o prinsen heelemaal niet eetbaar zyn. Men zegt zelfs, dat we vergiftig zUn. Op mijn woord enorm vergiftig! ,Jk heb een uitstekende maag, betuig de de ooievaar. A la bonheur, zei mUn grootmoeder altyd!” En Langbeen wipte gezellig op en neer en klapperde met zyn langen rooden snavel. Brrrü Wat was dat ding lang en spits. „MUn lieve, beste meneer Ooievaar”, jammerde de kikker en wrong wanhopig zUn voorpooten, „laat me In leven en ik zweer je, je zult myn kroon hebben, mUn gouden kroon!” .Maar m’n lieve mensch, wat heb Ik aan dat ding?" deed de Ooievaar gering schattend „honger heb ik, *n afschuwelU- ken honger. Denk toch pens aan. Sinds vanmorgen vier uur heb ik nog niets in mUn maag. Kort en goed, ik geloof, dat we maar gauw een eind aan de zaak moeten maken....’1 „In *s hemelsnaam nog een oogenblik,” smeekte de klkvorsch, „slechts een enkel oogenblik. Ik heb u nog iets gewich tigs mede te deelen. Kyk *ns ik heb thuis nog twee zusters! Delicaat hoor! Wer keiyk de-ll-caat! *s Jonge, dat zou een hapje voor'u zyn. Ik zal ze eventjes voor u halen. En meteen maakte hy een wanhoplgcn weer aan de studie 159. Jan Muil moest er natuuriyk erg om lachen, omdat niemand er wijs uit kon worden, tot groote ergernis van kippen en hanen. 158. De Kalkoen kwam op zn gewone eigenwyze manier aanstappen, met een gezicht alsof hy zeggen wilde: ..Laat mU dat zaakje maar eens opknappen.” HU wist er echter evenmin raad mee. 180. Krok Odil had zich inmiddels voorgesteld aan een kip, die kwam aanstappen met een heeleboel kuiken tjes bU zich. „ZUn dat allemaal kinderen van je?” 157. De koningin van de ganzen moest hier echter niets van weten en stuurde twee bedienden er op uit om de Kalkoen te halen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 16