DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL MET"^iee,^
Of einde rt
Van alles wat
Q^diesjes droom
Een brief van
Van Miep en Let
DE B. L. N.S.
i
-
zr
H. j
en
Zon<
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN’
Zuiderzee, Aug. 1930.
Beste B. L. N. S.-ers.
f
Ze vloog al maar verder omlaag
veel
leem
ZWanehlocm
da
Op haar knieën aat ie voor het bed
u
Zou
EO. K OPVIT.
P
van REINDERT.
Dreigend stak hü den vinger tegen Miesje op
KAART EN MUNT
DAMBORD-PUZZLE
hebben jullie allemaal
k
deur te openen;
Ze vloog al
t
I
is
u
vm
hui
hei
woi
blo,
en
Hè, dacht ze, wat
Voor de zooveel st e
beterschap
Mies,
dat
Haal dat dan eens even voor den dag.
dan leer ik je vandaag 'n aardige puzzle.
EEN DENKBEELDIGE BESCHUTTING
Is het Jullie wel eens opgevallen, als je
op een open weg achter den stam van
een Hinken boom even schuilde om be
scherming tegen een regenbui te zoeken,
Ik ken twee meisjes, o, zoo lief.
Ze heeten Miep en Let.
Ze spelen altijd met elkaar.
En hebben dan veel pret.
Ja, het zjjn echte rakkertje».
Die meisjes Miep en Let,
Maar 's avonds na het eten hoor.
Dan gaan ze gauw naar bed.
Maar door het spel in d’ open lucht
Gaat ’t ramm’len in hun maag,
En is de maaltijd rijst of soep.
Ze eten 't altijd graag.
Hier zie je ze nu beiden staan.
Zoo flink als 't maar kan,
Ik wed je vindt te zeker leuk.
Dat vroolijk kinderspan.
Eerst vonden ze 't een beetje naar,
Zoo teeknen op het strand,
Maar later vonden ze 't weer leuk,
Zoo in een echte krant.
ak
feu
en
oo
Ik zei toen, meisjes, staat eens stil
Een oogenblikje maar,
Ik wil je even teekenen,
'k Ben in een wipje klaar.
Epè
A|
tei
he
»lc
an
1
dei
Hit
In
zijn
M.
•d.
Agai
DI
Mgd
W<
Abt,
DC
Fran
VR
O. L
phori
Credi
ZA
•rd.;'
Broe,
Ma v
•oo ata
N.B
ze;
Pinks
3e gel
ria
tlus
Pr.:
als be
Prei
ma
Hemel
le vat
Pr.:
Octaa
DIN
des, 2
Pref.
Pr.
Octaa:
WO!
*e get
Maagc
DOI
Prancl
Maagc
VRI.
Hemel
mothe
Pr.:
(alleer
theus
ZAT
Benlt'i
Hile I
Of t
H. PhJ
de®
Jew
dan
maar even den
Ik had gedacht alleen over de Zuider
zeewerken te zullen schrijven en vond
dat eigenlijk maar zoo zoo. omdat jullie
misschien al in de kranten daarover
meer gelezen hebt, dan ik in een brief
kan schrijven. Maar het geluk wil. dat
ik eerst nog een tochtje op de Friesche
meren maken mocht en daarvan heb ik
ook nog wat te vertellen.
*t Was met Miesje vandaag weer niet
al te best gegaan Ze was er zich altijd
wel van bewust dat ze een ondeugend
nest was. maar vandaag was het een
beetje al te erg geweest. Op haar knieën
zat ze voor het bed het avondgebed te
bidden. t
Vandaag is het eens foppertje,
En dan weer hinkelbaan.
Ook is het wel eens krijgertje,
Of wand'len in de laan.
Wat me daar bijzonder trof, was de
rijkdom aan planten. Kun je je iets
mooiers voorstellen, dan een meer, waar
overal de waterlelies op groeien, waar
juist even de zon op schijnt. Ook zwane
bloemen (fig. 1) kwamen er bij massa’s
voor. Maar het meest merkwaardig was
toch de bies varen (fig. 2), waarvan ik
Even ging ze op een wolk zitten en dreef
er een heel eind op weg. Toen vloog ze
weer verder. Het leukste van alles was,
dat je er in *t geheel niet moe van werd.
Kijk, nu zweefde ze langs die mooie
hooge boomen. Wat aou as nu goed de
vogeltjes kunnen pakken! Ze kon sieh
niet begrijpen, dat zoo iets vroeger zoo
onbereikbaar was en daar was reeds de
kerktoren. Kijk, daar zag ze juist, dat
Leida, de huishoudster van mijnheer
Pastoor, in den tuin aan het rozen snij
den was. O ja, dat was zeker om het
Mariabeeld te versieren. Morgen was het
Maria Hemelvaart.
Kon aan. Mies je aou maar wat harder
deur open. Vlug wipte ze naar binnen.
Op hetzelfde moment keek ze raar op
haar neus, want daar zag ze juist den
heiligen Petrus weer langs komen. Bijna
had ze haar tong tegen hem uitgestoken.
Maar nog juist op ’t laatste oogenblik
gaf haar engelbewaarder haar een duw
tje in de zü. zoodat ze zich herinnerde,
dat zooiets niet te pas komt. „Wel drom
mels." zei Petrus. ..ik heb je toch gezegd,
dat jij hier niet binnen mocht komen1’’
Maar O. L. Heer zei geruststellend: „Nu
ja. St. Petrus, ik zal wel een oogje in
het zeil houden. Ze moet maar bij Mij
op het voetenbankje komen zitten, dan
zult gij geen last van haar hebben.’’
Petrus moppêfa^hog zooiets van: „gedaan
is t met mijn rust." maar Mies luisterda
er niet naar. Ze was veel te blij, dat ze
nu in dien mooien stoet mee mocht loopen.
Wat was dat nog goed afgeloopen, dacht
ze. Nu ben ik lekkertjes nog binnen ge
komen. Ik zal maar dicht bij O. L. Heqj
blijven. Daar zag ze in de verte drie
heele mooie tronen. Twee waren leeg en
maar, daar is de kerktoren en
hoef je nog alleen
hoek om te gaan.”
„Nu. als je het kan vinden, ga dan
maar,” zei O. L. Heer. „Zie je daar dien
engel met die mooie gouden krullen, die
is de baas over de vleugelenkast, vraag
eerst aan hem of hjj je een paar vleu
geltjes aandoet. En denk er om, dat je
niet meer zoo brutaal tegen dien heiligen
Petrus bent. Hü wordt al zoo oud en
het staat erg leelük brutaal te zjjn tegen
oude menschen.”
„Neen. Lieve Heer.’’ beloofde Mies je.
„Voorzichtig aan hoorl’’ riep St. Jozef
nog en Maria wuifde met de hand
„goede reis."
Mies dacht:
Toch is dit gemakkelijk genoeg, wan
neer je maar zorgt, de kaart snel en
recht weg te schieten op de manier zoo-
als mijn plaatje het hiernaast aangeeft
Probeeren jullie *t allemaal maar eens
of ’t je lukt.
va>i
<•*.1» "PIop
vliegen. misschien kon se dan nog voor
bet feest met Pap en Moes in den hemel
zijn. Ze was er bijna. Nu maar recht naar
beneden gevlogen. Ze kwam ai lager en
lager tot eindelülcPff. met een schok
werd ze wakker. Ze was van haar knieën
vlak voor het bed op den «rond gegleden.
Miesje wreef zich de oogen uit. Wat jam
mer. dat het maar een droom was. Slape
rig stapte ze in bed en meesmuilde: „Was
ik nu maar op het voetenbankje blüven
zitten, of had ik maar aan O. L. Heer
gevraagd of Petrus Pap en Moes mocht
halen, dan lag hij nu hier in bod en ik
was nog lekker in den hemel.
RIS RAMMELT.
hoe weinig beschutting die boom dan
feltelijk voor den feilen wind wel gaf.
Zelfs om den luwwand van een huis
„tocht" het nog wel heen. Dit komt,
omdat elke luchtstroom dus wind
zich gaarne langs de wanden van het
voorwerp voortbeweegt, dat hem in den
loop stuit; en ronde voorwerpen geven
al heel gemakkelük gelegenheid om den
gescheiden luchtstroom weer direct zich
te doen vereenigen, zoodat ze in werke
lijkheid zoo goed als geen beschutting
tegen den wind vormen.
'Watsrfcl
Dit jaar zijn zij op 't groote strand.
En hebben pret voor tien.
Ik kan het heusch wel weten hoor,
Want 'k heb ze zelf gezien.
Een heel eenvoudige proef kan jullie
dit laten zien. Probeert een brandende
kaars maar eens te beschermen tegen
uitblazen met een ronde, niet te breede
blikken bus of flesch.
Zet zoon bus tusschen de kaarsvlam
en je mond of nog beter: een kleinen
blaasbalg. Je zult dan zien, dat de bus
weinig bescherming geeft en de kaars
gewoon wordt uitgedoofd, ten minste op
zü waalt, alsof er niets in den weg stond.
Zie maar naar bovenstaand teekenlngetje.
De luchtstroom stuit natuurlijk wel
tegen de bus, doch tippelt er tevens om
heen en vereenlgt zich aan den achter
kant weer om met haast onverminderde
kracht verder te gaan.
op een zag Miesje de lieve Moeder Gods.
„Dag zoete lieve Vrouwtje,” riep Mies al
uit de verte. „O, wat is het hier mooi,
wat heeft U een mooien troon en
wat is hü prachtig versierd, nog mooier
dan de Lieve Vrouwe Kerk in de Mei
maand!” En dat vond ze al zoo prachtig.
Kijk, al de bloemen zag ze. die ze juist
zoo mooi vond. Op den troon in het mid
den ging Onze Lieve Heer zitten en die
andere was zeker voor 8t. Jozef, dacht
ze. En jawel hoor, daar zag ze juist den
Heiligen Jozef aan komen. Hü tikte
Mies je op den neus en zei: „Zoo deug
niet, ben je ook hier?"
Wanneer je een kaart in evenwicht
op den vinger legt en daar bovenop een
geldstuk plaatst precies boven den
vinger, zou je eigenlijk niet denken, dat
het mogelük is. de kaart tuaschen het
geld tuk en den vinger uit te halen,
zoodat het muntstuk dus op den vinger
top blüft liggen^
een paar exemplaren meenam in een
geïmproviseerd aquarium. Ik hoop ze le
vend te houden, tot ze een sieraad zul
len vormen in het aquarium van Kees.
Die biesvaren komt maar heel zelden
voor en is verwant met uitgestorven
planten uit het steenkooltüdperk.
De waterlelies zün, zooals jullie weten,
vereeuwigd in de Friesche vlag <fig. 3).
Let eens op het verschil in bladeren van
waterlelie en gelen plomp.
’n Dambord
thuis, niet?
daar komt in den regel niet veel van
terecht." Het huilen stond Miesje nader
dan het lachen.
„Hé, toe nou heilige Bètrus," vleide ze,
„laat me nu binnen, ik tal heusch geen
streken uithalen.” Meteen probeerde ze
langs den heilige heen naar binnen te
wippen. Maar dat lukte ook al niet. Pe
trus deed de poort reeds half dicht en
riep: „Ga eerst maar weer naar beneden
en probeer of Je je goed gedragen kunt."
Nu kwam Miesje’s alom bekende drift bo
ven. Ze kon zich niet langer meer goed
houden. „Ik ga toch niet ’weg!” riep ze
„Bah! wat ben je een nare man! Zelf heb
je ook wel eens wat gedaan wat niet
goed was en toen je beterschap beloofde,
mocht je ook van O. L. Heer in den he
mel. En nu verbeeld je je maar hier den
baas te kunnen spelen. Stilletjes trok ze
nog n langen neus achter den rug van
Petrus. Wip, wip! vlug klom ze boven op
de poort. Maar, o hemel, wat schrok ze
daar! Juist zag ze daar een grooten stoet
prachtige engelen aankomen. En wat
zongen die mooi! Daar achter, o. o. da.t
was stellig O. L. Heer. Ja. dat kon niet
anders. Wat een hemelsch Hef gezicht!
Sprakeloos bleef ze zitten kijken. Dichter
en dichter kwam de mooie stoet en ja.
toen keajc O. L Heer naar Miesje. „Wel
kindje," vroeg de lieve Heer, „wat moet
j dat daar?” Miesje werd verlegen, want
I al de engelen keken haar zoo aan. Be
dremmeld keek ze naar O. L. Heer en
ze bleef al maar door kijken,
lieve, goede oogen, dacht ze.
haar
daar is
nog
Ongeveer een week ben Ut op de me
ren gebleven; toen de Lemsterhaven uit
en de kust langs naar Zürich. Daar is
al een heel stuk zeedijk klaar, genaamd
het Komwerderzand Dan volgt een
open ftuk en dan komt het eilandje
Breezand. midden in zee opgeworpen en
nu tüdelUk bewoond door een aantal
arbeiders.
Op al die verschillende stukken dük
wordt hard gewerkt. Toch verwonder Je
je er over, dat er zoo weinig menschen
werken. Wie er dan wel werken? Wan
neer je nog een eind van de kust af
bent, zie je al de groote grijpers. Je kent
ze wel van de groote stations; ze worden
daar gebruikt om de steenkolen uit de
opslagplaatsen in de locomotieven te
brengen. Juist zulke grüpers. maar dan
grooter, worden gebruikt om kel-
leem op de düken te brengen. Dat kei-
is een product van de Zuiderzee
zelf, het wordt met baggermolens opge
diept ;in platte schuiten geladen en dan
aan de Zuiderzeedüken gedeponeerd Dat
keileem is zóó taai, dat het niet door bet
zeewater weggespoeld wordt. Bovenop
het keileem komt zand, hierop puin en
ten slotte wordt het geheel door groote
bazaltblokken vastgehouden.
Je zet 8 damsteenen op de onderste rü
van het bord, aooals je op da teekenlng
vindt aangegeven. Nu is de kunst van
deze 8 steenen vier ..dammen" te maken
(2 op elkaar terwijl bü elke beweging
over 2 steenen moet worden gesprongen
Je doet dit als volgt:
Steen no. S zet je over 4 en 3 op 3.
Dan heb je de eerste dam en staan je
acht steenen m de positie, zooals op de
tweede rü is geteekend.
Vervolgens laat je steen no. 3 over 4
en 6 op 7 springen. Nu is de toestand
als geteekend is op rü 3.
Daarna spring je met 1 over 3 en
op 4 om de damsteenen te krijgen, «oo
sts in de vierde rü is aangegeven. De
laatste beweging is: steen 8 over 3 en 7
op 8 te laten springen, pan zün de 4
dammen present, zooals je op rü 5
kunt zien
Wat een
Ze kon
blikken niet van dat hemelsch*
gezicht afwenden. Nu was ze niets ver
legen meer. „Goede lieve Heertje.” zei
ze, „ik wou zoo graag hier bü u blüven
en ik mocht niet van St. Petrus en o,
ik zal heel stil zün en U geen verdriet
meer aandoen.” „Wou je dat zoo graag?”
zei O. L. Heer, „nu. kom dan maar bin
nen.” In één sprong was Mies van de
poort af op den grond. Daar ging de
„ik zal het den heiligen
Petrus maar niet lastig maken om de
nu ik toch vleugeltjes
heb, kan ik er ook evengoed overheen
vliegen.”
Hè. wat ging dat fün!
maar verder omlaag, prettig vond ze het,
die vleugeltjes zoo te hooren kleppen.
Miesje begon het gewetensonderzoek.
Alles wat er alzoo gebeurd was overdacht
ze bü zichzelf. Oneerbiedig was ze ge
weest, want ze had met een vollen mond
gebeden en toen Pappa zei, dat zoo iets
niet te pas kwam, want dat ze tegen de
koningin toch ook niet met een mond
vol zou durven spreken, was ze nog drif
tig op den koop toe geworden. Toen ze
van Pap opnieuw moest bidden, stampte
ze met den voet op den grond, omdat ze
juist zoo’n honger had. En wat -had ze
oom Kees leeHJk geplaagd! Zün paraplu
vol gestopt met allemaal heele kleine
stukjes papier. Als hü nu op straat de
paraplu opgestoken had zou hij stellig
echt voor schandaal hebben gestaan, te
midden van al die paplersnippertjes.
Toen was ze speer zoo vreeselljk wild
geweest met den hond, dat nü met zün
pooten tegen Miesje’s mooie witte jurk
was opgesprongen.
En Toen ze over het hek van het park
was geklommen, kwam er bovendien nog
een groote scheur in. Zoo moest ze over
straat nog wel een half uur loopen. Tot
overmaat van ramp kwam ze dicRt bü
huis juist Moes tegen. Ze” had zich wel
geschaamd dat ze zoo naast Moeder
moest loopen Ja ze wist het wel, dat ze
Moes verdriet had gedaan door haar
onbehoorlük gedrag,
spüt het me toch!
maal beloofde Miesje beterschap en
maakte het vaste besluit om die leelijke
straatjongensstreken zooals Papa het
noemde, af te leeren. Miesje zuchtte
eens.
Acte van berouw klonk het zachtjes.
Ik betreur en verfoei mün zonden
Mies knikkebolde een. twee, drie keer,
flap! daar was ze weer wakker. Vooruit
maar, nog eens opnieuw beginnen. Weer
begon ze te bidden.
En ik maak het vaste voornemen met
de hulpDaar knikkebolde ze weer.
Meer en meer zakte haar hoofd omlaag,
eerst op de handen, pof! toen voorover
in bed. Nu begon ze te droomen dat ze
bü den hemel was. Ze klopte aan de
poort. Wat duurde hef lang voor er werd
opengedaan. Nog maar eens kloppen, mis
schien hadden ze het niet gehoord. Mies
bonsde met allebei haar vuisten op de
deur.
Eindelük ja hoor, daar ging de poort
open en verscheen een oyde heer op den
drempel. Zeker Petrus, dacht Mies.
„Heilige Petrus.” zei ze, „ik wou hier
binnen." De Heilige zette een grooten bril
op en keek Mies eens goed aan. Hij keek
niets aardig, vond ze. „Wel lieve deugd!"
zei Petrus, „zie Ik het goed, ben jü *t
Mies je, en wou je hier binnen? Wel nu
nog mooier! Zoo’n ondeugende bengel
kunnen we hier missen als kiespün. Je
zou hier zeker in minder dan geen tijd
den beelen boel op stelten zetten. Al de
lieve Heiligen plagen en de zaligen voor
het lapje houden en wie weet het licht
van de zon voor de helft uitdraaien en
al de mooie sterren sulletjes weg stop
pen, zoodat Ik, als Ik ze dan ’s avonds
aan den hemel moet zetten, eerst een
half uur zoeken moet en de maan op zün
kop zetten en weet ik wat al meer
Dreigend stak hü den vinger tegen Miesje
op. „Ja, ja, bengel, ik ken je hoor!” Mies
keek beteuterd. ..Maar heilige Petrus,”
zei ze, „ik heb toch beterschap beloofd!”
„O ja,” ging de heilige voort, „dat ken
nen we wel. Beloofd heb je het, maar
Groote sluizen zullen het mogelük ma
ken óm water van de Zuiderzee of lie
ver gezegd, van het IJselmeer naar de
Noordzee te doen stroomen en omge
keerd. En nog grootere sluizen zullen bet
scheepvaartverkeer mogelük maken.
De totale dük wordt 30 KM. lang, een
heel stuk dus. Over den dük komt een
trein te loopen, er komt zelfs een dubbel
spoor. In Augustus 1932 moet de dük
klaar zün en drie jaar later rijdt de
eerste trein.
Wat zal dat een feest zün! Ik denk,
dat het wel net zoo feestelük gevierd
wordt, als toen de eerste spoortrein in
Nederland liep.
Ik denk, dat er dan allemaal nieuwe
atlassen van Nederland gemaakt moeten
worden.
Nu houd ik op, anders wordt mün
brief te lang. Ik hoop erg, dat Ik nog
zooveel vacantle heb, dat ik bü het voor
lezen van de brieven kan zün. Allen ge
groet en een stevige hand
„Ja, heilige Jozef," zei Mies, „Ik heb
beterschap beloofd en nu mocht ik hier
blüven." Zoo. nu kon ze gaan zitten.Ik
zal probeeren erg lief te zün. dacht Mies.
Heilige engelbewaarder help me. Maar
stil zitten ging nog niet al te best. Er
was ook zooveel te zien. En wat maakten
die engelen mooie muziek, veel mooier
dan ze ooit gehoord had. Kük, daar hin
gen allemaal violen. Miesje besloot als
ze een ixxisje hier was, aan de engelen
te vragen of ze ook mee mocht spelen.
Viool stielen vond ze juist zoo prettig.
„Wel Miesje,” vroeg O. L. Heer, „hoe
vind je het nu hier?” „O, Lieve Heer
tje," zei Mies, „ik had nooit kunnen
denken, dat het hier zóó mooi was en
wat vind Ik het lief van U, dat ik hier
m»g blüven. Ik wil best altüd op dat
voetenbankje blüven zitten. Maar ik
zou u toch heel graag nog iets willen
vragen. Zou ik misschien
dat heerlük vinden!"
een heel eind hoor.”
„O ja lieve He
antwoordde Mies. „K
«eg
en
ges
1
11
s
d
167. Zoo kwamen ze het allereerst in bet RJk der Apen
terecht. De aap. die de wacht had. was de eerste die
het heele reisgezelschap zag naderen.
168 Onmiddelljk gingen de Apen onderling overleggen
165. Paardenburg ging het eerst afscheid nemen van de
ganzen. De gans, die het woord voerde, vroeg hem
ook de groeten te doen aan de ganzen in zün land.
166. Daarna ging Paaro’*nbitrg naar een hondje toe. die
wel eens meer als gids dienst had gedaan en ook
dezen keer de dieren den weg zou wüzen naar hun
land.