DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL
Q^liesjes droom
Meindert
VafThlles wat
SS^KOBOMO
•BCBgOBOSg
Een brief van
Van Miep en Let
DE B. L. N. S.
Zwanebloem
T<x
dai
tra
me
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Zuiderzee. Aug. 1930.
Beste B. L. N. S.-ers.
Ze vloog al maar,.verder omlaag
veel
leem
Op Baar knieea zat ae. voor het bed
u
Zou
RO. KOPUIT.
L.
meenam in een
van REINDERfT.
A. L.
Dreigend stak hij den vinger tegen Miesje op
DAMBORD-PUZZLE
KAART EN MUNT
hebben jullie allemaal
ze
is
u
Haal dat dan eens even voor den
Mies,
dat
de kerktoren en
alleen
Ze vloog al
vond ze het.
In
zUn
Vandaag is het eens toppertje.
En dan weer hinkelbaan.
Ook is het wel eens krijgertje,
Of wand’len in de laan.
Ja, het zijn echte rakkertjes.
Die meisjes Miep en Let,
Maar ’s avonds na het eten hoor.
Dan gaan ze gauw naar bed.
Ik zei toen, meisjes, staat eens stü.
Een oogenblikje maar,
Ik wil je even teekenen,
'k Ben in een wipje klaar-
Hier zie je ze nu beiden staan,
Zoo flink als 't maar kan,
Ik wed je vindt ze zeker leuk.
Dat vroolijk kinderspan.
Eerst vonden ze 't een beetje naar,
Zoo teek'nen op het strand.
Maar later vonden ze 't weer leuk,
Zoo in een echte krant.
Zi
at
la
U
da
Trek
dat
bedi
ac
te
Mi
ta
lai
ee
er
de
Duit
opg<
een)
acha
deel
weei
Zc
een
staa
die t
mog
voer
in le
win)
oorli
niet
vent
het i
ter 1
Kr b
ren.
gelijl
dan
te k>
a|jn
natie
er to
betw
He
dend
Kroot
geha
ken
teger
niet
Een
ache
dlrec
land
tevo)
ttedc
mure
te le
boyex
óaart
op een zag Miesje de lieve Moeder Gods.
,JDag zoete lieve Vrouwtje," riep Mies al
uit de verte. „O, wat is het hier mooi,
wat heeft U een mooien troon en
wat is hij prachtig versierd, nog mooier
dan de Lieve Vrouwe Kerk in de Mei
maand!” En dat vond ze al zoo prachtig.
Kjjk, al de bloemen zag ze, die ze juist
zoo mooi vond. Op den troon in het mid
den ging Onze Lieve Heer zitten en die
andere was zeker voor St. Jozef, dacht
1 ze. En jawel hoor, daar zag ze juist den
Heiligen Jozef aan komen. HU tikte
Miesje op den neus en zei: „Zoo deug
niet, ben je ook hier?”
Ik had gedacht alleen over de Zuider
zeewerken te zullen schrijven en vond
dat elgenlUk maar zoo zoo. omdat jullie
misschien al in de kranten daarover
meer gelezen hebt, dan ik in een brief
kan schrijven. Maar het geluk wil. dat
ik eerst nog een tochtje op de Friesche
meren maken mocht en daarvan heb ik
ook nog wat te vertellen.
door haar
Hè, dacht ae, wat
Voor de zooveelste
beterschap
dan
maar even den
Maar door het spel in d’ open lucht
Gaat ’t ramm’len in hun maag.
En is de maaltijd rijst of soep,
Ze eten 't altijd graag.
Even ging ae op een woUt zitten en dreef
er een heel eind op weg. Toen vloog ae
weer verder. Het leukste van alles was,
dat je er in 't geheel niet moe van werd.
KUk. nu zweefde ze langs die mooie
hooge boomen. Wat zou ze nu goed de
vogeltjes kunnen pakken! Ze kon zich
niet begrijpen, dat zoo iets vroeger zoo
onbereikbaar was en daar was reeds de
kerktoren. KUk, daar zag ze juist, dat
Leida, de huishoudster van mUnheer
Pastoor, In den tuin aan het rozen snU-
den was. O ja, dat was zeker om het
Mariabeeld te versieren. Morgen was het
Maria Hemelvaart.
Kom aan. Miesje zou maar wat harder
Toch is dit gemakkelUk genoeg, wan
neer je maar zorgt, de kaart snel en
recht weg te schieten op de manier zoo
als mUn plaatje het hiernaast aangeeft.
*n Dambord
thuis, niet?
Een heel eenvoudige proef kan JuHie
dit laten zien. Probeert een brandende
kaars maar eens te beschermen tegen
uitblazen met een ronde, niet te breede
blikken bus of flesch.
Zet zoo'n bus tusschen de kaarsvlam
en je mond of nog beter: een 'kleinen
blaasbalg. Je zult dan zien, dat de bus
weinig bescherming geeft en de kaan
gewoon wordt uitgedoofd, ten minste op
zij waait, alsof er niets in den weg stond.
Zie maar naar bovenstaand teekenlngetje.
De luchtstroom stuit natuurlUk wel
tegen de bus, doch tippelt er tevens om
heen en vereenlgt zich aan den achter
kant weer om met haast onverminderde
kracht verder te gaan.
deur open. Vlug wipte ze naar binnen.
Op hetzelfde moment keek ze raar op
haar neus, want daar zag ze juist den
heiligen Petrus weer langs komen. Bjjna
had ze haar tong tegen hem uitgestoken.
Maar nog juist op 't laatste oogenblik
gaf haar engelbewaarder haar een duw
tje in de zU. zoodat ze zich herinnerde,
dat zooiets niet te pas komt. „Wel drom
mels,” zei Petrus, „ik heb je toch gezegd,
dat jU hier niet binnen mocht komen!”
Maar O. L. Heer zei geruststellend: „Nu
ja, St. Petrus, ik zal wel een oogje in
het zen houden. Ze moet maar bU Mij
op het voetenbankje komen zitten, dan
zult gij geen last van haar hebben.”
Petrus mopperde nog zooiets van: „gedaan
is t met mijn rust," maar Mies luisterde
er niet naar. Ze was veel te blU, dat ze
nu in dien mooien stoet mee mocht loopen.
Wat was dat nog goed afgeloopen, dacht
ze. Nu ben ik lekkertjes nog binnen ge-
komen. Ik zal maar dicht bU O. L. Heer
blijven. Daar zag ze in de verte drie
Wat me daar bijzonder trof, was de
rUkdom aan planten. Kun je je iets
mooiers voorstellen, dan een meer, waar
overal de waterlelies op groeien, waar
Juist even de zon op schijnt. Ook zwane
bloemen (fig. 1) kwamen er bU massa's
voor. Maar het meest merkwaardig was
toch de biesvaren (flg. 2), waarvan ik
EEN DENKBEELDIGE BESCHUTTING
Is het Jullie wel eens opgevallen, als je
op een open weg achter den stam van
Wanneer je een kaart in evenwicht
op den vinger legt en daar bovenop een
geldstuk plaatst precies boven den
vinger, zou je eigenlijk niet denken, dat
het mogelUk is, de kaart tusschen het
geldstuk en den vinger uit te halen,
zoodat het muntstuk dus op den vinger
top bluft liggen.
Blad
vliegen, misschien kon ae dan nog voor
het feest met Pap en Moes in den hemel
zijn. Ze was er bijna. Nu maar recht naar
beneden gevlogen. 25e kwam al lager en
lager tot eindelUkpff, met een schok
werd ze wakker. Ze was van haar knieën
vlak voor het bed op den grond gegleden.
Miesje wreef zich de oogen uit. Wat Jam
mer, dat het maar een droom was. Slape
rig stapte ze in bed en meesmuilde: „Was
ik nu maar op het voetenbankje blUven
zitten, of had ik maar aan O. L. Heer
gevraagd of Petrus Pap en Moes mocht
halen, dan lag hU nu hier in bed en ik
was nog lekker in den hemel.
R1E RAAÏ34ELT.
Je zet 8 damsteenen op de onderste rU
van het bord, zooals je op de teekening
vindt aangegeven. Nu is de kunst van
deze 8 steenen vier „dammen” te maken
(2 op elkaar), terwUl bU elke beweging
over 2 steenen moet worden gesprongen.
Je doet dit als volgt:
Steen no. 5 zet je over 4 en 3 op 2.
Dan heb je de eerste dam en staan je
acht'steenen in de positie, zooals op de
tweede rU is geteekend.
Vervolgens laat Je steen no. 3 over 4
en 6 op 7 springen. Nu is de toestand
als geteekend is op rU 3.
Daarna spring je met 1 />ver 2 en 5
op 4 om de damsteenen te krUgen, zoo
als in de vierde rij is aangegeven. De
laatste beweging is: steen 8 over 3 en 7
op 6 te laten springen. Dan zUn de 4
dammen present, zooals je op rU 5
kunt zien.
Ik ken twee meisjes, o, zoo lief,
Ze heeten Miep en Let,.
Ze spelen altijd met elkaar.
En hebben dan veel pret.
Dit jaar zijn zij op "t groote strand.
En hebben pret voor tien.
Ik kan het heusch wel weten hoor.
Want ’k heb ze zelf gezien.
1 Was met Miesje vandaag weer niet
al te best gegaan. Ze was er zich altUd
wel van bewust dat ze een ondeugend
neet was. maar vandaag was het een
beetje al te erg geweest. Op haar knieën
zat ze voor het bed het avondgebed te
hértrifL
tei
de
ho
hu
pe
gel
tei
eln
ve<
dm
«ei
J
der
ket
om
stel
dee
das
ged
rta:
rus1
D
seki
een
daar komt in den regel niet veel van
terecht." Het huilen stond Miesje nader
dan het lachen.
Mé, toe nou neilige petrus." vieide ze,
„laat me nu binnen, ik zal heusch geen
streken uithalen." Meteen probeerde ze
langs den heilige heen naar binnen te
wippen. Maar dat lukte ook al niet. Pe
trus deed de pogrt reeds half dicht en
riep: „Ga eerst maar weer naar beneden
en probeer of je je goed gedragen kunt.”
Nu kwam Miesje’s alom bekende drift bo
ven. Ze kon zich niet langer meer goed
houden. „Ik ga toch niet weg!" riep ze
„Bah! wat ben je een nare man! Zelf heb
je ook wel eens wat gedaan wat niet
goed was en toen je beterschap beloofde,
mocht je ook van O. L. Heer in den he
mel. En nu verbeeld je je maar hier den
baas te kunnen spelen Stilletjes trok ze
nog 'n langen neus achter den rug vin
Petrus. Wip. wip! vlug klom ze boven op
de poort. Maar, o hemel, wat schrok ze
daar! Juist zag ze daar een grooten stoet
prachtige engelen aankomen. En wat
zongen die mooi! Daar achter, o. o, dat
was stellig O. L. Heer. Ja, dat kon niet
anders. Wat een hemelsch lief gezicht!
Sprakeloos bleef ze zitten kUken. Dichter
en dichter kwam de mooie stoet en ja.
toen keek O. L. Heer naar Miesje. „Wel
kindje,” vroeg de lieve Heer, „wat moet
dat daar?” Miesje werd verlegen, want
al de engelen keken haar zoo aan. Be
dremmeld keek ïe naar O. L. Heer en
ze bleef al maar door kUken.
lieve, goede oogen. dacht ze.
haar
van
Gelt Plomp
Miesje begon het gewetensonderzoek.
Alles wat er alzoo gebeurd was overdacht
ze pU zichzelf. Oneerbiedig was ze ge
weest, want ze had met een vollen mond
gebeden en toen Pappa zei, dat zoo iets
niet te pas kwam, want dat ze tegen de
koningin toch ook niet met een mond
vol zou durven spreken, was ze nog drif
tig op den koop toe geworden. Toen ze
van Pap opnieuw moest bidden, stampte
ae met den voet op den grond, omdat ze
juist zoon honger had. En wat had ze
oom Kees leelUk geplaagd! ZUn paraplu
vol gestopt met allemaal heele kleine
stukjes papier. Als hU nu op straat de
paraplu opgestoken had zou hu stellig
echt voor schandaal hebben gestaan, te
midden van al die papiersnippertjes.
Toen was ze weer zoo vreeselUk wild
geweest met den hond, dat hU met zUn
pooten tegen Miesje’s mooie witte jurk
was opgesprongen.
En toen ze over het hek van het park
was geklommen, kwam er bovendien nog
een groote scheur in. Zoo moest ze over
straat nog wel een half uur loopen. Tot
overmaat van ramp kwam ze dicht bU
huis juist Moes tegen. Ze had zich wel
geschaamd dat ze zoo naast Moeder
moest loopen. Ja ae wist het wel, dat ae
Moes verdriet had gedaan
onbehoorlUk gedrag.
spUt het me toch!
maal beloofde Miesje beterschap en
maakte het vaste besluit om die leelUke
straatjongensstreken zooals Papa het
noemde, af te leeren. Miesje zuchtte
sens.
Acte van berouw klonk het zachtjes.
Ik betreur en verfoei mUn zonden
Mies knikkebolde een, twee, drie keer,
flap! daar was ze weer wakker. Vooruit
maar, nog eens opnieuw beginnen. Weer
begon ze tè bidden.
En ik mask het vaste voornemen met
de hulpDaar knikkebolde ze weer.
Meer en meer zakte haar hoofd omlaag,
eerst op de handen, pof! toen voorover
in bed. Nu begon ze te droomen dat ze
bij den hemel was. Ze klopte aan de
poort. Wat duurde het lang voor er werd
opengedaan. Nog maar eens kloppen, mis
schien hadden ze het niet gehoord. Mies
bonsde met allebei haar vuisten op de
deur.
Eindelijk ja hoor, daar ging de poort
open en verscheen een oude heer op den
drempel. Zeker Petrus, dacht Mies.
„Heilige Petrus." zei ze, „ik wou hier
binnen.” De Heilige zette een grooten bril
op en keek Mies eens goed aan. HU keek
niets aardig, vond ze. „Wel lieve deugd!”
zet Petrus, „zie ik het goed, ben JU t
Miesje, en wou je hier binnen? Wel nu
nog mooier! Zoon ondeugende bengel
kunnen we hier missen als kiespUn. Je
zou hier zeker in minder dan geen tUd
den heelen boel op stelten zetten. Al de
lieve Heiligen plagen en de zaligen voor
bet lapje houden en wie weet het licht
van de zon voor de helft uitdraaien en
al de mooie sterren stilletjes weg stop
pen, zoodat ik, als ik ze dan 's avonds
aan den hemel moet zetten, eerst een
half uur zoeken moet en de maan op zUn
kop zetten en weet ik wat al meer.”
Dreigend stak hü den vinger tegen Miesje
op. „Ja, ja, bengel, ik ken je hoor!” Mies
keek beteuterd. .Maar heilige Petrus,”
zei ze. „ik heb toch beterschap beloofd!”
„O ja,” ging de heilige voort, „dat ken-
Ongeveer een ‘week ben ik op de me
ren gebleven; toen de Lemsterhaven uit
en de kust langs naar Zürich. Daar is
al een heel stuk zeedUk klaar, genaamd
het Komwerderzand. Dan volgt een.
open stuk en dan komt het eilandje
Breezand, midden in zee opgeworpen en
nu tUdelUk bewoond door een aantal
arbeiders.
Op al die verschillende stukken dUk
wordt hard gewerkt. Toch verwonder Je
je er over, dat er zoo weinig menschen
werken. Wie er dan wel werken? Wan
neer je nog een eind van de kust af
bent, zie je al de groote grijpers. Je kent
ze wel van de groote stations; ze worden
daar gebruikt om de steenkolen uit de
opslagplaatsen in de locomotieven te
brengen. Juist zulke grijpers, maar dan
grooter. worden gebruikt om ket-
leem op de dUken te brengen. Dat kei-
is een product van de Zuiderzee
zelf, het wordt met baggermolens opge
diept ;in platte schuiten geladen en dan
aan de ZuiderzeedUken gedeponeerd. Dat
keileem Is zóó taal, dat het niet door het
zeewater weggespoeld wordt. Bovenoo
het keileem komt zand, hierop puin en
ten slotte wordt het geheel door groote
basaltblokken vastgehouden.
Wat een
Ze kon
blikken niet van dat hemelsche
gezicht afwenden. Nu was ze niets ver
legen meer. „Goede lieve Heertje,” zei
ze. „ik wou zoo graag hier bU u blijven
en ik mocht niet van' St. Petrus en o,
ik zal heel stil zUn en U geen verdriet
meer aandoen.” „Wou je dat zoo graag?”
zei O. L. Heer. „nu. kom dan maar bin
nen.” In één sprong was Mies van de
poort af op den grond. Daar ging de
een paar exemplaren
geïmproviseerd aquarium. Ik hoop ze le
vend te houden, tot ze een sieraad zul
len vormen in het aquarium van Kees.
Die blesvaren komt maar heel zelden
voor en is verwant met uitgestorven
planten uit het steenkooltUdperk.
De watertalies zUn, zooals jullie weten,
vereeuwigd in. de Friesche vlag (flg. 3).
Let eens op het verschil in bladeren van
waterlelie en gelen plomp.
hoer weinig beschutting die boom dan
feitelUk voor den feilen wind wel gaf.
Zelfs om den luwwand van een buis
„tocht” het nog wel heen. Dit komt,
omdat elke luchtstroom dus wind
zich gaarne langs de wanden van het
voorwerp voortbeweegt, dat hem in den
loop stuit; eh ronde voorwerpen geven
al heel gemakkelUk gelegenheid om den
gescheiden luchtstroom weer direct zich
te doen vereenigen, zoodat ze in werke
lijkheid zoo goed als geen beschutting
tegen den wind vormen.
maar, daar is
hoef je nog
hoek om te gaan.”
„Nu, als je het kan vinden, ga dan
maar,” zei O. L. Heer. „Zie je daar dien
engel met die mooie gouden krullen, die
is de baas over de vleugelenkast, vraag
eerst aan hem of hU je een paar vleu
geltjes aandoet. En denk er om, dat je
niet meer zoo brutaal tegen dien heiligen
Petrus bent. HU wordt al zoo oud en
het staat erg leelUk brutaal te zUn tegen
oude menschen."
„Neen, Lieve Heer,” beloofde Miesje.
„Voorzichtig aan hoor!” riep St. Jozef
nog en Maria wuifde met de hand
„goede reis.”
Mies dacht: „ik zal het den heiligen
Petrus maar niet lastig maken om de
deur te openen; nu ik toch vleugeltjes
heb, kan ik er ook evengoed overheen
vliegen.”
Hè, wat ging dat fUn!
maar verder omlaag, prett
„Ja. heilige Jozef,” zei Mies, „ik heb
beterschap beloofd en nu mocht ik hier
blUven." Zoo. nu kon ze gaan zitten. Ik
zal probeeren erg lief te zUn, dacht Mies
Heilige engelbewaarder help me. Maar
stil zitten ging nog niet al te best. Er
was ook zooveel te zien. En wat maakten
die engelen mooie muziek, veel mooier
dan ze ooit gehoord had. KUk daar hin
gen allemaal violen. Miesje besloot als
ze een poosje hier was, aan de engelen
te vragen of ze ook mee mocht spelen.
Viool spelen vond ze juist zoo prettig.
„Wel Miesje,” vroeg O. L. Heer, „hoe
vind je het nu hier?” „O, Lieve Heer
tje,” zei Mies, „ik had nooit kunnen
denken, dat het hier zóó mooi was en
wat vind ik het lief van U, dat ik hier
mag blUven. Ik wil best altUd op dat
voetenbankje blUven zitten. Maar ik
zou u toch heel graag nog iets willen
vragen. Zou ik misschien
Groote sluizen zullen het mogelUk ma
ken om water van de Zuiderzee of lie
ver gezegd, van het Uselmeer naar de
Noordzee te doen stroomen en omge
keerd. En nog grootere sluizen zullen het
scheepvaartverkeer mogelUk maken.
De totale dijk wordt 30 K.M. lang, een
heel stuk dus. Over den dUk komt een
trein te loopen, er komt zelfs een dubbel
spoor. In Augustus 1932 moet de dUk
klaar zUn en drie ^aar later rijdt de
eerste trein.
Wat aal dat een feest zUn! Ik denk,
dat bet wel net zoo feestelUk gevierd
wordt, als toen de eerste spoortrein in
Nederland liep.
Ik denk, dat er dan allemaal nieuwe
atlassen van Nederland gemaakt moeten
worden.
Nu houd ik op. anders wordt mUn
brief te lang. Ik hoop erg. dat ik nog
zooveel vacantie heb, dat ik bU het voor
lezen van de brieven kan zUn. Allen ge
groet en een stevige hand
h
VI
ei
n
sl
c
o
c
d
e
d
een heel eind hoor.”
„O Ja lieve He
antwoordde Mies.
gen halen? Wat zullen
dat heerlUk vinden!"
„Maar kindje,” zei JÉB
Heer, „je bent pas
dan zal je den weg ni
die vleugeltjes zoo te hooren kleppen.
-r—
1W. Daarna ging Paardenburg naar een hondje toe, die
wel eens meer als gids dienst had gedaan en ook
dezen keer de dieren den weg zou wUzen naar hun
laad.