Ter Viering St. AUGUSTINUS’ Sterfdag van 430 28 AUGUSTUS 1930 I I t 1 I IBM van Bekeerling tot I TWEEDE BLAD BEKEERDER 1; DE IDEALEN VAN RECHTVAAR DIGHEID EN NAASTENLIEFDE AUGUSTINUS EN DE SOCIALE NOODEN ST. AUGUSTINUS EN DE MISSIE [JMterf&ta^ie irfwaar zij kbn T). ili BLADZIJDE 1 i V 1 i dat tegenslag mo- k Reeds In de oud- Eindhoven voor hart. Wanneer hij hierover begint te ipre- •1. jedig gebed oot i Sint was zelf missionaris; gezegd, kokende maatschappij :n heilige behoorde fdendom toe dan het ste wat zün levenswijze heidensche vader Pa- imerde, dat Augustinus tonica in de eerste be- Evangelische leer inge- „Twee staten werden gevormd door twee liefden: de aardsche staat door eigenliefde tot Godsverachtlng toe, de hemelsche staat door Godsllefde tot zelfverachting tqe.” (De Civ. Dei XIV, 28). Augustinus zelf zegt over den inhoud van zijn meesterwerk: „De vijf eerste boeken weerleggen de mee nt ng, dat de heidensche vereering van de góden een noodzakeltjke verdachte is voor aardsche welvaart, de vijf volgende richten zich tégen hen die zeggen dat X aan aardsche rampen nooit ontbroken heeft, maar die toch beweren, dat de vereering der góden voor het leven na den dood nuttig ia Deze mee- aiPKoa. <Uo aan den ohrisMUkeu BxMfeMl Stat Augustinus in dispuut over de H. Drievuldigheid. Repro ductie van een «chiMevij fat het Pittl-Musrwm te Florence door Andrea del Sarto. siewerk van St. Augustinus, zoowel Afrika, waar het heidendom nog bijzonder krachtig was, als voor de geheele Romein- sche wereld een geweldige stootkracht Augustinus gaat, van het’ beginsel uit, mlssleplicht iets van zelf sprekends is voor iedereen, priesters zoowel als geloovigen. Op de eerste plaats zijn X de predikers van Gods woord, de voeten van Christus, zooals Au gustinus ze noemt, die den heidenen het Evangelie moeten verkondigen. Ze moeten als ijverige bouwers dag^aan dag werken. Kerk, over de worde (Epist. Beeld van Sint Augustinus met in de hand toet vlammende hart. Een meesterstuk van dun Haarlemschen beeldhouwer Marias Antrimzim vijandig zjjn. worden in de eerste tien ooeuen weerlegd. Opdat men mij echter niet tegen kan werpen, dat ik slechts de meeningen van anderen afwijs, zonder mijn eigen in zichten te verdedigen, doe ik dit in de laat ste twaalf boeken.’ (Retract. II, 43). Zonder te overdrijven moet men X mis- schismatieke Donatisten en de Pelagianen. Een voornaam doel van Augustinus' ziel zorg was dan ook andersdenkenden voor de Katholieke waarheid te winnen en tot het doopsel te brengen. Een zeer groot aandeel heeft hl) gehad in de missioneering van zijn tijd. Het is waar, hij zond geen missionarissen de wijde wereld in zooals een H. Chrysostomus dat deed, maar was zelf missionaris met woord en pen. Hij trachtte de heidenen te bekeeren, zoowel door geschriften tegen het heiden dom te richten, waarin hij dan de dwaas heid daarvan aantoonde, als door met de heidenen zelf door briefwisseling in contact te treden en werkte me^ zjjn priesters en ge- loovigen door woord en voorbeeld mee aan het bekeeiingswerk In zijn gebied. Possldus. zijn eerste levensbeschrijver verhaalt het ons: „Ito hü onderwees en predikte afzonder lijk at in het openbaar met vast vertrou wen In huls en in de kerk tegen de Afrt- kaansche ketterijen, vooral tegen de Dona- zorg- slmpro- be be ltin lof In ver- tieten, Manichaeën en heidenen, in vuldlg samengestelde boeken ejj—fl viseerde prteeken. on wondering \an de j niet verzwegeBTmas breidden.” (Praefat. De jeugd van den. stellig meer het hd Christendom, tenmiiJ betreft. Hoewel zün/ trldus het niet belet thuis door moeder N ginselen van de wijd werd, verloor hij al heel gauw, door het heidensch milieu, waar hjj zijn weten schappelijke vorming ontving, de plaatsen van vermaak en het openbare leven, waar Augustinus als jongeling mee in aanraking kwam, den godsdienst en de zeden van zijn eerste jeugd. Ja, Augustinus dwaalde zelfs zoover dat hij het doopsel, dat hem later zoo innig gelukkig zou maken, bespotte en beschimp te. Het was toen zijn beste vriend zwaar ■nen dezen volgens gewoonte, t einde scheen te naderen, ge dagelijks tot hem begaf met al zijn in tijdelijke laken, dan mogen verwachten dat Augustinus als leeraar tevens aangaande de sociale Dr. O. Walter zegt: „Zoowel de JCaroMn- gisebe Mlsslonskatechlsmus” als een blik in de bronnen, welke de missiologen van de zestiende en de zeventiende eeuw gebruikt hebben.wettigen het vermoeden, dat het verleden xyoor een groot gedeelte op Au gustinus geteerd heeft. Het bekeeiingswerk onder de heidenen is in zoover direct door Augustinus geïnspireerd, dat nog altijd de Qat^chetlsche vorming van onze priesters en missionarissen georiënteerd is naar het werk „De catechizandls rudibus." De mlssietheorie, welke St. Augustinus be handelt, vertoont twee duidelijk onderschei den gedeelten en wel de beginselen van de hejdeumlsaie stelden* voor de ramp. Rome had onder de bescherming der góden de wereldheerschap pij bemachtigd en thans waren al die ram pen over het rijk gekomen, omdat door de schuld van het christendom de góden waren verlaten en hun dienst verwaarloosd werd. De christenen waren de oorzaak van al het onheil. Nu en dan kwam het al tot Moe dige botsingen tusschen heidenen en chris tenen als de heidenen maar eventjes kans zagen, gaven ze aan hun hartstochtellJken haat lucht Overal doken weer alleHei ver ouderde heidensche gebruiken op. Augustinus ondernam het. de beschuldi gingen tegeri het Christendom te weerleg gen. maar In zijn ijver bleef hjj er niet bij hun valsche bewijsvoeringen te ontzenuwen, maar zette er de waarheid tegenover en ontwikkelde het grootsche Idee van de Ci- vltas Dei tegenover de Clvitas terrena. der de speciale bescherming van God stond. En nu was Rome toch gevallen, de terug slag van deze gebeurtenissen was groot in Afrika, nog verhoogd door het groot aan tal vluchtelingen, dat overstak naar Afrika. Nu keerde zich de woede van de heidenen tegen de christenen, die ze aansprakelijk sche wereld een geweldige stootkracht toe schrijven. VooraPbok omdat hij het niet bij de directe practijk liet, maar ook gelegenheid vond zijn theoretische beschouwingen over de heidenmissie bekend te makeh. Zijn ge schriften „De catechizandls rudibus" en „De fide et operijjus” staan zeer dicht bij theoretlsch-missiologische studiën De andere werken van Augustinus behan delen de mlsslegedachte meer terloops en indirect, toch vindt men bijna overal aan wijzingen om de mlsslologlsche beschouwin gen van den H. Augustinus te kunnen vast stellen. Tot op den dag van heden is Augustinus’ mlssie-idee het groote werk van de geloofs- verbreiding van dienst geweest. gelukkig zou maken, bespotte te. Het was toen zijn beste vriend riek lag en r eerst toen het doopt had. „Zoodra ik met hem spreken kon", zegt later Augustinus in zijn confessiones, ,en dat kon ik zoodra hU het kon. trachtte ik met hem te lachen, in de meenlng. dat ook hij mee zou lachen, over een doopsel, dat hU ontvangen had. toen hü met geest en bewustzijn geheel afwezig was. Hjj had ech ter al gehoord, dat hü het ontvangen had. Maar hü schrok terug voor mü als voor een vüand en vermaande mü met een verwon- derlüke en onverwachte vrijmoedigheid, dat, indien ik zün vriend wilde blijven, ik met zulke taal moest ophouden. Ik van mün kant, verbaasd en verbijsterd, beheerschte al mün gemoedsbewegingen, opdat hü des te eerder zou herstellen en voldoende aan gesterkt zou zün. om dan met hem te kun nen praten over hetgeen ik wilde.” (Con fess 4, 8.). Toch gaat het niet op, Augustinus voor zün bekeerlng vlakweg als helden te be schouwen. Het geloof in den eenen waren God en de Goddelüke Voorzienigheid heeft hü altijd hoog gehouden. Van het heldendom als theïstische, polytheïstlsche of deïstische wereldbeschouwing verwachtte hij niets goeds. Toen Augutinus zich eenmaal van den heldenschen geest losgemaakt had. begon hü positief tegen het heidendom op te treden. Door zün studie op dit gebied, ook door de ontleding van het Manlchaeïsme, het Dona- tisme en vooral van het Pelagianisme werd zün oordeel verscherpt, werd het wezen van het ongeloof hem al duldelüker. traden de dwaasheid en de leegheid daarvan scherper omlünd naar voren. En van den anderen kant werd Augustinus al meer doordrongen van den levenwekkenden geest van het Christen dom. Het doortlntelend geluk van het zich in bezit weten van de waarheid en de genade, gaf hem een begeestering, die hem wel tot apostel maken moest Reeds in het begin van zün bekeerlng, toen hü den profeet Isaïas nog niet verstond, werd hü door het lezen van de Psalmen zoo machtig aangegrepen, dat in hem het hevig verlangen ontwaakte, deze heilige gezangen, die zooveel ootmoed en vertrouwen ademen, aan de heele wereld bekend te maken. Toch liep hü een oogenbllk. door het ge voel van berouw en onwaardigheid als ver morzeld, met het plan rond zich in de een zaamheid terug te trekken, om zoo afge zonderd van de wereld boete te doen, maar God had het anders beschikt. En Augusti nus erkende Gods wil. Die hem opriep tot arbeider In Zün wüngaard, voor het heil der zielen; hü werd priester en missionaris. Als priester en vooral ook als bisschop zorgde Augustinus te Hippo voor het eerste onderricht van de heidenen, die christen wilden worden. Daar vond hü volop gelegen heid, eenvoudlgen boeren en geleerden litera toren, kinderen en grijsaards mannen en vrouwen, de schatten van wijsheid en liefde van zün apostolisch hart te openbaren. Zün ervaring op dit gebied heeft St. Au gustinus vastgelegd in het werk: „De cate chizandls rudibus”. (Over het onderricht van de beginnelingen), dat hü schreef op verzoek van Deogratlas, diaken van Car thago, waarin hü als ervaren missiebisschop aangeeft hoe het eerste catechetisch onder richt gegeven moet worden. zich tengevolge van „Hierin ligt het begin der liefde”, zegt St. Augustinus, dat zü van haar overvloed mee deelt aan een behoeftige, die zich in moel- lükheden bevindt; züt ge zoo met de be oefening der liefde begonnen en hebt ge haar met Gods woord en de hoop op het toekomstig leven gevoed, dan züt ge ook tot die hooge volmaaktheid gekomen, dat ge bereid züt uw leven te geven voor uw broeders.” (In Epist. 8 Joan.). St. Augustinus, de groote heilige van de liefde, die na Joannes de apostel van de liefde wordt genoemd, de heilige met het vlammend hart in de hand, heeft zich dan ook geheel en al met büna hartstoc.htëlüke liefde gegeven aan de behoeftigen En wie is er meer behoeftig dan hü. die Gods grootheid en goedheid niet kent, en wie bevindt zich in grooter moeilijkheden om eenmaal het eeuwig leven te verwerven dan de heiden, die in velerlei opzichten zoo heel ver staat van de ware leer? Zelf bekeerling genoot hü de zaligheid en den vrede van den Christelüken godsdienst met zulk een sereniteit en vreugde, dat deze niet meer onder woorden te brengen zün, maar den gelukkigen bezitter ook des te meer aanzetten, alle menschen aan zün ge luk deelachtig te maken. Augustinus, die bereid was zün leven te geven voor zün broeders, beminde de bruid van Christus, de Kerk, waarifl hü den Christus Zelf weer zag. zoo hevig, dat hü allen tot dien eenéta grooten liefdeband wilde brengen. Gedrongen door dit overweldigend vreug- degevoel en*hevlg verlangen, werd Augusti nus missionaris, zielenleidsman van hen, die nog niet tot de kudde van den Goddelüken Herder behoorden, zoowel van heidenen aks van hen, die van de leer der Kerk waren afgeweken. Het heldendom was in Noord-Afrika, nlet- tegenstaande het zeer groot aantal.bisdom men. nog zeer machtig. Weliswaar had Kel ner Constans een edict uitgevaardigd, waar in hü het sluiten van de heidensche tem pels beval en het offeren aan de góden ver bood. en nog wel op straffe van dood en onteigening, maar in de uithoeken van het TÜk, zooals Numidië, het land van Augus tinus, kwam er van de uitvoering van .dat edict niet zoo heel veel 'terecht, de plaatselüke overheid stak min of meer den draak met het Christendom en bescherm de het oude heidendom. Vooral ook vormden de grootgrondbezit ters een bolwerk voor het heldendom, ze bleven den godsdienst, welke nog altüd zoo machtig was,* aanhangen, of wel uit traditie <rf uit sleur, maar vooral ook om als heiden te kunnen leven. Trouwens de meest eervolle ambten wa ren nog steeds verbonden aan de helden- sche priesterkaste. En Augustinus’ land was niet alleen eeg missiegebied, omdat er nog zooveel en zulke invloedrüke heidenen woonden. maAr voor al ook door zün ketters: de Manichaeën. de De christenen, die diep ingewortelde heidensche traditie en heidensche om geving slechts met groote moeite voor bügcloof. genot zucht en zedeloos heid konden vrü- waren, hoorden aanhoudend weer uit den mond van hun bisschop woor den van aansporing en waarschuwing. De preeken, die Augustinus voor doopcandidaten en geloovigen hield, hebben ongetwü- feld vele helden- sche toehoorders den eersten stoot van hun bekeerlng ge geven; .de stem van die preeken is de stem van de liefde, die andersdenken den en heidenen niet afstootte maar tot zich riep. De persoonlüke om gang met de heide nen werd niet ge meden, ja. eerder gezocht en aange wend voor het be- keeringswerk. Augustinus spoort zün geloovigen aan, dat ze hun heiden sche medeburgers persoonlek alles moeten meedeelen, wat tot hun be keerlng kan lelden. En zou het soms een keer voorko men, dat de Chris ten zelf niet genoeg weet om de belden te onderrichten, dan moet hü de H. Schrift raadplegen en zou hü dan toch eerst God door een verlichting bidden. (Sermo 105. 35). Zoo werken bisschop en geloovigen men aan het groote bekeeiingswerk. Een groot aantal van de brieven, welke Augustinus ons achtergelaten heeft, is aan de heidenen gericht. Hü schreef zoowel aan inboorlingen als aan vreemdelingen, aan particulieren en ambtenaren, ook wel aan de bewoners van een geheele stad. Büna al zün boeken en geschriften zijn berekend op een heldenschen lezerskring. Het slot en de kroon van de worsteling van den Christelüken geest tegen X wegster vende heldendom vormen Augustinus’ twee en twintig boeken over de Stad Gods. Hierin weerlegt hü niet alleen het his torisch heidendom van de Grieksch-Ro- meinsche Kultuurwerekl. maar brengt hü ook het beginsel van het heidendom en on geloof in al zün nietigheid en verwerpelük- heid aan het licht. Rome was in banden van Alarik, koning der Gothen. gevallen en gedeeltelijk ver woest, een gebeurtenis, die geheel het rijk verontrustte en ontstelde. De vernedering was grievend, heel de wereld geloofde in de onschendbaarheid van de eeuwige stad, in de onfeilbare bescherming van de góden. Ocfc de christenen dachten, dat de stad on mate aan de aardsche goederen deel hebben. heid bestond de idee, om alles gelükelük U verdeelen. Is Plato er b.v. een vurig voorstander van. Cicero daarentegen be strijdt deze gedachte op heftige wüze, om dat zü de grondslagen der ondermünt. De oorsprong der sociale nooden ziet Auustlnus vooral in ’s menschen begeer- lükheid naar aardsche goederen. Ofschoon zü in zich niet slecht is, kin ze zich toch gemakkelük. zooals overigens de ervaring overvloedig bewijst, in een' richting ontwik kelen. die zoowel voor den enkeling als voor de gemeenschap allerverderfelükqt Xandaar dat de groote Kerkvader er op uit is, zonder den persoonlüken eigendom af te keuren, of te willen opheffen, de men schen te beleeren in het goede gebruik der aardsche dingen. ..Men vprwjjdere niet uit het meijschenjeven deze goederen. Zü moeten er zün, doch men moet er tevens ook het goede gebruik van maken. Er rijn goederen, die alleen den goeden eigen zün, en andere. die zoowel aan goedén als slechten gemeenschappelük zün. De waar den. die alleen aan de goeden eigen zjjn: vroomheid, trouw, rechtvaardigheid, kuisch- heid voorzichtigheid, bescheidenheid, liefde, De goederen, die aan goeden en slechten gemeenschappelük zün: geld, eer, aardsche macht, ambten, gezondheid. Ook deze zün goc doch eischen goede menschen”. Doordat Augustinus den -nensch in het licht der eeuwigheid plaatst, aanvaardt hü voor het gebruik der aardsche goederen eeuwige beginselen en normen. Hieraan heeft zoowel de rüke als de arme zich te onderwerpen, terwül er dan bü het toe passen en naleven dier beginselen vrede en geluk heerscht. Het zün vaardigheid en naastenliefde, die Augustinus J van -Ut thema steeds - a. "Wat Augustinus aan in zün talrijke geschrif- ng tot dit onderwerp aan het is onmogelük dit alles hier ook maar in het kort weer te geven. Dit is zeker, dat we in hem nog één der beste bronnen ^ezittén, waaruit we voor de studie der moderne sociale problemen veel wetens- waardigs kunnen putten. De sociale vrede lag hem na aan het ke„, raakt hü als het ware niet uitge praat Dan legt hü het clepst van rijn hart bloot en wendt al zün talenten aan. om de voortreffelükheid van dit onmisbaar menschengoed in de helderste kleuren te schilderen. Wel is waar is de aardsche vrede wisselvallig, doch het is een levens- goed, dat aller aandacht en zorg voor zich opvordert. Is er geen vrede, dan mag echter de schuld niet God aangerekend worden. Hü Immers ig de God des vredes, „Die aan de menschen aUes geschonken heeft, wat voor het behoud of het verkrügen van den aardseben vrede noodzakelijk Is”. Het komt er slechts op aan, dat de mensch die dingen tot zün doel gebruikt, om dan in blüdschap en vreugde het aard sche leven te bezitten. En niet alleen dit, doch hü, „die de dingen, dienstig voor don aardschen vrede, goed gebruikt, verkrijgt grootere en betere, nl den vrede zelf der onsterfelükheld". Aldus wüst de aaidsche vrede heen naar den hemelschen vrede, het einddoel van eiken mensch. Kort samengevat drukt Augustinus zün gedachte hierover aldus uit: „Alle gebruik derhalve der tüdelüke dingen, wordt herleid tot het genieten van den aardschen vrede in den aardschen staat; in den hemelschen echter tot het genieten van den eeuwigen vrede”. Moge deze gedachte ingang vinden in de harten van allen, op wie In het bij zonder de verantwoordelükheid rust, te zorgen voor het behoud van den maat- schappelüken vrede. P. DR. FR. SANDERS O. Cfam. Merkelbeek (L.). opdat het Godsgebouw. geheele wereld opgetrokknS' 142. 2). IJ Geen moeilükheden. noen’ gen in dien plicht te kort doen schieten of den üver verlammen (De caé. 22f Het gaat hier om de vervulling van een hartewensch van den Goddelüken Zaligmaker. Toen Jezus den menschen. die de genezing van den doofstomme bügewoond hadden, ge bood over het wonder te zwijgen, wist hü heel goed, dat zü het nu des te üveriger zouden bekend maken, maar met welk een üver moeten dan toch wel zü, die het bevel ontvingen om te prediken, Gods woord ver kondigen, als zelfs zü. wien het verboden werd, niet konden zwügen. (De cons. Evang. 4. U). De missionarissen hebben derhalve den plicht, alles in het werk te stellen, wat de bevestiging van het Rük Gods bevordert. En de gelbovigen in het missiegebied moe ten door woord en voorbeeld onmiddellük aan het missiewerk meew-rken. Een meer indirecte deelname aan het bekeeiingswerk is de materieele ondersteuning, welke de ge loovigen aan den missionaris doen toeko men. Augustinus zegt: De geloovigen moeten hun priester uit vrije beweging te hulp ko men. ze moeten niet wachten tot dat hü er om vraagt. Zeg niet: wij hebben niemand om te kunnen helpen, onze priesters, de menschen, ze hebben ons niet noodlg! Kük toch of werkelük niemand hunner u noo dlg heeft! En als hü tenslotte ook niets noodlg heeft en niets wil aannemen, zeg hem dan toch, dat hü bü u als het noodlg tó. hulp kan krijgen. (In ps. 103, sermo 3, lo). Het gebed voor de missie wordt door Gvds wil en den nood, waarin de heidenen ver- keeren. vereischt. De beden in. hët Onze -Vader: „Geheiligd worde Uw naam" en „Uw wil geschiede op aarde zooals in den he mel” hebben volgens Augustinus ook be trekking op de verbreiding van het geloof onder de heidenen. En het gebod van den Heer om voor onze vüanden te bidden, moe ten wü, de Christenen, juist tegenover de heidenen, die ons haten en verachten, in vervulling brengen. En. zegt verder Augus tinus, wanneer wü het ongeluk van de hei denen begrijpen, terwijl wü er zelf van be vrijd zün, laten wü dan toch medelijden met hen hebben. Wanneer wü echter mede- lüden met hen hebben, zullen wü ook voor hen bidden, en opdat ons gebed verhoord worde zullen wü ook voor hen vasten. Augustinus heeft zoo’n onwankelbaar ver trouwen in het gebed, dat voor de missie ge stort wordt, dat wü kleine menschen Augus tinus' kük büna te optimistisch zouden noe men als hü o.a. zegt: „Wü zullen bidden, en zoolang het vlekje aarde waar nog heidenen zün. niet tot rust gekomen is, zullen wü onze verzuchtingen tot God opsturen, opdat Hü ook hen verlichte en zü de gezangen (psal men), waarin wü ons nu verheugen, eens met ons samen doefa klinken. (In psalmis 98, 5). In zün verhandeling over het missiewerk zelf heeft Augustinus het van den eenen kant over taak en doel, van den anderen kant over de middelen en wegen van de missie. Hier verder op doorgaan zou te ver voeren, maar wel Is het interes sant even te zien wat Augustinus leert over een on derwerp, dat hü reeds aanroerde, en dat ook nu weer zoo actueel Is, n.1. het aanpassings- vraagstuk in de iplssle. Augustinus had het geluk, in een tijd te leven, waar in de heidenen zich In massa’s bekeer den tot het Chris tendom. Hü was Mü over zoo’n overwinning van de kerk. Maar hü was ook waakzaam ge noeg om het gevaar In te zien, dat büna onvermüdelük aan een massabekeering verbonden is. On wrikbaar stond hü er op. dat niemand gedoopt mocht worden, voordat hü werkelük tn geloof en zeden Christen was geworden. Hü was er niet den man naar, er zich mee te vergenoegen een half en mank Christendom te stichten. Hü wil, dat leder individu en de volken In hun geheel, geheel en al doordrongen zün van den chris telüken geest. „Sterven moet het oude, opdat het nieuwe leve." Het woord Gods is voor hem een zwaard, dat den heiden van de wereld en het stoffe lijke afsnijdt, om zich geheel en al aan God en het Eeuwige te kunnen overgeven (In pz. 149, 12). Toch ligt het heelemaal niet in de bedoe ling van Augustinus om tegelükertüd met X heldendom den beiden en de beidAnsr.be we reld te berooven van hun eigen cultuur, hun naar plaats en tüd verschillende beschou wingen, om daarvoor iets nieuws en vreemds te willen aanbieden of opdringen. Integen deel, het was St. Augustinus’ streven van den eenen kant het heidendom radicaal ^it te roeien, van den anderen kant de bruik bare elementen door een verstandige accom modatie aan het christendom dienstbaar te maken. Zoo was St. Augustinus had hü zelf vroeger niet gezegd, dat de heidenwereld op een kokende zee gelükt, maar dat de missionaris als een wolk Is, welke in de hand van God rustig en zeker, hoog over de ziedende watermassa’s heenglüdt? En zou hü zün offerdaad met den dood moeten bekoopen dan brengt hem het martelaarschap een dubbele kroon: hü sterft voor het geloof en uit liefde voor zün broe ders («rist. 328. 4). Een universeel genie ala de H. Augusttafa» heeft in alles, wat het geluk en den vrede ar den mensch betreft, een belangstelling getoond, zooals van een genie te verwachten is. Als minnaar der menschheid, als bisschep, die een kudde te weiden had. moest hü vanzelf niet enkel de geestelijke, doch ook de stoffelüke belangen va.1 hen, die hem waren toevertrouwd, behartigen. En als we weten dat het twistzieke volk van HiPP» zich twtstgedoe we v en vader I vraagstukken te zeggen heeft. Ook In zün tüd waren er sociale wan- towtanden. voortgekomen uit den kapitalis- tischen geest, die ook teen zün triomfen vierde. urustlnus moest het met leed? aanzien, dat slechts bü weinigen de dommen zich hemelhoog oP? tapeMen. terwül er voor de groote massa slechts met moeite eer. schamel stuk brood te krügen was. Het is altüd een moellük vraagstuk ge weest, hoe het fpogelük is. dat allen in vol doende mate aan de aardsche goederen kunnen vooral de idealen van recht- bü het beperken voor oogen kostbaar er te.* met bel het nageslacht heeft nagelaten, hier ook ■4

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 5