Ter Viering
St. AUGUSTINUS’ Sterfdag
van
430
28 AUGUSTUS
1930
I
I
t
1
I
IBM
van Bekeerling tot
I
TWEEDE BLAD
BEKEERDER
1;
DE IDEALEN VAN RECHTVAAR
DIGHEID EN NAASTENLIEFDE
AUGUSTINUS
EN DE SOCIALE NOODEN
ST. AUGUSTINUS
EN DE MISSIE
[JMterf&ta^ie
irfwaar zij kbn
T).
ili
BLADZIJDE 1
i
V 1
i
dat
tegenslag mo-
k
Reeds In de oud-
Eindhoven
voor
hart. Wanneer hij hierover begint te ipre-
•1.
jedig gebed
oot
i
Sint
was
zelf
missionaris;
gezegd,
kokende
maatschappij
:n heilige behoorde
fdendom toe dan het
ste wat zün levenswijze
heidensche vader Pa-
imerde, dat Augustinus
tonica in de eerste be-
Evangelische leer inge-
„Twee staten werden gevormd door twee
liefden: de aardsche staat door eigenliefde
tot Godsverachtlng toe, de hemelsche staat
door Godsllefde tot zelfverachting tqe.” (De
Civ. Dei XIV, 28).
Augustinus zelf zegt over den inhoud van
zijn meesterwerk:
„De vijf eerste boeken weerleggen de mee
nt ng, dat de heidensche vereering van de
góden een noodzakeltjke verdachte is voor
aardsche welvaart, de vijf volgende richten
zich tégen hen die zeggen dat X aan aardsche
rampen nooit ontbroken heeft, maar die toch
beweren, dat de vereering der góden voor
het leven na den dood nuttig ia Deze mee-
aiPKoa. <Uo aan den ohrisMUkeu BxMfeMl
Stat Augustinus in dispuut over de H. Drievuldigheid. Repro
ductie van een «chiMevij fat het Pittl-Musrwm te Florence door
Andrea del Sarto.
siewerk van St. Augustinus, zoowel
Afrika, waar het heidendom nog bijzonder
krachtig was, als voor de geheele Romein-
sche wereld een geweldige stootkracht
Augustinus gaat, van het’ beginsel uit,
mlssleplicht iets van zelf sprekends is voor
iedereen, priesters zoowel als geloovigen. Op
de eerste plaats zijn X de predikers van Gods
woord, de voeten van Christus, zooals Au
gustinus ze noemt, die den heidenen het
Evangelie moeten verkondigen. Ze moeten
als ijverige bouwers dag^aan dag werken.
Kerk, over de
worde (Epist.
Beeld van Sint Augustinus met in de hand
toet vlammende hart. Een meesterstuk van
dun Haarlemschen beeldhouwer
Marias Antrimzim
vijandig zjjn. worden in de eerste tien ooeuen
weerlegd. Opdat men mij echter niet tegen
kan werpen, dat ik slechts de meeningen
van anderen afwijs, zonder mijn eigen in
zichten te verdedigen, doe ik dit in de laat
ste twaalf boeken.’ (Retract. II, 43).
Zonder te overdrijven moet men X mis-
schismatieke Donatisten en de Pelagianen.
Een voornaam doel van Augustinus' ziel
zorg was dan ook andersdenkenden voor de
Katholieke waarheid te winnen en tot het
doopsel te brengen.
Een zeer groot aandeel heeft hl) gehad in
de missioneering van zijn tijd. Het is waar,
hij zond geen missionarissen de wijde wereld
in zooals een H. Chrysostomus dat deed,
maar was zelf missionaris met woord en
pen. Hij trachtte de heidenen te bekeeren,
zoowel door geschriften tegen het heiden
dom te richten, waarin hij dan de dwaas
heid daarvan aantoonde, als door met de
heidenen zelf door briefwisseling in contact
te treden en werkte me^ zjjn priesters en ge-
loovigen door woord en voorbeeld mee aan
het bekeeiingswerk In zijn gebied. Possldus.
zijn eerste levensbeschrijver verhaalt het
ons:
„Ito hü onderwees en predikte afzonder
lijk at in het openbaar met vast vertrou
wen In huls en in de kerk tegen de Afrt-
kaansche ketterijen, vooral tegen de Dona-
zorg-
slmpro-
be be
ltin lof
In ver-
tieten, Manichaeën en heidenen, in
vuldlg samengestelde boeken ejj—fl
viseerde prteeken. on
wondering \an de j
niet verzwegeBTmas
breidden.” (Praefat.
De jeugd van den.
stellig meer het hd
Christendom, tenmiiJ
betreft. Hoewel zün/
trldus het niet belet
thuis door moeder N
ginselen van de
wijd werd, verloor hij al heel gauw, door
het heidensch milieu, waar hjj zijn weten
schappelijke vorming ontving, de plaatsen
van vermaak en het openbare leven, waar
Augustinus als jongeling mee in aanraking
kwam, den godsdienst en de zeden van zijn
eerste jeugd.
Ja, Augustinus dwaalde zelfs zoover
dat hij het doopsel, dat hem later zoo innig
gelukkig zou maken, bespotte en beschimp
te. Het was toen zijn beste vriend zwaar
■nen dezen volgens gewoonte,
t einde scheen te naderen, ge
dagelijks tot hem begaf met al zijn
in tijdelijke laken, dan mogen
verwachten dat Augustinus als leeraar
tevens aangaande de sociale
Dr. O. Walter zegt: „Zoowel de JCaroMn-
gisebe Mlsslonskatechlsmus” als een blik in
de bronnen, welke de missiologen van de
zestiende en de zeventiende eeuw gebruikt
hebben.wettigen het vermoeden, dat het
verleden xyoor een groot gedeelte op Au
gustinus geteerd heeft. Het bekeeiingswerk
onder de heidenen is in zoover direct door
Augustinus geïnspireerd, dat nog altijd de
Qat^chetlsche vorming van onze priesters en
missionarissen georiënteerd is naar het werk
„De catechizandls rudibus."
De mlssietheorie, welke St. Augustinus be
handelt, vertoont twee duidelijk onderschei
den gedeelten en wel de beginselen van de
hejdeumlsaie
stelden* voor de ramp. Rome had onder de
bescherming der góden de wereldheerschap
pij bemachtigd en thans waren al die ram
pen over het rijk gekomen, omdat door de
schuld van het christendom de góden waren
verlaten en hun dienst verwaarloosd werd.
De christenen waren de oorzaak van al
het onheil. Nu en dan kwam het al tot Moe
dige botsingen tusschen heidenen en chris
tenen als de heidenen maar eventjes kans
zagen, gaven ze aan hun hartstochtellJken
haat lucht Overal doken weer alleHei ver
ouderde heidensche gebruiken op.
Augustinus ondernam het. de beschuldi
gingen tegeri het Christendom te weerleg
gen. maar In zijn ijver bleef hjj er niet bij
hun valsche bewijsvoeringen te ontzenuwen,
maar zette er de waarheid tegenover en
ontwikkelde het grootsche Idee van de Ci-
vltas Dei tegenover de Clvitas terrena.
der de speciale bescherming van God stond.
En nu was Rome toch gevallen, de terug
slag van deze gebeurtenissen was groot in
Afrika, nog verhoogd door het groot aan
tal vluchtelingen, dat overstak naar Afrika.
Nu keerde zich de woede van de heidenen
tegen de christenen, die ze aansprakelijk
sche wereld een geweldige stootkracht toe
schrijven. VooraPbok omdat hij het niet bij
de directe practijk liet, maar ook gelegenheid
vond zijn theoretische beschouwingen over
de heidenmissie bekend te makeh. Zijn ge
schriften „De catechizandls rudibus" en
„De fide et operijjus” staan zeer dicht bij
theoretlsch-missiologische studiën
De andere werken van Augustinus behan
delen de mlsslegedachte meer terloops en
indirect, toch vindt men bijna overal aan
wijzingen om de mlsslologlsche beschouwin
gen van den H. Augustinus te kunnen vast
stellen.
Tot op den dag van heden is Augustinus’
mlssie-idee het groote werk van de geloofs-
verbreiding van dienst geweest.
gelukkig zou maken, bespotte
te. Het was toen zijn beste vriend
riek lag en r
eerst toen het
doopt had.
„Zoodra ik met hem spreken kon", zegt
later Augustinus in zijn confessiones, ,en
dat kon ik zoodra hU het kon. trachtte ik
met hem te lachen, in de meenlng. dat ook
hij mee zou lachen, over een doopsel, dat
hU ontvangen had. toen hü met geest en
bewustzijn geheel afwezig was. Hjj had ech
ter al gehoord, dat hü het ontvangen had.
Maar hü schrok terug voor mü als voor een
vüand en vermaande mü met een verwon-
derlüke en onverwachte vrijmoedigheid, dat,
indien ik zün vriend wilde blijven, ik met
zulke taal moest ophouden. Ik van mün
kant, verbaasd en verbijsterd, beheerschte
al mün gemoedsbewegingen, opdat hü des
te eerder zou herstellen en voldoende aan
gesterkt zou zün. om dan met hem te kun
nen praten over hetgeen ik wilde.” (Con
fess 4, 8.).
Toch gaat het niet op, Augustinus voor
zün bekeerlng vlakweg als helden te be
schouwen. Het geloof in den eenen waren God
en de Goddelüke Voorzienigheid heeft hü
altijd hoog gehouden. Van het heldendom
als theïstische, polytheïstlsche of deïstische
wereldbeschouwing verwachtte hij niets
goeds.
Toen Augutinus zich eenmaal van den
heldenschen geest losgemaakt had. begon hü
positief tegen het heidendom op te treden.
Door zün studie op dit gebied, ook door de
ontleding van het Manlchaeïsme, het Dona-
tisme en vooral van het Pelagianisme werd
zün oordeel verscherpt, werd het wezen van
het ongeloof hem al duldelüker. traden de
dwaasheid en de leegheid daarvan scherper
omlünd naar voren. En van den anderen kant
werd Augustinus al meer doordrongen van
den levenwekkenden geest van het Christen
dom.
Het doortlntelend geluk van het zich in
bezit weten van de waarheid en de genade,
gaf hem een begeestering, die hem wel tot
apostel maken moest
Reeds in het begin van zün bekeerlng,
toen hü den profeet Isaïas nog niet verstond,
werd hü door het lezen van de Psalmen zoo
machtig aangegrepen, dat in hem het hevig
verlangen ontwaakte, deze heilige gezangen,
die zooveel ootmoed en vertrouwen ademen,
aan de heele wereld bekend te maken.
Toch liep hü een oogenbllk. door het ge
voel van berouw en onwaardigheid als ver
morzeld, met het plan rond zich in de een
zaamheid terug te trekken, om zoo afge
zonderd van de wereld boete te doen, maar
God had het anders beschikt. En Augusti
nus erkende Gods wil. Die hem opriep tot
arbeider In Zün wüngaard, voor het heil
der zielen; hü werd priester en missionaris.
Als priester en vooral ook als bisschop
zorgde Augustinus te Hippo voor het eerste
onderricht van de heidenen, die christen
wilden worden. Daar vond hü volop gelegen
heid, eenvoudlgen boeren en geleerden litera
toren, kinderen en grijsaards mannen en
vrouwen, de schatten van wijsheid en liefde
van zün apostolisch hart te openbaren.
Zün ervaring op dit gebied heeft St. Au
gustinus vastgelegd in het werk: „De cate
chizandls rudibus”. (Over het onderricht
van de beginnelingen), dat hü schreef op
verzoek van Deogratlas, diaken van Car
thago, waarin hü als ervaren missiebisschop
aangeeft hoe het eerste catechetisch onder
richt gegeven moet worden.
zich tengevolge van
„Hierin ligt het begin der liefde”, zegt St.
Augustinus, dat zü van haar overvloed mee
deelt aan een behoeftige, die zich in moel-
lükheden bevindt; züt ge zoo met de be
oefening der liefde begonnen en hebt ge
haar met Gods woord en de hoop op het
toekomstig leven gevoed, dan züt ge ook
tot die hooge volmaaktheid gekomen, dat
ge bereid züt uw leven te geven voor uw
broeders.” (In Epist. 8 Joan.).
St. Augustinus, de groote heilige van de
liefde, die na Joannes de apostel van de
liefde wordt genoemd, de heilige met het
vlammend hart in de hand, heeft zich dan
ook geheel en al met büna hartstoc.htëlüke
liefde gegeven aan de behoeftigen En wie
is er meer behoeftig dan hü. die Gods
grootheid en goedheid niet kent, en wie
bevindt zich in grooter moeilijkheden om
eenmaal het eeuwig leven te verwerven dan
de heiden, die in velerlei opzichten zoo heel
ver staat van de ware leer?
Zelf bekeerling genoot hü de zaligheid en
den vrede van den Christelüken godsdienst
met zulk een sereniteit en vreugde, dat deze
niet meer onder woorden te brengen zün,
maar den gelukkigen bezitter ook des te
meer aanzetten, alle menschen aan zün ge
luk deelachtig te maken.
Augustinus, die bereid was zün leven te
geven voor zün broeders, beminde de bruid
van Christus, de Kerk, waarifl hü den
Christus Zelf weer zag. zoo hevig, dat hü
allen tot dien eenéta grooten liefdeband wilde
brengen.
Gedrongen door dit overweldigend vreug-
degevoel en*hevlg verlangen, werd Augusti
nus missionaris, zielenleidsman van hen, die
nog niet tot de kudde van den Goddelüken
Herder behoorden, zoowel van heidenen aks
van hen, die van de leer der Kerk waren
afgeweken.
Het heldendom was in Noord-Afrika, nlet-
tegenstaande het zeer groot aantal.bisdom
men. nog zeer machtig. Weliswaar had Kel
ner Constans een edict uitgevaardigd, waar
in hü het sluiten van de heidensche tem
pels beval en het offeren aan de góden ver
bood. en nog wel op straffe van dood en
onteigening, maar in de uithoeken van het
TÜk, zooals Numidië, het land van Augus
tinus, kwam er van de uitvoering van .dat
edict niet zoo heel veel 'terecht, de
plaatselüke overheid stak min of meer den
draak met het Christendom en bescherm
de het oude heidendom.
Vooral ook vormden de grootgrondbezit
ters een bolwerk voor het heldendom, ze
bleven den godsdienst, welke nog altüd zoo
machtig was,* aanhangen, of wel uit traditie
<rf uit sleur, maar vooral ook om als heiden
te kunnen leven.
Trouwens de meest eervolle ambten wa
ren nog steeds verbonden aan de helden-
sche priesterkaste.
En Augustinus’ land was niet alleen eeg
missiegebied, omdat er nog zooveel en zulke
invloedrüke heidenen woonden. maAr voor
al ook door zün ketters: de Manichaeën. de
De christenen, die
diep ingewortelde
heidensche traditie
en heidensche om
geving slechts met
groote moeite voor
bügcloof. genot
zucht en zedeloos
heid konden vrü-
waren, hoorden
aanhoudend weer
uit den mond van
hun bisschop woor
den van aansporing
en waarschuwing.
De preeken, die
Augustinus voor
doopcandidaten en
geloovigen hield,
hebben ongetwü-
feld vele helden-
sche toehoorders den
eersten stoot van
hun bekeerlng ge
geven; .de stem van
die preeken is de
stem van de liefde,
die andersdenken
den en heidenen
niet afstootte maar
tot zich riep. De
persoonlüke om
gang met de heide
nen werd niet ge
meden, ja. eerder
gezocht en aange
wend voor het be-
keeringswerk.
Augustinus spoort
zün geloovigen aan,
dat ze hun heiden
sche medeburgers
persoonlek alles
moeten meedeelen,
wat tot hun be
keerlng kan lelden.
En zou het soms
een keer voorko
men, dat de Chris
ten zelf niet genoeg
weet om de belden
te onderrichten,
dan moet hü de H.
Schrift raadplegen
en zou hü dan toch
eerst God door een
verlichting bidden. (Sermo 105. 35).
Zoo werken bisschop en geloovigen
men aan het groote bekeeiingswerk.
Een groot aantal van de brieven, welke
Augustinus ons achtergelaten heeft, is aan
de heidenen gericht. Hü schreef zoowel aan
inboorlingen als aan vreemdelingen, aan
particulieren en ambtenaren, ook wel aan
de bewoners van een geheele stad. Büna al
zün boeken en geschriften zijn berekend op
een heldenschen lezerskring.
Het slot en de kroon van de worsteling
van den Christelüken geest tegen X wegster
vende heldendom vormen Augustinus’ twee
en twintig boeken over de Stad Gods.
Hierin weerlegt hü niet alleen het his
torisch heidendom van de Grieksch-Ro-
meinsche Kultuurwerekl. maar brengt hü
ook het beginsel van het heidendom en on
geloof in al zün nietigheid en verwerpelük-
heid aan het licht.
Rome was in banden van Alarik, koning
der Gothen. gevallen en gedeeltelijk ver
woest, een gebeurtenis, die geheel het rijk
verontrustte en ontstelde. De vernedering
was grievend, heel de wereld geloofde in de
onschendbaarheid van de eeuwige stad, in
de onfeilbare bescherming van de góden.
Ocfc de christenen dachten, dat de stad on
mate aan de aardsche goederen
deel hebben.
heid bestond de idee, om alles gelükelük
U verdeelen. Is Plato er b.v. een vurig
voorstander van. Cicero daarentegen be
strijdt deze gedachte op heftige wüze, om
dat zü de grondslagen der
ondermünt.
De oorsprong der sociale nooden ziet
Auustlnus vooral in ’s menschen begeer-
lükheid naar aardsche goederen. Ofschoon
zü in zich niet slecht is, kin ze zich toch
gemakkelük. zooals overigens de ervaring
overvloedig bewijst, in een' richting ontwik
kelen. die zoowel voor den enkeling als
voor de gemeenschap allerverderfelükqt
Xandaar dat de groote Kerkvader er op uit
is, zonder den persoonlüken eigendom af
te keuren, of te willen opheffen, de men
schen te beleeren in het goede gebruik
der aardsche dingen. ..Men vprwjjdere
niet uit het meijschenjeven deze goederen.
Zü moeten er zün, doch men moet er tevens
ook het goede gebruik van maken. Er rijn
goederen, die alleen den goeden eigen zün,
en andere. die zoowel aan goedén als
slechten gemeenschappelük zün. De waar
den. die alleen aan de goeden eigen zjjn:
vroomheid, trouw, rechtvaardigheid, kuisch-
heid voorzichtigheid, bescheidenheid, liefde,
De goederen, die aan goeden en slechten
gemeenschappelük zün: geld, eer, aardsche
macht, ambten, gezondheid. Ook deze zün
goc doch eischen goede menschen”.
Doordat Augustinus den -nensch in het
licht der eeuwigheid plaatst, aanvaardt hü
voor het gebruik der aardsche goederen
eeuwige beginselen en normen. Hieraan
heeft zoowel de rüke als de arme zich te
onderwerpen, terwül er dan bü het toe
passen en naleven dier beginselen vrede en
geluk heerscht.
Het zün
vaardigheid en naastenliefde, die Augustinus
J van -Ut thema steeds -
a. "Wat Augustinus aan
in zün talrijke geschrif-
ng tot dit onderwerp aan
het is
onmogelük dit alles hier ook maar in
het kort weer te geven. Dit is zeker, dat
we in hem nog één der beste bronnen
^ezittén, waaruit we voor de studie der
moderne sociale problemen veel wetens-
waardigs kunnen putten.
De sociale vrede lag hem na aan het
ke„, raakt hü als het ware niet uitge
praat Dan legt hü het clepst van rijn
hart bloot en wendt al zün talenten aan.
om de voortreffelükheid van dit onmisbaar
menschengoed in de helderste kleuren te
schilderen. Wel is waar is de aardsche
vrede wisselvallig, doch het is een levens-
goed, dat aller aandacht en zorg voor zich
opvordert. Is er geen vrede, dan mag
echter de schuld niet God aangerekend
worden. Hü Immers ig de God des vredes,
„Die aan de menschen aUes geschonken
heeft, wat voor het behoud of het verkrügen
van den aardseben vrede noodzakelijk Is”.
Het komt er slechts op aan, dat de
mensch die dingen tot zün doel gebruikt,
om dan in blüdschap en vreugde het aard
sche leven te bezitten. En niet alleen dit,
doch hü, „die de dingen, dienstig voor don
aardschen vrede, goed gebruikt, verkrijgt
grootere en betere, nl den vrede zelf der
onsterfelükheld". Aldus wüst de aaidsche
vrede heen naar den hemelschen vrede,
het einddoel van eiken mensch.
Kort samengevat drukt Augustinus zün
gedachte hierover aldus uit: „Alle gebruik
derhalve der tüdelüke dingen, wordt herleid
tot het genieten van den aardschen vrede
in den aardschen staat; in den hemelschen
echter tot het genieten van den eeuwigen
vrede”.
Moge deze gedachte ingang vinden in
de harten van allen, op wie In het bij
zonder de verantwoordelükheid rust, te
zorgen voor het behoud van den maat-
schappelüken vrede.
P. DR. FR. SANDERS O. Cfam.
Merkelbeek (L.).
opdat het Godsgebouw.
geheele wereld opgetrokknS'
142. 2). IJ
Geen moeilükheden. noen’
gen in dien plicht te kort doen schieten of
den üver verlammen (De caé. 22f
Het gaat hier om de vervulling van een
hartewensch van den Goddelüken Zaligmaker.
Toen Jezus den menschen. die de genezing
van den doofstomme bügewoond hadden, ge
bood over het wonder te zwijgen, wist hü
heel goed, dat zü het nu des te üveriger
zouden bekend maken, maar met welk een
üver moeten dan toch wel zü, die het bevel
ontvingen om te prediken, Gods woord ver
kondigen, als zelfs zü. wien het verboden
werd, niet konden zwügen. (De cons. Evang.
4. U). De missionarissen hebben derhalve
den plicht, alles in het werk te stellen, wat
de bevestiging van het Rük Gods bevordert.
En de gelbovigen in het missiegebied moe
ten door woord en voorbeeld onmiddellük
aan het missiewerk meew-rken. Een meer
indirecte deelname aan het bekeeiingswerk
is de materieele ondersteuning, welke de ge
loovigen aan den missionaris doen toeko
men.
Augustinus zegt: De geloovigen moeten
hun priester uit vrije beweging te hulp ko
men. ze moeten niet wachten tot dat hü er
om vraagt. Zeg niet: wij hebben niemand
om te kunnen helpen, onze priesters, de
menschen, ze hebben ons niet noodlg! Kük
toch of werkelük niemand hunner u noo
dlg heeft! En als hü tenslotte ook niets
noodlg heeft en niets wil aannemen, zeg
hem dan toch, dat hü bü u als het noodlg
tó. hulp kan krijgen. (In ps. 103, sermo 3,
lo).
Het gebed voor de missie wordt door Gvds
wil en den nood, waarin de heidenen ver-
keeren. vereischt. De beden in. hët Onze
-Vader: „Geheiligd worde Uw naam" en „Uw
wil geschiede op aarde zooals in den he
mel” hebben volgens Augustinus ook be
trekking op de verbreiding van het geloof
onder de heidenen. En het gebod van den
Heer om voor onze vüanden te bidden, moe
ten wü, de Christenen, juist tegenover de
heidenen, die ons haten en verachten, in
vervulling brengen. En. zegt verder Augus
tinus, wanneer wü het ongeluk van de hei
denen begrijpen, terwijl wü er zelf van be
vrijd zün, laten wü dan toch medelijden
met hen hebben. Wanneer wü echter mede-
lüden met hen hebben, zullen wü ook voor
hen bidden, en opdat ons gebed verhoord
worde zullen wü ook voor hen vasten.
Augustinus heeft zoo’n onwankelbaar ver
trouwen in het gebed, dat voor de missie ge
stort wordt, dat wü kleine menschen Augus
tinus' kük büna te optimistisch zouden noe
men als hü o.a. zegt: „Wü zullen bidden, en
zoolang het vlekje aarde waar nog heidenen
zün. niet tot rust gekomen is, zullen wü onze
verzuchtingen tot God opsturen, opdat Hü
ook hen verlichte en zü de gezangen (psal
men), waarin wü ons nu verheugen, eens
met ons samen doefa klinken. (In psalmis 98,
5).
In zün verhandeling over het missiewerk
zelf heeft Augustinus het van den eenen
kant over taak en doel, van den anderen
kant over de middelen en wegen van de
missie. Hier verder
op doorgaan zou te
ver voeren, maar
wel Is het interes
sant even te zien
wat Augustinus
leert over een on
derwerp, dat hü
reeds aanroerde, en
dat ook nu weer
zoo actueel Is, n.1.
het aanpassings-
vraagstuk in de
iplssle.
Augustinus had
het geluk, in een
tijd te leven, waar
in de heidenen zich
In massa’s bekeer
den tot het Chris
tendom. Hü was
Mü over zoo’n
overwinning van de
kerk. Maar hü was
ook waakzaam ge
noeg om het gevaar
In te zien, dat büna
onvermüdelük aan
een massabekeering
verbonden is. On
wrikbaar stond hü
er op. dat niemand
gedoopt mocht
worden, voordat hü
werkelük tn geloof
en zeden Christen
was geworden. Hü
was er niet den
man naar, er zich
mee te vergenoegen
een half en mank
Christendom te
stichten. Hü wil,
dat leder individu
en de volken In
hun geheel, geheel
en al doordrongen
zün van den chris
telüken geest.
„Sterven moet het
oude, opdat het
nieuwe leve." Het
woord Gods is voor
hem een zwaard,
dat den heiden van de wereld en het stoffe
lijke afsnijdt, om zich geheel en al aan God
en het Eeuwige te kunnen overgeven (In
pz. 149, 12).
Toch ligt het heelemaal niet in de bedoe
ling van Augustinus om tegelükertüd met X
heldendom den beiden en de beidAnsr.be we
reld te berooven van hun eigen cultuur, hun
naar plaats en tüd verschillende beschou
wingen, om daarvoor iets nieuws en vreemds
te willen aanbieden of opdringen. Integen
deel, het was St. Augustinus’ streven van
den eenen kant het heidendom radicaal ^it
te roeien, van den anderen kant de bruik
bare elementen door een verstandige accom
modatie aan het christendom dienstbaar te
maken.
Zoo was St. Augustinus
had hü zelf vroeger niet gezegd, dat
de heidenwereld op een kokende zee
gelükt, maar dat de missionaris als een
wolk Is, welke in de hand van God rustig en
zeker, hoog over de ziedende watermassa’s
heenglüdt? En zou hü zün offerdaad met den
dood moeten bekoopen dan brengt hem het
martelaarschap een dubbele kroon: hü sterft
voor het geloof en uit liefde voor zün broe
ders («rist. 328. 4).
Een universeel genie ala de H. Augusttafa»
heeft in alles, wat het geluk en den vrede
ar den mensch betreft, een belangstelling
getoond, zooals van een genie te verwachten
is.
Als minnaar der menschheid, als bisschep,
die een kudde te weiden had. moest hü
vanzelf niet enkel de geestelijke, doch ook
de stoffelüke belangen va.1 hen, die hem
waren toevertrouwd, behartigen. En als
we weten dat het twistzieke volk van HiPP»
zich
twtstgedoe
we v
en vader
I vraagstukken te zeggen heeft.
Ook In zün tüd waren er sociale wan-
towtanden. voortgekomen uit den kapitalis-
tischen geest, die ook teen zün triomfen
vierde.
urustlnus moest het met leed?
aanzien, dat slechts bü weinigen de
dommen zich hemelhoog oP? tapeMen. terwül
er voor de groote massa slechts met moeite
eer. schamel stuk brood te krügen was.
Het is altüd een moellük vraagstuk ge
weest, hoe het fpogelük is. dat allen in vol
doende mate aan de aardsche goederen
kunnen
vooral de idealen van recht-
bü het beperken
voor oogen
kostbaar er
te.* met bel
het nageslacht heeft nagelaten,
hier ook
■4