DE LOOZE STREKEN VAN REINTJE DEN VOS 5. VAN ALLES WAT EXTRA BRIEF VAN TOOS DE REISVEREENIGING VAN-JAN MUIL I DE GROOTE VACANTIE- ZEEREIS VAN ARIE EN WIM I E.UG|D ^Dick Leeuwaard I DOOR RO KOPUIT r»r l .1 DE B. L. N. S. A J A ld k MET PLAATJES VAN Koning Nobel, de Leeuw, doet een oproeping aan alle dieren om aan zijn hof te verschijnen. 1 j OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN 1 4 1 A door C^facky N. Q^dulder heelemaal aren gaan van dat een afstand stonden matrozen Op ho wachtten de avontnrien TOOS. Nu dag, allemaal. e KAAKTKUNSTJE De Ittèrsum, brug mee tot I Jmulden.' 1930. 1 174. 17». 173. IJ, R Wl 1 zc en gevolgd door de zich zoo klein voelende bengels. Rein de Vos dat is een rakker. Iedereen weet het gewis. Want wie heeft er niet gelezen, Reintje zijn geschiedenis? Velen hebben hem beschreven, Dikwijls met bekwame hand. Maar ik wil het eens probeeren, In een dichterlijken trant. Koning Nobel zat heel defttg Met zijn hofstoet om zich heen: Alle dieren gingen klagen. Want tevreden was er geen. Isegrim was nu de eerste. Die tot koning Nobel sprak; Hij was diep onder den indruk. Zijn gezicht stond bleek en strak. Nauwelijks was hij uitgesproken Of de kater vroeg het woord; Ja, Tibert keek waarlijk nijdig, Was ook zeker erg verstoord. „Wat de klacht van Kortoos aangaat. Nu, die vind ik ongehoord, Want dat heerlijk vette worstje, Heeft mij eerlijk toebehoord. Heusch, ik heb het zelf gestolen Van een slapend molenaar, O, ik kan 't me goed herinneren, ’k Vierde juist het oude jaar" n S< g< v P k I< 8 t e e i e t t i TERSCHELLING, Aug Beste B. L. N. B.-ers Natuurlijk wil Ik by den prof, (niet den heuschen, maar mijn broertje Henk) niet achterblijven en komt er dus ook van mij een brief. Ik heb m}jn licht eens opgestoken over alles wat de landbouw hier oplevert. En dat is nogal wat. 178. Beer de Bruin liep maar door, zonder uit te kijken. Geen wonder, dat hjj op een gegeven oogenblik tegen een grooten hond aanliep, waarvan hij niet terug had. Maar de bood deed hem niets. Hè wat heb ik daar een boel geleerd heid neergeschreven, ’k Ben maar blij, dat ik het niet allemaal hoef te onthou den. Zeide Isegrim met vuur, ,,‘t Is het best als Reinaart dood is, Want hij maakt ons 't leven zuur. Nimmer wordt het hem vergeven, Wat hij ons heeft aangedaan. Daarom is het maar ‘t verstandigst, Om van d’aarde heen te gaan." bt 1U h< te te 19 ka de 1 i 1 l e t t 1 c e 8 t I val Hoi 7 woi all< sch pee mo nisi kra C een X thl; ten sta; V diri taa len K pre inn zijn tarl bt wl sl: be di sc w dt v< di ts v< st w dl dl Ro<j4’ Mosicrk®»** C een E doe E ten V dln E di zi di t v d n n v V h Toen de Wolk was uitgesproken, Keek de Koning werk’lijk boos, Nijdig sprak htj„wie volgt hierna", En daar kwam de hond Kortoos. hij Jan Muil vast én zeker in zijn r A stra. jokt Arte. Ik zal jullie even leeren, hoe je op de volgende manier „raden" kunt, waar een even kaart ligt. Laat daartoe twee kaarten uitzoeken, waarvan de eene een even aantal punten moet hebben en de andere een oneven Daarna sprak de Bever Paneer: „Reinaart is een schurk en dief. Zelfs niet onzen Heer den Koning Heeft hij waarlijk ernstig lief. Gist’ren heeft hij zich vergrepen Aan ons aller vriend den Haas, Nooit heeft Kuwaart iets misdreven, 't Was altijd een goede baas. Hij beloofde hem heel stellig: ,,’k Maak van jou een predikant." Plaatste hem tusschen z’n pooten. Zoo viel Kuwaart door de mand. Samen gingen zij toen lezen: Psalmen, verzen, en nog meer. Tot opeens die valsche Reinaart Hem ging bijten keer op keer. Maar het hulpgeschrei van Kuwaart Heb ik tot mijn vreugd gehoord, Dus kon ik nog net verhind’ren. Dat hij Kuwaart had vermoord. Ziehier nog de versche wonden. Die hij hem heeft toegebracht, Is het nu niet meer dan billijk, Dat Gij Koning, hem veracht?" „Waarlijk, Paneer spreekt de waar heid." Opeens kwam er een hond aanzetten, die een muilkorf droeg en dat was maar goed ook, want anders had poot gebeten. In den tijd, dat Beer gehaald werd, was Jan Muil al weer van zijn vermoeienis bekomen en danste een van z’n mooiste dansen om een doodgewone poes. Toen de menschen hoorden, dat onze Deensche prof, verstand van planten en plantenziekten had. kwamen er telkens boeren „op consult" zooals hij het noem de. En wij mochten altijd bij het con sult aanwezig zijn en ook als de doctor naar de patiënten ging kijken, tippelden wl) drieën er achter aan gerst «t O/» Haver „Ook ik heb V iets te zeggen, Ja, het is al lang geleên. Maar ik kan het niet verzwijgen, ’k Ben er nog niet overheen. Van den winter, toen 't zoo koud was. Had ik slechts één enk’le worst; Dat is niet zoo heel veel eten Bij wel twintig graden vorst. Nu, toen kwam die valsehe Reinaart, En hij stal met ruw geweld Heel mijn heerlijk vette worstje; Wat zegt u nu van zoo ’n held?” WIST JE DAT? ECHT CHINEESCH Een Chinees, die op diefstal wordt be trapt, „verliest zijn goeden naam." Hij „verliest zijn naam” niet door bet stelen self, maar door het betrapt worden. Tenzij het een oultengewoon ernstig geval betreft zal geen enkele Chinees een ander gaarne „zijn goeden naam doen verliezen", met het gevolg, dat getuigen dikwijls af spreken voor den rechter eenzelfde ver klaring af te zullen leggen, welke dan in flagrante tegenspraak is met de waar heid Dit gebeurt alleen om te bereiken, dat de naam van den dader ongerept blijft Wanneer een Chlneesch ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt ana verduis tering van staatsgelden en dit wordt ontdekt, dan wordt hij niet voor d^n rechter gebracht en in de gevangenis ge worpen. Daarmede "hi men toch niets van het geld terugkrp, -« en bovendien zou hjj „zijn goeden naam -rllezen." Derhalve krijgt le een werty ^t ztjn misdrijf aan het licht is gekomen, ^-wjjl hem wordt vergund ontslag te nemen, daar hjj op die manier „zijn goeden naam” behoudt. Opdat zijn goede naam va aakt gerept blijft, wordt zijn ontslagaanvrage niet aanvaard dan nadat ze tot .rtemaal toe Is Ingezonden en tweemaal Is afge wezen. Zoo leerden we al gauw de verschijn selen van de echte aardappelziekte ken nen. Op de bladeren komen grijswitte schimmelplekken, terwijl de knollen rottig worden. Een ziekte waar niemand nog de oor zaak van weet en die daarom niet te be strijden is, bestaat in de vorming van zg. „onderzeeërs". Dan blijven de aardappel abnormaal klein (fig. 4) en zijn dus voor den handel van weinig waarde. Misschien Is het geen ziekte In den gewonen zin, maar ligt het uitsluitend aan de om standigheden, aan de weersgesteldheid. Dan komt de ..zwarte pootjes"-zlekte veel voor, vooral waar de bouwlanden laag gelegen zijn. 1 Is een hoogst nood lottige ziekte, waarbij de stengels totaal doorrotten. De meest Interessante ziekten vond de professor de kringolziekte en de mozaïek ziekte. Van beide Is geen oorzaak nog vastgesteld. Maar wel weet men, dat de planten door de ziekte aangetast, veel minder opleveren, dan de gezonde. Over brengen van de ziekten gebeurt waar schijnlijk door bladluizen. Tegen de aaroappe r —.een worden de planten bespoten met Bordeausche pap. een mengsel van kopersulfaat en kalk, dat door vermengen met gom op de bla deren blijft kleven. *t Middel moet al In Juni toegepast worden bjj bepaalde weers omstandigheden en kan dan heel goed helpen. op weg en Wim Enkele menschen zijn ook bloemen tuintjes gaan aanleggen. Die staan soms vol aardige bloemen. Zelfs zagen we In de duinen een veldje gladiolus. Door het Staatsboschbeheer wozdt veel land ontgonnen met behulp van lupine en er worden boomen geplant. Er wordt geprobeerd of verschillende boomen hier willen groeien: eikjes, elzen, zilverpopulieren Ifig. 3), allerlei soorten dennen en sparren. En dan zou ik de aardappels nog vergeten. Die werden hier in allerlei soorten verbouwd. Natuurlijk moesten we bjj dezen en genen boer de aardappels bewonderen. Sommigen had den ook zieke planten. was een sloep, waarvan het dekzeil nog niet geheel was afgesloten. Arie bedacht zich niet lang. Vlug als een aap klau terde hij In de sloep. „Kom nou jö, anders zien ze Je!” riep Arie tot den talmenden Wim. „Nee. hier In .e punt, anders zien ze ons als ze 't zeil vast maken!” „Zou moeder „S^sst...Hou nou asjeblieft Je mond, ieder oogenblik Arie was nog niet uitgesproken, of X zeil werd over de sloep getrokken. Een neuriënde matroos maakte de touwen vast en 1 werd stikdonker. Dt arme Wim beefde al als een juf fershondje. De bootslui hadden wel wat anders te Joon -*an zich met de jongens te be ns- den. Dus lieten ze de vriendjes verder «tauewoold. moest wezen, aan den anderen kant van de werkende matrozen A. rechts 7 x 2 is 14. Links 4 x 3 is 12; 12 en 14 Is 26. Een even getal dus. waarbij de oneven kaart rechts en de even kaart links gelegen was. B. Een tweede mogelijkheid: Rechts 4 x 2 is 8; Links 7 x 3 is 21; 8 en 21 Is 29. is een oneven getal, waarbij rechte de even en links de oneven kaart lag. De groote zeeboot bromde om de sleep- booten, die als dwergen voor en achter hun plaats Innamen en faar ging het de haven uit. Wim kroop angstig bij Arie. t Was toch wel een beetje grieze lig. Je kon mekaar niet eens zien .ArieAriel" fluisterde wim. „We hebben niet eens eten.” „Och jö, over 'n paar uur zijn w* op zee. Dan zullen we erg veel leven maken en moeten ze ons er uit laten.” „Ben jü niet een beetje bang, Arie?” „Ik? Welnee, jö,” blufte Arie, doch z’n stem klonk onvast. En Wim kon niet zien, dat Arie vreeselijk bleek was.... Straks de zeeHuizenhooge golven Misschien wel' storm „O, mijn eed’le koning Nobel, Wat ik U nu zeggen ga. Heeft mijn hart zoowaar gebroken. Want het ligt me zeer te na. Weet, mijn lieve vrouw Hersinde, Wordt door Reinaart veel geplaagd, Dikwijls heeft hij haar beleedigd. Ja, zelfs achterna gejaagd! En mijn armq, lieve kind'ren, Door ons beiden zeer bemind, Werden jist'renzóo mishandeld. Twee zijn nu zelfs stekeblind. Veel meer heeft hij nog misdreven, Dat gemeene slechte dier. Maar ik zal hem nog wel krijgen, Ja, want bang ben ik geen zier." ..Sloep ovei- boord!" „Verloren!" „Nee, nee, laat maar gaan asjeblieft!” „Bakboord An!” Steeds zwakker werden de stemmen en ónmogelijk hard werd het hulpgeroep der vriendjesDe sloep over boord gesla genAlleen op de groote v woeste zeeHeen en weer geslingerd door den orkaanMet geweld zwiepte het water tegen het hout der sloep of het zeggen wilde: „Eigenwijze jongens, ben Je nu tevreden? Nu kom je nooit meer bij aantal'. Wjj moeten ze zóó met de ruggen naar boven gekeerd neerleggen, dat de eene kaart rechts en de andere kaart links komt te liggen. Nu moet je raden, waar de even kaart ligt. Hoe kan dat? De punten van de kaart rechte verdub belen; die van de kaart links met drie vermenigvuldigen, daarna deze belde uit komsten bij elkaar optellen. Dit eindcijfer moeten ze je zeggen. Is deze uitkomst oneven, dan ligt rechte de even kaart en links de oneven. Is do uitkomst echter even, dan ligt de oneven kaart rechte en de even kaart links. Even ’n voorbeeld. Laten we aannemen, dat de gekozen kaarten 4 en J zijn. tjesMoest je Je arme ouders zooveel verdriet aan doenWaren ze niet altijd goed voor julliePats!Pats PatsJa, de sloep gaat stuk en jullie komen nooit weer thuis!Rang Pats!Boem!O, dat water! Wat was dat vreeselijk! Nu zagen ze voor hun geest het lieve, vriendelijke ouderhuisje, moeder, vader, zusjes, broertjes en de andere kameraadjesZouden ze die nooit terug zien?„Bonk!” zei X wa- ter weer „Help! Help! huilden de stow aways om het hardst. „Help! Moe dertjeVader, we willen niet verdrin kend. Maar de nctedop werd wreed heen en weer geslingerd. Plot eling werd het zeil van de sloep afgerukt enklonk schaterlachen. Wat was dat nu? De sloep lag op de zelfde plaats aan boord. Op een afstand stonden matrozen met emmers, waar t water nog van afdroop. Een matroos, die 1 zeil los had gemaakt en de sloep hevig heen en weer Het schudden, zei lachend: „Ging ’t lekker, ondeugende rakkers?” Daar stapte Arte s vader, in gezelschap van den kapitein, uit het lachende groepje naar de sloep. „Ja rekels, als je in angst bent, denk je wel aan je ouders, hè? Maar je denkt niet hoeveel angst en verdriet je met kwajongensstreken, je zorgzame ouders kunt aandoenJa. kijk maar goed, we zijn In Amsterdam, in *t dok en niet bij „De Golf van Biscaye". Als Je denkt dat niemand je ziet, zijn er altijd nog oogen die over jullie waken. Kom er nu maar gauw uit en onthou deze les maar goed.” Vader dankte den kapitein voor de aardig gespeelde komedie. Gaf de matro zen een sigarencentje voor de moeite van het water hoozen en 't schreeuwen en gevolgd door de zich o zoo klein voe lende bengels, ging hij van boord. Toen ze op 't dek zaten van de salon boot, die hen terugbracht naar hun woonplaats Zaandam, klopten de hart jes nog angstig bij de vreeselijke ge dachte aan de kleine sloep en de groote zee. rfla, kijk maar goed naar die twee to rens,” zei vader toen de boot bij de Hem- „*t gat” In draalde. „Daar wacht moeder met een stapel brood, waar je niet over heen kan kijken.” In de eerste plaats graan: rogge. Dit jaar zijn er erg veel aren ba met moederkoren (fig. 1), groote paarse kor rels tusschen de gewone. Als die paarse korrels tusschen de normale korrels wor den vermalen, dan kan iemand, die brood van dit met moederkoren vermengde meel eet, de gevaarlijke „kriebelziekte” krij gen Hoelang waren ze al in de sloep? De twee gezonde jongens waren van over spanning In slaap gevallen. Nu werden ze met een vreeselijken schrik wakker. Het water zwiepte tegen de -sloep. Als biljartballen werden ze heen en weer geslingerd. En een honger dat ze had den! Zware stemmen klonken boven het gebeuk van het water. Zelfs Arie, de held, was geen held meer, doch hield krampachtig Wlm's hand omkneld. „Tjonge, Jonge, 'k heb ’t wel eens zien spoken, maar zoo as ’t nou is! We ko men „De Golf" niet doorPas op Joop daar komt er weer één Klets, met ontzettende kracht een golf tegen de sloep „Als-ie zoo'n kleur houdt uit de Noord-West, zeg dan je Grootje maar gedag, Henk, ’t Buldert gewoonWat een stormHou je vast, Henk, of je maakt een schuiver over de verschan singPatsWeer één, die de sloep trachtte te verbrijzelenDe twee avonturiers beefden als rietjes. „O, we vergaan!” huilde Wim. „t Is jou schuldo, moedero, vader was Ik maar thuis.” „Ik wist toch niet, dat er zoo’n storm zou komen," zei Arie en dikke tranen rolden over z’n wangen. „Was JU maar niet gegaan, dan was ik ook wel achter gebleven’t Is hier zoo donker Daar begonnen de stemmen weer. „Alle hens aan dek!” „Bootsman, de sloep raakt los!” „Zwemvesten gereed!” Plotseling kreeg de schuilplaats van Wlnj en Arie zoo'n vreeseUJken schok, dat de angstige kameraadjes, hulp schreeuwend, door elkaar werden gegooid. Toen een geluid of de sloep op X water klapte Ze waren met groote passen naar de haven. Arie Dijkstra Bakker, twee gezworen kameraden. „Ik heb er genoeg van”, mopperde Arie en hij keek zoo leelijk, dat een vlieg, die juist een plaatsje op z’n neus wilde In nemen. verschrikt haar weg over de bal- kènhaven zocht „Van morgen heb ik 'n pak voor m n broek gehad, omdat ik m'n salamanders In moeders melkkan liet zwemmen en toen ze melk wou ne men. schrok Moeder zich een apie. Maar dat apie had een pijnlijk staartje. O, jó, wat kreeg ikMaar nou gaan we weg. als stow-a ways „Als wat?” vroeg Wim. die in de zee manstaal niet zoo goed thuis was als Arie, wiens Vader de betrekking loods bekleedde. „Nou, Jó, stow-awaysdat zyn menschen. die zich verstoppen aan boord van een schip en voor niks lekker mee gaan. Tof hè?" „Ja,„maar onze Ouders dan, die zul len toch erg ongerust wezen1” „Ik hoor het al”, zei Arie. een tikje eigenwijs. .Jij weet ’t niet. Jaist als we lang weg zijn geweest op een gevaarlijke reis, houden ze eens zooveel van ons. Dan huilen ze van vreugde, wanneer we weer uit Amerika zjjn”. „Amerika?" vroeg Wim huiverig, ze nuwachtig z’n handen door z'n broekzak ken woelende. „O, JU bent zeker bang hè?” daagde Arie uit. „Bang?Niks hoor!" „Je hand er op, dat we mekaar niet in den steek laten, wim!" De handen van de ondeugende rakkers sloten plechtig ineen, als stoere man nen keken ze elkaar recht in de oogen en zwoeren elkaar trouw tot in den dood. Gezeten op de arm-dikke trossen, welke bevestigd waren om de stevige, korte palen aan den havenkant, wachtten de avonturiers op een gelegenheid, aan t*czd te komen van het door Arie aan gewezen zeekasteel. „Waarom wil je juist op die boot?” vroeg Wim, die achteloos z’n voet in het water liet slingeren. „Denk je dan dat we aan boord gaan van een Zweed of een Noor? We moeten die Hollandsche boot hebben. Die gaat over ’n uur weg.” „Hoe weet je nou, dat het een Hol landsche boot is? ”k Zie niet eens een vlag.” ,,’t Is een Sum-boot jó. En alle Sum- booten zijn Hollanders...... De Ittèrsum, Leersum, Heelsum Wim keek met bewondering naar z’n vriendje. X Was toch wel echt als Je vader loods was, dan kon je zooveel ver tellen. Toen de laatste hjjsch hout op de dek schuit was overgebracht, de bootwerkers, bruingebrand, de boot verheten, begaven Arie en Wim zich over een weg van dek schuiten aan boord. De statietrap was al ingehaald, maar wat beteekende het voor twee vlugge, stevige knapen, om bij de stormleer op te klauteren! Eén, twee, hupover de verschansingAan boord! jHé, wat moet jullie, kaboutermanne tjes!" riep een matroos, bezig zijnde met z’n kameraden een sloep in de davits te lujschen. „We gaan naar m’n vader, loods Dijk- We mogen i- - Ook zag ik enkele zwart; „brand” heet die schimmelziekte, die veel goed koren doet verloren (fig. 2). Verder worden er bleten verbouwd, snlj- biet. boonen en erwten in alle mogelijke soorten. Toen men weer verder kon trekken, ontmoette men in het veld een grooten aap. die midden op een rausachtlgen steen zat Het was een wijze aap en hij wees het gezelschap van Jan Muil den weg.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 8