VADERS LANGE BROEK DE LAATSTE GROOTE BIJEENKOMST T KRUIDJE'ROER-ME'NIET DE LOOZE STREKEN VAN REINTJE DEN VOS 'IB. DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL 4 CDick Leeuwaard I DOOR RO KOPUIT 7S fig-* DE B. L.N.S. 7 F S*V»« klaver - --^tt- •I OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN lil Waarin Kanttklaar zijn nood klaa&t en de hulp ran den KoninA inroept *JiU« BmL ««i-* „Kanteklaarf wees I Wal was bet een begrafenisgericht „Kijk eens, vrouw," sprak M Ps.rs.jdM be et M. je ■4» reteekend Zecrak Het kruldje-roer-me-niet voer 4e aanraking en na 4e aanraking Blswws. de doode, i Kraaiant. tig beham Ook JM <H>- hen Onder leiding van Jan en Gerrit werd Ijverig gewied, zoodat bet kopje thee, dat mevrouw van Voorden om vijf uur rond deelde allen heerlijk smaakte. Als besluit van den dag vroeg Reindert, of hU zUn tuintje aan Kees mocht over- Vervelende menschen zijn bet die kruldjes-roer-me-niet! tan, Be lka end uit iten dat ten, van srk. hjj nor Uk» leis om ten teb To om :ee- ■ent HU Ige len ten ten sht. de Urn het de alte eke HU >m- rna hU dac lek, <ew dist uwe van art- ide, cht im- aan be den ne pen .rin «te, en ter tes ik- ie P. rek ge- Re- uii- •oor sn- Je hebt allemaal wel eens de uitdruk king gehoord: Die jongen of dat meisje is een echt kruldje-roer-me-niet. We bedoe len daar dan mee. dat dit kind nergens tegen kan en bij het minste of geringste uit sjjn humeur is. Nog een andei, wat verder verwijderd familielid, kostte heel wat zweetdruppels voor het in den tuin zoo goed mogelUk uitgeroeid was. 1 Was het varkensgras, een plant met sterk kruipende stengels en kleine rose bloempjes. Tilly vond in baar tuintje een massa klaverzuring (flg. 4). De aardige gele bloempjes zaten er bfj massa's aan: de blaadjes deden sterk denken aan klaver blaadjes, vruchtjes Zaten er ook al aan. X <arlnr en de mooie blauwe kleur, die de bloemen aoo’n bijzonder mooi voorkomen geeft, was nog in volle fleur aanwezig. Van het seeraket (flg. 3) had Henk een paar mooie planten gedroogd. Toen alles bo jaar de reddingsboot zien uitgaan en ook een tocht gemaakt naar de plaste, waar de zeedistels groeien, de „blauwe stlekels”. zooals de Terscbelllngers a» noemen. Nu. stekelig waren se wel (flg. 11 praat en bekeken was moest er nog wat aan de tuintjes gewerkt worden. Al waren ze verleden jaar weg geweest, dat had niet veel gehinderd, want verleden Jaar had Gerrit met een van de tuinknechts de tuintjes keurig onderhouden. Maar nu? Er stond baast evenveel on kruid in den tuin als er gekweekte plan ten waren. Om te beginnen groeiden overal brandnetels. Die waren gemakke- UJk genoeg te herkennen. Zoo was bet schaar, naald en draad en begon aan haar werk. Knip, knip, ging de schaar en een flink stuk van dé pUpen ging er af. Netjes naaide se nu de naadjes weer cm en was na een uurtje klaar met haar werk. „Wat zal vader morgen blü zijn", dacht ze en zocht gauw haar warm bedje weer op. Merkwaardig! Ook moeder dacht bij zlchaelf; „Kom, laat ik vannacht dat karweitje maar in orde maken. Hij zal het toch zoo op prijs stellen, als hjj morgen met zij- nieuwe broek aan naar kantoor kan. Hjj heudt toch zoo van grijs. Kom, laat ik dat nu maar voor hem doen." Ze wachtte tot vader vast was inge slapen, ging toen stilletjes naar beneden, haalde het naaimandje te voorschijn, nam er de schaar uit en dacht: „HU was een heel eind te lang ik zal er dus maar een flink stuk afnemen." En een oogenbllk later lagen er een paar flinke manchetten op den grond, die van de broekspijpen waren afge knipt. De handige dame had weldra al les weer netjes omgezooma. nam nu de breek mee naar de slaapkamer en ging kalm weer naar bed. Even moest se lachen, als ze aan het gezicht dacht, dat haar man den volgenden morgen wel zou setten. als hij zjjn nieuwe broek aan kon trekken. De nacht ging verder zonder stoornis voorbU en den volgenden morgen was moeder al vroeg op. Ze wekte haar man en sprak: „Zeg man, je moet die broek aanstonds nog eens aantrekken: ik moet A Knip, knip! ging 4a schaar Het tuintje van Retndert vertoonde ook een bonte verscheidenheid aan onkrui den. Het meest viel een plant op met groene, donkergevlekte bladeren. De bloe men waren rose en zaten zooals Henk een beetje schoolmeesterachtig opmerkte, aan Ben aar (flg. 5). De naam was, zooals Henk aei: perzik blad of bloedblad. Er komen ook planten voor met witte in plaats van roode bloemen. ook met de meldeplanten mat hun teoo- Jee groene bloemen. Maar er waren ook verschillende onkruiden, waar Henk aan te pas moest komen om ze bij hun Jute* ten naam te noemen. Zoo stond er bijvoorbeeld wilde boek-, weit (fig. S>. Ada vend dat zulke aardige planten, dat het haar speet ze te moeten uitroeien. Maar Henk wist haar aan t verstand te brengen, dat wilde boekweit of swaluwtong een buitengewoon lastig on kruid is. Wel is de plant verwant aan de boekweit en heeft ze net zulke drie kantige vruchtjes. Daarin stond o, Heer, geschreven. Dat ge in uw heele rijk. Allen vrede had geboden, En ik gaf u groot gelijk. Ook vertelde hij mij dat ie. Thans weer werd een kluizenaar. En ging boeten voor zijn zonden. Maar het was niet eerlijk waar. Eerst liet hij mij zien zijn boeken. Later weer zijn rozenkrans. En deed vriendelijk en aardig, Waagde weer een slimme kans." Of» een keer kwam vader heel laat van zUn werk thuis; de lamp brandde reeds en bet eten stond op tafel. Wij waren dat niet gewoon van hem, want In alle opzichten was hU anders een man van de klok. nimmer bang meer. Want ik heb een eed gedaan. Nooit zal ik meer vleesch gaan eten. Ja, daar kun je van op aan. Maar nu moet ik werk’lijk henen. Mijn gebeden wachten mij. En ’k moet vele Hed’ren zingen, Want die hooren er ook bij." De vacantle was om en school weer begonnen. Henk en Reipdert hadden nog vrij; Henk begon pas eind Septem ber; Retndert moest half September weer aan t werk zUn. *t Was dus voor- looplg de laatste volledige bijeenkomst en zooals vanzelf spreekt, was het lezen der brieven 't eerst aan de orde. Dat nam heel wat tUd in beslag en gaf aan leiding tot allerlei op- en aanmerkingen. NatuurlUk moest er ook een atlas aan te pas komen. Reindevt had sen keurig kaartje voor zichzelf reteekend van de Zuiderzee werken en den afsluitdijk. Jan en Gerrit hadden nog allerlei brokstukken van de bergen verzameld, waar ze op geklom men waren. Henk en Toon waren weer vol over alles wat ze op Terschelling be leefd hadden. Zjj hadden evenals verleden „Wat is dat?” riep se dan ook hoogst verbaasd. „Nu al op?" „Ach ja," antwoordde grootmoeder. „Ik wou dezen morgen eens voor de thee zorgen.”'„En Ik ook,” voegde Marie er bU De ontbUttafel stond al klaar het wachten was telleen nog op vader, die dezer, morgen eens de laatste was. Ook hU was een en al verbazing toen de heele familie al zoo vroeg aan de ontbUttafel zat. Aller oogen waren natuurUjk op hem of liever op zUn broek gevestigd, toen hU binnentrad. Wat was het een grappig gezicht, dat zich daar aan hun oogen vertoonde! Vaders broek, d e gister zoo buitenge woon lang was, was nu buitengewoon kort. Ze hing tot even over de knie. Vader leek precies een schooljongen uit de zevende klas! Als op -smmando weerklcnk daar in den vroegen morgen een lachsalvo, nog luider dan gisteravond. Alle drie schud den van 1 lachen en konden geen hapje brood naar binnen krUgen, want plotse ling begrepen se wat er was ge beurd. Nog lang zaten ze daar büeen en ver- teteen vader de grap, die hem echter zün broek had gekoc „Ja," sprak r- ieder nu, „nu zullen we met ons drieën geld bijeen moeten leg gen om vader een‘nieuwe grUze broek te koopen; maar laten we dan afspreken, dat vader hem eerst in den winkel aan past, opdat we zoo'n avontuur niet meer beleven." Moeder was een beetje boos en vroeg een ietsje snibbig: „Waar kom Je toch soo Mat vandaan, Herman? Waarom heb Je ons toch soo lang laten wachten?" Vader begon te lachen en zei: „Nou moeder, dat zal ik je eens vertellen! Het was zulk een mooi weer, dat ik soo bU mezelf dacht: ik kon wel eens een eindje omfiet-en en de winkels eens bekUken. Zoo reed ik dan ook door de Winkel straat en.... opeens zag ik daar in de uitstalkast van een grooten winkel iets dat mijn belangstelling gaande maakte. Ik stapte af, keek eens voor het raam, overlegde eens bU mezelf, stapte toen den winkel binnen enkocht haar!” „Maar wat dan. Herman?” vroeg moe der ongeduldig. „Wat kocht je dan toch? Je maakt me nieuwsgierig.” „Nou die broek natuurlijk! Die prachtige grljse broek, die ik pas in de uitstalling had zien hangen!” „Ho!" sprak moeder een beetje teleur gesteld ..En waar is die broek nu? Laat het ding eens tent" Vader ging naar zUn flets en haaide van zijn bagagedrager een pakje, waar mee hij naar binnen ging. „Kijk eens vrouw." sprak hU. „En die kost maar acht gulden." „Nou." antwoordde moeder: „t is niet duur, maarhU Hikt me toch niet precies goed. Pas hem strak» na t eten maar eens." NauwelUks was het eten gedaan, of vader ging naar de slaapkamer, trok het nieuwe kleedlngstuk aan en verscheen nu triomfantelUk in de huiskamer. Moeder, grootmoeder en Marie keken hem nu verwonderd aan en begonnen ohbedaarlUk te IdBhen. Verwonderd vroeg vader: „Maar wat is er dan toch? Beu ik nu soo belachelUk?" Het drietal vertelde nu onder aan houdend gelach, dat die broek veel en veel te lang was. Het hjkt wel of Je haar gekregen hebt, Herman,” zei grootmoe der. „U komt zeker regelrecht van Groo- tebroek!" voegde Marie er bU- Maar moeder hield zich goed en se! dat ze er, als se tijd had. wel eens een stuk af sou nemen. „Doe het dan een beetje gauwt” vroeg vader, „want heusch. ik vind het aoo’n aardig kleurtje.” Daar bleef het dien avond bij en cm een uur of 10 gingen allen te bed. Grootmoeder kon maar niet in slaap komen; ze lag maar altijd aan die lange broek van Herman, haar zoon, te denken. „Weet je wat," dacht se, „ik sta maar weer op en verkort die broek van avond neg even. Het is een werkje van niets en Herman kan dan morgenoch tend dadelUk die broek aan trekken." Zoo gezegd, zoo gedaan! Een half uurtje later was het werkje gedaan en de broek over een stoel ge- hangen. Ook Marie lag *en uurtje op haar bed en kreeg toen ongeveer hetzelfde denk beeld als grootmoeder. „Wat zal vader tje bl|j zUn,” soo sprak ze zacht, .Als hU morgen met zUn nieuwe broek aan naar t kantoor kan gaan. Ach! vader is toch soo goed en Hef! Laat ik dat nu maar eens vlug doen." Stilletjes daalde se de trap af. haal de het naaimandje voor den dag, zocht roer-me-nfet is een plantje. Van de hon derd Nederlanders echter hebben zeker negentig dat plantje nooit gezien en ik geloof, dat de I zers van deze Jeugdru briek dit aardige plantje ook niet zullen kennen en daarom zal ik er hier eens een beetje van vertellen. Het Kruldje-roer-me-niet komt in Europa bUna niet in het wild voor. Zijn vaderland is West-Indië: daar groeft bet als onkruid langs wegen en paden: bfj duizenden treft men daar die plantjes aan. Op Suriname op de cacao-plantages, op Curacao, Bonaire en Aruba, door ge heel onze west is het plantje verspreid. Je kunt echter in de broeikassen in ons vaderland ook bet Kruldje-roer-me- niet wel eens bewonderen en leder, die vóór het plantje staat moet de proef eens nemen, of het werkelUk zoo gevoelig is. als men wel zegt. Prachtig staat op een gegeven oogenbllk het plantje in zUn aar den pot Je bloeien. Het spreidt zUn fijne blaadjes naar rechts en links uit; even raak je met je vinger een takje aan en., in een oogenbllk schrompelen de blaadjes samen. Ze vouwen zich als het ware sa men en de takjes hangen treurig naar be neden. Dat duurt zoo een poosje en eln- delUk komt het plantje als t ware weer tot zich: het spreidt weer zijn takjes en blaadjes uit enis weer van den schok hersteld. Heriuthl Je echter deze proef een keer of tien achter elkaar, dan zul Je zien, dat het plantje last van krijgt, want steeds langer duurt het dan, vóór het plantje weer tot rust en kalmte is gekomen. Het Kruldje-roer-me-niet behoort tot de plantenfamille der Mimosa-achtigen en merkwaardig, al de exemplaren, die tot deze familie behooren, hebben deselfde eigenaardigheid als het Kruidje; doch lang niet in deseUde matei Misschien ken je de Mimosa wel. dat aardige plantje, dat in de wintermaanden in gevlochten rieten korfjes uit Italië en Zuid-Frankrijk bij duizenden exemplaren m Holland en Noord-Dultschland wordt ingevoerd. Nu deze planten zUn ook zeer gevoelig en moeten daarom voorslch- |^ld worden. looren tot deze familie eenlge en, die haar bladeren bij hevl- gen wind en regen opvouwen en ze eerst weer openen, als de natuur geheel tot kalmte is gekomen. Als slot van dit opstel geef Ik je hier nog een afbeelding van het Kruidje-roer» me-nlet. waaruit je duidelijk kunt zien, hoe bet geheele plantenllchaam als *t wars zich samenvouwt na de aanraking. M. moet. Kom Je dus soo meteen met die broek aan beneden?” „Best boor!" antwoordde vader nog wat slaperig. Moeder ging dus naar beneden en was hoogst verwonderd dat se daar groot moeder en Marie al aantrof. Dat ge beurde zoo goed als nooit, want Marie was een eerste langslaapster en groot moeder kwam anders nooit vóór negen uur beneden. .JDoor die woorden tvas ik blijde, En ook tevens onbevreesd. Want zoo lief en zoo zachtmoedig, Is die Rein nog nooit geweest. Daarom ging Hc met mijn kintTren, Wand’len om den buitenmuur. Steeds zoo binnen een omheining. Gaat vervelen op den duur. Toen gebeurde er iets vreeslijks. Want Reinaard was op een draf, Stiekum door de haag gekomen. En sprong listig op ons af. Hij greep nu een van m’n kind’ren. Nam de arme kleine mee, Toen 'k het hem famm’rend terug vroeg, Zeide hij gewoonweg: ,Jfeet“ Na dien tijd had ik, o Honing, Van dien Rein geen dag meer rust Dag en nacht stal hij m’n kind’ren. At ze op naar hartelust. Van mijn vijftien lieve kind’ren, Heb ik deze vier nog maar, V begrijpt dus eed’le Honing, Voor een vader is dat En mijn arme dochter Hippe, Die u dood hier voor u ziet. Roofde hij mij kort geleden, 'k Zeg het u met veel verdriet. Daarna zeide Hanteklaar nog, Met een vadertraan in 't oog: „Ach, heb meelij eed’le Honing, Daar ’k geen enkel woordje loog. En help mij met uwe daden, Ook al zijn ze nog zoo klein. Want dan zal ik grooten Nobel, Heel m’n leven dankbaar zijn." Hanteklaar die ging voorop nu, Met zijn veeren sloeg ie rouw. En hij veegde af en toe ook. Tranen af met zijne mouw. Aan de baar daar liepen ook nog. Heel deemoedig aan een hand. Twee gebroeders panfi" ’t Waren Kantaart en leder van die beide hanen. Hield een waskaars in den poot, En zij waren luid aan T huilen. Want hun zuster was nou dood. Kopp’s zusters Pinke en Sproete, Droegen samen nu de baar, Ook zij waren droef te moede. Want t verlies was wel erg zwaar. Hanteklaar trad weer te voorschijn, En hij zeide: „Eed’le Heer, Wat ik u thans ga vertellen, Da’s waar, op mijn woord van eer. Toen de winter pas voorbij was, In 't begin der maand April, Was ik trotsch op al m’n kind’ren, V weet wat dat zeggen wil. ’k Had acht zoons en zeven dochters Ach, wat was ik innig blij. Ja, zij waren vet en sterk. Liepen keurig zij aan zij. Meestal waren zij in ’t park. Waar een muur omhenen was, Vroolijk gingen zij daar spelen, Tusschen bloemen en in ’t gras. O, het ivas daar heerlijk veilig, Want in "t midden stond een schuur, Waarin vele honden waren. Dus een roover had ‘t zuur. Dat geluk benijdde Rein ons. Ach, wat had dat beest t landt Dikwijls liep hij om den muur heen, Zelfs stond hij eens op den rand. En hij legde ons zijn lagen, Maar de honden waren voor. Want zij kennen omen snoodaard, Op hun duimpje, door en door. Even hadden wij het rustig, Bleef die Rein gelukkig weg. Maar 't geluk zou niet lang duren, Of wij kregen al weer pech." Hanteklaar keek nu heel droevig. Ach, zijn hart deed hem zoo zeer. Zooveel narigheid te zeggen, Was te veel op eenen keer. ,Jtein kwam thans gekleed als monnik, Gaf mij heel bedeesd een brief. Die voorzien was van een zegel, Dus had ik geen enk’le grief. doen, wat mijnheer van Voorden dade lijk goed vond. En vroeg Henk wat zullen we de volgende week doen? ..NatuurlUk bramen zoeken,” antwoord de Kees. Dit voorstel werd met applaus groet. Daarna hield Henk een schitterende redevoering ten afscheid tot Reindert. HU bedankte hem voor zUn gezellige medewerking en eindigde met geheel spontaan uit den toon te vallen: „Ouwe jongen, 't spijt ons allemaal, dat je weggaat. Maar we hopen in de vacilntie je nog dikwijls te zien. We wilden je zoo maar niet sonder meer laten gaan en daarom geven we Je deze vulpen als aandenken!" Reindert dankte wat ontroerd, waarna de club Mitsen ging Waarschijnlijk sul je wel weten, dat deze uitdrukking ontleend is aan de plantkunde, want bet eigenlijke kruldje- 183. Ook de olifant wond zich erg op tegen den kroko dil. maar op een gegeven oogenbllk kwam Ko NUu aanstuiven en trok Ooi Mant aan zjjn staart. 183. Ooi Ifant was van zulke grapjes echter heeto- maal niet gediend en voor Ko NUn elgenlUk goed begreep wat er gebeurde, had hU een stevigea opstopper beet 181. Den volgenden morgen zei de krokodil opeens, dat hij er meer dan genoeg van had en dat hU met verder ging. Beer trachtte hem nog te overreden, maar dat ging niet gemakkritjk

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 7