DE LOÓZE STREKEN VAN
REINTJE DEN VOS
EEN AVONTUUR IN DE
DUINEN
BOLLEN-AANSCHAF
1
VAN ALLES WAT
DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL METPLAATJESLeeuwaard
I
Fl
HET
DOOR RO KOPUÏT
DE B. L. N. S.
Bria
I
van Kahteklaar
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEM MI NG VERBODEN
maar
IV
■naar veel leien deden ie niet
winter-
Sa «o* m
Tte
1
A. L.
N
je er
In
Dikke rookwolken Meren in de hoor<e
Naai
Daags daarop ging Bruin de Baar
toen
den Konin& op de klacht
lijkzanè aanhieven
\X/oe«a.ll»ar«fx
Den anderen morgen vroeg vertrokken
de jongens
hield
dat
En zoo zou het op ruzie uitgeloopen
z\jn, als daar niet opeens de ouders van
Piet waren komen aanwandelen.
„Wel jongens”, vroeg mijnheer Geel.
„Wat is er? Ruzie gehad?”
En toen kwam het heele verhaal bij
stukjes en beetjes voor den dag.
Na de plechtige begraaf’nis.
Sprak de koning tot den raad:
..Hoe kan ik het beste wreken.
Deze laffe gruweldaad?"
Allen raadden nu den konintg,
„Daag hem thans, o eed’le Heer,
Voor uw vierschaar en dees’ bood
schap,
Is juist iets voor Bruin den Beer.”
Toen sprak waardig koning Nobel:
..Hoort gij dat, Grimbaard, de Das,
Weet, uw oom zal er voor boeten.
En mogelijk nog wel heel ras."
„Waarde koning," zeide Bruin nu,
,Jk ben werkelijk geen kind.
Mij zal Rein heusch niet bedriegen,
f
toen
ook
„Nee, wat dan?” zei desa.
„Raad eens", vervolgde Jan en
den ander een doosje lucifers voor,
hl) uit den aak haalde.
„En nu heb ik gedacht," ging mijnheer
Van Voorden verder, „dat we deze ver-
deeling moest maken (tig. S). Niemand
bezwaren? Dan is t afgesproken."
Toos kwam nu met de vraag naar vo-
De
«prekl
het
hot U
58.
Cha
taak
«ogen
deze
weett;
haar I
ken. r
**s, z
Zou z
hem. i
waarh
nu tot
»*n zi
wist e<
J«U
nooit
daaroi
trouwe
tetrou
Maai
term 1;
Jam
ran
tori
rolt
Zijl
Rat
har
en
met
lie
aan
die
mer
ver!
ontf
K
N
W
ZOOI
vrie
F"
W
slee!
ZOO
bem
ache
van
wet
liefd
Leer
tche
Et
Hij
hoos
eisel
verb
dat
ken
W
moe<
Jarei
eerir
over
Wi
reth
word
Matt
telen
hemt
Ja
kind,
Bij
Briar
het
verde
stand
schen
De
meng
tegen
zal n
gader
Nai
benoe
sie.
Eve
zittlni
begin
ho:d<
Ver
gebra
reeds
alagln
Ten
Volke
gestel
„Een brandje maken! Leuk zeg!" sprak
die nu.
De jongens sprongen op van pret en
gingen dadelijk aan den slag om brand
stoffen bijeen te verzamelen.
Doode twijgjes en geheel droog helm
gras was er volop en in een kwartiertje
hadden ze dan ook een heelen brand
stapel bijeen. Nu een vlammetje er in
en.... weldra knapten de takjes, dat het
den zomer. De lijst werd opgemaakt on
aan mijnheer Van Voorden overhandigd.
Tilly nam op zich getrouw verslag aan
Henk te doen van de vergadering en
daarna werd de „extra spoedbijeenkomst"
door Jan gesloten.
OPLOSSING VAN EEN TAALKUNDIGE
PUZZLE
Van twee bü elkander passende goede
Hollandsche woorden waarin tezamen
minstens negen K’s en evenveel E’s voor
komen. is hieronder het beste voorbeeld:
Lekkerkerker koekebakkersjongen.
DT zijn natuurlijk nog meerdere oplos
singen mogelijk.
„Gunst, wat hebt u dan gegeten,
Dat u nu zoo aak’ltg bent,
Mooglijk is het wèl goed eten.
Maar bent u het niet gewend".
En terstond zei nu de koning:
.Mijnheer Bruin, doe gij uw plicht,
Wees in alles zeer voorzichtig,
Weet, dat Reinaart onheil sticht.
Ja, ik bid u en dat meen ik,
G’loof toch niet, wat Reintje zegt,
Hij probeert u te beliegen.
Want u weet, hij is heel slecht."
Jan Groen en Piet Geel waren twee
Amsterdamsche jongens, die dezen zo-
mer met hun ouders als badgasten in
Zandvoort logeerden.
Wat genoten de jongens aan het heer
lijke strand! Het was lederen dag kui
len graven, voetballen, vliegeren, zwem
men en al die heerlijkheden meer op het
vlakke strand, zoodat ze s middags met
gezonden eetlust aan t__.
en aten als wolv&n.
Het werd een dikke vriendschap tus-
schen de beide jongens en menigmaal
konden ze 's avonds geen afscheid ne
men, zoo druk hadden ze het nog.
met
manier
lang
kattekwaad uithaal-
Het antwoord van
en hoe zij een
ren wie bollen wilde bestellen. Vbel
liefhebberij was er niet voor. Ten slotte
bleken alleen Ada en Kees bollen in den
tuin te willen zetten. Kees voelde het
meest voor tulpen. Vooral dubbele vond
hij zoo mooi. Wel ging er een groot deel
van zijn zakgeld mee heen, maar dat
hinderde niet, vond hij Om in T vroege
voorjaar ook wat te hebben, koos hij bo
vendien wat witte en paarse crocussen
gen elkaar, zoo zat de schrik er in, maar
toen ze in de buurt van den boulevard
waren, zei Jan: „Het is eigenlijk jouw
schuld. JIJ met je aardappelen bakken.”
„Nee, jouw schuld!” antwoordde Plet
„waarom moest jij ook brand stichten.
Wat JIJ gedaan hebt, is erger, dan wat
ik deed!”
„Niet waar!” snauwde Jan.
„Kanteklaar, wat zal ‘k u zeggen,
Vwe dochter ligt hier, dood,
Ook ik vind het vreeslijk jammer,
Zoeken naar Reinaart de Vos,
Eerst liep hij langs 't groote pad.
Later kwam hij in het bosch.
Zoo liep Bruintje steeds maar verder,
Ook nog door een zandwoestijn,
Later zag hij weer een berg.
En daarachter woonde Rein.
Bruintje ging den berg beklimmen.
Ha. daar zag hij Rein's kasteel.
Och. wat kreeg hij van dat klimmen
Toch een vrees’lijk droge keel.
Deze woorden hoorde Reinaart,
En hij dacht"Dien heb ik door,
Ik ga toch niet naar den koning,
Daar ben 'k te verstandig voor.
Maar ik ga iets slims bedenken
‘t Is in hoofdzaak voor den Beer,
Ja. dit reisje zal hem heugen.
Zeker komt hij hier nooit weer.”
Droevig zei het slimme vosje:
,Jk zou zeker met u gaan,
Maar ik kan niet heel goed loopen
Want mijn buik is volgela&n.
O, wat ben ik daar toch ziek van
't Is een heele slechte spijs,
Zeker zou ik anders mee gaan.
Maar nu kan ik niet op reis."
En wat Nobel zei, gebeurde.
Hoppe ging dra in een kist.
Toen werd er een graf gedolven,
Ieder huilde, vóór hij 't wist.
Op het graf kwam een gedenksteen.
Daarin was nog gegraveerd.
Dat die beste brave Koppe
Door een ieder werd geëerd.
'k Wed. dat hij 't zelf aak'lig vindt»
En zoo maakte zich die Bruin nu
Gauw reisvaardig en hij dacht:
„Loose Vos, je moest eens weten,
Welk lot je nu wel wacht."
Ja, *t verlies is wel heel,, groot.”
„Thans gaan wij een lijkzang zingen,
En wü doen het met veel eer,"
Daarna pinkte hij een traan weg.
Want z’n hart deed hem zoo zeer.
„Heden gaan wij haar begraven,
En bespreken hoe ik dan
Dezen gruwelmoord van Reinaart
Wel het beste wreken kan.”
En na deze woorden zet hij:
■Alle dieren, jong en oud,
Zingen jullie thans den lijkzang,
Maar dan zonder eene fout."
„Och, wij arme brave lieden.
Zijn geen graven en la, dan.
Moeten wij wel eens tets eten,
Waar de maag niet tegen kan".
kort na de vacantie was er nog
weinig huiswerk. Jan zou boven-
Het was altijd Henk's werk geweest,
den catalogus van de firma, die aan de
familie geregeld elk jaar bollen leverde,
na te zien en er de nieuwe en interes
sante soorten uit te zoeken Mijnheer
keek dan de lijst eens na, of de begroe
ting niet overschreden werd en daarna
ging de bestelling in zee.
gezet. En wat moest er voor den tuin
besteld? Dat was een lastig geval. Voor
dan groeten tuin was de zaak niet zoo
moeilijk. Tulpen en crocussen waren nog
van het vorig jaar gedeeltelijk over. Als
extraatje wilde mijnheer Van Voorden
dit jaar sneeuwroem (fig. 3) zetten en
blauwe druifjes drulfhyacint fig. 4). De
wlnteraconleten zouden het wel weer uit
zichzelf doen: verleden jaar was daar
een klein perkje mee volgezet
Maar de tuintjes van de B. L. N. S„
die vormden een veel grooter vraagstuk,
’t Zou het voordeellgst zün als de club
leden tegelijk met de familie Van Voer
den konden bestellen.
Maar daarvoor moesten ze allen bü
elkaar zün. En t was pas Maandag.
Maar Toos wist raad. Dadelijk na het
eten fietste ze even naar Tilly. Die be
loofde zoo gauw mogelijk te komen en
Ada, Jan en Gerrit beloofden 't zelfde.
Bruin vond nu de poort gesloten
En ging zitten op z’n staart.
Daarna riep hij luid en krachtig:
.jZijt ge thuis, mijnheer Reinaart!
Ik ben Bruin, des konings bode, I
En ik raad u stellig aan,
Ga met mij mee naar den koning,
Anders komt ’t u slecht te staan!"
i Deze kaarten doe je vervolgens in een
I gewoon spel. Nu neem je een willekeu
rige kaart uit het spel en laat die aan
het publiek zien zonder zelf te küken,
welke het is.
Daarna doe je de kaart weer gewoon
tusschen de andere, maar je moet er
voor zorgen dat ze tusschen de straks
geprepareerde kaarten komt.
Nu schud je de kaarten gelijk en
houdt ze stevig tusschen duim en wijs
vinger vast.
Wanneer je dezen druk nu langzamer
hand minder sterk laat worden, zal da
kaart vanzelf naar boven komen tot
groote verbazing van al je toeschouwers.
DE RIJZENDE KAART
Een aardige truc met speelkaarten
kan op de afgebeelde manier worden
vertoond.
Het eenlge wat je er voor noodlg hebt
Is een viertal gewone speelkaarten en
een klein stukje elastiek.
Steek het étme eind van het stukje
elastiek door één en het andere eind
door 'n tweede kaart. Daarna trek je
het elastiekje stevig aan en maakt de
einden vast door er een speld door te
steken.
tafel verschenen I
een lust was! Dikke rookwolken stegen
in de hoogte en belemmerden het uit
zicht.
Terwül de jongens genoten van het
brandje, kreeg Piet een nieuw idee.
„Zeg”, sprak hü, ..hoe zou je het vin
den, als we nu eens aardappelen gingen
bakken op het heele vuur?”
.Waar wou je die dan vandaan halen.
Jongen?" antwoordde Jan.
„Kijk daar dan maar eens”, gaf Piet
ten antwoord, „daar staat een veld vol.”
En tegelük wees hü op een aardappel
veldje In de nabühetd. waarop de vroe
ge dulnaardappelen stonden te rüpen.
Dat was een reuzenidee!
Met hun schoppen in de hand daalden
ze af in het veldje «n begonnen als vol
leerde boerenarbeiders aardappelen te
rooien. De mooiste en grootste stammen
pikten ze uit en na een half uurtje had
den ze een heel hoopje heerlijke, vroege
dulnaardappelen büeen verzameld.
De jongens hadden er niet aan ge
dacht, dat die vruchten niet hun eigen
dom waren! Dat ze behoorden aan een
armen Zandvoorter visscher, die hier
in den onvruchtbaren zandbodem in het
zweet zijns aanschüns de aardappels had
gepoot om in het najaar zün
voorraad te kunnen rooien!
Opnieuw wierpen ze doode rijsjes
droog gras op t vuur en de vlammen
sen. die
mooi
lid
Toos
uit. Ada hield zooveel van sneeuwklokjes
en nam er een stuk of vüf bolletjes van.
Maar toen ze In de prijscourant zag,
dat er ook lenté- en zonneklokjes be
staan. moest ze ook daar een paar van
hebben (fig. 6). En om nu maar in de
klokjes te blijven, nam ze ook lelletjes
van dalen, dan had ze meteen wat voor
Dit jaar moest het aanschaffen van
de bollen buiten Henk om gaan, maar
zijn vader wou een stuk of wat extra
mooie voor hem op zün kamer zetten, als
hü met vacantie over was.
De keus was weer groot, dat had mün
heer Van Voorden al dadeUjk gezien. Om
te beginnen wou hü wat hyacinten
glazen aanschaften (fig. 1). Die kwamen
altüd te pas en een paar mooie hyacin
ten vullen de heele kamer met kleur en
geur. Ook bedacht hü zich, dat Henk wel
eens bü verschillende planten naar mooie
duldelüke wortelharen had gezocht. En
nu herinnerde münheer Van Voorden
zich, dat hyacinten op b^lleglaaen al bij
zonder duldelüke wortelharen vertoonen
(fig. 2).
De smulpartij begon dus. Maar helaas
die zou leelük verstoord worden; want
wat geschiedde?
Heel in de verte naderde een man.
Over duinen en langs steile paadjes stap
te hü voort; een grooten hond hield hü
aan een ketting vast en een geweer
droeg hü over den schouder. Het was
een dulnopzlchter, die belast is met het
toezicht in een groot deel der Zandvoort-
sche duinen.
Opeens bleef hü staan en bemerkte in
de verte hooge rookkolommen, die uit
het duindal opstegen. Hü schrok; want
brand in duin kan reusachtige verwoes
tingen aanrichten. Even scheen hü na
te denken en toen was zün besluit ge
nomen: hü maakte den halsband van
den hond los en deze rende, zoo hard
hü kon, naar de plek, vanwaar de rook
opsteeg. Met groote sprongen naderde
het beest en was In een oogenblik op
de plek des onheils. Even bleef het
staan, overzag den toestand en bemerkte
ook de twee deugnieten, die verbaasd en
bevreesd het groote dier stonden aan te
küken. Hun eetlust was plotseling ver
dwenen en bedremmeld stonden ze daar
leder een ongeschllden aardappel in
de hand.
„Waf, waf, waf!” zoo blafte de hond.
Dat was voor den dulnopzlchter het tee-
ken, dat er onraad was! Hü verhaastte
zün schreden; doch kon den betrekkelük
kleinen afstand niet zoo vlug afleggen
als de hond.
Het dier hield in dien tusachentüd de
belde boosdoeners In het oog, die geen
stap vóór- of achterwaarts durfden doen
uit vrees voor den grooten hond.
Eindelük kwam de dulnopzlchter ter
plaatse. In een oogenblik had hü gezien,
wat er gebeurd was.
„Zoo, zoo, mannetjes", sprak hü nu.
„Dat is fraai! Den boel van een ander
in brand steken en andermans vruchten
opeten!”
Bevend over al hun ledematen ston
den de jongens daar nu vóór hem en
konden van zenuwachtigheid geen
woord uitbrengen.
„Vertel maar eens, hoe jullie heeten”,
vervolgde de man en schreef daarna de
namen en adressen in zün zakboekje.
JEn nu vlug naar huis, bengels!" be
sloot bü- „Vanavond zal je er wel
meer van hooren!"
Als een pül uit den boog stoven de
jongens weg en Heten de schoppen en
boterhammentrommels in der haast
achter, zoodat de opzichter sprak:
„Denken jullie soms, dat ik jullie die din
gen achterna zal brengen? Vlug, neem
je zaken mee." Met de schopipen over
den schouder en de trommels in de hand
gingen ze er zoo vlug ze konden van door.
Een heele poos lang zeiden ze niets te-
hun groot vuur.
Eindelük meenden ze, dat de aard-
apoelen wel goed zouden zün en begon-
1 nen met hun schoppen de vruch
ten uit het vuur te halen, de schillen
kon Je er nu gemakkelijk aftrekke
De belde andere kaarten worden op de
belde eerste geplakt om elastiek en
spelden te verbergen.
ze den anderen dag een wandeling in
de duinen zouden ondernemen. Hun
ouders gaven bun toestemming, als ze er 1
maar voor zorgden, dat ze niet te
uitbleven en geen
den.
Nu dat werd grif beloofd! Ze zou
den op tüd thuis zün en kattekwaad?
Zoo
maar
dien Kees gaan haten. En zoo was er om
zeven uur ’s avonds een „extra spoedver
gadering", zooals Kees zich uitdrukte.
Maar nu kwam de eerste puzzle: wie
moest voorzitter zün? Gerrit was iets
ouder dan Jan, maar hü stelde zelf voor
om liever Jan te nemen, omdat die beter
het woord kon doen. Niemand had hier
tegen beswaar. Toen kwam münheer
Van Voorden als „buitenlid" met het
voorstel de tuintjes van Henk en Rein-
dert te verdeelen zoo. dat ieder nu een
stuk kon krijgen. Ze hadden beiden hem
verzocht dit voor hen in orde te maken.
Op een keer nu spraken af. dat e^de Xmme'n
I laaiden weer hoog op. De aardappelen
i werden er In gegooid en de jongens
begonnen een soort van krijgsdans om
Wat zouden ze daar voor kattekwaad
moeten uithalen In de duinen?
Den anderen morgen vroeg vertrokken
de jongens en sloegen den weg in naar de
vrüe duinen; leder droeg een flinke ü*e-
ren schop op den rug, waaraan een
trommeltje met lekkere boterhammen
hing te schommelen. Vroolük zingend
trokken ze er op uit. stapten als dra
gonders door het mulle zand en togen
steeds verder het duin in. Zoo nu en
dan hielden ze even halt, rustten wat
uit en dan maar weer verder!
Eipdelük bereikten se een diep dal,
ingesloten door hooge, prachtig be
groeide duinen. Hier was een ideaal
plekje om hun dag door te brengen!
Wat zouden ze doen? De hooge dui
nen, die het dal insloten, boden een
prachtige gelegenheid om er af te rollen
en zoo waren de twee jongens dan ook
spoedig bezig van de hoogte te rollen. Dat
ging fün, al was het naar boven klaute
ren dan wat bezwaarlük.
Dat hinderde echter niet hun pret
werd er te grooter om. Uren vermaakten
ze zich zoo en toen het horloge van Plet
twaalf uur aanwees, werden de meege
nomen boterhammen geducht aangespro
ken.
Toen werd er nog een half uurtje ge-
zellig gepraat en al het genotene nog
eens opgehaald en daarnakreeg
Jan een Idee. „Weet je wat we nu sullen
Natuurlük moesten er ook narcissen
aangeschaft worden. Vooral trosnarcls-
zlch altüd zoo regelmatig en
ontwikkelen. Hiervan mocht leder
van de familie zich een uitkiezen
koos een gele, Mlentje een witte,
mevrouw ook een witte en voor zichzelf
en Henk nam münheer er van elke
soort een.
Voor crocussen was bet vorig jaar een
aardig potje bestemd, gevuld met z.gn.
bulb fibre, een stof, waarin de bedien en
knollen uitstekend groeien. Mlentje sprak
van crocusbolletjes, maar werd door Toos
dadelijk terecht gewezen.
Van de crocussen werden drie sóórten
uitgekozen: witte, gele en paarse, en net
jes een eindje uit elkaar in het potje
„Dat zal me vanavond wat worden”,
zei de heer Geel. ,Jk geloof, dat je bel
den in de gevangenis zult terecht ko
men.”
De oogen der jongens vulden zich met
tranen bi>- die woorden en in snikken
uitbarstend vroeg Piet: .Maar Pa, zou
u denken? Ach. »«gt u toch tegen dien
jachtopziener, dat we het nooit weer
zullen doen!”
„Dat moeten Jullie zelf maar doen,
hoor!" antwoordde de heer Geel. En nu
maar gauw naar huis.”
Trek in eten hadden de jongens niet
dien middag. Ze namen een leesboek en
zochten een schaduwrijk plekje op. Maar
veel lezen deden se niet, telkens weer
dachten se aan hetgeen er vanavond
sou gebeuren.
Het werd eindelük avond en de opzich
ter kwam In het hotel der heeren Geel
en Groen aan.
Hü vertelde, wat er In het duin was
gebeurd en vroeg, of hü de bengels nog
eens mocht spreken. Weldra stonden die
vóór hem en nu vervolgde hü: „In de
gevangenis zal ik jullie voor dezen keer
maar niet brengen, al heb je het dubbel
en dwars verdiend. Maar zonder straf
komen jullie er toch niet af! Jullie hebt
aan het aardappelveldje van dien armen
Zandvoorter vlsscher zeker wel voor vüf
gulden schade veroorzaakt. Blllük vind
ik het. dat jullie die zoo gauw mogelük
vergoedt. Ik heb den man maar meege
bracht hü staat hier bü de ^leur. Mo
gen de jongens den man uit hun spaar
pot betalen, heeren?” zoo wendde hü
zich tot de belde ouders.
En deze zelden: „Heel goed, hoor! We
vinden het niet meer dan blllük."
En zoo werden de spaarpotten ge
haald, de arme man werd betaald en de
jongens naar bed gezonden. De duln
opzlchter bleef nog een potje bier drin
ken bü de belde heeren en ging einde
lük ook heen.
„Goddank”, zeiden de jongens. „Zoo-
ieta nooit weert”
188. Beer de Bruin had daarover een lang gepsrek
met Jan Muil en het gevolg daarvan was, dat Beer aou
gaan Boeken.
187. Den volgenden avond was er weer wat nieuws.
Toen liep Paardenburg met Ko Nün zóóver weg, dat
hü de reet van bet gezelschap kwijt raakte.
1M. Zoo was, er lederen dag weer wat anders. Den
volgenden morgen was het Paardenburg. die niet meer
verder kon Hü verwensChte de heele reisvereenlglng
en in zün hart moest Beer hem groot gelük geven.