OP DEN PREEKSTOEL
DE TUINTJES. EEN BRIEF
VAN OOM ANTON
DE EDELMAN
EN HET ZWARTE BEEST
DE ZOON VAN DEN EDELMAN
DE LOOZE STREKEN VAN
REINTJE DEN VOS
I
I
2
o
^4
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
tl AA
Om
DE B. L.N.S.
TEEL!
'bod
ÏJNEN
Tl
a
iiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim
MET PLAATJES VAN JOOPIE
0
0
0
0
0
0
0
0
o
-9 A
oiqioi
DOOR RO KOPUIT
Na afloat
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
VIII
eeld
wat
■S3-
•n
zei
En als de pastoor eer» ging wandelen
naar Am-
Beste jongens en meisjes!
Lm
i te Rot-
S
Oct van
trcelona.
*U naar
in Rott
Brahe-
uatwd
UL
1 naar
A. L.
voor het eerst in het krijt. De graaf van Montfoort haalde den eersten prijs
De graaf van Montfoort echter had een vijand, die niet kon verdragen.
A
JTO.
mburg ta
A M O
Hartelijke groeten,
OOM ANTON.
tlnopel.
üott a
•nan<
Oct
_Het wordt tijd, dat oom Anton weer
eens een teeken van leven geeft," heb
ben jullie zeker al een* bU je zelf ge
dacht. Nu daar ben Ik weer en ik heb
wat aardigs te vertellen.
Dat ie nu eens mede komt.
Al heeft hij aan alle dieren,
Nog zoo vreeselijk het land.
Zal hij zeker naar u tuist'ren,
'k Wed, hij geeft u zelfs een hand.
Dus, mijn waarde Tibert, ga nu,
En zeg dit aan Vos Reinaart;
Dat die moordenaar eens hier komt,
Is mij waarlijk zeer veel waard."
„Zeker, ’k zal uw wensch opvolgen,"
Zeide Tibert zeer bedeesd,
„En ik hoop maar dat 't zal lukken,
Want ’k ben werkelijk bevreesd.”
Maar de vogel zag geen Tibert,
En had hem ook niet gehoord.
Dus vloog hit weer als zoo even.
Aan de linkerzijde voort.
Dit vond Tibert zeer ve9flend,
Daarom liep hij op een draf.
En hij dacht toen bij zichzelf:
.Raar kom ik weer niet goed af.”
En toen weinig tellen later,
Kwam hij bij Malpertus aan,
En daar zag hij onzen Reinaart
Voor zijn groote huisdeur staan.
„Vos Reinaart," sprak daarna Tibert,
,Jk geef u een goeden raad,
En verzoek uit naam des konings,
Dat gij met mij medegaat.”
„O, m’n lieve neefje Reinaart,
Heb jij dan misschien in huis,
T Liefste wat ik graag zou eten?
Zulk een heerlijk vette muis?”
,Js ’t anders niet, m’n Tibert,
Maak je dan niet ongerust.
Want ik kan je zooveel geven,
Dat je ze haast niet meer lust.
rio-eonoert
zang, flui-
oltenau.
te Hol-
HJO—1J0
«moert en
cert. 7.50—
)J0 Plano-
9.40—10 JO
Stoet»! i-
vogtl
te Bahia,
geneaa.
at Genua,
licanta.
te Rotter-
Tanrik.
Plata.
Kon.
4>tt
ilmu
„Welnu,” zeide toen de Kater,
„Ik wil hier wel blijven hoor,
Maar geef mij dan iets te eten,
Zet mij nu iets heerlijks voor”
en duiven ook een
een aardig spier-
„Ach. mijn waarde koning Nobel.
Ik ben maar een arm klein dier.
Mij zal Rein terstond mishandelen.
Werkelijk, ’t geeft geen zier.
Bruin de Beer is toch veel grooter,
En hij is ook fier en sterk.
Zelfs him mocht het niet gelukken,
Dus van mij is ’t kinderwerk.”
„Spreekt ge werkelijk oprecht nu,
Is dat alles eerlijk waar?
Dan kan ik alleen nog zeggen.
Beste Reinaart, breng mij daar.
Eeuwig zal ik dankbaar blijven,
Zelfs al had je ook gedood
Vader, moeder, broers en zusters.
Rein, i* hou van je, een poot!”
Dikwijls zeide Heer Pastoor mij
.Reinaart, help me als je kan,
En laat toch die muizen vangen,
Want ik ben er aak’lig van.”
En nu is de tijd gekomen,”
Zeide toen heel vriend’lijk Rein,
Dat ik jullie saam kan helpen,
O, wat vind ik dat toch fijn!”
unburg.
ntwarpen.
am«t
v«n
ven kateehlsmuslessen goed hadden
kend.
Toen vertrok de Kater spoedig,
En terwijl hij daar zoo liep,
Zag hij een Sint Maartensvogel,
Wien hij vriéndelijk toeriep:
„Wees gegroet, gij eed’le vogel.
Vlieg toch aan m’n rechterzij.
Luister nu toch naar m’n woorden.
Want dan word ik weer wat blij."
iar Cob-
Vele eeuwen geleden werd het land
rondom de Duitsche stad Koblenz onvei
lig gemaakt door een vreeselijk gedrocht,
Eindelijk was de nachtvorst ingetreden
en nu was het met veel bloemen ge
daan De Ooetlndlsche kers hing er zoo
treurig bij, dat mijnheer Van Voorden
gevraagd had. of ze allemaal wilden
meehelpen de stengels op te ruimen Van
bloem en blad (Fig. 1) was bijna niets
meer over en de rijpe deelvruchten lagen
overal verspreid.
broek heb-
•erenartel-
iwolda en
van Br*,
n de ver-
*r is voor
htbn ont-
»r bestul-
Bravo en
ie echter.
variëteit
jk Bravo’s
van den
n tuin te
le randen
weekt Zij
f 250 aan
zwaarste
IX vijftig
Tibert sprak weer: „Het is beter,
Dat wij nog vanavond gaan,
Het is heusch niet zoo gevaarlijk.
Want het is juist volle maan.”
.Reen, m’n beste neef,” zei Reinaart,
.Ruister nu eens naar mijn raad.
Het isbeter dat je hier blijft,
’k Meen het eerlijk, kameraad.”
weg, in den vorm van een fijn gedreven slagzwaard met gouden handvat,
terwijl de Ridder van Oldenhoven de allerlaatste plaats bezette. Hierdoor
ontbrandde hij in woede, temeer toen hij zag dat jonkvrouwe Louise hem
het zwaard overreikte Reeds lang had de Ridder gehoopt in het huwelijk te
treden met jonkvrouwe Louise, die schatrijk was en uitgestrekte landerijen
beaat. Maar steeds had zij hem kort en bondig afgewezen.
Toen zij het jaar daarop met den graaf van Mont foort in het huwelijk
trad, kende de afgunst en woede van den ridder geen grenzen meer. Hij
koesterde jegens den graaf een woesten haat en zwoer zich vroeg at laat te
zullen wreken.
„Dag neef Tibert,” zeide Reinaart,
„Gij zijt mij zeer welkom,
Maar vanavond te vertrekken,
Is toch wel wat dl te dom.
's Avonds wil ik liever thuis eün.
Dus 'k zou gaarne als het mag,
Morgenvroeg direct vertrekken,
Bij het krieken van den dag.”
„Zeker wil ik daarvoor zorgen,
Spijzen heb ik hier genoeg,
Alles zal 'k je kuniftn geven.
Als je 't mij maar even vroeg.”
Wat een geluk, dat de bollen gezet wa
ren! Jan en Gerrit meenden echter, dat
het goed was nog wat bladaarde over
de bollen te strooien. In de bloemisterij
van hun vader was nog juist wat over
en dit werd er op gestrooid.
Toen het werk in de tuintjes gedaan
was, kwam Toos met een geheimzinnig
gezicht met een brief voor den dag.
^Een brief van oom Anton!”
„Een brief uit Zuld-Afrika!” klonk het
dooreen.
„Ja." riep Mlentje; „ik heb hem zelf
uit de bus gehaald, maar we wilden hem
niet openen, voor Jullie er allemaal bij
waren.”
Toos werd met algemeene stemmen tot
lezeres aangewezen. Ze begon dan ook
dadelijk:
dam.
•ges
rto Plat*
itterdam.
Lmat.
mr Coa-
Mijnheer Tibert, 'k wil u zeggen.
Wel, al zijt ge nog'zoo klein.
Scherp verstand, dat helpt veel beter
Voor ons booze Vosje Rein.
Gaat dus nu, mijn dapp’re Tibert,
En ik wensch u veel succes.
Maar wees bij dit al voorzichtig,
Luister naar deêz wijze les."
weer eens
dat hij zoo gelukkig was en door Iedereen geacht werd: dit was de Ridder
van Oldenhoven, een slecht mensch, die door allen zeer gevreesd werd.
Afgunst en hebzucht streden in zijn hart om den voorrang en hij droeg den
graaf van Montfoort een diepen haat toe. Deze haat dateerde reeds van
heel lang geleden, toen belden als twee jonge edellieden werden voorgesteld
aan het koninklijk hof. De koning had reeds aanstonds een bizondere ge
negenheid jegens den graaf van Montfoort laten blijken, terwijl hij zjjn
onsympathie jegens den Ridder van Oldenhoven niet onder stoelen of banken
had gestoken. Dit was den Ridder niet ontgaan en sinds dat oogen-
blik beschouwde hij den graaf van Montfoort dan ook als zijn ergs ten vijand.
Kort daarna had er een groot toumooi plaats en de beide edellieden kwamen
ïcDBCDBCDBCOBCDBCDBCDBCZiBCDBCDBCDBajBCDBCDBCDBCDBCDBiCDBCDBCDB B<=>BCDBC=>B<=>BCDBCOBCDB<=>B<=>BC31OIOIOIOIOl0109 1OIOICDs'cDBCDBCDBCDBCDBCDBCDBCDBCDBC3BCDB
In de elfde eeuw stond achter In Gelderland op een vriendeiyken heuvel
een machtig kasteel. De heer van dit kasteel was de graaf van Montfoort,
een dapper en edelmoedig krijgsman. Zijn vazallen droegen hem de grootste
achting toe, daar hij steeds rechtvaardig was en hulp betoonde, overal waar
dat maar noodzakelijk bleek.
Men leefde in die dagen in een tijd van oorlog en onrust, zoodat de
graaf dikwijls zijn kasteel moest verlaten om den koning bij zijn krijgstochten
te vergezellen. Dikwijls was hij maanden achtereen op reis. Maar als hij
thuis kwam beteekende dat een waar feest voor zijn gemalin, gravin Louise
en zijn zoontje Hubert.
Hippie en dolblij holde en sprong 't dier
dan rond, om te laten zien, hoe blij 't
was, dat het weer z'n volle vrijheid had!
Eens echter zou Hippie èn den pastoor
èn' de ijverige Kaatje eens te pakken
nemen! We hadden dien dag net kate-
chismus. Een kwartiertje van te voren
waren we bij de kerk en speelden rond
om de groote, mooie boomen, die om t
gebouw stonden. De vriendelijke pastoor
stond een poosje naar ons spel te kijken
en klapte, toen het tijd was, in zijn han
den. Ordelijk gingen we naar binnen.
Het ging dien dag alsof het gesmeerd
we kenden onze les op ons dulm-
zelfs Karei Bakker, die er anders
van maakte, kende de <et>
Een
maar
gelach, alsof hooren en zien moest
gaan.
De pastoor kon zich ook niet meer in
houden en lachte mee, terwijl hij drei
gend den vinger tegen den viervoetigen
predikant ophief.
„Toe Hendrik,” zei de pastoor tegen
me. haal jij then deugniet even weg en
breng hem bij Kaatje en zeg dan met
een. dat ze beter op Hippie moet letten."
Kaatje mopperde op Hippie en Hippie
mopperde inwendig zeker ook op Kaat
je, toen hij aan zijn touw werd vastge
legd.
een monster, dat in vele opzichten over
eenkomst vertoonde met een draak.
Niet alleen het vee van de boeren,
maar zelfs menschen werden door het
ondier bedreigd.
Het bestuur van de stad had reeds ge
weldige sommen gelds uitgeloofd aan
dengene, die het monster zou dooden,
maar van al degenen, die waren uitge
gaan, was er geen enkele teruggekeerd.
In een klein gehucht, dat dertig mijlen
van de stad verwijderd lag. woonde een
edelman, die buiten zijn schuld doodarm
was geworden. Met harden en dikwijls
zeer vernederenden arbeid trachtte hij
het levensonderhoud van zijn gezin te
verdienen.
Op zekeren dag echter besloot hij de
kans te wagen en het beest te vangen.
De uitgeloofde som was voldoende om
hem voortaan te doen leven, zooals hij
dat vroeger gewend was geweest.
Maar door den dood van zyn voorgan
gers had hij een heeleboel geleerd. In
plaats van een boog en zwaard nam hij
niets anders mee dan een groot stuk
stevig touw. Ondanks vele waarschuwin
gen verdween hij daarmee in het bosch
en na verloop van twee dagen bevond hij
zich tegenover het ondier.
Brieschend kwam het monster naar
hem toe, maar opeens greep de held een
flinke hand met zand en wierp dit het
monster recht in de oogen. Het ondier
scheen dit allerminst verwacht te heb
ben en van de verwarring van het beest
maakte de edelman gebruik om het een
lus over den kop te werpen. Nog steeds
wilde het dier zich met zijn nagels ver
dedigen, maar nu trok onze held net
touw zóó stevig aan, dat het monster
voor dood bleef liggen, waardocv hij allen
tijd had om het dier zijn tanden en na
gels uit te trekken.
En den vierden dag verscheen onze
edelman met het dier op de markt te
Koblenz en was zoo gelukkig de beloo-
ning in ontvangst te mogen nemen.
Zoo was hier wederom bewezen, dat
het spreekwoord: „wie niet sterk is. moet
slim zijn," dikwijls groote waarheid be
vat.
,|OIO|OIOBOIOIOBOBOBCDBOBOBOIOBOIOIOB BOBOIOIOBOBOBOBOBOBOBOBOIOBOBOBOBOB lOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOICDIOlOIOIOIlOIOIOI
o
In de eerste plaats wil ik de interes
sante ontmoeting beschrijven, die ik
een van mijn reizen In Noord-Afrlka
had met flamingo's. Wat zijn dat toch
voor prachtige vogels? Jullie hebt ze
zeker wel eens in Artis of In een of
anderen dierentuin gezien (Flg. 3),
maar dat haalt niet bij het eenlge ge
zicht, dat je hebt, als een heele troep
flamingo’s tegelijk aah een meer staat
te vlsschen. Dat visschen doen ze bijna
Luister goed wat ik ga zeggen,
Vlak hiernaast woont een pastoor;
En naast zijn huis staat een schuur
tje.
Daar moet je nou wezen hoor.
Hoe de koning Tibert den kater naar Reinaart den Vos zawd
n. Ha-
wordt, waardoor slang verlamd
wordt. Nu een slag In den nek en de
aanvaller kan zijn buit gaan oppenze
len. Veel tijd is er voor den maaltijd
niet noodig; men heeft waargenomen,
dat een slang van 2 Meter lengte in
eenlge minuten verteerd werd met uit
zondering van den kop. Dan gaat de
vogel een rustig plekje opzoeken, trekt
den kop tusschen de veeren en gaat
den bult verteren.
Secretarisvogels laten zich goed tem
men, men moet echter oppassen met
honden en katten, daar ze deze soms
aanvallen en levensgevaarlijk verwon
den.
De inboorlingen geven het dier nog
andere namen; b.v. In West-Soedan
heet hij „Duivelspaard in Noordoost-
Afrika „Vogel van het noodlot".
Ziezoo, nu hebben jullie
wat uit het „donkere werelddeel" ge -
hoard. Ik heb gehoord, dat Henk met
zijn studie begonnen is. Hij moet maar
eens schrijven, hoe het hem bevalt. Na
tuurlijk geven jullie hem dezen brief
wel eens bij gelegenheid.
Hij was ook een echte dierenvriend,
die er behalve kippen
hond, een kat en
wit lammetje op na hield. Dit beestje
trippelde, evenals het hondje en de poes,
vrij door het huis en als de -pastoor eens
ging wandelen, dribbelde Hippie*zoo
werd t lammetje genoemd vrij ach
ter hem aan. Iedereen lachte, als Hippie
achter pastoors rug z'n eigenaardige
bokkesprongetjes maakte.
In de kerk mocht Hippie natuurlijk
niet komen en Kaatje, de oude huis
houdster van den pastoor zorgde er
goed voor, dat Hippie dat gebod niet
overtrad. Als pastoor naar de kerk ging,
greep ze het lammetje beet en legde net
een poosje aan een touw vast. Als de
pastoor dan terugkwam, verloste hij
Toen ik nog zoo n kleine Jongen was
als jullie nu. waren er nog niet zooveel
katholieke scholen en bij ons op net
dorp was er ook geen. Elke week gingen
we tweemaal naar de kerk voor het sa-
techlsmusonderricht, dat de pastoor aan
de jongens en de kapelaan aan de meis
jes gaf.
Nu was onze pastoor een heele vrien
delijke, aardige man, van wien we alle
maal veel hielden. HU kon ook zoo aar
dig vertellen, vooral als we de opgege-
- ge-
Onder het lezen van den brief had
niemand gekeken, hoe laat het was. maar
nu merkten ze, dat het hoog tijd was om
naar huis te gaan. Met de belofte voor
een wandeling als het mooi weer was den
volgenden Woensdag, ging het gezel
schap dus uiteen.
net als de ooievaars, door hun lange
halzen te buigen, tot de bovensnavel
geheel In het water is en ze alles wat
er zich aan eetbare dingen In het wa
ter bevindt, door hun bek laten gaan
en inslikken. De flamingo leeft uitslui
tend van dierlijk voedsel.
Een van mijn medereizigers klapte in
de handen en als een groote roode
sluier verhieven zich de vogels met uit
gespreide vleugels. Helaas warden er in
Egypte heel wat geschoten om het lek
kere vleesch.
Nu we toch met de vogels bezig zijn,
wil ik ook wat vertellen over den se
cretaris-vogel. (Flg. 3). Dat is een
aanlig beest, dat zich nuttig maakt met
het verdelgen van slangen. Met zijn
pooten drukt de vogel den slang tegen
den grond. Meestal gelukt het, het dier
by den eersten aanval te dooden De
aanval van den vogel richt zich op den
wervelkolom van zijn slachtoffer, die
door een welgemikten slag vernield
was:
PJe.
maar
vlot!
De pastoor was wat In zijn nopjes
zei dan ook: „Nu vertel ik weer eens
wat!” De geschiedenis van Ka n en Abel
was aan de beurt. Hl) schilderde ons
den deugdzamen Abel, die God diende en
elk jaar de eerstelingen van zijn vruch
ten en ook wel eens een schaap aan God
offerde. Hjj was midden in die geschie
denis gekomen en allen zaten we met
open mond te luisteren, toen.... op
eens een eigenaardig geluld door de kerk
klonk „Bèh, bèh!" hoorden we en....
onwillekeurig richtten aller oogen zich
naar den preekstoel.
Wat we daar zagen?
Hippie stek zijn kopje over den rand
van den preekstoel en riep zijn vroolijk:
„bèh, bèh!"
Het was zeker zijn bedoeling de aan
dacht van den pastoor te trekken, die
maar niet naar hem keek.
oogenbllk waren we verbysterd,
daarop klonk door de kerk een
ver-
Daarna riep de koning Tibert
En hij zeide„Waarde heer,
'"at ik u thans ga vertellen.
Komt weer op hetzelfde neer.
Ook gij gaat naar Rein den Vos toe,
En zegt hem, dat ik ii zond,