Mr, ARME STAKKER EEN MOOIE WANDELING VAN ALLES WAT DE ZOON VAN DEN EDELMAN DE LOOZE STREKEN VAN REINTJÈ DEN VOS o •B o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o 2 o DOOR RO KOPUIT DE B.L.N.S. T«» 0 0 llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllll^ 0 MET PLAATJES VAN JOOPIE 0 0 0 0 0 I 0 L t Ct. isten 0 o o o >—n; :nne- Red Fml 1 OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN No. IX Wlm een der d. M. Hoe Tibert de kater door Peinaart den roe mi* leid werd En wat zou 5a t J»? inkkaAta VOOR KLEINE IEEKENAARS den heer en en ,BOB<—)-CDBC3BCD1G31C31C3BG31CD1CDBCDBCDBCD BCDBCDBCDB IOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOI lOIOIOlOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIIOlOiOI Rein de Vos riep nu heel smalend, „Neef, ‘t smaakt je zeker goed, Maar mijn waarde neefje Tibert, Waarom treuzelt ge zoo lang, Bijna zou ik haast gaan denken. Dat jij zift een weinig bang". Tibert schaamde zich toen vreeslijk, En sprong plotseling door het gat. Maar o, schrik, hij kon niet verder, Daar ie nu gevangen zat! Hij begon om hulp te schreeuwen. En riep: „Reintje, help, ik stik! Want ik zit helaas gevangen, In dien akeligen strik." Tibert gilde nu zoo vrees’lijk. Dat de neef van den Pastoor, Haastig uit z’n bed kwam springen, Want 't klonk ontzettend hoor. eens aan je vader of moeder laat den, wed Ik, dat ze ze zoo mooi vinden dat je direct ‘n dubbeltje krijgt om *n doosje kleurkrijt te gaan koopen. En terwijl dit al gebeurde, Ging die Reinaart weer naar huis, Zoo liet hij neef Tibert achter, Zonder eene vette muis. en io n en De de vrouwen zeggen. „De laatste hoestbui heeft er een eind aangemaakt!” Wild duwde Wlm de vrouwen op zy en trad met het pakje in de hand vóór bet ledikant. Daar lag zijn moedertje met een glimlach op het gelaat. God had zich over de arme lljdster ontfermd en haar bjj zich In den hemel genomen! Wlm stond alleen op de wereld, geluk kig echter met de gedachte, dat hij dc laatste lekkernij voor haar bestemd, eer lijk.had verdiend. Ook ik kan ’t me best begrijpen. Vette muisjes smaken zoet. Even wil ik je nog zeggen, Ttbertlief 't ligt n’~t aan mij, Maar als Heer Pastoor ‘t zou weten. Kreeg je er een sausje bij. Maar wat hoor ik, ga je zingent Foei, dat is niet de manier, 'k Vind 't waarlijk onbehoorlijk. Zoo doet geen fatsoenlijk dier". 81a- ulven 15— Lou- ndy- •120; m A o zeer behoedzaam van den heer over. Flink stappend en een beetje bevend van kou schreed Wlm achter den heer aan, die zoo nu en dan eens een vraag deed. Heel beleefd antwoordde de jongen dan en de heer kreeg schik in het beleer de kereltje, dat zoo jong nog, er al op uit moest om wat te verdienen. Ze kwamen bij den Ingang van ’t sta tion. „Nu. geef mijn koffer maar weer hier, jongen," sprak de heer, „dat heb je netjes gedaan hoor!" „Ik zal hem wel op *t perron brengen, mijnheer," antwoordde de jongen beleefd en de heer stapte door *t station naar het perron en Wlm liep stevig stappend achter hem aan. Hé, hier was het lekkerder dan buiten, heerlijk warm was het in het groote ge bouw. De trein stond al voor en heel gedienstig bracht Wlm het koffertje in de coupé, waar de heer was ingestapt. Toen volgde de afrekening! De heer gaf Wlm een blinkenden rjjksdaalder en zei: „Dat Is voor jou, besteed hem goed, hoor!” Hartelfjk dankte Wlm 2.30 per Spl- 1.54 100 rop; 3.20 per igen 25 iven sche leur am- f 34 Rel- per -54: 31e- f 11 eau 10Q. uw >de 50; la- erlng But- 1.40 P«r vlln- Sous bos. Iglng ard- ard- 0.00 Kg.: -37; f 14 en orn 75; ■20. ooi 90; 10; .40, 1— en, Ine 150 500 Ut- addenstoel leek wel wat :je, maar hij stond ge en was heelemaal 30— en 12 45— Wales Pink Pro- 11; 20— i 10— -1.50; 10; P 13; 0—12 12 op P 37; —11; P 19; van lp 45 serus Sllow „Wel mijn dapp’re dienaar Grim- baard. Jij bent een stoutmoedig gast. Dat je dit zoo daad'lijk doen wOt, Heeft mij waarlijk zeer verrast." Onder de eiken lag het vol met galappels (flg. 4). Dat was wat voor Kees. Zijn ter rarium had dezen zomer erg geleden; de De Pastoor was er het eerste. En sloeg Tibert met z’n staf. Martinet die nam een steen dra. En vloog zoo op Tibert af. Daarmee gooide hij dien Tibert, Juist het linkeroog er uit. Wat begon hij toen te vechten, En wat brulde h(j toen luid. In zijn wanhoop ging hij ook nog. Vechten met den heer Pastoor, Voordat hij het kon beseffen, Beet ie hem zelfs in z’n oor. Maar heel gauw kwamen de and"ren, En zij hielpen nu hun heer. Deze dacht toen bij zichzelven: „Vechten doe ik vast nooit meer!" „Martinet, dat is heel zeker, Die gemeene hanendief. Ja, ik wil je nu wel zeggen Nooit had ik dien Reinaart lief". ’t Heele huisgezin werd wakker, En bespraken met elkaar- „Wij gaan samen naar de val toe, Zeker kijkt de Vos thans raar". Toe» neef^ibaft dit bemerkte, Wilde hij niet verder gaan. Maar doordat hij thans ging rukken, Ging de strik nog-vaster aan. besprekingen zelf wel het voorbeeld geven en eens vertellen over wat zij dezen zomer beleefd had. Natuurlijk was Ieder een hier voor en hierop werd de bijeen komst gesloten. tranen, noch hun smeekbeden hadden den wreeden ridder kunnen ver murwen. Ruw nikte hy zich lo<s, toen de ongelukklgen zich aan zyn kleeren vastklampten. Toen de ruiten tusschen het gebladerte waren verdwenen, viel Bertrade snikkend op den grond neer: maar het duurde niet lang of de ongelukkige vrouw wist haar verdriet te beheerschen. „Vóór alles,” aelde ze, „moeten we den graaf gaan vertellen, wat er gebeurd ia” Ze nam haar zoontje bij de hand en ging op weg. vond Ada nog wat met groenachtige Nicolaas deed wat hem bevolen was en nog denzelfden dag doodde hij met een pijl een krachtig groot wild zwijn. Toen de man den volgenden morgen rustig thuis zat te ontbijten met zijn vrouw Bertrade en zijn zoon Olivier, die bijna net zoo oud was als Hubert, *t zoontje van den graaf van Montfoort, hield er voor de kleine hut plotseling een troepje ruiters stil. De ridder van Oldenhoven, die zich bij hen bevond, beval zijn mannen zich van Nicolaas meester te maken en na enkele oogen- blikken hadden ze zijn handen en voeten gebonden en reden ze tn vliegende vaart met hem weg in de richting van het kasteel Oldenhoven. Bertrade en Olivier hadden dit alles machteloos aangezien. Noch hun Het scheen, dat deze Woensdag de Woensdag was om vondsten te doen. Het begon al, toen de bondgencoten op weg waren naar het bosch. 1 Had *s nachts weer flink gevroren, hier en daar zat nog zaagden boomstam zwavelkopjes, geel plaatjes. Daar deze paddenstoelen <flg. 5) als zeer vergiftig bekend staan, lieten de kinderen ze ru tlg op hun plaats. Natuurlijk wou Toos niet achter blijven en op haar beurt bracht ze het gezel schap bij een boomstronk met mooie el fenbankjes (flg. 6). „Komen die alleen op boomstammen voor?” vroeg Tilly. „En wat Is dit dan?” Rein en Tibert gingen samen, Naar de schuur van den Pastoor, Om er maar heel vlug te wezen. Liepen zij dus stevig door. Deze schuur nu, was omgeven, Door een grooten aarden wal. En daar achter stond voor stroopers. Juist een groote, zware val. Want pas gist’ren miste buurman, Zulk een prachtig vetten haan. Ja, hij wist het bijna zeker, Dat die Rein het had gedaan. Om deêz reden was Pastoor nu. Als rechtvaardig man zeer boos. Dus was het voor Rein 't beste, Dat ie ’t hazenpad maar koos. Tibert beet den strik doormidden, En sprong weder door het gat. Ging op weg naar *t hof des Kontngs, En liep steunend op een lat. Toen hü aankwam was t reeds och tend, Maar de Konthg was nog op. En toen Tibert het vertelde. Vond ie ’t wel een reuzenstrop. schudde hem flink heen en weer en riep opgewonden van drift: ,jou brutale dieft Hier mijn sinaasappelen!” Zelf haalde hij de vruchten onder Wlms buisje vandaan en gaf hem een paar draaien om de ooren. dat het hem groen en geel voor de oogen werd. Daarom ging hV prakkizeeren, Kwam ten slotte tot besluit, Dat hij 't maar den raad zou vragen. Want dat kwam zoo beter uit. Js hier iemand." vroeg thans Nobel, „Die naar Rein den Vos wil gaan, Dan hoeft hij hier niet te wachten, Of nog langer nutt’loos staan." Juist die val vond onze Reinaart, Voor neef Tibert zeer geschikt, 1 Daarom dacht hij bij zichzelf: „Dat heb 'k prachtig afgemikt’! Op den aarden wal gekomen, Zeide Rein: „ik hoor al wat. Dus peef Tibert wees verstandig, En kruip even door dit gat. Hoor eens hoe ze lustig piepen, ’k Wed zoo’n hapje is echt fijn. En mijn zeer geachte buurman. Zal je werk'lijk dankbaar zijn. .ied’le Koning," zei toen Grimbaard, Wil zeggen, dat ik wel Öeze boodschap voor u doen wtt. En zoo moog’lijk nog snel." *t Regent op *t oogenbllk dat t elet en m'n kleine peuters zitten hier o\j me aan tafel zich te amuseeren met rJe-l»! leuke fijne teekenlngetjes, die ze met n cent, 'n hal ven cent en een 2>v cent stuk fabrlceeren. van kun je soms in de krant lezen, hoe ze heele velden verwoesten en hoe die na hun vertrek er uitzien, alsof er brand geweest is. Maar gelukkig komen die die ren niet In ons land voor.” (Flg. 2). .JCwlet, kwlet,” en nog eens „kwlet; kwlet,” klonk het In de braamstruiken. Even hielden allen z'.ch doodstil. Toen kwam een kopje met een paar heldere oogjes voorzichtig om een heekje gluren en even later werd „klein Jantje”, het winterkoninkje, heelemaal zichtbaar (flg. 3). „Wat een snoesje,” riep Ada. „Kwlet," en weg was hij al weer. Sinds dat oogenbllk loerde hU steeds op een goede gelegenheid om den graaf van Montfoort ten onder te brengen. De grenzen van de uitgestrekte landgoederen van de beide edellieden raakten elkaar. In de ooaschen van den heer van Oldenhoven bevond zich zeer veel wild. Dit wild overschreed de grens en bracht dikwijls zeer veel schade aan op de landerijen van den graaf van Montfoort Deze beval dus aan Nicolaas. zijn txxxhwgchter, om onmiddellijk op deze dieren te schieten, zoodra ze zich op zün terrein bevonden en hem het gevelde wild te. bnengen. daar de dieren, op zijn landgoed geschoten, hem rechtens toebehoorden. iOIOIOIQIOIOIOIOlOIOlOIOIOIOIOlOIOIICIlOIOI lOIOIOIOIOIOIOdOIOIOIOIOIOIOIOIOIOI BCDBOICDBCDICOICDBCOBCOBCDIC=>B<Z3IC=>IC3BCDaQBC3ICDB Wlm een dief was! Neen op een andere manier op een eerlijke manier moest hij wat zien te verdienen, om daarvoor vruchten te kun nen koopen! Treurig zette hy zich op len stoep van een groot huls en steunde met de hand zijn hoof’d en Het zijn tranen den vrijen loop. Plotseling ging de deur open en een deftig gekleed heer kwam naar bulten ge stapt met een koffertje In de hand. Even bleef hij staan om rond te kijken en be merkte toen den armen Wlm. „Hé. kereltje,” riep hJJ, „wU jy wat ver dienen?” Vlug sprong Wlm op en was In een wip by den heer. „Heel graag, mynheer,” antwoordde hy. „Draag jy dan dit koffertje voor me tot aan het station! Maar wees voorzichtig hoor, er zit breekbare waar in.” „Geen zorg daarover, mynheer! Ik zal het heel voorzichtig dragen!" En tege- iyk nam Wim het vrij zware koffertje Hullend verwyderde Wlm zich; niet zoo zeer door de pyn, doch nog meer door de Onder de jeugdige lezers hoekje zitten natuuriyk ook >est teeke- naars tn den dop. Dien zal ik eens even laten zien, wat 'n aardige dingen m n jongens met die paar geldstuk-.en op papier kunnen zetten. De mooiste teekenlngetjes rnegen ze kleuren en wanneer jullie je producten gedachte, dat hy nu voor het eerst van dat hy een meeste dieren waren dood gegaan. Nu had hy van Henk gehoord, dat het niet zoo heel moeliyk was uit galappels insek- ten te kweeken. Een laag zand In het terrarium, een bakje met water om het vochtig te houden, dat was alles wat voor de kweekeri) noodlg was. Kees had het goed onthouden en nu de tyd gekomen was, dat de galappels met de bladeren op den grond Vielen, ging hy aan het verzamelen. Vooraf werd een enkele doorge neden om eens te zien, hoe ver de ontwikkeling al gevorderd was (flg. 4>. Met een draadje werden de twee helften weer aan elkaar gebonden, In de hoop, dat het diertje zich toch nog verder zou ontwikkelen. Met de paddenstoelen was het vrijwel gedaan. De nachtvorsten hadden de meeste opgeruimd. Alleen by een afge- Het was winter; een dikke sneeuwlaag bedekte de straten der stad en een Ijzige wind snerpte In de gezichten der wan delaars, die noodgedwongen zich op de wegen waagden. In de hulzen der rijken was het heer- MJk warm; daar brandden de kachels en verspreidden een weldoende warmte, doch In het huisje van de weduwe Dlrk- sen was het koud. De yzlge wind blies door de reten en scheuren in de houten omwending en geen kachel of haard ver dreef de koude uit het kleine, ongezellige kamertje. Bovendien heerschte er zleicie in de armoedige hut: de arme weduwe lag reeds dagenlang te bed en voelde zien ellendig en medicHnen en versterkende middelen ontbraken. Haar zoontje, de kleine Willem, nog pas tien jaar oud, stond hullend naast het armoedige bed van zyn moedertje en bad. bad In stilte, dat Onze Lieve Heer zyn moeder toch mocht bewaren. Opeens sprak de zieke met zwakke stem: „Ik heb toch zoon dorst.” Vlug yide de kleine baas naar het keukentje om wat water te halen. Het was het eenige wat in huls was. Gre tig dronk de zieke en sprak daarna. „Wat zou Ik graag een paar vruchten hebben, Wlm; maar, waar zullen we die vandaan halen?" O, hoe graag zou Wlm vruchten ge haald hebben voor zyn moeder, maar.... geld was er niet in huls en zonder geld kon hy ze niet krijgen. „Moeder." sprak hy eindelijk en tracht te In zyn stem iets opwekkends te leggen: „Moeder. Ik ga, om voor u de vruchten te halen.” rUp aan de struiken. Kees raapte ineens Iets groens van den grond op en Het het de anderen zien. „Een sabel-prinkhaan,” (flg. 1), riep Gerrit. „Die heeft zeker eieren gelegd en Is daarna verstyfd van de kou.” „Is dat nu een erg schadeiyk dier?” vroeg Tilly aan Jan. „Nou,” was het antwoord, ,soo heel erg Is dat niet. Hy eet wel veel bladeren, mw hy vangt ook insekten. -Bovendien komen sabelsprinkhanen gelukkig niet zoo veel voor." „Maar er zyn toch ook wel schadeiyke sprinkhanen." kwam nu Mientje voor den c dag. „Ja,” antwoordde Jan. „De trek prlnk- hanen van Oost-Europa en Afrika. Daar- Hy kuste moeder op haar magere wang en verliet rillend van kou In zyn duu buisje de ongezellige hut en begaf zich in de snerpende kou. Hy moest vruchten hebben voor zyn moedertje! Drentelend liep hy eenigen tyd door de bultenwyk der stad en zag elndeiyk een num, die een groote kar voor zich uit duwde. Ook lagen er appelen, peren en fyne sinaasappelen op en de jongen kreeg een schok, toen hy daar die heer- Hjke sinaasappels zag. Daarvan moest ny er een paar hebben! Maar hoe? Kyk. daar bleef de groentenman staan, dicht by den hoek der straat. Hij belde aan een der deuren aan en wachtte tot de dienstbode zou komen om te ope nen. Dien tyd moest Wim benutten! Hy Mep vlak langs den wagen en nam toen zoo vlug hy maar kon een paar lekkere sinaasappels weg. Hy verborg ze onder zyn buis en wilde toen vluchten, vluchten zoo hard hy kon. Maar de man had alles gezien en kwam vlug aanrennen, om den kleinen dief In te rekenen. Een poosje liep hy Wlm na en had hem toen Inge haald. Hy greep Wlm by den kraag, zyn leven had gestolen. heusche dief was. Ach, hoe vreeselyk vond de arme jongen datl zyn arm, riek moedertje er onder geleden hebben, als ze had geweten, dat haar wandeling werd voortgezet, nadat doode sprinkhaan voorzichtig In een doosje was gedaan. Aan de struiken zaten nog enkele half bevroren bramen, maar veel smaak was er niet meer aan. De bladeren waren nu alle geel en rood. fruitwinkel en tlgste sinaasappels! eeriyk verdiend! Nu snelde hy naar huls met zyn pakje onder den armEenige buurvrouwen vond hy in de kamer. Zacht pratend stonden ze om het armoedige bed der weduwe. ,^p is dood!” hoorde holde toen de straat op. Een echten rijksdaalder bezat hy daar opeens! Wat kon hy daar al niet voor koopen! Wat zou zyn moedertje biy zyn! In een wip was hy in een prachtlgen kocht zes van de prach- Hé. die waren au (flg. Ja, die hl top een elfenbai u ’heel vrij op den grond rond. „Het is net een toUetje,” vond Kees. „Daar heb je den naam,” riep Toog ver rukt. „Tolzwammetje Is de naam.” Met al deze vondsten en ge prekken was de middag al een heel eind opge schoten: er werd besloten rechtsomkeert te maken. Toos noopte erg, dat er een brief van Henk zou zyn, zoodat allen even mee gingen kyken. Een brief van Henk was er niet, wel een briefkaart van Reindert. Hy maakte het be t en had het verbazend druk. Hy hoopte erg, dat hy nog eens een brief van de B. L. N. 8. zou krijgen en informeerde of er nog ge regeld gewandeld werd. Met de beste wenschen voor mooie byeenkomsten ein digde zyn schrijven. Voor zy uiteen gingen, stelde Ada voor, dat, als het slecht weer was, zy voortaan weer besprekingen zouden houden, zy wilde nog van dit

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 14