0, DE LOOZE STREKEN VAN REINTJE DEN VOS B VAN ALLES WAT DE ZOON VAN DEN EDELMAN EEN AVONTUUR DAT NOG GOED EINDIGDE EEN REISJE NAAR HET ZUIDEN a K I1 A jg .ELUGjD o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o DE B. L. N.S. DOOR RO KOPUIT x A rr iiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin MET PLAATJES VAN JOOPIE 0 0 Ik JO I I I I 0 o I I VI OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN M Hoe Grimbaard de das werd afgezonden om den vos te da&en met en hij aangesproken door hield het vuur tegen de groote sigaar van den heer. adres: IQIO1O1OIOIO1OIOIO1OIOIOIOIOIOIOIOI IOIO1OIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIO1OI ioioioioioioioioioioioioioioioioioiioioioi KNUTSELWERKJES EN SPELLETJES EEN WOORDJE VOORAF! Zoo ging Grimbaard naar Malpertus; Toen hij aankwam, zag hij daar, Rein den Vos en Hermelijne En hun kinderen zoowaar. „Beste oom en beste tante, Ook de kinderen gegroet, Hoe gaat het toch met u allen, Naar ik zie is alles goed. Maar oom moet ik even zeggen, En dat vindt hij vast niet leuk, Dat hij aan het hof des konings, Zeker staat in slechten reuk. Juist daarom, o, oompje Reinaart; Raad ik u ten zeerste aan. Om maar daad’lijk af te reizen, En naar Nobel toe te gaan.” „Beste Grimbaard, 'k wil je zeggen, Je bent een rechtvaardig man, Daarom zal ik alles biechten, Schoon ik het haast niet kan! Hoor mij aan, ik zal vertellen, Wat ik toch wel heb gedaan, Aan den Kater en den Otter, En aan Kanteklaar den Haan. Ook voor Bruin den Beer en Ruwaart, Ben ik heel erg slecht geioeest, En voor Isegrim den Wolf, Was ik zelfs een vrees’Ufk beest.” Ik zie de komende weken al een heele- boel zendingen tegemoet. Ziezoo, dat was twéé! En nu beginnen we met ons Hoekje ik hoop tot jullie genoegdn. HOE RAAD JE DE OOGEN VAN EEN DOMINOSTEEN we van had de pootige politieman Kees bij den kraag. „Ja.” weer jssjir „Even wil ik u nog zeggen, 't Is nu al de derde keer. Dat de koning u laat roepen, En dat doet hij licht niet meer. Als gij nu niet met mij mee gaat. Ziet ‘t er leelijk voor u uit, Nooit schenkt hij dan weer genade, Aan zoo’n valschen. loozen guit. Op den derden dag zult gij dan Zien bestormen uw verblijf, Ook zal hij dan laten zetten, Rad of galg, pas op uia&f.” „Beste neef, ge spreekt de waarheid,” Zeide Rein met droeve stem, „Het zal wel 't beste wezen, Als ik even ga naar hem. Allen die 'k ontmoet ten hove, Zijn verbolgen thans op mij. Dus als ik er heel vandaan kom, Ben ik zeker innig blij. Toch vind ik het werk’lijk beter. Om te luist’ren naar uw raad, Dus zal ik maar met u meegaan. Nu de zaak er zoo voorstaat." - spann'ng brengen op de donkere avonden. Natuurlijk' is dat in de zomermaanden veel minder noodig dan van October tot April, maar ook in dezen tijd van het Jaar kan het nog wel eens heelemaal geen weer zijn, om al Je vrijen tijd bulten door te brengen. Dan moet Je Je vermaak thuis zoeken en daarbij wil dit aparte hoekje Jullie een beetje helpen. Ziezoo, da's één! Maar nou nog even iets anders. Ik weet bij ondervinding, dat er onder Jullie nog een heel stelletje zijn, die ook heel wat Je plaatst ongemerkt een kom met helder water voor Je op tafel en zet het licht er ook bij. Dan houd je een domi nosteen. dien men deze of gene uit net gezelschap in de hand geeft, zóó tegen het licht, dat ie zich in de kom met wa ter af spiegelt. Maak dan nog n paar bewegingen, kijk in het water en Je zult daarin het aantal door de weerkaatsing kunnen af lezen. buurt verstopt! In elk geval wacht ik niet langer dan vijf minuten. Heb Je dan mijn eigen eigendom niet teruggegeven, dan maak je met de politie kennis." Van schrik wist Kees niet, wat hij antwoorden zou. tranen sprongen hem in de oogen; maar de barsche heer lette daar net op en riep een politie-agent, die daar net pas eerde. .Arre teer dezen Jongen!” sprak hij, „hij heeft mijn dasspeld gestolen.” In een wip had de pootige politieman Kees bij den kraag en biacht hem naar het politiebureau. Alle menschen op de kermis zagen het. stieten elkaar aan <m zelden zoo iets van: „Dief! Wie zou dat gedacht hebben?” Je kunt begrijpen, hoe de arme Kees, die nog nooit zijn handen naar 't e.gen- De arme Kees, die van den prins geen kwaad wist, schrok natuurlijk hevig bU deze vreeselijke beschuldiging en haastte zich, zjjn onschuld te betuigen. „Ik geef u permi sie. mijnheer, om al mijn zak ken te onderzoeken; u zult dan zien, dat ik absoluut uw dasspeld niet heb.” „Praatjes!" schreeuwde de heer. ..Dan heb Je ze aan een van Je vr enden ge geven of op een ander plekje hier in de „Hu, ik moet er niet aan denken, Wat u allemaal dan wacht, ’k Wed als u er oper nadenkt, Dat u zeker niet meer lacht. Daarom is het maar 't beste. Even met mij mee te gaan, Heusch, dan is ’t niet zoo gevaarlijk, Gij hebt erger doorgestaan.” „Zeker, waarde koning Nobel, Ik zal dus maar daad’lijk gaan, En ook zeer voorzichtig wezen, Ja, daar kunt u van op aan.” Hierop zei de Koning: „Grimbaard, Ga dan heen en houdt u goed, Heusch, in u heb ik vertrouwen, Want gij weet wel hoe het moet. „Eerst komt stelen, daarna rooven, Dan weer moorden met geweld, Zoo kunt u van ‘t rijtje af gaan, 'k Heb ’t keurig opgesteld." „Beste vrouw,” vervolgde Reinaart, En zijn stem klonk droef en zacht, „Als ik soms niet weer terugkom* Ween dan niet, maar houd de wacht. Wees heel zorgzaam voor de kind’ren, Leer ze alles wat je kan, Dan wordt onze Reinardine Wat je noemt een flinke man. Zorg ook goed voor onze dochter, ‘t Brave, lieve, kind Rosseel, O, 't vaderhart dat breekt mij. Want van haar houd ik zoo veel!” „Oom," zei hierop onze Grimbaard, „Uw bewering is wel waar, Maar ik wil u even zeggen, ■t Klinkt hier wel een beetje raar, flauw”, dat is 't juiste woord niet, .Biecht”, ddt is hier op z’n plaats, Sta maar niet zoo sip te kijken. Anders hebt u ook veel praats. Als u eerlijk wilt gaan biechten, Vind ik het uitstekend hoor. Maar dan moet u wel bedenken, d’Ergste daden gaan dan voor." Daarna kuste hij de zijnen, Zag ze even treurig aan, O, wat vond hij het toch vrees’lijk, Zoo maar van ze heen te gaan. Op de heide thans gekomen, Zeide Reinaart tot zijn neef: .Bieden zal ik voor u biechten, Alhoewel ik ril en beef. Want mijn zonden zijn er vele, Ja, ik heb oprecht berouw, Als ik er nu over nadenk. Vind ik mij toch wel heel flauw.” „Wat gaan Jullie vandaag verder doen?” vroeg mevrouw Van Voorden aan Toos. „Toos gaf niet dadelijk antwoord. „Atsjie, atsjle,” klonk het opeens en toen Nauwelijks hadden ze een half uur geloopen of ze ontmeetten den graaf van Montfoort te paard, omringd van jagers en vrienden. Zoodra Bert rade hem zag, viel ze voor hem op de kn eta. „Heb medelijden, heer,” smeekte ze, terwijl ze de gevouwen handen naar hem ophief, „Heb medelijden.” herhaalde de stem van Olivier. De heer van Montfoort hield zijn paard in. „Wat is er, goede vrouw?” vroeg hij vriéndelijk, maar toen hij haar goed gezien had, vervolgde hij, „maar zjjt ge niet Bertrade, de vrouw van Nicolaas?” „j* heer,”antwoordde de boerenvrouw, „en het is voor hem, dat ik u kom smeeken.” voor de vierschaar „Zeker mijnheer, met genoegen,” ant woordde Kees en hjj grabbelde in zjjn zak om bet doosje te kunnen vinden. Een beetje onhandig streek hjj een lucifer aan en hield het vuur tegen de groote sigaar van den heer. Lang duurde het vóór het groote oppervlak heelemaal glom. Een deel van de nog glimmende lucifer viel nu en kwam terecht op de prachtige stropdas van den heer. Als de wind was Kees er bij, het vuurtje te doo- ven en sprak: „Pardon, mijnheer! Geluk kig is ’t niet erg; een heel klein gaatje is er slechts In uw das gebrand." Glimlachend liep de heer weer door en Kees maakte een praatje met een paar vrienden, die ook over de kermis dren telden. Nog geen vijf minuten had hij daar zoo gestaan, of hij zag den heer, dien hjj zooeven aan vuur had geholpen, drif tig en heftig met zijn wandelstok zwaaiend, op zich toekomen. Toen hij vóór Kees stond, schreeuwde hij opgewonden: „JU hebt mijn mooie dasspeld gestolen! Geef dadelijk terug of ik roep de poliLel” Want anders wisten ze immers niet of de bootjes wel zeewaardig waren. Nu de meeste waren goed uitgevallen, een en kele had nog wat reparatie noodig, maar dat was gauw gebeurd. De heele vloot had al flink rondgevaren, toen moeder met de mededeeling kwam, dat het voor verkouden kinderen bedtijd was en dat de wanne citroenen hun wel boven ge bracht zouden worden. „Denk er om. dat jullie de pitten bewaart, daarvan maken we kanarievogels op een stokje van," riep Mijnheer Van Voorden hun achter na (Flg. 5). Met het vooruitzicht op dit gezellige knutselwerkje «Hepen de meisjes in. A. L. mannen stuurde hij uit om het bosch in verschillende richtingen te door zoeken en sprak met hen af, hen weer op een bepaalde plaats te ontmoeten. Zelf reed hij met het groctste gedeelte der wapenknechten in vliegende vaart in de richt hg waar de ridder van Oldenhoven verdwenen was. De ongelukkige Nicolaas was al dien tijd met de grootste zorgvuldigheid bewaakt. Opeens verscheen de graaf van Montfoort met zjjn mannen op een open plek van het bo«ch. De ridder van Oldenhoven had op deze verrassing niet gerekend en hU kon onmogelijk bepalen hoe groot het aantal wapen knechten was, dat de graaf van Montfoort met zich meebracht. Hjj en zjjn mannen vluchtten in allerijl en lieten den gevangene achter. ■jO|Ot|°Q|O|QIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIIOIC;i OB lOIOIOIOlOlOIOIOIOIOIOlOlOIOlOICIOI ■OMOROBOHCDaOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOI Een groote menigte volks stond nog voor het bureau om nader nieuws over Kees af te wachten. Met luider stemme riep de heer nu tot het verzamelde volk: „Hier is Kees weer! Hij is onschuldig aan den diefstal!” Toen nam hij hartelijk afscheid van Kees en deze ging met zUn kameraden weer op stap en had nog een prettigen avond. Zoo liep dat leelijke avontuur nog prachtig af! drukte zijn spijt uit over het den Jongen aangedane onrecht. „Mag ik het een beetje goed maken T’ vroeg hij daarna. En zonder het antwoord af te wachten, haalde hij zijn portefeuille uit zijn zak en gaf Kees een biljet van 25. „En heb je me in je leven nog een.-, noedig. Kees, kom dan bij me; ik zal je dan, als ik kan. helpen Hij reikte Kees zijn visitekaartje over, nam den jongen daarna bij de hand en leidde hem naar bulten. „Wat is er dan gebeurd?” „Helaas heer, terwijl we daarstraks rustig zaten te eten, kwam de heer van Oldenlioven ons verrassen met enkele wapenknechten. Ze hebben zich meester gemaakt van mijn man en zullen hem nu vast en zeker in den kelder van het kasteel Oldenhoven opsluiten om hem daar van honger te laten sterven.” JJe heer van Oldenhoven heeft zich willen wreken, omdat Nicolaas gisteren dat wilde zwijn gedood beeft, maar ik zal hem bevrijden, aoo waar als ik leef. Ga rustig met uw kind naar huls, vrouw Bertrade. Ik hoop uw man weer terug te brengen.” Onmlddellijk had de graaf van Montfoort zijn plan gevormd. Enkele kwam er tamelijk benepen uit: „Tc We^t het eigenlijk niet. De meeste leden van de club waren ziek en....” „de anderen zUn op weg het te worden," vulde mijn heer Van Voorden aan. terwijl hij naar Toos keek, die haar waterige oogen zat af te vegen en naar Mientje. die er ook al uitzag, of er leder oogenblik een uit barsting zou komen. „Als we er eens een ouderwetschen middag van maakten en net deden, of genls”, zoodat hij wachten moest of iemand hem kwam verlossen. HU ge bruikte zijn tUd om de heele familie van noten te voorzien. Speciaal legde hij bet erop toe, ieder een geheele gepelde noot te geven (flg. 3). „Waar doet dat toch aan denken?" vroeg Mientje, de gepelde noot bekijkend. „Op een plaatje uit je dierkundeooek," antwoordde haar vader. „Aan het plaatje van de hersenen, ten minste als Je het niet al te nauw neemt (Fig. 3». We zullen de notedoppen bewaren voor de Jongens hiernaast, dan kunnen zU er scheepjes van maken.” Maar Toos vond het veel leuker zelf de scheepjes te ma ken (Flg. 4). En al waren Toos en Mientje zooge naamd te groot voor scheepjes, ze rust ten niet voor dat ze van Moeder toestem ming kregen om, als het spelletje uit was een bakje met water te mogen nemen, om hun heele vloot te laten uitvaren. jullie nog klein zUn en we gingen eens ganzeborden? Moeder zorgt voor een kopje anijsmelk en Jullie gaan vroeg naar bed. Of moeten Jullie nog veel voor school doen?" „Ik niet," antwoordde Toos. „Ik heb al vooruit gewerkt.” Mien tje moest nog een paar lessen leeren en ging daarvoor dus naar boven. Met een uurtje was ze klaar en nu schikten allen zich gezellig om de tafel om te spelen. „Wat hebt u gedaan, terwijl ik boven was?” vroeg Mientje aan haar vader. ,.fk heb een reisje gemaakt naar ’t Zuiden. Kijk maar” en mijnheer haalde een zak te voorschijn, waar hjj noten uit schudde. Die kwamen op een vruchtenschaal ’e liggen bij de citroenen, die mevrouw sno Juist gekocht had. Daar lagen ook al si naasappels op. .Alsjeblieft, daar heb Je de heele familie Zuidvrucht bij elkaar." zei mijnheer Van Voorden. .Maar zuid vruchten groeien hier niet en noten wel,” protesteerde Mientje. „Toch komt ook de noot oorspronkelijk uit Azië. Maar deze noten komen uit den boomgaard van boer Harmsen. KUk in dit boek staat een plaatje van een noteboomentaxje (Fig. 1). Moeder, denk je er wel om. dat de citroenschilletjes zoo lekker smaken? was het antwoord. „Jullie krijgt binnenkort cltroenmelk." „En ik heb nog iets over de planten te vertel len,” ging mUnheer Van Voorden weer verder. ..Dit plaatje (Fig. 2) stelt een vuurwerkplant voor. Boven die plant stijgt voortdurend een fUne olie op. die op windstille dagen in zoo groote hoe veelheid aanwezig is. dat men ze kan aansteken, wat een prachtig gezicht Maar nu is moeder ook zoo' ver, dat we kunnen gaan spelen.” Onder het gezellige spel was de ver koudheid bijna vergeten. Mijnheer Van Voorden zat al heel gauw „in de gevan- Op deze pagina voor de Jeugd mag natuurlijk ook geen hoekje ontbreken, meer speciaal .gewijd” Ja. da’s eigen- HJk een veel te deftig woord, maar ik weet zoo gauw geen ander aan knutsel werkjes, spelletjes, kunststukjes met kaarten, dominosteenen en allerlei ande re spullen met raadsels en puzzles. affUn, In één woord, met allerlei dingen, die je een tikje bezigheid en een beetje ont- A-n N otaboo*»» zjjn onschuld een half uur had hij mis- i donkere cel gezeten, toen ur^Ripend werd. Een veldwachter hem en beval, dat Kees hem zou dom van een ander had uitgestoken, te moede wa toen hij daar zoo op eens door de politie werd weggeleid! Op het bureau vertelde eerst de heer, wat er gebeurd was. HU eindigde zijn ver haal met de woorden: „U ziet dus. mijn heer de comml saris, dat geen ander dan deze jongen het gedaan kan hebben.” En toen was Kees aan de beurt. HU verzekerde, dat de heer de waarheid had gesproken; maarKees wist niet eens, of de heer een da speld op zijn stropdap had gehad of niet. Hij was absoluut onschuld g aan dezen diefstal. Hoe hi) echter ook redeneeren mocht, de om standigheden waren zóó bezwarend te gen Kees, dat hij op het bureau werd vastgehouden en opgesloten in de kleine cel onder het gebouw. Hoe leed die arme, onschuldige Jongen daar onder die pijnlijke verdenking! Wat zou er nu met hem gebeuren? Zijn leven vu geknakt! In de gevangenis zou hij misschien kernen? ZUn patroon zou hem ont laan en nooit meer zou hU een goede betrekking kunnen krijgen! In zijn rade loosheid hief hU de handen ten hemel en hullend bad hij. dat Onze L eve Heer toch zijn onschuld aan den dag zou brenger En schien de deur riep volgen naar den commissaris. „Verschrik- kelUk!” dacht hij, „zou nu dat vreese- lUke verhoor weer beginnen?” Hce verwonderd was hU echter, toen de deft ge. stienge commissaris op hem toe trad en hem vriendelUk belde handen toestak. „Wat ben ik blU voor Je Jongen." sprak hij op vaderlijken toon, „het is ge bleken. dat je onschuldig bent!” Met groote vraagoogen keek Kees naar den commissarl- op, alsof hij vragen wou: „Hce zit dat dan eigenlijk?” En toen vertelde de commissaris: „Zoo even was er een telefoontje gekomen van dien mijnheer. HU had gezegd, dat de prachtige dasspeld gelukkig niet weg was, maar dat hU het d ng thuis op de waschtafel terug had gevonden. Beleefd bood hU Kees zijn excuses aan voor de onaangenaamheden, waarin hij den ar men jongen had gebracht. Zelf was hij al op weg naar het bureau om persoon lijk Kees de hand te kunnen drukken. Ben paar minuten later stopte voor het bureau een fraaie auto en daaruit stapte de bewuste heer, die vlug het bureau bin nenstapte. Teen hij Kees zag. stormde hU op hem toe, drukte hem de hand en foefjes met kaarten en dominosteenen kennen, die heel wat leuke puzzles weten. Aan die pientere lezers en lezeres sen natuurlijk geen haartje minder het vriendelUk verzoek: Laten we daarvan allemaal profiteeren. en stuurt alles wat je ook maar eenigszins geschikt acht, op naar mijn adres; Helmond, Oranje- str-At 11. Dat wil nog niet zeggen, dat het alle maal een plaatsje krijgt. Dat snap je na tuurlijk wel, want ik moet het ook ge schikt achten. Als Je me dus zoo’n paar zelf in elkaar geprutste rebussen opzendt die een klein kind zoo op het eerste ge zicht al met den klomp kan „voelen”, dan reken me van Jetje, dat ik die dingen geen logies geef. jMaar overigens is alles welkom hoor! Kees veelde zich al een heel heertje’ 16 jaar was hij oud en hi) had al een vrU aardige betrekk ng op een handels- kanioor. Geen wonder dus, dat vader hem veroorloofd had, zoo nu «n dan eens een pakje sigaretten te koopen Je kon Kees dan ook geregeld Zon- dagsnamiddaes op ds wandeling aantref fen met een fijne „Melkonian" of een „Chief Wip" in den mond en vooia! ver leden Zondag ’t was teen kermis rookte hij de eene -igaret na de and~re het doosje lucifers moest dien dag herhaaldelijk uit zijn zak worden ge haald Opeens werd •en deftig heer! „He^ft u ook een lucifertje voor me?" vroeg deze.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 14