DE LOOZE STREKEN VAN
ARME STAKKER I
EEN MOOIE WANDELING
VAN ALLES WAT
DE ZOON VAN DEN EDELMAN
REINTJE DEN VOS
I
l
I
2
o
E-UG|D
o
o
o
o
o
o
o
o
i
I
DOOR RO KOPUIT
No. :x
DE B. L. N.
Vj
I
hui
té
i 2.
4w
7
0
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllli
MET PLAATJES VAN JOOPIE
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
OBjpa row q>^iq«c>
n
Hi
ii
«QZTNWriarwrTar^arNirwr^snic^nBninsi-iiniiQlQinir>ir>ICMO4C»OgOlor0IO«r~>IG>«<7)IOB
1
hoestbui
zeggen.
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK
ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Wim een der
d. M.
Hoe Tibert de kater door Reinaart den
f
nog
F|-
En wat zou
3-St?
Tuwlg aette h|j zich neer op de stoep van
een groot huis
I
V
E.k
OM NA TB TEEKZN*-
(voor de groote ren
VOOR KLEINE TEEKENAARS
den heer
en
uitgestrekte landgoederen van de beide edellieden
'X,
K<
Onder de eiken lag het vol met galappels
(fig. 4). Dat was wat voor Kees. Zijn ter
rarium had dezen zomer erg geleden; de
Gerrit. „Die heeft zeker
is daarna verstijfd van
ekken
opge-
Maar mijn waarde neefje Tibert,
Waarom treuzelt ge zoo lang.
Bijna zou ik haast gaan denken,
Dat jij zijt een weinig bang”.
Tibert schaamde zich toen vrees’lijk,
En sprong plots’ling door het gat,
Maar o, schrik, hij kon niet verder,
Daar ie nu gevangen zat!
Rein de Vos riep nu heel smalend,
„Neef, ‘t smaakt je zeker goed.
„Eed’le Koning,” zei toen Grtmbaard,
,,’k Wil u zeggen, dat ik wel
Deze boodschap voor u doen wU,
En zoo moog’lijk nog heel snel.”
,Js hier iemand,” vroeg thans IGobet,
„Die naar Rein den Vos wff gaan.
Dan hoeft hij hier niet te wachten,
Of nog langer nutrioos staan.”
’t Heele huisgezin werd wakker,
En bespraken met elkaar:
„Wij gaan samen naar de val toe.
Zeker kijkt de Vos thans raar”.
Tibert gilde nu zoo vrees’lijk.
Dat de neef van den Pastoor,
Haastig uit z’n bed kwam springen,
Want ‘t klonk ontzettend hoor.
eens aan je vader of moeder laat zien,
wed Ik, dat ze ze zoo mooi vinden dat je
direct *n dubbeltje krijgt om ‘n doosje
kleurkrijt te gaan koopen.
Juist die val vond onze Reinaart,
Voor neef Tibert zeer geschikt.
Daarom dacht hij bij zichzelf:
„Dat heb 'k prachtig afgemikt”!
Op den aarden wed gekomen,
Zeide Rein„ik hoor al wat,
Dus neef Tibert wees verstandig.
En kruip even door dit gat.
Hoor eens hoe ze lustig piepen,
'k Wed zoo’n hapje is echt fijn,
En mijn zeer geachte buurman.
Zal je werk’lijk dankbaar zijn.
En terwijl dit al gebeurde,
Ging die Reinaart weer naar huis.
Zoo liet hij neef Tibert achter.
Zonder eene vette muis.
Daarom ging hij pngkkizeeren.
Kwam ten slotte tot besluit.
Dat hij ’t maar den raad zou vragen.
Want dat kwam zoo beter uit.
Ook ik kan ’t me best begrijpen.
Vette muisjes smaken zoet.
Even wil ik je nog zeggen,
Tibertlief 't ligt n'-t aan mij.
Maar als Heer Pastoor ‘t zou weten.
Kreeg je er een sausje bij.
Maar wat hoor ik, ga je zingent
Foei, dat is niet de manier,
'k Vind ’t waarlijk onbehoorlijk.
Zoo doet geen fatsoenlijk dier”.
1
i
II
te
*1
d»
de
h<
e»
ge
de
da
aa
vo
25
te
Mi
va
w«
d
t
h
g
t
g
Ji
11
n
t<
K
te
brief
even
i
3
I
1
C
j
let
da
dl
we
wa
he
ga
jai
1
rei
Z«
kei
lee
(ei
zot
koi
eer
de
gei
I
tot
rin
In
stel
dut
C
E
Ma
Pat
ui tl
in 1
woe
unl
fert
woe
T
regi
ont'
met
er i
mer
pile
klas
de 1
kwa
duu
dat
Oi
van
acht
Hi
Dec<
van
lie.
Deze schuur nu, was omgeven.
Door een grooten aarden wal.
En daar achter stond voor stroopers.
Juist een groote, zware val.
Want pas gist’ren miste buurman,
Zulk een prachtig vetten haan.
Ja, hij wist het bijna zeker,
Dat die Rein het had gedaan.
Om deêz reden was Pastoor nu.
Als rechtvaardig man zees boos,
Dus was het voor Rein ’t beste,
Dat ie ’t hazenpad maar koos.
Toen neef Tibert dit bemerkte,
Wilde hij niet verder gaan.
Maar doordat hij thans ging rukken,
Ging de strik nog vaster aan.
Hij begon om hulp te schreeuwen.
En riep: .Jtetntje, help, ik stik!
Want ik zit helaas gevangen,
In dien akeligen strik.”
„Martinet, dat is heel zeker,
Die gemeene hanendief.
Ja,'ik wil je nu wel zeggen
Nooit had ik dien Reinaart Hef.
,J€wiet,
kwiet,"
Even
kwam
’t Regent op t oogenblik dat 1 giet en
m’n kleine peuters zitten hier bij me aan
tafel zich te amuseeren met sileriei leuke
fijne teekeningetjes, die ze met n cent,
■n halven cent en een 2’, cent stuk
fabriceeren.
Nicolaas deed wat hem bevolen was en nog denzelfden dag doodde
hij met een pijl een krachtig groot wild zwijn.
Toen de man den volgenden morgen rustig thuis zat te ontbijten met zijn
vrouw Bertrade en zijn zoon Olivier, die bijna net zoo oud was als Hubert,
t zoontje van den graaf van Montfoort, hield er' voor de kleine hut plotseling
een troepje ruiters stlL De ridder van Oldenhoven. die zieh bij hen bevond,
beval zijn mannen zich van Nicolaas meester te maken en na enkele oogen-
bllkken hadden ze zijn handen en voeten gebonden en reden ze In vliegende
vaart met hem weg in de richting van het kasteel Oldenhoven.
Bertrade en Olivier hadden dit alles machteloos aangezien. Noch hun
ll/l
ilji
Toen hij aankwam was reeds oo>
tend.
Maar de Koning was nog op.
En toen Tibert het vertelde,
Vond ie ‘t wel een reuzen-strop.
van kun je soms in de krant lezen, hoe
ze heele velden verwoesten en hoe die na
hun vertrek er uitzien, alsof er brand
geweest is. Maar gelukkig komen die die
ren niet in ons land voor.” (Fig. 2).
kwiet,” en nog eens „kwiet,
klonk het in de braamstruiken,
hielden allen zich doodstil. Toen
een kopje met een paar heldere
oogjes voorzichtig om een hoekje gluren
en even later werd „klein Jantje”, het
winterkoninkje, heelemaal zichtbaar (fig.
3).
„Wat een snoesje," riep Ada.
„Kwiet,” en weg was hij al weer.
Rein en Tibert gingen samen.
Naar de schuur van den Pastoor,
Om er maar heel vlug te wezen,
Liepen zij dus stevig door.
Tibert beet den strik doormidden.
En sprong weder door het gat,
Ging op weg naar ’t hof des Koning»,
En liep steunend op een lat.
„Wel mijn dapp’re dienaar Orim-
baard.
Jij bent een stoutmoedig gast,
Dat je dit zoo daad’Hjk doen wOt,
Heeft mij waarlijk zeer verrast.’
vrouwen zeggen. „De laatste
heeft er een eind aangemaakt!”
Wild duwde Wim de vrouwen op zij en
trad met het pakje in de hand vóór het
ledikant. Daar lag zijn moedertje met
een glimlach op het gelaat. God had zich
over de arme Hjdster ontfermd en haar
bij zich in den hemel genomen!
Wim stond alleen op de wereld, geluk
kig echter met de gedachte, dat hij dc
laatste lekkernij voor haar bestemd, eer
lijk had verdiend.
zeer behoedzaam van den heer over.
Flink stappend en een beetje bevend
van kou schreed Wim achter den heer
aan, die zoo nu en dan eens een vraag
deed. Heel beleefd antwoordde de jongen
dan en de heer kreeg schik in het beleef
de kereltje, dat zoo jong nog. er al op
uit moest om wat te verdienen.
Ze kwamen bij den ingang van 1 sta
tion. „Nu, geef mjjn koffer maar weer
hier, jongen,” sprak de heer, „dat heb je
netjes gedaan hoor!”
„Ik zal hem wel op T perron brengen,
mijnheer," antwoordde de jongen beleefd
en de heer stapte door 't station naar
het perron en Wim liep stevig stappend
achter hem aan.
Hé, hier was het lekkerder dan buiten,
heerlijk warm was het in het groote ge
bouw. De trein stond al voor en heel
gedienstig bracht Wim het koffertje in
de coupé, waar de heer was ingestapt.
Toen volgde de afrekening! De heer
gaf Wim een blinkenden rijksdaalder en
zei: „Dat is voor jou. besteed hem goed,
hoor!" 4
Hartelijk dankte Wim
boschwachter, om onmiddeUijk op deze dieren te schieten, zoodra ze zich op
Hjn terrein bevonden en hem het gevelde wild te brengen, daar de dieren,
op Min landgoed geschoten, hem rechtens ..ebehoorden.
De Pastoor was er het eerste.
En sloeg Tibert met z’n staf,
Martinet die nam een steen dra,
En vloog zoo op Tibert af.
Daarmee gooide hij dien Tibert,
Juist het linkeroog er uit,
Wat begon hij toen te vechten, v
En wat brulde hij toen luid.
In zijn wanhoop ging hij ook nog.
Vechten met den heer Pastoor,
Voordat hij het kon beseffen.
Beet ie hem zelfs in z’n oor.
Maar heel gauw kwamen de anderen.
En zij hielpen nu hun heer,
Deze dacht toen bij zichzelven:
„Vechten doe ik vast nooit meer!”
holde toen de straat op. Een echten
rijksdaalder bezat hij daar opeens! Wat
kon hij daar al niet vgor koopen! Wat
zou zijn moedertje blij zijn!
In een wip was hij in een prachtigen
fruitwinkel en kocht zes van de prach-
Hé, die waren nu
den
vond hy in de kamer,
stonden ze
weduwe.
„Ze is dood!” hoorde
De wandeling werd voortgezet, nadat
de doode sprinkhaan voorzichtig in een
doosje was gedaan. Aan de struiken zaten
nog enkele half bevroren bramen, maar
veel smaak was er niet meer aan. De
bladeren waren nu alle geel en rood.
Het scheen, dat deze Woensdag de
Woensdag was om voigisten te doen. Het
begon al, toen de bondgenooten op weg
waren naar het bosch. t Had ’s nachts
wfer flink gevroren, hier en daar zat
vos misleid werd
Het was winter; een dikke sneeuwlaag
bedekte de straten der stad en een ijzige
wind snerpte in de gezichten der wan
delaars, die noodgedwongen zich op de
wegen waagden.
In de hulzen der rijken was het heer
lijk warmdaar brandden de kachels
•n verspreidden een weldoende warmte;
doch in het huisje van de weduwe Dirk-
sen was het koud. De ijzige wind blies
door de reten en scheuren in de houten
omwanding en geen kachel of haard ver
dreef de koude uit het kleine, ongezellige
kamertje. Bovendien heerschte er ziekte
in de armoedige hut: de arme weduwe lag
reeds dagenlang te bed en voelde zich
ellendig en medicijnen en versterkende
middelen ontbraken. Haar zoontje, de
kleine Willem, nog pas tien jaar oud,
stond huilend naast het armoedige bed
van zijn moedertje en bad. bad in stilte,
dat Onze Lieve Heer zijn moeder toch
mocht bewaren. Opeens sprak de zieke
met zwakke stem: „Ik heb toch zoon
dorst.” Vlug ijlde de kleine baas naar
het keukentje om wat water te halen.
Het was het eenige wat in huis was. Gre
tig dronk de zieke en sprak daarna.
.Wat zou ik graag een paar vruchten
hebben, Wim; maar, waar zullen we die
vandaan halen?”
O, hoe graag zou Wim vruchten ge
haald hebben voor zijn moeder, maar
geld was er niet in huis en zonder geld
kon hjj ze niet krijgen.
.Moeder.” sprak hij eindelijk en tracht
te in zijn stem iets opwekkends te leggen:
„Moeder, ik ga, om voor u de vruchten
te halen.”
rijp aan de struiken. Kees raapte ineens
iets groens van den grond op en liet het
de anderen zien. „Een sabel prinkhaan,”
(fig. 1), riep - -
eieren gelegd en
de kou.”
„Is dat nu een erg schadelijk dier?”
vroeg Tilly aan Jan.
„Nou,” was het antwoord, ..zoo heel erg
is dat niet. HU eet wel veel bladeren,
maar hij vangt ook insekten Bovendien
komen sabelsprinkhanen gelukkig niet
zoo veel voor."
„Maar er zijn toch ook wel schadelijke
sprinkhanen,” kwam nu Mientje voor den
dag.
„Ja" antwoordde Jan. „De treksprink-
hanen van OoSt-Europa-en Afrika. Daar-
I Onder de jeugdige lezers van dit
hoekje zitten natuurlijk ook lest teeke-
naars in den dop. Dien zal ik eens even
laten zien, wat 'n aardige dingen m'n
jongens met die paar geldstukken op
papier kunnen zetten.
De mooiste teekeningetjes mogen ze
kleuren en wanneer jullie je producten
tigste sinaasappels
eerljjk verdiend!
Nu snelde hjj naar huis met zjjn pakje
onder den arm! Eenige buurvrouwen
Zacht pratend
om het armoedige bed der
Hjj kuste moeder op haar magere wang
en verliet rillend van kou in zijn dun
buisje de ongezellige hut en begaf zich
in de snerpende kou. Hij moest vruchten
hebben voor zijn moedertje!
Drentelend liep hij eenigen tijd door de
buitenwijk der stad en zag eindelijk een
man, die een groote kar voor zich uit
duwde. Ook lagen er appelen, peren en
fijne sinaasappelen op en de jongen
kreeg een schok, toen hjj daar die heer-,
lijke sinaasappels zag. Daarvan moest hjj
er een paar hebben! Maar hoe?
Kijk, daar bleef de groentenman
staan, dicht bij den hoek der straat. Hij
belde aan een der deuren aan en wachtte
tot de dienstbode zou komen om te ope
nen. Dien tijd moest Wim benutten! Hu
liep vlak langs den wagen en nam toen
zoo vlug hij maar kon een paar lekkere
sinaasappels weg. Hij verborg ze onder
zijn buis en wilde toen vluchten, vluchten
zoo hard hij kon. Maar de man had alles
gezien en kwam vlug aanrennen, om den
kleinen dief in te rekenen. Een poosje
liep hjj Wim na en had hem toen Inge
haald. Hij greep Wim bij den kraag.
o
Sinds dat oogenblik loerde hij steeds op een goede gelegenheid om den
graaf van Montfoort ten onder te brengen.
De grenzen van de uitgestrekte landgoederen van de beide edellieden
raakten elkaar.
In de bossc-hen van den heer van Oldenhoven bevond zich zeer veel
wild. Dit wild overschreed de grens en bracht dikwijls zeer veel schade-aan op
<te landerijen van den graaf van Montfoort. Deze beval dus aan Nicolaas. zijn
zaagden boomstam vond Ada nog wat
zwavelkopjes, geel met groenachtige
.plaatjes. Daar deze paddenstoelen (fig. 5)
als zeer vergiftig bekend staan, lieten de
kinderen ze ru tlg op hun plaats.
Natuurlijk wou Toos niet achter blijven
en op haar beurt bracht ze het gezel
schap bij een boomstronk met mooie el
fenbankjes (fig. 6).
„Komen die alleen op boomstammen
voor?” vroeg Tilly. „En wat is dit dan?”
gedachte, dat hjj nu voor het eerst
zijn leven had gestolen,
heusche dief was. Ach, hoe vreeselijk
vond de arme jongen dat!
zijn arm, ziek moedertje er onder geleden
hebben, als ze had geweten, dat haar
Wim een dief was!
Neen op een andere manier op
een eerlijke manier moest hij wat zien te
verdienen, om daarvoor vruchten te kun
nen koopen! Treurig zette hij zich op den
stoep van een groot huis en steunde met
de hand zijn hoofd en Het zijn tranen
den vrijen loop.
Plotseling ging de deur open en een
deftig gekleed heer kwam naar buiten ge
stapt met een koffertje in de hand. Even
bleef hij staan om rond te kijken en be
merkte toen den armen Wim.
..Hé. kereltje," riep hij, „wil jij wat ver
dienen?”
Vlug sprong Wim op en was in een
wip bjj den heer. I
„Heel graag, mijnheer.” antwoordde hij.
„Draag jij dan dit koffertje voor me tot
aan het station! Maar wees voorzichtig
hoor, er zit'breekbare waar in.”
„Geen zorg daarover, mijnheer! Ik zal
het heel voorzichtig dragen!" En tege
lijk rtam Wim het vrij zware koffertje
<fig. 6>. Ja. die paddenstoel leek wel wat
op een elfenbankje, maar hjj stond ge
heel vrij op den grond en was heelemaal
rond.
„Het Is net een tolletje," vond Kees.
„Daar heb je den naam,” riep Toos ver
rukt. „Tolzwammetje is de naam.”
Met al deze vondsten en gesi
was de middag al een heel eirW
schoten: er werd besloten rechtsomkeert
maken. Toos hoopte erg. dat er een
van Henk zou zijn, aoodat allen
mee gingen kijken. Een brief van
Henk was er niet, wel een briefkaart van
Relndert. Hij maakte het best en had het
verbazend druk. Hij hoopte erg. dat hij
nog eens een brief van de B. L. N. 8.
zou krijgen en informeerde of er nog ge
regeld gewandeld werd. Met de beste
wenschen voor mooie bijeenkomsten ein
digde zijn schrijven.
Voor zij uiteen gingen, stelde Ada voor,
dat, als het slecht weer was, zjj voortaan
weer besprekingen zouden houden. Zij
wilde zelf wel het voorbeeld geven en
nog eens vertellen over wat zij dezen
zomer beleefd had. Natuurlijk was ieder
een hier voor en hierop werd de bijeen
komst gesloten.
meeste dieren waren dood gegaan. Nu
had hij van Henk gehoord, dat het niet
zoo heel moeilijk was uit galappels Insek
ten te kweeken. Een laag zand in het
terrarium, een bakje met water om het
vochtig te houden, dat was alles wat voor
de kweekerij noodig was. Kees had het
goed onthouden en nu de tijd gekomen
was, dat de galappels met de bladeren
op den grond vielen, ging hij aan het
verzamelen. Vooraf werd een enkele
doorge neden om eens te zien, hoe ver
de ontwikkeling al gevorderd was (fig. 4'
Met een draadje werden de twee helften
weer aan elkaar gebonden, in de hoop,
dat het diertje zich toch nog verder zou
ontwikkelen.
Met de paddenstoelen was het vrijwel
gedaan. De nachtvorsten hadden de
meeste opgeruimd. Alleen bij een afge
schudde hem flink heen en weer en riep
opgewonden van drift: „Jou brutale dief!
Hier mijn sinaasappelen!”
Zelf haalde hij de vruchten onder
Wim's buisje vandaan en gaf hem een
paar draaien om de ooren, dat het hem
groen en geel voor de oogen werd.
Hullend verwijderde Wim zich; niet zoo
zeer door de pijn, doch nog meer door de
-X van
dat hjj een
tranen, noch hun smeekbeden hadden den wreeden ridder kunnen ver
murwen. Ruw rukte hij zich los, toen -de ongelukkigen zich aan zijn kleeren
vastklampten.
Toen de ruiters tusschen het gebladerte waren verdwenen, viel Bertrade
snikkend op den grond neer: maar het duurde niet lang of de ongelukkige
vrouw wist haar verdriet te beheerschen.
„Vóór alles,” zeide ze. „moeten we den graaf gaan vertellen, wat er gebeurd
U“
Ze nam haar aoontje bjj de hand en ging op weg.
1