EEN REISJE NAAR HET ZUIDEN DE LOOZE STREKEN VAN REINTJE DEN VOS d L VAN ALLES WAT EEN AVONTUUR DAT NOG GOED EINDIGDE DE ZOON VAN DEN EDELMAN KJ ft iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiimiiiiiiiiiiiinmiinB o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o DE B.L.N.S. 5 <Y) /fc* DOOR RO KOPUIT Scl» MET PLAATJES VAN JOOPIE 0 0 0 0 0 ---- OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN M. te da&en gen Is", hield het vuur tegen de groote signer van den heer. CDBCDR ottboo**' o Zoo ging Grimbaard naar Malpertus; Toen hij aankwam, zag hij daar, Rein den Vos en Hermelijne En hun kinderen zoowaar. KNUTSELWERKJES EN SPELLETJES EEN WOORDJE VOORAF! „Hu, ik moet er niet aan denken, Wat u allemaal dan wacht, ’k Wed als u er over nadenkt, Dat u zeker niet meer lacht. Daarom is het maar ’t beste, Even met mi) mee te gaan, Heusch, dan is ’t niet zoo gevaarlijk, Gij hebt erger doorgestaan." HOE RAAD JE DE OOOEN TAN EEN DOMINOSTEEN Rtri«.hV< Ik zie de komende weken al een beein- boel zendingen tegemoet. Ziezoo, dat was twéé! En nu beginnen we met ene Hoekje ik hoop tot jullie genoegen. o „Beste oom en beste tante. Ook de kinderen gegroet, Hoe gaat het toch met u allen, Naar ik zie is alles goed. Maar oom moet ik even zeggen, En dat vindt hij vast niet leuk, Dat hij aan het hof des konings, Zeker staat in slechten reuk. Juist daarom, o, oompje Reinaart, Raad ik u ten zeerste aan, Om maar daad’lijk af te reizen. En naar Nobel toe te gaan.” „Even wil ik u nog zeggen, ’t Is nu al de derde keer, Dat de koning u laat roepen, En dat doet hij licht niet meer. Als gij nu niet met mij mee gaat, Ziet ‘t er leelijk voor u uit. Nooit schenkt hij dan weer genade, Aan zoo’n valschen, loozen guit. Op den derden dag zult gij dan Zien bestormen uw verblijf, Ook zal hV dan laten zetten. Rad of galg, pas op uw lijf." drukte zün spüt uit over het den jongen aangedane onrecht. „Mag ik het een beetje goed maken?” vroeg hij daarna. En zonder het antwoord af te wachten, haalde hü zijn portefeuille uit zijn zak en gaf Kees een biljet van 25. „En heb je me in je leven nog eens noodig, Kees, kom dan bü me; ik zal je dan, als ik kan. helpen." HU relktef Kees zijn visitekaartje over, nam den Jongen daarna bü de hand en leidde hem naar buiten. Je plaatst ongemerkt een kom met helder water voor je op tafel en zet het licht er ook bij. Dan houd je een domi nosteen, dien men deze ot gene uit het gezelschap in de hand geeft. zóó tegen het licht, dat ie zich in de kom met wa ter afspiegelt. Maak dan nog *n paar bewegingen, kijk in het water en je zult daarin bet aantal door de weerkaatsing kunnen st ieten. Hierop zei de Koning: JQrimbaard, Ga dan heen en houdt u goed, Heusch, in u heb ik vertrouwen, Want gij weet wel hoe het moet. kwam er tamelijk benepen uit: „T Weet het eigenlijk niet. De meeste leden van de club waren ziek en....” ,Ae anderen zijn op weg het te worden." vulde mijn heer Van Voorden aan, terwül hU naar Toos keek, die haar waterige oogen rat af te vegen en naar Mientje. die er ook al uitzag, of er ieder oogenblik een uit barsting sou komen. „Ais er eens een ouderwetecben middag maakten en net deden, of spanning brengen op de donkere avonden. NatuurlUk is dat in de zomermaanden veel minder noodig dan van October tot April, maar ook in dezen tijd van bet jaar kan het nog wel eens heelemaal geen weer zijn, om al je vrijen tijd buiten door te brengen. Dan moet Je je vermaak thuis zoeken en daarbU wil dit aparte hoekje jullie een beetje helpen. Ziezoo, da's één! Maar nou nog even iets anders. Ik weet bU ondervinding, dat er onder jullie nog een heel stelletje zUn, die ook heel wat „Beste neef, ge spreekt de waarheid,” Zeide Rein met droeve stem, „Het zal wel 't beste wezen. Als ik even ga naar hem. Allen die ‘k ontmoet ten hove, Zijn verbolgen thans op mij, Dus als ik er heel vandaan kom, Ben ik zeker innig blij. Toch vind ik het werk’lijk beter. Om te lutst’ren naar uw raad, Dus zal ik maar met u meegaan, Nu de zaak er zoo voorstaal.” „Zeker, waarde koning Nobel, Ik zal dus maar daad’lijk gaan, En ook zeer voorzichtig wezen, Ja, daar kunt u van op aan.” „Beste Grimbaard, ’k wil je zeggen, Je bent een rechtvaardig man, Daarom zal ik alles biechten, Schoon ik het haast niet kan! Hoor mij aan, ik zal vertellen, Wat ik toch wel heb gedaan, Aan den Kater en den Otter, En aan Kanteklaar den Haan. Ook voor Bruin den Beer en Ruwaart, Ben ik heel erg slecht geweest. En voor Isegrim den Wolf, Was ik zelfs een vrees’lijk beest." „Eerst komt stelen, daarna rooven, Dan weer moorden met geweld, Zoo kunt u van ‘t rijtje af gaan, 'k Heb 't keurig opgesteld." „Beste vrouw,” vervolgde Reinaart, En zijn stem klonk droef en zacht, uAls ik soms niet weer terugkom, Ween dan niet, maar houd de wacht. Wees heel zorgzaam voor de kind’ren, Leer ze alles wat je kan, Dan wordt onze Reitiardtne Wat je noemt een flinke' man. Zorg ook goed voor onze dochter, *t Brave, lieve, kind Rosseel, O, 't vaderhart dat breekt mij. Want van haar houd ik zoo veel!” Want anders wisten ze immers niet of bootjes wel zeewaardig waren. NU da meeste waren goed uitgevallen, een en kele bad nog wat reparatie noodig. maar dat was gauw gebeurd. De heele vloot had al flink rondgevaren, toen moeder met de mededeeling kwam, dat bet voor verkouden kinderen bedtijd was en dat de warme citroenen hun wel boven ge bracht zouden worden. ..Denk er om. uat jullie de pitten bewaart, daarvan meren we kanarievogels op een stokje van,* riep Münheer Van Voorden hun achter na (Fig. 5.‘. Met het vooruitzicht op dit geueswu knutselwerkje sliepen de meisjes in. Daarna kuste hij de zijnen, Zag ze even treurig aan, O, wat vond hij het toch vrees’lijk, Zoo maar van ze heen te gaan. Op de heide thans gekomen, Zeide Reinaart tot zijn neef: -„Heden zal ik voor u biechten, Alhoewel ik ril en beef. Want mijn zonden zijn er vele, Ja, ik heb oprecht berouw, Als ik er nu over nadenk, Vind ik mi) toch wel heel flauw." „Oom," zei hierop onze Grimbaard, „Uw bewering is wel waar. Maar ik wil u even zeggen, •t Klinkt hier wel een beetje raar. „Flauw”, dat is ’t juiste woord niet, „Slecht”, dat is hier op z’n plaats, Sta maar niet zoo sip te kijken, Anders hebt u ook veel praats. Als u eerlijk wilt gaan biechten, Vind ik het uitstekend hoor, Maar dan moet u wel bedenken, d’Ergste daden gaan dan voor." had de pootlge politieman Kees bij den kraag. „Wat gaan jullie vandaag verder doen?” vroeg mevrouw Van Voerden aam Toos. „Toos gaf niet dadelijk antwoord. „Atsjle, atsjie," klonk het opeens en toen dom van een ander had uitgestoken, te moede was, toen hü daar zoo op eens door de politie werd weggeleld I Op het bureau vertelde eerst de heer, wat er gebeurd was. HU eindigde zUn ver haal met de woorden: „U ziet dus. mUn- heer de commissaris, dat geen ander dan deze Jongen het gedaan kan hebben.” En toen was Kees aan de beurt. HU verzekerde, dat de heer de waarheid had gesproken; maarKees wist niet eens, of de heer een dasspeld op zün stropdas had gehad of niet. HU was absoluut onschuldig aan dezen diefstal. Hoe hU echter ook redeneeren mocht, de om standigheden waren zóó bezwarend te gen Kees,dat hü op het bureau werd vastgehouden en opgesloten in de kleine cel onder het gebouw. Hoe leed die arme, onschuldige jongen daar onder die pünlüke verdenking! Wat zou er nu met hem gebeuren? ZUn leven ras geknakt! In de gevangenis sou hü misschien komen? ZUn patroon zou hem ontslaan en nooit meer zou hü een goede betrekking kunnen krUgen! In sUn rade loosheid hief hU de handen ten hemel en hullend bad hü. dat Onze Lieve Heer toch zUn onschuld aan den dag zou brengen! En zie een half uur had hl) mis schien in de donkere cel gezeten, toen de deur geopend werd. Een veldwachter riep hem en beval, dat Kees hem zou volgen naar den commissaris. „Verschrik- keLUk!” dacht hij, „zou nu dat vreese- lüke verhoor weer beginnen?” Hoe verwonderd was hü echter, toen de deftige, strenge commissaris op hem toe trad en hem vriendelük beide handen toestak. „Wat ben ik blU voor Je Jongen,” sprak hü op vaderlUken toon, „het is ge bleken, dat Je onschuldig bent!” Met groote vraagoogen keek Kees naar den commissaris op, alsof hü vragen wou: „Hoe zit dat dan eigenhjk?” En toen vertelde de commissaris: „Zoo- even was er een telefoontje gekomen van dien münheer. Hü had gezegd, dat de prachtige dasspeld gelukkig niet weg was, maar dat hü het ding thuis op de waschtafel terug had gevonden. Beleefd bood hü Kees rijn excuses aan voor de onaangenaamheden, waarin hü den ar men Jongen had gebracht. Zelf‘was hü al op weg naar het bureau om persoon- lük Kees de hand te kunnen drukken. Een paar minuten later stopte voor het bureau een fraaie auto en daaruit stapte de bewuste heer, die vlug het bureau bin- neAstapte. Toen hü Kees zag, stormde hü op hem toe, drukte hem de hand en Een groote menigte volks stond nog voor het bureau om nader nieuws over Kees af te wachten. Met luider stemme riep de heer nu tot het verzamelde volk: ..Hier is Kees weer! Hü is onschuldig aan den dief.'tal!" Toen nam hü hartelük afscheid van Kees en deze ging met zün kameraden weer op stap en had nog een prettlgen avond. Zoo liep dat leelüke avontuur nog prachtig af! buurt verstopt! In elk geval wacht ik niet langer dan vUf minuten. Heb Je dan mün eigen eigendom niet teruggegeven, dan maak Je met de politie kennis.” Van schrik wist Kees niet, wat hU antwoorden zou, tranen sprongen hem in de oogen; maar de barsche heer lette daar niet op en riep een polltie-agent, die daar net pas eerde. .Arresteer dezen Jongen!” sprak hü, „hü heeft mün dasspeld gestolen.” In een wip had de pootlge politieman Kees bU den kraag en bracht hem naar het politiebureau. Alle menschen op de kermis zagen het, stieten elkaar aan en zeiden zoo iets van: „Dief! Wie zou dat gedacht hebben?" Je kunt begrijpen, hoe de arme Kees, die nog nooit zün handen naar ’t eigen- „Wat is er dan gebeurd?” .Helaas heer, terwül we daarstraks rustig zaten te eten, kwam de heer van Oldenhoven ons verrassen met enkele wapenknechten. Ze hebben zich meester gemaakt van mün man en zullen hem nu vast en zeker in den kelder van het kasteel Oldenhoven opsluiten om hem daar van honger te laten sterven.” „De heer van Oldenhoven heeft rich willen wreken, omdat Nicolaas gisteren dat wilde zwün gedood heeft, maar ik zal hem bevrijden, zoo waar als ik leef. Ga rustig met uw kind naar huls, vrouw Bertrade. Ik hoop uw man weer terug te brengen.” Onmlddelljjk had de graaf van Montfoort zün plan gevormd. Enkele gOlofoiOiaiOIOIOIOiOIOIOIO^OlQIQIQIIQIQIOI BCDBCDI CDI OBCDB GDI GDI Ol OBCDB OBCDB OBOB OBOB OB BOBOBOBOBOBOBOIOBOBOBOBOIOIOBOI mannen stuurde hü uit om het bosch in verschillende richtingen te «Ww- zoeken en sprak met hen af, hen weer op een bepaalde plaats te ontmoetem Zelf reed hü met het grootste gedeelte der wapenknechten tn vliegend vaart in de richting wakr de ridder van Oldenhoven verdwenen was. De ongelukkige Nicolaas was al dien tüd met de grootste aorgvuldlgtMM bewaakt. Opeens verscheen de graaf van Montfoort met zün mannen op een open plek van het bosch. De ridder van Oldenhoven had op deze verrassing niet gerekend en hü kon ónmogelijk bepalen boe groot het aantal wapen knechten was, dat de graaf van Montfoort met zich meebracht. HU en zün mannen vluchtten in allerlfl. etf lieten den gevangene achter. de heele familie Zuidvrucht bü elkaar, zei münheer Van Voorden. „Maar zuid vruchten groeien hier niet en noten wel," protesteerde Mientje. „Toch komt ook de noot oorzpronkelük uit Azié. Maar dese noten komen uit den boomgaard van boer Harmsen. Kijk In dit boek staat een plaatje van een noteboomentakje (Fig. 1). Moeder, denk je er wel om, dat de citroenschilletjes zoo lekker smaken?" ^la.” was het antwoord. „Jullie krijgt weer binnenkort cltroenmelk.” Ik heb nog lets over de planten te vertel len." ging münheer Van Voorden weer verder. „Dit plaatje <Fig. 2) stelt een vuurwerkplant voor. Boven die plant stügt voortdurend een fijne olie op, die op windstille dagen in zoo groote hoe veelheid aanwezig is. dat men ze kan aansteken, wat een prachtig gesiebt la. Maar nu is moeder ook zoo ver, dat we kunnen gaan spelen.” Onder het gezellige spel was de ver koudheid büna vergeten. Münheer Vaa Voorden zat al heel gauw Jn da gewan- Gcpcjde- hoor. Nauwelijks hadden ze een halt uur geloopen of ze ontmoetten den graaf van Montfoort te paard, omringd van jagers en vrienden. Zoodra Bertrade hem zag, viel ze voor hem op dé knieën. medelüden, heer,” smeekte ze, terwül ze de gevouwen banden naar hem ophief. „Wah medelüden.” herhaalde 4e stem van Olivier. De heer van Montfoort hield zün paard in. „Wat is er, goede vrouw?” vroeg hü vriendelük, maar toen hü haar goed gezien had, vervolgde hü, ,Jnaar züt ge niet Bertrade, de vrouw van Nicolaas?** ,4a beer,” antwoordde de boerenvrouw, „en het is voor hem, dat ik u kom smeeken.” De arme Kees, die van den prins geen kwaad wist, schrok natuurlük hevig bü deze vreeselüke beschuldiging en haastte zich, zün onschuld te betuigen. ,Jk geef u permissie, münheer, om al mün zak ken te onderzoeken; u zult dan zien, dat ik absoluut uw dasspeld niet heb.” „Praatjes!” schreeuwde de heer. „Dan heb je ze aan een "van je vrienden ge geven of op een ander plekje hier in de CD BCD BCD IOIO BCD «CO BCD BOIO BCD BCD BCD BOBO BOBO IOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOBOIOIOIOIOIOI I0l0l010l0l0l010l0l010l0l0l0l0l0l0ll0l0l0| foefjes met kaarten en dominosteenen kennen, die heel wat leuke puzzles weten. Aan die pientere lezers en lezeres sen natuurlük geen haartje minder het vriendelük verzoek: Laten we daarvan allemaal proflteeren. en stuurt alles wat je ook maar eenigszlns geschikt acht, op naar mün adres: Helmond, Oranje straat 11. Dat wil nog niet zeggen, dat bet alle maal een plaatsje krügt. Dat snap Je na tuurlük wel, want ik moet bet ook ge schikt achten. Als je me dus zoo’n paar zelf in elkaar geprutste rebussen opzendt, die een klein kind zoo op het eerste ge richt al met den klomp kan „voelen", dan reken me van Jetje, dat ik die dingen geen logies geef. Maar overigens is alles welkom boor! zoodat hü wachten moest of iemand hem kwam verlossen. HU ge bruikte zün tüd om de heele familie van noten te voorzien. Speciaal legde hü bet erop toe, ieder een geheele gepelde noot te geven (fig. 3). „Waar doet dat toch aan denken?" vroeg Mientje, de gepelde noot bekijkend. „Op een plaatje uit je dierkundeboek,” antwoordde haar vader. Aan het plaatje van de hersenen, ten minste als je het niet al te nauw neemt (Fig. 3). We zullen de notedoppen bewaren voor de jongens hiernaast, dan kunnen zü er scheepjes van maken.” Maar Toos vond bet veel leuker zelf de scheepjes te ma ken (Fig. 4). En al waren Toos en Mientje zooge naamd te groot voor scheepjes, as rost ten niet voor dat ze van Moeder toestem ming kregen om, als bet spelletje uit was een bakje met water te mogen nemen, om hun heele vloot te laten uitvaren Kees voelde zich al een heel heertje- 1« Jaar washüoudenhühadaleen vrü aardige betrekking op een handel kantoor. Geen wonder dus, dat vader hem veroorloofd had, zoo nu en dan eens •en pakje sigaretten te koopen. Je kon Kees dan ook geregeld Zon- dagsnamiddags op de wandeling aantref fen met een füne .Melkonlan” of een „Chief Wip” tn den mond en vooral ver leden Zondag t was toen kermis rookte hü de eene sigaret na de andere en het doosje lucifers moest dien dag herhaaldeiük uit zün zak worden ge haald Opeens werd hü aangesproken door •en deftig heer! „Heeft u ook een lucifertje voor me?" vroeg deze. Op deze pagina voor de Jeugd mag natuurlük oor geen hoekje ontbreken, meer speciaal .gewüd” Ja. das eigen- lük een veel te deftig woord, maar tk weet zoo gauw geen ander aan knutsel werkjes, spelletjes, kunststukjes met kaarten, dominosteenen en allerlei ande re spullen met raadsels en puzzles, affUn, in één woord, met allerlei dingen, die Je een tikje bezigheid en een beetje ont- jullle nog klein zün en we gingen eens ganzeborden? Moeder zorgt voor een kopje anüsmelk en jullie gaan vroeg naar bed. Of moeten Jullie nog veel voor school doen?” „Ik niet,” antwoordde Toos. „Ik heb al vooruit gewerkt.” Mien tje moest nog een paar lessen leeren en ging daarvoor dus naar boven. Met een uurtje was ze klaar en nu schikten allen zich gezellig om de tafel om te spelen. „Wat hebt u gedaan, terwül Ik boven was?” vroeg Mientje aan haar vader. Jk heb een reisje gemaakt naar 't Zuiden. Kük maar” en münheer haalde een zak te voorschün, waar hü noten uit schudde. Die kwamen op een vruchtenschaal te liggen bü de citroenen, die mevrouw ano juist gekocht had. Daar lagen ook al si naasappels op. .Alsjeblieft, daar heb je X Hoe Grimbaard de das werd afgezonden om den vos voor de vierschaar JZeker münheer, met genoegen," ant woordde Kees en hü grabbelde In zün zak om het doosje te kunnen vinden. Een beetje onhandig streek hü een lucifer aan en hield het vuur tegen de groote sigaar van den heer. Lang duurde het vóór het groote oppervlak heelemaal glom. Een deel van de nog glimmende lucifer viel nu en kwam terecht op de prachtige stropdas van den heer. Als de wind was Kees er bü, het vuurtje te doo- ven en sprak: „Pardon, münheer! Geluk kig is t niet erg; een heel klein gaatje is er Slechts in uw das gebrand." Glimlachend liep de heer weer door «n Kees maakte een praatje met een paar vrienden, die ook over de kermis dren telden. Nog geen vüf minuten had hü daar zoo gestaan, of hü zag den heer, dien hü zooeven aan vuur bad geholpen, drif tig en heftig met zün wandelstok zwaaiend, op zich toekomen. Toen hü vóór Kees stond, schreeuwde hü opgewonden: „JU hebt mün mooie dasspeld gestolen! Geef dadeUjk terug of ik roep de polltie 1" rt tsd u n n M ie et 1-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 7