HET VERHAAL VAN ADA VAN ALLES WAT mi DE LOOZE STREKEN VAN REINTJE DEN VOS DE LAARZEN VAN BUFFELLEER E.U D 7 u o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o I a e IXX)R RO KOPUIT B. L. N. S. DE h i I e I Q ■m 0 Q fez? Wj’ffiiJi'HOiWiH r iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim MET PLAATJES VAN JOOPIE I - jwnuuiiui nlU ±J OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN XI Hoe de Vos ten hove kwam èn hoe hij zich zelf verontschuldigde viel op zün kniecn en vroeg om vergiffenis leu hooren! PIERROT. Groote Heer, m’n speech is vtt: t I een vreemdeling op een omgehouwen boom gitten En Bruncet het aardig Gansje. b*>,é zuchtte l riep WIST JE DAT? Tij 1 toen de flescb de of Ln dc fj twaalf roovers kwamen naar binnen gt^tormd niet meer kan terug A. L. j- iste is B B t ts i r duldt? om eten. De oude vrouw bracht *n groot «tuk gebraad, en ae lieten X zich goed smaken Maar toen de soldaat de heerlijke geuren rook, ael hij tegen den jager: „Ik houd *t niet meer uit; ik ga aan tafel gitten en eet mee.” „Dat sou ons het leven kosten", nel de jager, en hieid hem bij zijn arm vast. hebben stoppen.' <r» is Kanteklaar trad nu naar voren, Stampte even op den grond; .Maar m’n waarde koning Nobel," Zei de Vos zoo langs z’n neus, ..Dat de kruin van Bruin bebloed is, Nou. da's toch z’n eigen keus. Ik kan waarlijk toch niet helpen. Dat hij vast zat in dien boom, Heusch. ik kan ’t mij niet begrijpen Hoe komt Bruintje toch zoo sloom"" Voordat hij nog iets kon zeggen, Zeide Nobel: „hou je mond!" „Zóó erg zal X niet zijn," zei de sol daat. ,Jk heb in geen twee dagen ge geten en 't blijft tenslotte precies het zelfde, of ik hiér een kopje kleiner word gemaakt, of in X boseb van honger om- „Maar de oorzaak van dit alles Ligt toch werk’lijk niet aan mij. ’k Wed, als hij z’n taak volbracht had Dan was u en hij zeer blij. En wat Tibert nu gebeurde Bij het huis van den pastoor, Daar heb ik totaal geen schuld aan. Dat verzeker ik u hoor." n e tl s i J s Jt >r n n IQIOBOBOIOBOBOBOBOBOBOBOBOIOBOIOBOI BOBOBOBOBOBOBOBOIOIOIOIOIOIO8OIOIOI BCDBOBOBOIOII I DE ZOON VAN DEN EDELMAN Veelvra-Kt. n n >t o >p ve as }g 4 in et ik ie ie n, >8 ln ia rrMlsvas iiabsyrsv eb os J cL»e xicU met LLh de vacxen Ed«l»n<tK«r koninklijke kleeren er doorheen kon zien schitteren. „Ja. ik zei nog zelfs tot Tibert, Beste Kater doe het niet, Heusch, je weet nooit hoe het afloopt En dan heb je maar verdriet. Nu, mn grooie koning Nobel, Zeg ik nog eens tot besluit: ’k Ben geheel tot uw beschikking flrnziéo Hoor m’n enoarh 4a lift „Neen, die praatjes van Reinaart. Daar geloof ik toch niets van, Want u hebt niet laten blijken, Dat u bent een waardig man. K(jk eens naar dien armen Tibert, K(jk toch eens naar Bruin den Beer En zie hoe zijn kruin bebloed is, 't Doet hem vast nog heel erg zeer. Nu, voor al die daden Reinaart, Zal 'k u straffen met den dood Bij deez’ woorden stak toen Nobel, Plechtig op z’n eenen poot. de gezondheid van het beele gezelschap drinken I" Daarna zwakide hij de flesch en riep, terwijl hij met zijn rechterlaars van buf- felleer driemaal op den grond stampte: Fierheid zit me in m’n bloed. Ook wil ik u even zeggen," Zeide nu deemoedig Rein, ..Als gij mij ifilt laten dooden Zou het waarlijk treurig zijn:' Pas had Reintje uitgesproken. Of daar kwamen dieren aan. 1 En zij wilden nu wel allen Met de klachten verder gaan. CDABCD BOgCD o Eerst kwam Isegrim de Wolf. Daarna kwam de Ram Bellijn, 1 Daarnaast stond Tibert de Kater, En Forkondet ’f Everzwijn. Toen kwam weer de Bever Paneer. Ticelijn de zwarte Raaf, En Bruncet het aardig Gansje. Al die dieren waren braaf. om .opnieuw zijn jager zal ..Wilt gij mij nn nog gaan koken. Braden, hangen, 't is mij goed. Heusch, ik ben niet zoo lafhartig. „Weet je niet,” antwoordde deze. „dat de koning een heelen tijd uit het land is weg geweest? Vandaag komt hij terug en nu gaan ze hem allemaal tegemoet." ..Maar waar is de koning dan?” vroeg de soldaat, „ik zie hem niet.” „Hier is hU,” antwoordde de Jager.' „ik ben de koning, en heb mijn aankomst laten melden.” Daarbij deed hij zijn jagersjas een beetje open, zoodat men zijn De soldaat schrok erg. viel op zijn kniecn en vroeg om vergiffenis, dat hij hem ln zijn onwetendheid als zijns ge lijke behandeld had en hem een bijnaam gegeven Maar de koning reikte hem de hand en zei: „Je bent mijn dappere sol daat en je hebt me het leven gered. Je zult geen armoe meer lijden, ik zal voor je zorgen, of ik te eigen vrind en broer was. zooals je me genoemd hebt. En als je eens heel lekker wilt eten, nèt zoo lek ker als in het roovershol. kom dan maar aan mjjn koninklijke tafel, zoo vaak je wilt. Maar jc moet me beloven, nooit op iemands gezondheid te drinken of op den grond te stampen, zonder mij eerst om verlof te vragen!" „Maar toch zullen vele dieren. En dat weet ik heel sekuur. Mij bij u thans aan gaan klagen. Op dit late avonduur." Koning Nobel was verstandig. Zei tot Rein: „ik heb je door: Door die leugens te vertellen. Maak je het niet beter hoor! Neen, jij valsche, slimme Reinaart, Ik geloof niet wat je zegt, Jaren heb ik 't ondervonden. Ja, ik weet het, je bent slecht" .Jied’le koning," zeide Reintje. „Leef in eve en heel blij, Dat wou ik u even zeggen, Ja, dat is de wensch van mij. Ook wil ik thans vertellen. Ik ben eerlijk, braaf en goed, Leef godsdienstig en tevreden. Kortom ben juist zoo het moet Gauw verspreidde zich het nieuwtje: „Rein de Vos komt strakjes hier. Zeker gaan wij nu naar 'C hof toe, Thuis blijft vast geen enkel dier. „Heden wil ik zelf vertellen Wat die Reinaart heeft misdaan, En dan zal hij als een zondaar Met zijn mond vol tanden staan." tl .1 diénst gedaan. dik en dun! Ik heb anders aardig hon ger, vriend: kun jij me zeggen, hoe ik hier weer uit moet komen»” „Ik weet er self niets van." „Ik ben hief ook verdwaald Juist het weer, waarvan Ada gezegd had. dat het zich zoo bijzonder leende voor vertellen. En jawel toen Jan. na in zijn, openingswoord ge constateerd te hebben, dat het geen weer was om uit te gaan, haar vroeg, of ze op iets gerekend had. kwam zy onmld- dellljk voor den dag. ,Jk heb iets gevonden op een van de regendagen van den zomerx>ver een merk waardig dier, dat jullie ook wel zal m- teresseeren. t Gaat over den veelvraat." „De wat?” vroeg Kees, die een oogenolik dacht, dat ze hem voor den gek hield. Maar Toos hielp hem terecht „De veel vraat is een dier, dat in liet Noorden thuis hoort. en berucht is. zooals je hooren suit om de groote hoeveelheden voedsel die hy aan kan.” Op een dag verdwaalde hjj op zijn zwerftochten in een bosch. maar geluk kig zag hu na een poosje een vreemde ling on een omgehouwen boom zitten De man was goed gekleed, droeg een groen jagerspak en prachtige glanzende lakschoenen. De soldaat stak hem gemoe- I deiyk de hand toe. liet zich naast hem Maar de soldaat begon goed hoorbaar te hoesten en toen de roovers dat hoer den. gooiden ze vorken en messen neer, sprongen op en ontdekten de twee kame raden onder het bed. ..Aha!" riepen ae. „en wat zoeken jelui hier, als we vragen De graaf haastte zich hem te bevrijden en bracht hem zegevierend bij z’n vrouw terug, die bijna krankzinnig van vreugde was. toen ce haar man terug sag. Ze wierp zich voor de voeten van haar weldoener neer. En Nlcolaas betoonde zich dankbaar en steeds voor zijn meester z’n leven veil te hebben en toen hy na cer.ige jaren in een gevecht ernstig gewond ?rd en de graaf van Mcntfoort hem rustig wilde laten leven, weigerde hij zeggende, dat bil nog altijd wel geschJct was voor eenvoudig werk. Op Nu begon Ada. De veelvraat is een dier van ongeveer een meter lengte. De klem is bruinzwart. Kijk, (fig. 1) hier heb ik een afbeelding van het beest. Zyn wyze van loopen doet een beetje aan die van een beer denken. Hij bewoont de berg streken van bet Noorden: i_ hij tusschen kale bergtoppen bosschen Hij ligt dan op een boomstam te loeren of er iets voorbij komt, dat van zijn gading te. Dan bespringt hij plotse ling zyn prooi en verslindt deze. De jagers, die er op uit zijn om de kost bare pelsdieren te vangen, zijn zijn ergste vijanden. Niet, dat de veelvraat zelf zoo n mooien pels heeft, maar omdat hij de met zooveel moeite gezette vallen leegplun dert. Heeft een jager bijvoorbeeld een val gezet voor een marter <f>g. 2) een vai, die het kostbare dier niet beschadigt, maar die zoo tngerlcht is. dat hij een strik om den hals krijgt, dan bestaat er alle kans, wanneer er een veelvraat in de buurt is, dat de jager niets „vangt, maar dat de val leeggehaald wordt en vernield. Van de eene val begeeft het dier Afaar de houding van dien Reinaart Vond een ieder wel wat kras. Want hjj liep zoo trotsch en blijde. Of hij ’s konings zoontje was En ten hove aangekomen. Ging hij voor den koning staan. Keek brutaal en zeer vrijpostig. Nobel liet hem zoo begaan. Het was Woensdagmiddag en de club leden waren, na de verkoudheden van de vorige eek, blij weer by elkaar te zijn. Er was maar een dingtaal met mee werkte om het gezellig te maken, dat was het weer. Waar het toch vandaan kwam, al dat hemelwater? 't Was haast niet te geloo- ven. dat het zoo lang achter elkaar kon regenen. ’t Was Indertijd Bieh naar een andere, slag te slaan. De ervaren meestal het terrein voor den veelvraat open laten, de onvervarene zal wellicht eerst probeeren het dier te vangen. Slechts zeer zelden eindigt deze strijd met I de overwinning van den Jager. Komt de val den veelvraat te verdacht en te on bekend voor, zoodat hij een hinderlaag "Vermoedt, dan laat hij ook het aas Ug- gen. ofschoon men zijn spoor tot vlak mj de val kan onderscheiden. hun oorsprong vinden. De Romeinen (vóór de geboorte van Christus! hielden er al loteryen op na. Dit volk vierde altijd feest van 19 tot 24 December, dit feest heette de Satuma- een plekje in het bosch liet de graaf Voor hem een vriéndelijk huteje bouwen, en voortaan deed Nlcolaas het rustige werk van houthakker. Het eenige verdriet dat de goede men chen nu kenden was, dat ze bijna nooit den graaf van Montfoort meer terug zagen. Maar zijn zoontje, de kleine Hubert, kwam wel eens te paard langs rijden om zijn vroeger kameraadje OUvier bezoeken. Dan was het feest in het kleine huisje. Maar dat kon niet '3t* wfjls gebeuren, want Hubert >X*ng zullen jelui allemaal leven, maar mond open en den rechterarm omhoog!” En terwijl hij eea duehtigen slok nam. gebeurde er iets wonderiyks: alle roovers ■aten plotseling stokstijf, of ze van steen waren, met open mond en één arm stil omhoog. „Ik zie. dat je nog méér kunt dan eten!” zei de jager tegen den. soldaat. „Maar laten we nu In "s hemelsnaam maken dat we hier vandaan komen!”; „Ho, ho. broertje, niet zoon haast! De vijand is wel verslagen, maa» er moet nog bult gemaakt worden! Die daar kunnen zich ..Vs* niet verroeren, eer ik het goedvind!” De oude vrouw moest nog meer wün halen en de soldaat stond niet op. èer t laatste restje van het maal verdwenen was Eindelijk, toen het dag werd, braken ee op: ze lieten zich door de oude vrouw den naasten weg naar de stad wijzen en daar aangekomen, gtng de soldaat tiaar zijn oude kameraden en vertelde hun van de vangst, die hij gedaan had Zr gingen maar al te graag met hem mee en ook de jager moest, of hjj wilde of niet, mee terug om den afloop te zien De soldaat stelde zijn makkers ln een grooten kring om de roovers op. toen nam hij de flesch, stampte weer driemaal op den grond en riep: „Lang zal jelui leven!” Oogenbllk- kslijk sprongen de roovers op. maar meteen werden ze ook al gegrepen en stevig vastaebonden Toen liet de soldaat ze als sakken op den wagen gooien cn regelrecht naar de gevangenis rijden. Maar de jager nam één van de man schappen apart en gaf hem nog een bood schap mee „Vriend Laklaars." zei de soldaat, „wij hebben den vijand overrompeld en onzen plicht gedaan, nu kunnen we 't er van nemen en rustig achter den stoet aan wandelen Maar toen ze dicht bij de stad kwamen, zag de soldaat, hoe een groote menschen- massa uit de poorten kwam gestroomd, roepend en zingend van vreugde en zwaaiend met groene takken Ook zag hij, dat de heele lijfwacht uitrukte. „Wat moet dat beteekenen?” vroeg hü verwonderd aan den lager. meer voor hem te verdienen Dus zat er niets anders voor hem an, dau ate be- - WW -w vJ 6X3 een aa-n,.es te vra- -o«n een wy- 1 en een paar booge waarop hy vrij trotsch was en met reden, zooals we zul- kom Ik ga naar binnen.” De jager wilde niet mee. maar de soldaat trok hem b<j zijn mouw „Kom vriendje, t zal sooo vaart niet loopen.” De oude vrouw had medelyden met hen en zei: „Kruipen jelui maar onder het bed; als ze ingeslai>en zyn en wat over - gelaten, zal Ik X jelui wel toe- Nauwelijks zaten ze in hun schuilplaats, of twaalf roovers kwamen naar binnen gestormd, vielen neer aan de tafel, die al gedekt was en riepen onge- Misschien zal nu de jager zijn toevlucht nemen tot een val, waarmee hU bij andere i dteren steeds succes had. Hy verbergt I ergens een lokaas, dat met een touw aan een geweer gebonden is, zóó, dat by trek- ken aan het touw het geweer vanzelf afgaat. Het geweer wordt natuurlijk goed, in de sneeuw verborgen. Maar ook op deze wijze laat de veelvraat zich niet ver schalken. Komt de jager kyken, dan te het aas weg en het touw doorgeknaagd. Misschien vindt hij. als hij eenlgen tijd afwezig is geweest, dat 'de veelvraat bovendien zyn hut geplunderd heeft. Alles wat eetbaar was, te dan verdwe nen, tot dierenhuiden toe. En ook alles wat metaal is en blinkt wordt meegeno men, tot zelfs geweren toe. Maar deze on verteerbare dingen worden later terugge vonden. De veelvraat verschaft door VAN LOTEN EN LOTERIJEN Wie van Jullie kent er tegenwoordig geen loterij en wie van jullie heeft er cxjjc wel eens niet een kansje,gewaagd en. misschien een prijsje gewonnen. In Nederland is die loterij-liefhebberij door de Regeerlng echter ’n beetje be perkt. want men mag hier geen verb meer houden zonder toestemming overheid. En dat is maar goed ook.^ daar werd zoo links en rechte i eens danig misbruik van gemai heel wat menschen. vooral de eenvoudige, goedgeloovige luitjes, zyn heel wat kee pen bedrogen uitgekomen. Jullie weet natuurlijk allemaal, dat de Nederlandsche regeerlng zelf echter wel een groote verloting op touw zet. name lijk de Staatsloterij. Maar daar gaat het natuurlijk precies en eerlijk toe. De winst die deze loterij maakt, komt in de Staats kas eh daardoor kan de belast mg alweer ’n beetje lager zijn. Maar wie zou dit loten nu wel uitge vonden hebben, zou een van jullie mis schien vragen. Ja, dat weet men eigenlijk niet precies, maar dat het niet van vandaag of giste ren is. staat als een paal boven water. De loterijen ztyn al aoo oud, dat men „Kalm, kalm,” zei de soldaat. „Ik verga van den honger; geef me eert wat te eten: daarna kunt jelui met me doen wat je wilt De roovers stonden versteld en de hoofdman zei: „Ik zie. dat je niet bang bent: nu goed, eten zul je hebben, maar daarna moet je sterren." „Dat te van later aorg," vond de sol daat. ging aan tafel zitten en liet zich alles goed smaken. „Vriend Laklaars. kom hier en eet", riep hli den jager toe. Je zult honger hebben, zoo goed als Ik. en beter vleeach kun je thuis onmogeiyk krijgen!” Maar de jager wilde niet eten. Toen de soldaat klaar was. zei hij: .Ziezoo. X eten was best; nu nog een goede flescb wijn!" De hoofdman was goed gemutst en liet zich ook dat nog welgevallen; de oude vrouw moest een flesch uit den kelder halen en wel van beste die er waren. De soldaat trok de kurk eruit, dat het knalde, ging met de flesch naar den jager en zei: „Nu ga je wat beleven, Laklaars;ik ga nu op 9» a fer wel :t en incest veel studeeren. Zijn vader stond er cp, dat hy aooveel mogelijk onderricht zou ontvangen. Behalve de ?cwone vakken, leerde zijn vader hem ook schermen en den wapenhandel, zyn moeder leerde hem viool spelen en ■dikwijls zongen ze samen de mooiste liederen, die ln dien tijd bekend waren De dagen gingen ongestoord voorbij, totdat er opeens iets gebeurde a^rdoor het verdriet zijn intrek kwam nemen in het kasteel van Mont- Hubert was toen juist dertien en een half jaar oud. de jager, geraakt.” UXxn zfjn we lotgenooten", riep de soldaat vrooliJk: „we moesten dan maar by elkaar biyven en probeeren. samen den weg te vinden” De jager lachte i zoo*n beetje en ze gingen samen op stap. altijd verder en verder, tot de nacht In viel. „We komen vandaag niet meer uit het bosch". zei de soldaat. ..maar ik zie daar een licht tusschen de bootnen. daar kunnen we misschien wat te eten krii- gen." Ze kwamen aan een steenen huis, klopten aan en een oude vrou® deed open. Ze vroegen haar om een nacht- verbiyf en wat eten, maar ze deed heel verschrikt. „Hier !:unnen lelul niet blij ven”. zei ze. .dit is een roovershol Maak maar liever, "dat Jelui wegkomt, want als ae Je liler vinden, zjjn jelui verloren.” zich toegang $en zelfgemaakte opening ln den meestal leetc wand van de hut. Voor de deur schijnt Uy angst te hebben. Slechte zelden is de veelvraat voor den menacb gevaarlijk; hy gaat hem als het eenlgszlns kan uit dan weg. Tot zomer het verhaal. Het spyt nie een beetje, dat de schryver zoo tegen den veelvraat te keer gaat en geen woord van afkeuring laat hooren over het be drijf van de pelsjagers. die alleen uit zucht naar winst onschuldige dieren uit roeien. Maar een gemakkelyk leven heb ben die menschen zeker niet.” Hier zweeg Ada en allen waren het er over eens, dat tiaar verhaal heel interes sant was geweest. De volgende maal zou Kees aan de beurt zijn, tenzy het weer geschikt was voor een wandeling. liërr, omdat het gevierd werd ter eere van een der heidensche góden, nl 6a- tumus. Gedurende deze fee. tdagea nu hielden de Romeinen verlotingen. Keizer Augustus, die regeerde Christus geboren werd, stelde ook een loterij in en keizer Heliogabalua, die in het begin van de derde eeuw regeerde, be gon niét een loterij met groote en kleine pryzen, zocals wij die op liet oogenblik nog kennen. Maar X waren rare pryzen. welke deze Heliogabalus uitloofde. Je kon bijvoor beeld zes slaven mair ook zes vliegen winnen. De eerste prijs was een gouden vat en de ander een steenen pot. In Engeland werd de eerste loterij ge houden door koningin Elisabeth in 1559. Er werden 40.000 loten uitgegeven, elk van ie schellingen per stuk B. De prijzen bestonden in zilveren voorwer pen. terwijl de winst, die er bij deze lo terij gemaakt werd, werd aangewend ten nutte van het land. Als er nu eens een loterij wordt gehou den, waarvan de winst besteed wordt voor een goed doel, voor steun aan de missie, voor den bouw eener kerk of pa- tronaat, hulp aan de armen, of iets der- I gelijks, nou, neem dan maar eens een Icotje, maar doe X dan niet in de eerste plaats voor den Prtjs, doch als een goed werk voor O. L. Heer. Maar overigerts zou ik je raden, doet niet te veel aan loterijen. Je hebt te veel I kans op "n nietje vn je duiten zyn toch eigeniyk nog te goed om andermans zak ken op deze manier te spekken. Er was eens een soldaat, die nooit iels anders geleerd had dan vechten, m toen de oorlog uit was. viel er dus niets - 1 Dus zat er delaar door het land te tr -kkên de menschen om c-” - gen. Hij bezat niets meet den soldatenmantel cn laarzen van buffelleen op het gras vallen en strekte zyn beenen uit. „Jy hebt nog *ns piekfijne spullen aan je voeten!" zei hy tegen den lager „Maar als je zoo moest rondzwerven als ik; zouden ze X niet lang uithouden! Bekijk de mijne eens. die zjjn vin but- mogen? Zijn jelui som» spionnen van den leihuid gemaakt en hebben al heel wat koning? Nu. we «uilen jelui wel Meren!" maar ze gaan ook door „Kalm, kalm." zei de soldaat. ..Ik verga

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 11