DE LOOZE STREKEN VAN REINTJE DEN VOS JAN EN ALFRED V VAN ALLES WAT A I' 1 DE ZOON VAN DEN EDELMAN HET VERHAAL VAN TILLY 1 I E.UGp l ËS 2 o 1 zr o 1 I DOOR RO KOPUIT xm t II DE B.L.N.S. ST. NICOLAASVERRASSINGEN 0 0 iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin 0 MET PLAATJES VAN JOOP1E 0 0 0 0 0 0 0 V 0 0 0 0 0 7 0 0 0 1! 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 J I 1 lx n h UI di te M I 0 io Uil’ lifer ioioioioioioio^oioioioioioioioioioi cd cd cd co gd cd cd cd cd cd cd ca cd cd cz> ico loioioiOKDioioioioioioioioioiOioionoioioi Lite kA BOac3ac,ac3Bc;,Boac?aoac9aoac9B<=>aoac9aoBoa ioioioi ■aaoaaaasaoa aaoBOaoaaBOiaaoaoBoaoaoa ioiqioioioiqioioioioioioioioioioioi i - I 1 Hoe de Vos ter dood veroordeeld werd ri ,ksst blaffend luid Ir hij balde de vuisten en I» Jr 1 1 h D. D. L. I ’ll rZ 3 L> I; en ging lederen dag eieren zoeken groote een jongen”. is het ant- AI fuin ►nA'*' n< ƒ- S om geeft. Tj 4 H den „Hier zijn »«5 Ls^wifirt ■«Ufeel DE KRUIPENDE SLAK. Gerrit wel behootiyk de formalltel- <2 T I 1 1 1 I 1 1 „Zeg. wat moet jy daar, bloemen gap pen, wil Je wel eens maken dat je weg eend pikken oever dam gebouwd, en honderd eenden. s-K— '«x Wie rekent me dit eens even uit Een slak kruipt langs een boonenstaak die twee meter noog is. naar boven. Z< Wat had ieder veel te zeggen. En wat was het een kabaal. Nimmer hoorde men van dieren. Zulk een resolute taal. Ook al valt 't mij wat zwaar. Al is Reinaart zelj een slechtaard, Zijn familie is zeer goed, Deze zou 'k niet willen missen, in m’n grooten dierenstoet. En terwijl de koning nadacht, Gilde Tibert hard en schel: ..Geen gedraal nu mijne heeren. Want wij weten het bevel. Hier in dezen stillen omtrek, Is er meen'ge tuin en haag, En u weet, zoo in het donker. Nauw was 't vonnis uitgesproken. Of aaar ging Grimbaard de Das. Mit Rein's naaste bloedverwanten. Daar het toch wel vrees lijk was. Niemand zou het kunnen aanzien, Daarom gingen zij maar heen, Reinaart als een dief gehangen. Vonden zij wel wat gemeen. Toen de koning dit bemerkte. Vond hij het toch wel wat naar. En hij dacht: 'k zal raad verschaf fen. ,,‘k Vind het beter ze te biechten. Want daar strakjes na mijn dood, Zult u ze toch allen hooren. En dan !s Je schrik te groot." „Nu. spreek op dan." zei de koning, En vertel er alles van Dan zult g,- nog heden sterven. A's een goed rechtschapen man." Toen z’op hun bestemming waren, Zeide Rein nog luia en fier. „Heusch. 't kan me niet veel schelen. Sterven moet toch ieder dier. Zet nu eerst de galg maar even. En aan zal ik tot besluit. Aan het volk mijn zonden biechten. Even flink en even luid." 4 zegt: „Goelen morgen, u my ook zeggen, hoe 1 1 1 d< et ▼t al ▼t Dl hl s< vt bi wi la 1 1 1 1 1 I 1 1 t e K vc dc ge ge re sc oi ht xi< oi at de de in m ui a si li r n h b vi n N 11 d tx k ui v< k „Vader," dood gaan?” ..Welnee, gerust zyn O rou} 1L, Baku 's Morgens vroeg kwam er ai een bood schap. oi Jan even by den directeur wilde komen, wat zou dat nu weer zyu? Maar vader en moeder gristen, het niet Tot verwondering van Jan feliciteerde mijnheer hem met zijn verjaardag, en nam hem mee naar een zijkreek der rivier, achter een rij wilgenboomen. dat de aangeraakt en ten In acht hebben genomen. „Natuurlijk,” viel Jan dadelijk in. „Ws klimt lederen dag 40 c M. omhoog, maar zonder ver wortel uittrekken, waarbij deze die door merg en been 't Is te veel om op te noemen, Wat men tegen Reinaart zei. Maar ik wil je wel vertellen. Deze heer keek lang niet blij. Want de klachten die zij brachten. Staafden zij met een bewijs. Dus veel liever ging die Reinaart, Als een Hazewind op reis. Maar nu richtte koning Nobel, Tot zijn heeren het verzoek: „Vonnis even dezen snoodaard. Schrijf ‘t daarna in het boek," Wat de heeren toen besloten. Hoorde onze Rein alras Hij zou opgehangen worden. Daar dit het gt-mak lijkst was. „En nu naar huls,” kwam Ada weer, „ik moet nog hard aan het werk." Nu hiermee waren de anderen het ook wel eens en met het hoofd vol prettige gedachten over de te bereiden verrassin gen, ging het gezelschap uiteen. En daar gingen zij in optocht. Maar die Rein had geen verdriet, Want h(j dacht zoo in zichzelf: „Wacht maar luitjes, 'k hang nog niet." vent, wat wil je worden?” „Eendenfokker mijnheer, met wel dui zend eenden was het antwoord De directeur glimlachte, en vroeg: „WO je dan niet liever op de fabriek werken, of eerst nog wat studeeren?” „Neen mijnheer." zei Jan kort, .jnil'-i plan is al gemaakt ik wil in het eenden- bedrijf blijven, ik heb er reeds een heele- boel." „Zoo. nou ik vind het best hoor, .Ie Voor to de boot staat mand. Er liggen eieren in. De jongen, die den toeschouwer be merkt. roeit met een paar slagen naar den kant en zegt: „Goelen mynheer! Kunt laat het Is?” „13 uUi, mjjn woord. „Dan moet Ik Het had eenlge moeite gekost de club leden b elkaar te krijgen zoo dicht Jij Sint Niklaas Alleen de belofte van Til ly. haar verhaal niet lang te maken en het vooruitzicht iets van hun verrassin gen te kunnen laten zien, had hen kun nen overhalen te komen Maar geestig waren ze (Flg 4. 5. «n als de dieren netjes opgezet aan Henk werden gestuurd, zou die er heel wat pret om hebben, daar waren ze allen vaa overtuigd. .Jij bent als n gek aan ‘t praten, 'k Dacht alleen maar aan een stro- Als ik deze bij de hand had. Hing ie lang en breed al op." „Op nu allen naar de galg, Voordat deze heer ontvlucht." Isegrim liet bij die woorden Toen een vrees lijk diepen zucht. „Waarlijk Reinaart. ik moet zeggen, Gij gaf nimmer zulk een raad. Ja. ik moet toch wei bekennen, Gjj zift werk'lijk niet zoo kwaad. Laat ons daarom allen gaan nu, En eens doen wat Reintje zegt. Want bij nader inzien vind ik. Onzen Rein nog niet zoo slecht.” .Jsegrim, mijn neef de Wolf, En ook Bruin, mijn oom dt. Beer, Met behulp van Kater Tibert, Gaat uw gang, t doet mij nlc- zeer." 's nachts glijdt het diertje weer 30 c.M. naar beneden. ~'De vraag is nu. hoeveel dagen neeft -ie slak noodlg om den top van den boonen staak te bereiken. Wie weet het? Langen tijd had Rein gezwegen. Toen zei hij .Zeg. maak wat voort: Om mij zoo te laten wachten. ts toen werK lijK ongehoord. Even wil ik u nog zeggen, Tibert heeft van den pastoor, Nog een stevig touw gestolen. Dat is er uitstekend voor:" n<.« ,s 4e to- 3- d VA'ke« l/Ah Komt, Tibert zei toen: „beste Wolf. Denk er toch eens even aan, Hoz die Rein uw beide broeders Zoo maar naar de galg liet gaan. W es rins toch niet zoo weekhartig Zie de m'sdaad goed fn 't oog, En denk ook aan and're dingen, Die hij dikwijls tot u loog." De kleine riddervssprong op en snelde naar het venster, dat op liet voorhof van het kasteel uitzag. Hij zag hoe de ophaalbrug werd neergelaten en vier solda en met een draagbaar het kleine plein betraden ,.M'n vader,” stamelde de jongen, en angstig voegde hjj er aan toe: „Zou hij dood zyri?” „Neen, heer," antwoordde een der wapenknechten, „wees gerust, hij is slechts bev u't'ioos. Voor eenlge dagen heeft hjj een paar ernstige wonden gekregen We hebben gedaan wat we konden, maar de ve. moeiende tocht en de uitputting, veroorzaakt door bet bloedverlies, hebben hem geen goed Dan ontsnapt die Rein ons graag. En is hij op vrije voeten. Dan zal het nog erger zijn. Ja. dan zal hij niets meer vreezen. Deze slechte, slimme Rein." gedaan. Kijk.... uw vader komt weer by. Hy opent reeds de oogen.” Nauwelijks had mén oen gewonde in een der zalen van het kasteel neergelegd, of hy richtte zich halverwege op. Een flauwe glimlach speelde om zyn bleeke lippen en met de weinige krachten die hem restten, streelde hy de haren van zyn zoon. riep de knaap opgetogen uit, „u leeftu zult dus niet komt.” en tegen de honden pak ze. pak ze. De honden sprongen tegen haar aan. Ans deinsde van schrik achteruit, en liet de bloemen vallen. Ze begon tiarn te huilen, en om hulp te schreeuwen, in- tusséhen de honden steeds- maar af we rend. Daar naderde vlug riemengeplas. en voordat één van beiden het bemerkte, sprong Jan aan den kant van den wi.. en zag met één oogopslag, wat er voor viel. Heerlyk schijnt de zon op de rivier. Het is nu volop zomer Langs den en hier en met haar Jongen ze het kroos on voor wortel door den gra- wordt. De hond moet dan den een gil dringt. Daarna kan men den wortel m de hand nemen en heeft deze de eigen schap den drager geluk aan te brengen Aan den kant der rivier. I^oor het oog verborgen, waren keurige ruime hokken in die hokken waren wel Jan keek zyn oogen uit. Glimlachend aanschouwde de direo teur den Jongen, en zêi: ..Dit is nu ,e verjaarsgeschenk van Alfred, mijn zcon.” En voordat Jan van zyn verbazing groote vreugde bekomen was. sprong Alfred achter een wilgenboom vandian en feliciteerde Jan eveneens met zijn verjaardag. Jan wist niet, hoe hy wei bedanken moest van verrukking. En terwyi hy elndeiyk in zijn boot naar huis roeide om het groote nieuws te vertellen, kwamen de tranen in zyn oogen van zoo’n groot geluk. hadden Fikkie van naast ons in onze fietstasch gesmokkeld om een zwart hondje te hebben. En gillen dat de wor tel deed! Hé Gerrit?" Maar Gerrit wa.~ verdiept in een Kunstwerk, dat Kees hem liet zien. ..Merk je wel?” vroeg Jat,, „Gerrit is er nog doof van.” „Maar Fikkie leeft toch nog né?" vroeg Mientje. die dit gedezlte van het ver haal een beetje erg griezelig vond. Goedig «telde Jan haar gerust. „Fikkie is heelemaal niet mee geweest, hoor. „Nu moeten we toch eens kyken vond Ada. „wat er voor verrassingen ge maakt zyn. Ik zelf heb nog niets klaar.' voegde ze er dadelyk aan toe. Nu kwam eerst Kees met een keurig pennebakje iFlg. 2» voor Henk, ge- maakt uit een stuk boomstam met een 4bnderzwam er aan. Tilly had een paar dénnekegels van den zeeden iFlg. 3) tot kandelaars ver- werkt. En Mientje? Die had voorloopig haar verrassingen nog maar op papier staau. jongen.” antwoordde de graaf van Mcntfoort. „Je kunt ik biyf nog by je en als de goede God wil, nog vele jaren.” „Houd je honden terug, of ik schop ze weg." schreeuwde hij. Of de Jongen respect had voor Jan s kwaad «muterende oogen. of hoe dau ook, hy riep zyn honden terug, maar wit van woede, riep hy: „Zeg schoole-, wat moet jy hier, ruk in. vieze vent' Jan zei niets, maar zyn blauwe oog^n werden hard als staal. Hy balde zijn vuisten, sprong op den jongen toe. eii gaf hem een flink pak slaag: „Ik zaf jou leeren aan mijn zusje te komen, ik zal jou leeren." Met moeite hield hy zich de twee honden van het lyf. Steeds week de jongen achteruit, toen tuimelde hy op den grond, zyn armen be schermend voor zyn gezicht, weerde irtj zooveel mogelyk de slagen af. welke nj b tientallen ontving en begon te huiler. Eindelijk kreeg Jan zyn zelfbafi^y-- schlng terug; hy hield op met sljan ging naar zyn zusje terug, en zonder wat te zeggen nam hy haar mede in net bootje, en roeide weg. De jongen krabbelde op met gezwol len oogen en ging naar huis. Dl.n middag zag de directeur zyn zoon aan tafel verschijnen met een blauw oog en vroeg hem er de reden van. Toen deed Alfred iets heel leelijks; hy vertelde, dat een Jongen hout had willen stelen, en hy dat had willen beletten, en daarbij had hij slaag gekregen. maar toch durfde hy by deze leugen zyn vadei niet aan te zien. OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN kunt nu wel gaan Daarna liet hy Jan'3 vader komen, en had met deze een lang onderhoud. De directeur zou met zyn vrouw een vacantiereis gaan maken, en daar zijn zoon voor straf niet mede mocht, zou die by Jan s ouders logeeien. Het viel den Jongenheer natuuriyk wei bloeien de kamillen en hier zwemt een eend met haar Kwetterend pikken ze het kroos Plots kwatert de groep uiteen als naderend onheil. Een roeiboot komt nader. Men hoor» het aan het gestadig geklots der riemen. Als de ooot de bocht om komt, ziet de beer aan den kant dat een flinke door de ■on verbrandde Jongen, eenvoudig ge kleed en blootshoofds, de riemen na a teert. In de diepte van het bosch was hy doer roevers overvallen en had het tegen de overmacht moeten afleggen. Gedurende zyn afwezigheid w-aj zijn zcon Zyn vader, die het niet/geloofde, keek zyn zoon met droeve oogen en ge fronste wenkbrauwen aan. Toen h'l vroeg, welke jongen het geweest was, zei zyn zoon, dat het de jongen was van die eenden. die op het wegje woonde. In gedachten- zag de vader weer den gebrulnden. gespierden Jongen d‘e laa' t op een morgen aan hem vroeg, hoe laat het was. en hy begreep, dat a^ies wa. zyn zoon hem verteld had, leugen moest zyn. Hy vroeg verder niets. Maar 's middags liet hy Jan op zijn kantoor roepen, en vroeg hem precies te vertellen, wat er 's morgens was voor gevallen. Onomwonden, en met open blik ver telde py wat er was gebeurd. De directeur luisterde aandachtlg. en dacht daarna lang en verdrietig na. la hij had het wel gedacht, zyn zoon had hem weer voorgejokt. Jan. die nog in afwachting stond, wa*. mijnheer wel zou zeereen keek nlotveli'-z vreemd op. toen hy hoorde vragen: „Zeg a'rufnmannetjes.” kwam Gerrit It ly te hulp. „Kyk maar. (Flg. 1» We hebben op onze Duitsche reis er een paar op den kop weten te tikken en ze voor Henk bestemd met Sint Niklaas." „De airuinmannetjeS.” ging Tilly nu verder, „zyn de wortels van een plan, verwant met den aardappel. Mandragora genoemd in t Latijn. Ze lijken, ten minste als ze netjes opgemaakt zyn, wei wat op een mensch. Om ze te krijger, zyn er heel wat formaliteiten noodlg Om te beginnen, moet de graier met een zwaard driemaal om de plek heengaan, waar de plant groeit en daarbij het ge zicht naar het Westen keeren. Dan moet In de rondte een goot gegraven worden en de punt aan den staart van een zwarten hond vastgebonden wadden, af maken, dank u wel.' en stevig roeit de Jongen verder. Lang kykt de heer den longen na. en bewondert in stilte de stevige snier»n de sympathieke oogen. Is dat niet de zoon van Willem Jansen? Was myr. zoon maar zoo." mompelde hy. De jongen in de boot was inderdaad Jan Jansen, de zoon van Willem Jan sen. welke laatste werkzaam was op ne kleine scheepswerf in A, de heer, dien we straks aan de rivier zagen staau. was directeur van die werf. Jan had nog een zusje. Ans heette ze dat 2 jaar Jonger was dan hy. Omdat Jan’s vader geen geld bezat om hem verder te laten leeren en Jan zelf een grooten afkeer had om In de fabriek te werken, had Jan besloten eenden te gaan houden »n hy wou probeeren zyn bedrytje, zooals hy het noemde ..groot te maken." Misschien was het wel. omdat zyn ouders het ook niet erg hadden op net fabrieksleven, in elk geval, zij hadden er niet veel op tegen gehad: en er waren trouwens veel boeren in den omtrek Jie van de opbrengst der eenden-fokkenj bestonden. Ze hadden hem maar stilletjes laten begaan, en mVt .zyn laatsten verjaardag had hy by de eenden die hy reeds eei - der van zyn opgespaarde geld gekocht had. nog een prachtig stel gekregen, en nu had Jan al verscheidene jongen. Hy liet ze Vrij zwemmen tn de rivier en ging lederen dag eieren zoeken De eieren welke niet uitgebroed wer den. verkocht tiy m de siad en zo-r hoopte hy zyn zaakje uit te breiden. Maar adhgezien hy nog niet zooveel eieren raante. en zlln moeder het niet te breec. had, vorderde zyn plan uiterst langzaam. Eens op een morgen had Jan's zusje Ans brood en koffie naar vader ze- bracht op de fabriek. Vader moest al om 6 uur beginnen, hy kreeg daarom om 9 uur brood en koffie, want wachten tot 12 uur was te lang. Ze wilde juist naar huls g*an, toen zy aan den kant midden tusschen de mooie kamillen een paar helroode klap rozen zag staan: vlug plukte ze een veld- rulkertje bij elkaar. Achter zich hoorde ze plotseling ge ritsel. en een bleeke jongen, netjes z*- kleed. kwam met twee groote honden door het gras naar haar toe. Ze herkende den Jongenheerren angstig Jkeek ze naar hem op. w met het bestuur van het kasteel belast en zoodoende was ook hem de regeling opgedragen van de begrafenis van zyn moeder Zelfs de natuur scheen ÖU deze dioeve plechtigheid te treuren, want een dichte, gryze regen etortte uit den hemel neer teen het iyk werd uitgedragen. Teen het avond werd en de jonge ridder even had plaats genomen om te bekomen van de vermoe enls en de ontroering, hoo.de hy opeens het schallen van een hoornhet wa dezelfde hoorn waarmee de graaf van Montfoort gewooniyk zyn thuiskomst aankondlgde. „En wat zullen we nu eerst doen?" vroeg Tilly met een guitig lachje, toen ze byeen waren. „Eent verrassingen la ten zien, of moet ik eerst vertellen?' „Eerst vertellen," klonk het. Zelfs Kees die een tasch by zich had waaruit wel een of ander geheimzinnig iets te voor- schyn zou moeten komen, riep mee. „Ik zal wat vertellen over alrumtoan- netjes," verklaarde Tilly. „Wat zijn dat nu?" vroeg Mientje. die bang was. dat er weer net zoo Iets zou komen als de vorige week. Zij had het verhaal van Kees erg droog gevonden. In wat hy ook ondernemen wil. Raakt hy den wortel aan. voor deze uit den grond getrokken is. dan moet hy ster ven. Ditzelfde lot treft ook den nond Ik ben erg benieuwd te hooren of Jat: hard, dat h'j niet mede mocht op reis maar-nog haidar was het voor hem. da; hy aan één tafel moest zitten met Jan en zijn zusje. Het was hem reeds zwaar geval.en, dat hy beiden om excuus ned moeten vragen. Doch langzamerhand begon hij een beetje te wennen, en toen de laatsté vacantie-dagen van Alfred'.- ouders waren aangebroken, was hij beste maatjes met Ans en Jan. Tot groote vrenrde van den directeur en dient vrouw zagen zy by hun terug komst. dat nun <.oon in die drie weken eei geheel andere Jongen was geworden: het was wel een hardé, doch zeker een goede les voor hem geweest Drie weken later was Jan weer Jarig, en v.der en moeder lachten geheim zinnig.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 14